WOORD VAN DANK
Wanneer mij gevraagd wordt hoelang ik erover gedaan heb om dit boek te schrijven, antwoord ik naar waarheid: een paar maanden en daarvoor mijn hele leven. Want een boek is het werk van al degenen die bijgedragen hebben aan de ideeën van de schrijver, met inbegrip van de onderwijzers en leraren aan wie hij nog vaak denkt – en ook van degenen die bijgedragen hebben aan zijn affectieve evenwicht. Van al die mensen kan ik er hier maar enkele bedanken.
Ik wil beginnen met Beverly Spiro en Lewis Mehl-Madrona, twee bijzondere artsen die de nieuwe geneeskunde praktiseren en die me door hun menselijkheid, successen en onophoudelijke aanmoedigingen hebben gedwongen mij geestelijk open te stellen voor heel veel nieuwe manieren om mijn vak uit te oefenen. Zij hebben de impuls gegeven voor de oprichting van het Centrum voor complementaire geneeskunde van het ziekenhuis Shadyside. Patricia Bartone, al die tijd een trouwe vriendin en collega bij dat centrum, heeft me ook geholpen de trossen los te gooien toen het ogenblik voor mij was gekomen terug te gaan naar mijn land. Vrienden die ertoe in staat zijn je te helpen afscheid van hen te nemen zijn dun gezaaid. En dan het hele team van het centrum: Denise Mianzo, Denise DiTommaso, Gayle Dentino, J.A. Brennan, evenals de praktiserende artsen van wie ik zoveel geleerd heb en die mij voortdurend aangemoedigd en geholpen hebben lang nadat ik vertrokken was. Aan hen allemaal heb ik veel te danken.
De bibliothecaresse van het ziekenhuis, Michèle Klein-Fedyshin, is een ongelooflijk creatieve en efficiënte vrouw. Dankzij haar, bijna dagelijkse, e-mails, zelfs toen ik omringd door weilanden en koeien aan mijn tekst werkte, heb ik de documentatie kunnen verzamelen die me in staat stelde alles wat ik op deze pagina’s vertel te staven. Via haar wil ik ook al mijn oudcollega’s van het Shadyside-ziekenhuis bedanken die me steeds hebben aangemoedigd en vooral Randy Kolb, mijn huisarts, Fred Rubin, de chef van de afdeling interne geneeskunde, en David Blandino, de chef van de afdeling sociale geneeskunde. Ze zijn in veel opzichten voorbeelden voor me geweest.
Tot slot hecht ik eraan de openheid van geest van de deken van de faculteit voor Geneeskunde van de Universiteit van Pittsburgh, Arthur Levine, te noemen. Misschien is het door onze gemeenschappelijke bewondering voor de Russische literatuur van de negentiende eeuw dat hij dat Centrum voor complementaire geneeskunde heeft getolereerd binnen de muren van zijn toch zo orthodoxe universiteit. In Frankrijk wil ik mijn dank betuigen aan Jean Cottreaux, directeur van de afdeling voor angstbehandeling van het neurologische ziekenhuis van Lyon en een onuitputtelijke bron van wijsheid met betrekking tot de psychiatrie, voor zijn ontvangst, zijn steun en zijn raad, zelfs al zal hij het niet noodzakelijkerwijs eens zijn met alles wat ik hier heb geschreven.
Van mijn familie heeft mijn broer Edouard me steeds terzijde gestaan en ik heb veel gehad aan zijn betrouwbare en nuttige commentaar op deze bladzijden. Het handje van mijn zoon Sacha in de mijne heeft me de beste reden om te schrijven gegeven die er bestaat. Mijn moeder Sabine heeft tijdens de hoogteen de dieptepunten opgepast zoals zij dat zo goed kan. Mijn oom Jean-Louis heeft mijn terugkeer naar Frankrijk met liefde, zorgzaamheid en soms zeer nuttige adviezen georganiseerd. Hij heeft me leren schrijven voor een groot publiek en hij heeft ook de definitieve titel voor het boek bedacht. Mijn tante Bernadette en haar zoon Diego hebben blijk gegeven van grote vindingrijkheid en loyaliteit jegens de familie in een verontrustende situatie die me had kunnen verhinderen het boek op tijd af te krijgen. Dankzij de zeer trouwe Liliane, die alles raadt en overal aan denkt en die nu al veertig jaar het gemeenschappelijke familieleven tot in de kleinste details organiseert, heb ik me kunnen concentreren op wat ik te doen had. Ten slotte de lieve Annick, die me ook al veertig jaar ononderbroken heeft voorbereid op deze taak.
Het op de wereld zetten van dit boek, het eigenlijke schrijven, is totstandgekomen met behulp van ‘vroedvrouw’ Madeleine Chapsal, in haar rustige huizen La Sauterie en La Maison de Ré, die zo geschikt waren voor dit doel. Madeleine spoort me al vanaf mijn vