De stem in de grot

Frank verloor geen seconde tijd. Hij haalde zijn motor uit de garage en reed als een wilde naar Chet Morton.
Hij paste een paar dingen in elkaar uit het verhaal van tante Gertrude over de brutale, blonde kerel in Gresham. Van het ogenblik af, dat ze de naam van die stad had genoemd, had hij zijn oren gespitst, want het was ook immers tot in Gresham geweest, dat Chet en hij de grote, zwarte wagen hadden gevolgd. En toen tante Gertrude over een blonde kerel had gesproken, was Frank nog oplettender geworden.
Hij moest steeds maar aan de man denken, waarmee Joe op de dag, dat de automatiek was geopend, twee keer herrie had gehad. Het verhaal van tante Gertrude over de brutale rekel, die handtastelijk geworden was op het perron, had hem direct herinnerd aan het Blondje van de automatiekEn dan die zinspeling op de grotten! En het feit, dat hij tante Gertrude een ouwe motorboot had genoemd. Dat was heel opvallend, want het was geen gebruikelijk scheldwoord-vermoedelijk was het uitgevonden door iemand, die dagelijks met motorboten te maken had.
„Ik kan me vergissen, " mompelde Frank, terwijl hij de heuvel bij de boerderij van Morton opreed, „maar ik geloof, dat dit het eerste goede spoor is. "
Toen hij voor het huis stopte, kwam Chet de trappen van de veranda afgestormd. „Heb je nieuws?" vroeg hij gretig„Niet over Joe. "
Chets gezicht betrok. „Ik dacht, dat je er opgewekt uitzag. "
„Ik heb geen nieuws over Joe, maar ik heb wel iets ontdekt, dat ons misschien verder kan helpen. Moet je horen!"
Frank vertelde Chet van de ontmoeting van tante Gertrude met de man op het perron en diens geheimzinnige opmerking over de grotten. Toen hij uitverteld was, zei Chet weifelend-„Ik snap het verband niet met de verdwijning van Joe. "
„Herinner je je die grote kerel niet meer, die in de automatiek herrie maakte met Joe? En weet je niet, dat ik je vertelde dat Joe later nóg eens tegen die man is aangebotst en een pakje uit zijn hand heeft geslagen? Nou, die vent op het perron gaf de twee anderen ook een pakje. "
Chet floot tussen zijn tanden.
Dat is zo. Ik heb nooit meer aan die man gedacht, maar nu" je het zegt, geloof ik ook, dat het kan kloppen. Groot,blond en ruw. "
„En dan die toespeling op de grotten. Als die kerel inderdaad iets te maken heeft met de verdwijning van Joe, is Joe misschien ergens in een grot van de Barmet-baai opgesloten.
„Waar de auto's ook verborgen werden gehouden?"
Chet zinspeelde op een avontuur van de Hardy's in éen van de vorige delen van deze serie „Autodieven". Frank en Joe Hardy waren op het spoor gekomen van een bende en hadden ontdekt, dat deze de gestolen wagens voor korte tijd verborgen hadden gehouden in de grotten aan de voet van de rotsen aan de Barmet-baai. Dat waren trouwens met de enige grotten, die de jongens kenden. In de zaak „De verdwenen professor" — dit wordt in een ander deel van deze serie verteld — hadden ze een aantal grotten verderop langs de kust aan een grondig onderzoek onderworpen.
We gaan ze allemaal doorzoeken, " zei Frank. „Als we niéts vinden in de grotten aan de baai, gaan we verderop langs de kust. Doe je mee, Chet?"
„Natuurlijk! Wie komen in aanmerking om ons te helpen? Biff en Jerry hebben er recht op mee te gaan, niet? Ze zouden wild worden, als we Joe vonden en zij waren er niet bij. "
„Het is helemaal niet zeker, dat we Joe vinden, " zei Frank. „Ik hoop alleen maar, dat we iets meer te weten komen overBlondje. " .  ...
Vooruit!" zei Chet, maar opeens herinnerde hij zich het vraagstuk, dat voor hem altijd het belangrijkste was: het voedselprobleem! „Als je nog een paar minuten geduld hebt, zal ik voor ons allebei een lunchpakket vragen. Het is mogelijk, dat we honger zullen krijgen — of liever, het is zeker, dat ik honger zal krijgen. "
Hij vloog naar binnen. Terwijl het lunchpakket werd klaargemaakt, belde Chet, Biff Hooper en Jerry Gilroy op. Hij vertelde hun, wat Frank had ontdekt. Daar ze steeds klaar waren voor een avontuur, beloofden ze dat ze binnen twintig minuten bij het botenhuis zouden zijn.
De grotten aan de Barmet-baai konden alleen per boot worden bereikt en daar het nu laag tij was, was het noodzakelijk snel te vertrekken. Frank en Joe hadden een snelle boot, de Sleuth, en daarmee zouden de jongens nu gaan.
Een paar minuten later kwam Chet uit de keuken te voorschijn met een groot pak boterhammen. Hij volgde Frank naar buiten, klom bij hem op de motor en drukte het pak stevig tegen zich aan.
„Ga je gang, grote speurder!" zei hij opgewekt en Frank startte met een vaartje in een wolk van stof.
Biff en Jerry waren nog sneller geweest en stonden al bij het botenhuis te springen van nieuwsgierigheid.
„Wat is er nu eigenlijk aan de hand?" vroeg Jerry. „Weet je zeker, dat Joe in een van de grotten zit?"
„We weten helemaal niets zeker, " antwoordde Chet. „Je hebt met goed geluisterd. Ik zei alleen maar, dat er een kans bestond, dat hij daar zit. We vertellen jullie alles wel precies als we aan boord zijn. Kom!"
Frank opende het botenhuis en ze klommen allemaal aan boord van de Sleuth. De meertouwen werden losgegooid en de Sleuth gleed langzaam naar buiten. Frank had een beetje last om de motor op gang te krijgen. Hij knalde zelfs een paar keer voor hij regelmatig begon te draaien, maar toen kwam er opeens vaart in. Frank gaf vol gas en het ranke bootje schoot weg; de boeg sneed door het water, twee grote golven achter zich latend.
Ze lieten de rumoerige stad achter zich en stevenden recht naar het wijde water. Ten zuiden van hen was de vlakke oever met de talloze boerderijen en de aantrekkelijke vakantiehuisjes; ten noorden zagen ze de witte streep van de kustweg. Daarachter rezen de grimmige rotsen tot een duizelingwekkende hoogte. Als hun tocht van die dag geen resultaten opleverde, zouden ze naar de stad terugkeren, zich op een langere afwezigheid voorbereiden en dan de grotten in die verderop gelegen rotsen gaan onderzoeken.
De hemel was erg bewolkt en in de verte, bij de smalle uitgang van de baai, zagen ze een vleugje mist. Frank staarde er met gefronste wenkbrauwen naar. Het zou heel wat tijd vragen de grotten te onderzoeken en als er mist kwam opzetten, konden ze net zo goed meteen rechtsomkeert maken. Het zou te gevaarlijk zijn de kust in de mist te naderen.
Frank vertelde nu ook Biff en Jerry het verhaal van tante Gertrude en de gevolgtrekkingen, die hij had gemaakt. De jongens waren enthousiast en waren er allebei van overtuigd dat dit spoor een stevig houvast bood. „Te oordelen naar de beschrijving die je tante van hemgaf, zou die kerel heel goed onze vriend uit de automatiek kunnen zijn, " zei Jerry. „Hij trapte iedereen op z'n tenen en hij was bar onbeschoft. Een nare vent, die Blondje. "
„En wat z'n hersens betreft — hij leek me het buskruit ook niet uitgevonden te hebben, " zei Biff.
„Hij zal al zijn hersens wel nodig hebben, als wij zijn spoor kunnen vinden, " zei Chet. „Als het hard tegen hard gaat, zullen we zijn signalement aan de politie doorgeven. "
„Als hij werkelijk iets met de verdwijning van Joe te maken heeft, " zei Frank, „vraag ik me af — waarom? Het is toch onzinnig, dat hij Joe ontvoerd zou hebben om zo'n beetje herrie. "
„Er zit meer achter, " zei Jerry. „Meer dan we denken.
Frank had een grote bocht beschreven en nu naderden ze in snelle vaart de rotsen. Frank herinnerde zich de keer, dat ze in de baai jacht op de autodieven hadden gemaakt. Ook toen waren diezelfde grotten hun doel geweest en ze waren erin geslaagd de dieven te slim af te zijn.
De mist was dichter geworden en naderde nu als een hoge, dreigende muur. Chet fronste zijn wenkbrauwen.
„We halen het niet, " zei hij. „We zitten midden in de mist voor we de grotten hebben bereikt. "
„Daar ben ik ook bang voor, " gaf Frank toe, „maar ik geef het niet op, nu we eenmaal zover zijn. "
„Ik ben een paar keer in de baai geweest met mist, " gromde Biff Hooper, „en elke keer hoopte ik, dat het de laatste keer zou zijn. Je weet nooit of je niet door andere schepen overvaren zal worden en je hebt er meestal pas erg in als het te laat is. Je kunt ze niet zien, tot ze boven op je zitten en als het dan toevallig een stoomschip is, ben je er geweest. "
„Laat ze maar komen, " zei Chet, terwijl hij behaaglijk achterover leunde, „ik kan zwemmen. "
„Je zult wel hard zwemmen, als je een klap gehad hebt van de boeg van een passagiersschip. "
„Niks, klap, " zei Chet. „Ik zwem al voor het zover is!"
De mist kwam nu sneller opzetten en een paar minuten later zaten ze er middenin, zodat ze niet verder dan een paar meter konden zien. Frank had vlakbij een sleepboot gezien, die op weg was naar de stad, maar nu was het schip in de mist uit het gezicht verdwenen. Hij vertraagde de snelheid van de Sleuth aanzienlijk.
„Dat is niet zo mooi, Frank, " zei Jerry. „Hoe lang zal die mist blijven hangen, denk je?"
„Je woont net zo lang in Bayport als ik, Jerry. Chet, vertel jij Jerry eens, hoe lang die mist zal blijven hangen. "
„Twee uur en twintig minuten minder dan een sneeuwstorm, " antwoordde Chet gewichtig.
De Sleuth gleed nu heel langzaam door het water. Terugkeren was nu even gevaarlijk als verder varen. Ze hadden er geen idee van, hoeveel schepen de haven na hen verlaten hadden en met elk van die schepen konden ze in aanvaring komen. Het beste was dus, heel langzaam naar de kust te stevenen en maar te hopen, dat de mist snel zou optrekken.
Frank dacht, dat hij het stampen van een dieselmotor hoorde, maar was er niet zeker van. De mist vervormde het geluid, zodat men niet meer met zekerheid kon bepalen welk geluid het was of uit welke richting het kwam.
Dan hoorde hij opeens het mistroostige loeien van de misthoorn van de sleepboot. Hij meende, dat het geluid ver naar rechts weerklonk en dat van die zijde geen gevaar dreigde. Maar toen hij de misthoorn wéér hoorde, scheen deze van links te komen en niet eens zo heel ver bij hen vandaan. Frank begon bang te worden.
„Die ouwe sleepboot heeft in een halve minuut minstens twee kilometer afgelegd, " bromde Chet.
Nog voor hij uitgesproken was, loeide de sirene weer en ditmaal vlak voor hen.
„Snap jij er iets van, Frank?" vroeg Chet.
„Ik geloof, dat hij vlakbij is, maar waar? Allemaal goed uitkijken!"
„Probeer maar eens iets te zien in deze mist, " gromde Biff. „Ik zie de punt van onze boot nauwelijks. "
Weer loeide de misthoorn en deze keer zo dichtbij, dat de Sleuth ervan trilde. Ze hoorden de motor van de sleepboot duidelijk stampen, maar waren het niet eens over de plaats, waar deze zich moest bevinden.
„Leun zo ver mogelijk naar voren, Chet, " beval Frank, „en gil, als je wat ziet. "
Chet trachtte de mist met zijn blikken te doorboren. Opeens slaakte hij een schrille kreet.
„Hij komt recht op ons aan!"
Hij was nog niet uitgesproken, toen ook de anderen een donkere schaduw vlak voor de Sleuth zagen opdoemen. Een aanvaring scheen niet meer te vermijden!
Er was geen ogenblik meer te verliezen!
De motor van de Sleuth begon opeens te brullen, toen Frank zoveel mogelijk gas gaf en het roer een halve slag deed beschrijven.
De sleepboot scheen met een fantastische snelheid op hen toe te komen. Hij was nog slechts een paar meter van de Sleuth verwijderd geweest, toen de jongens hem als een dreigende schaduw in de mist hadden zien opdoemen. Nu zagen ze zelfs een man, die over de reling hing en wild met zijn armen zwaaide. De misthoorn loeide weer.
De Sleuth zwenkte plotseling en schoot precies voor de boeg van de sleepboot weg.
Gedurende één seconde, waarin de jongens 'alle vier hun adem inhielden, leek het dat niets hen nog kon redden. De jongens wachtten alleen nog maar op de stoot, die ze van de grotere boot zouden krijgen en die de Sleuth onherroepelijk naar de haaien zou jagen. Maar het bootje luisterde voortreffelijk naar de minste beweging van het roer en werd door Frank meesterlijk bestuurd.
De Sleuth werd niet geraakt. De sleepboot schoot voorbij op een afstand van hoogstens een meter. Zodra het ranke vaartuigje in het kielzog van de snelvarende sleepboot terechtkwam werd het heen en weer geslingerd. Maar dat duurde niet lang. Frank slaagde erin het scheepje meester te blijven. Eén ogenblik zagen de jongens de achtersteven van de sleepboot, die even later weer door de mist aan het gezicht werd onttrokken.
Chet Morton verbrak de stilte.
„Tjonge, dat scheelde geen haar!"
Jerry Gilroy, die zijn evenwicht had verloren, toen de Sleuth opeens een scherpe zwenking had gemaakt, krabbelde weer overeind en knipperde met zijn ogen.
„Zijn we niet geraakt?" stamelde hij.
„We zijn er nog, " lachte Frank.
Biff Hooper zat te rillen; hij was van de vier jongens het bangst geweest.
„Dat is de allerlaatste keer dat ik me in de baai waag, als er mist dreigt, " verklaarde hij plechtig. „Oef! Ik heb het er warm van. " Hij wreef met zijn zakdoek over zijn voorhoofd.
Nu het gevaar voorbij was, werd Chet weer de grappenmaker van altijd. Hij trad op zijn drie vrienden toe en drukte hun zwijgend de hand. Dan drukte hij zichzelf de hand en ging weer zitten.
„Waar is dat goed voor?" vroeg Jerry wantrouwend.
„Ik wenste jullie en mezelf geluk. "
„Waarom?"
„Omdat we nog in leven zijn. "
De anderen lachten. „Ik had liever, " zei Frank, „dat je ons kon gelukwensen, omdat de mist opgetrokken was. "
Hij had de snelheid van de Sleuth weer verminderd en zijn boot weer in de oorspronkelijke koers gebracht. Traag kroop het bootje voort, in de richting van de rotsen, die de kustlijn vormden.
Frank mocht de Sleuth niet te dicht naar de kust sturen, want dan liep hij gevaar tegen een van de rotsen te pletter te varen. Het was meer op het gevoel, dat hij een hele poos heen en weer kruiste in de hoop, dat de mist op zou trekken. Die hoop ging een half uurtje later in vervulling. De mist werd opeens veel dunner; er kwamen open plekken in en er werden flarden gevormd, die zich snel oplosten.
Niet veel later kregen ze een glimp van de kustlijn te zien. Ze waren slechts een tweehonderd meter van de kust af en ongeveer op de plaats, die ze hadden willen bereiken.
„Dat ziet er beter uit!" zei Chet tevreden. „De mist trekt op en we zullen toch nog een enkel grotje kunnen pikken. "
Niet veel later was de mist helemaal verdwenen. Frank stuurde de Sleuth dichter op het strand toe, hoewel hij buitengewoon voorzichtig bleef om niet in aanraking te komen met de talrijke rotsen, die hun punten dreigend boven het water uitstaken. De vier jongens keken strak naar de rotsen,die loodrecht uit het water oprezen, om de eerste grot te ontdekken.
„Het is nu hoog water, " zei Frank, „en we kunnen beter alleen die grotten nemen, die nu vlak boven het water liggen. Iemand die hierheen is gebracht om gevangen te worden gehouden, wordt natuurlijk per boot gebracht. En de kidnappers zullen het zich wel niet moeilijker hebben gemaakt dan nodig was door hun gevangene naar boven te slepen, want vlak bij de waterlijn zijn grotten genoeg. "
Jerry, die zich vlak bij de boeg van de Sleuth bevond, wuifde in de richting van een rotspartij, die ver in het water vooruitstak. „Daar is de eerste grot!" riep hij.
„Die grot herinner ik me, " antwoordde Frank. „Daar zijn we in geweest, toen we op zoek waren naar de schuilplaats van de autodieven. Dat is niet veel, die grot; maar een meter diep. We moeten de grotere grotten zoeken, die diep onder de rotsen doorlopen. "
Ze voeren voorbij verschillende kleine grotten, tot grote teleurstelling van Jerry. Ten slotte slaakte Chet een kreet.
„Nu zijn we er!"
Frank had de Sleuth voorzichtig om een uitstekende rotspunt geloodst en nu zagen de jongens de dreigende, zwarte openingen van grote grotten, die maar een paar voet boven de waterlijn lagen. Chet beweerde, dat er grotten bij waren, „waar een olifant op zijn zij in zou kunnen. " Frank stuurde zijn bootje zo dicht mogelijk onder de granieten rotsen, die meer dan vijftig meter steil de hoogte in rezen.
„Pracht plaats om te duiken!" zei Biff.
Frank stuurde de Sleuth voorbij de eerste grotten. Hij kende ze nog wel, wist zo ongeveer welke in aanmerking kwamen en achtte het tijdverlies, er nog eens een kijkje te gaan nemen. Sommige lagen zo dicht boven het water, dat de eerste de beste golf zo naar binnen kon spoelen bij wat ruw weer.
Een eindje verder zag hij de eerste grot, die in aanmerking kwam voor een onderzoek. De opening was ongeveer twee meter breed en lag een heel stuk boven de waterlijn, zodat de grot zelfs bij stormweer droog zou blijven. Hij stuurde de boot recht op de grot af.
„Klim aan wal, jongens, " zei hij, „en ga eens een kijkje nemen. Ik zal voor de boot blijven zorgen. "
Toen de boeg van de Sleuth de rotsen bijna raakte, lieten de jongens zich over de reling naar beneden glijden, tot ze houvast vonden op de losliggende rotsen. Als apen klommenze langs de steile rotswand naar boven en even later bereikten ze de grot. Ze verdwenen uit het gezicht. Frank liet de Sleuth zachtjes voor- en achteruit varen, zodat de boeg nooit verder dan een paar meter van de rotsen verwijderd was en de schroef steeds in voldoende diep water bleef.
Het duurde niet lang voor de drie jongens weer uit de grot te voorschijn kwamen. Hun gezichten verrieden niet alleen, dat ze niets gevonden hadden, maar ook, dat deze tegenslag voor hen een grote ontgoocheling was. Frank liet zich echter niet zo gauw ontmoedigen. Van het begin af was hij ervan overtuigd geweest, dat ze maar één kans op de tien hadden om iets te vinden en het zou al te mooi zijn geweest, als ze meteen in de eerste grot iets gevonden zouden hebben. Hij wist niet met zekerheid, of Blondje op het perron van het station te Gresham op de grotten aan de kustweg had gezinspeeld en bovendien waren er nog tal van grotten, die in aanmerking kwamen om te onderzoeken.
„We zullen langzaam verder varen, " zei Frank, toen de anderen weer aan boord waren, „en de geschiktste er uitpikken. Er zijn niet veel grotten, waar je iemand prettig in kunt verbergen. "
„Prettig!" zei Chet verachtelijk. „Die grot waar we daarnet in hebben gekeken, was zo vochtig als een kelder. "
De Sleuth gleed langzaam onder de rotsen langs. Wanneer ze een grot zagen, die gemakkelijk te bereiken was, stuurde Frank zijn boot in die richting en dan gingen de andere drie jongens aan wal om in het donkere gat te gaan kijken. Ze hadden echter niet veel succes. Alle grotten waren verlaten.
De uren verstreken. De jongens onderzochten de ene grot na de andere tot ze ten slotte de plaats bereikten, waar de rotsen ophielden en overgingen in zandige heuvels en met houtgewas begroeide hellingen. Ze begonnen te vrezen, dat ze het onderzoek zouden moeten opgeven.
Er was nog slechts één grot over, maar de opening was zo klein en lag zo hoog boven het water, dat Chet het onzinnig vond een arm- of beenbreuk te riskeren door daarheen te gaan.
„We kunnen 't beter opgeven, " verklaarde hij. „Waarom zouden de bandieten naar die grot zijn gegaan, terwijl er zoveel andere zijn, die je beter en gemakkelijker kan bereiken. Het is een gevaarlijke klim van twintig-dertig meter naar die grot. "
,, 't Is niet zo gevaarlijk als het lijkt, " zei Frank. „Ik zie tenminste een soort van spoor, dat er recht naar toe loopt. "
„Ik ga in ieder geval mee, " zei Jerry.
„Ik zal de boot er zo dicht mogelijk bij brengen, " zei Frank. De jongens staarden strak naar de kleine opening, die er niet erg veelbelovend uitzag.
„Ik geloof dat je gelijk hebt, Chet, " zei Frank. „Het zou erg dwaas zijn die grot er uit te pikken, terwijl zoveel andere meer voor de hand liggen. We zullen er maar geen tijd aan verspillen. "
„Des te beter, " zei Chet. „Ik ben toch al drie pond afgevallen vandaag. "
„Dan kun je er beter nog een stuk of vijftig bij nemen, " zei Biff gevoelloos. „Als we Chet beneden zijn normale gewicht kunnen brengen, bewijzen we hem een goede dienst!"
Frank luisterde niet naar de plagerij van de jongens. Hij staarde strak naar het bijna niet te onderscheiden spoor, dat zich tussen de rotsen door naar de grot slingerde.
„We zijn toch bijna aan het eind van de tocht, " zei hij zacht, „dus kunnen we er wel eens een kijkje gaan nemen. Zorg jij voor de boot, Chet? Dan ga ik eens mee naar boven. "
Frank had iets gezien, dat geen van de anderen opgemerkt scheen te hebben. Het was slechts een stuk van een krant, dat vlak bij de ingang van de grot lag, maar Frank was ervan overtuigd, dat dit een betekenis moest hebben. Het was niet waarschijnlijk, dat het stuk krant van de landzijde over de rotsen was gewaaid. In de eerste plaats zou het dan in het water zijn terechtgekomen en in de tweede plaats gebeurde het hoogst zelden, dat iemand de rotsen van de landzijde beklom. Dat stuk krant was verloren of achtergelaten door iemand, die in de buurt van de grot was geweest. Wanneer? Dat was het, wat Frank wilde ontdekken.
Chet voelde wel, dat er iets bijzonders verborgen zat achter Franks plotselinge beslissing om toch naar boven te gaan en nu betreurde hij zijn opmerkingen over de moeilijkheden van de beklimming. Hij wilde nu graag mee, maar de anderen hielden hem aan zijn woord en met een somber gezicht nam hij het roer van de Sleuth over.
Frank was de eerste, die van het bootje op de rotsen klom. Biff en Jerry volgden hem, een beetje verbaasd over de haast, die Frank opeens scheen te hebben.
De oudste van de Hardy's begon de beklimming en vorderde met verrassende snelheid. Er was eigenlijk geen sprake van een pad, dat men kon volgen, maar er was wel een onduidelijk spoor, dat zigzaggend de hoogte in slingerde en recht naar de ingang van de grot scheen te leiden.
Toen Frank de plaats bereikte, waar het stuk krant lag, bukte hij zich snel om het te bestuderen. Het was ontzettend vuil en smerig, omdat het 's nachts hard had geregend, maar de naam en de datum waren nog duidelijk te lezen. Het was een exemplaar van de Greshambode van twee dagen geleden!
Franks hart sprong op. Gresham! Het was nu al de derde keer, dat hij op de naam van die stad stootte. Hij stopte de krant in zijn zak en klom verder naar boven.
„Heb je iets ontdekt?" vroeg Jerry, die hijgend achter hem aan kwam.
„Misschien!"
Frank bereikte de opening van de grot. Hij keek naar binnen. De grot was groter dan hij had gedacht. De ingang was smal, maar gaf toegang tot een grot met de afmetingen van een grote zaal, terwijl verschillende brede gangen erop wezen, dat deze zaal slechts de eerste was van een netwerk van onderaardse kamers.
Hij haalde een zaklantaren te voorschijn en drukte op de knop. De lichtstraal gleed over de rotswanden. De vloer was vrij effen. Even gleed de lichtstraal over een voorwerp, dat tegen een van de wanden stond. Frank liet het licht erop rusten en zag, dat het een kleine houten kist was, zoals die wel eens worden gebruikt om voorraden in te pakken.
„Hier is iemand geweest!" schreeuwde Frank opgewonden, toen de anderen zich bij hem voegden. „Kijk! Daar staat een kistje!" Hij liet de lichtstraal van zijn zaklantaren verder glijden. „En kijk! Daar liggen broodkorstjes. Ik weet zeker, dat hier iemand geweest is — nog geen twee dagen geleden!"
„Die iemand schijnt er nu niet meer te zijn, " zei Jerry.
Hij was nog niet uitgesproken, toen ze alle drie een eigenaardig geluid hoorden. Het scheen uit de donkerste hoek van de grot te komen. Het geluid werd herhaald en de jongens keken elkaar vragend aan.
„Dat is iemand die kreunt!" riep Frank uit.
Biff wees met een trillende vinger naar een soort van muurtje, dat een paar meter hoog was en een hoek van de grot afsloot.
„Daar kwam het vandaan!" fluisterde hij.
Frank liet zijn lichtstraal verder spelen, maar ze zagen niets. Weer hoorden ze het kreunende geluid.
,. En toch is er iemand in de grot, " mompelde Frank.
Hij sloot zijn hand steviger om zijn zaklantaren en trad op het muurtje toe.
De ontsnappingHeel voorzichtig liep Frank om het muurtje heen en verlichtte de donkere ruimte, die erachter was.
De lichtstraal viel op een menselijke gestalte, die gebonden op een paar oude zakken lag. Een zwakke stem fluisterde:„Frank!"
„Joe!" schreeuwde Frank en sprong naar voren.
Biff en Jerry slaakten eveneens een kreet van vreugde. Ze voegden zich bij Frank en bogen zich nu ook over hun ongelukkige vriend, van wie ze zo lang gescheiden waren geweest.
Het was inderdaad Joe, die daar achter het muurtje lag, maar hij leek niet meer op de vrolijke, levenslustige jongen van een paar dagen geleden. Hij zag er ontzettend bleek uit en was zo zwak, dat hij ternauwernood kon praten. Zijn voeten waren met een zwaar touw stevig aan elkaar gebonden.
„Blij weer eens een vriendelijk gezicht te zien, " fluisterde Joe.
„En dan te denken, dat we al half en half besloten hadden deze grot niet te onderzoeken!" riep Frank uit.
Hij had zijn zakmes al te voorschijn gehaald en was het touw, waarmee Joe gebonden was, aan het doorhakken.
Jerry en Biff wisten zich geen raad van vreugde. Ze dansten in het rond en bombardeerden Joe met een stroom van vragen.
„Wat is er gebeurd? Wie heeft je hier gebracht? Waarom hebben ze je vastgehouden? Was het de bedoeling je van honger te laten sterven?"
„Ik heb in ieder geval honger als een beer, " zei Joe, toen Frank hem bevrijd had en hij rechtop kon gaan zitten. „Gistermiddag heb ik voor het laatst iets te eten gehad. Ik zal jullie later alles wel vertellen. Ik ben nu te moe en te slap om wat te zeggen. "
De jongens begrepen, dat Joe een paar moeilijke dagen achter de rug had en bedwongen hun nieuwsgierigheid om meteen te weten te komen, wat er gebeurd was.
„Hoe zijn jullie hier terechtgekomen?" vroeg Joe. „Hoe hebben jullie me gevonden?"
Frank vertelde hem het verhaal van tante Gertrudes ontmoeting met de brutale Blondje op het station van Gresham en zijn zinspeling op de grotten. Dit had hem ertoe gebracht, besloot Frank, in de grotten te gaan zoeken. Maar ze zouden zeker niet hier zijn gekomen, als Frank er niet dat stuk krant had zien liggen.
„Wat een geluk voor mij, dat je die krant in de gaten kreeg, " zei Joe met een diepe zucht van dankbaarheid. „Een van die kerels had gisteren een beetje eten bij zich. Dat was in een krant gewikkeld. Het moet die krant zijn geweest, die je voor de grot zag liggen. "
„Heeft de brutale, blonde kerel, die we destijds leerden kennen, iets met de zaak te maken?" vroeg Frank.
Joe knikte.
„Hij heeft er alles mee te maken. Maar anderen ook. Ik zal je alles vertellen, zodra ik een beetje ben bijgekomen. Het is een lang verhaal. "
Frank drong niet op een verklaring aan; dat had nog de tijd.
„Chet is met de boot onder aan de rotsen, " zei Frank. „Denk je, dat je met ons mee kunt gaan? Tjonge, wat zal Moeder blij zijn!"
„Tante Gertrude zal wel beweren, dat het aan haar te danken is, " zei Joe met een flits van zijn vroegere opgewektheid.
Hij trachtte op te staan, wankelde even op zijn benen en zou zeker gevallen zijn, als Frank hem niet had ondersteund.
„Gaat het niet?" vroeg Jerry bezorgd.
Joe schudde zijn hoofd en ging weer zitten.
„Ik heb niet de minste kracht in mijn benen. Vermoedelijk hebben de touwen te strak gezeten. Trouwens — ik heb zo'n honger geleden, dat ik me totaal machteloos voel. Misschien zal het over een paar minuten beter gaan. "
„We kunnen je dragen, " stelde Biff voor.
„Nee, nee, " zei Joe, „geef me een paar minuten tijd om bij te komen. Dan gaat het wel weer!"
Op dat ogenblik hoorden ze plotseling een verrassend geluid; het geluid van een rots, die losgekomen was en naar beneden viel.
„Wat is dat?" fluisterde Biff.
Joe probeerde overeind te komen.
„Ze komen terug!" zei hij.
„Wie?"
', De mannen! Vlug! We moeten maken, dat we wegkomen!"
„Hoe kunnen ze de grot binnenkomen?" vroeg Frank.
„Er is een ingang aan de landzijde, " verklaarde Joe snel. „Kom! Gauw! Als ze ons vinden, houden ze ons alle vier gevangen!"
Ze hoorden nu vage stemmen, die van een grote afstand tot hen doordrongen. Ze verloren geen tijd meer.
Frank en Jerry namen Joe in hun midden en droegen hem half naar de uitgang van de grot. Biff ging voorop om eventuele hindernissen uit de weg te ruimen. Toen de jongens weer in de open lucht kwamen keken ze vol ontsteltenis naar de afstand, die ze nog moesten afleggen om de Sleuth te bereiken.
Chet kreeg hen onmiddellijk in de gaten en slaakte een ware oorlogskreet van vreugde.
De anderen maakten wilde gebaren om hem aan het verstand te brengen, dat hij zijn mond moest houden, maar Chet begreep er niets van en maakte een kabaal van jewelste. Hij sprong in de lucht als iemand, die een heidense dans uitvoert, schreeuwde zo hard hij kon en greep toen, tot grote ontsteltenis van de anderen, naar de scheepsroeper om nog meer leven te kunnen maken.
De jongens konden niets anders meer doen dan trachten de boot zo vlug mogelijk te bereiken. De mannen, die door de onderaardse gang op weg waren naar de grot, zouden het kabaal zonder twijfel horen en zich haasten om een onderzoek in te stellen.
Joe kon nauwelijks op zijn benen staan. Frank en Jerry hielden hem stevig tussen zich in en begonnen zo snel, als de omstandigheden het toelieten, naar beneden te strompelen.
Ze bereikten een betrekkelijk brede richel, zonder dat er achter hen iets was gebeurd, maar net toen ze langs die richel verder wilden gaan, hoorden ze een wilde kreet achter zich.
Frank keek over zijn schouder.
Er stond een man voor de ingang van de grot. Hij draaide zich om en schreeuwde iets naar de mannen, die zich nog in de grot bevonden. Deze voegden zich een seconde later bij hem. Het waren er twee.
„Laat me achter, jongens, " smeekte Joe. „Ik hou jullie alleen maar op. Als jullie me verder mee willen nemen, zitten we allemaal in de puree. "
„Jou achterlaten!? Ga nou!" gromde Jerry tussen zijn tanden. „Als jij hier blijft, blijven we allemaal. "
Biff was snel naar beneden geklauterd om Chet op de hoogte te stellen van de toestand. Maar deze had intussen de mannen al opgemerkt en had een eind gemaakt aan zijn gebrul. Frank en Jerry vorderden slechts heel langzaam, met Joe in hun midden. Het kostte hun de grootste moeite zelf op de been te blijven, want de rotsen waren erg glibberig.
Frank keek weer over zijn schouder.
Hij zag, dat een van de mannen iets uit zijn zak had gehaald en ermee in hun richting wees. Het was een revolver!
Een van de andere mannen had zich gebukt en was stenen aan het oprapen.
De revolver blafte. Instinctief bukten ze zich. Een kogel floot over hun hoofden. Een zware kei kwam een paar meter voor hen terecht en sprong met een wijde boog in het water, vlak bij de Sleuth.
Ze werden onder vuur genomen. De man met de revolver schoot zijn hele magazijn leeg en het was een geluk voor de jongens, dat hij zo slecht mikte. De twee andere mannen bekogelden hen met grotere en kleinere stenen, maar de jongens werden gelukkig niet geraakt.
Biff was aan boord van de Sleuth geklommen, klaar om de anderen erin te helpen. Chet hield de boot in bedwang, maar kon meteen starten.
„Snel! Snel!" brulde Biff.
Nog een paar meter.
De drie jongens bereikten de rotsen vlak voor de boot. Jerry liet Joe los en sprong aan boord.
„Kom, Joe!" schreeuwde hij.
Joe stak zijn armen op. Jerry en Biff grepen hem beet en hesen hem aan boord.
Een van de mannen had de achtervolging ingezet en was nu vlakbij.
Frank had zich net een beetje gebukt om een sprong naar de Sleuth te maken, toen hij een vreselijke klap tegen zijn linkerbeen kreeg. Hij slaakte een kreet van pijn, verloor zijn evenwicht en viel half in het water. Toen hij zich aan een rots vastgreep en trachtte overeind te komen, voelde hij, dat zijn linkerbeen niet meer aan zijn wil gehoorzaamde. Een van de keien, die door de mannen geworpen waren, had op het laatste moment doel getroffen.
De man met de revolver scheen zijn wapen herladen te hebben, want hij schoot weer: er vloog een splinter van de boeg van de Sleuth!
Biff liet zich over de reling glijden. Tot zijn knieën in het water greep hij Frank bij de schouders en trok hem naar de boot. Frank moest op zijn tanden bijten om het niet uit te schreeuwen van pijn. Jerry kreeg zijn schouder te pakken en trok hem naar boven, terwijl Biff hem zo hoog mogelijk uit het water hief. Geen twee seconden later klauterde Biff als laatste aan boord.
De man die de achtervolging had ingezet, was nu nog maar een paar meter van de boot verwijderd. De anderen waren de Sleuth nu met grote rotsen aan het bombarderen.
Chet liet de motor loeien. Langzaam gleed de Sleuth achterwaarts van de rotsen weg. Frank lag languit op de bodem van de boot, hijgend, zijn gekwetste been hoog opgetrokken. Hij was bijna blind van de pijn, maar toch zag hij, dat de twee mannen bij de ingang van de grot een heel zwaar rotsblok naar de rand van de afgrond zeulden.
„Kijk uit!" schreeuwde hij.
Op dat ogenblik begon het rotsblok met toenemende snelheid naar beneden te rollen.
Jerry begroef zijn gezicht in zijn handen.
„We zijn er geweest!" schreeuwde hij wild.
Het zware rotsblok kwam recht op hen af, met donderend geraas; zou het de boot met één klap verpletteren......?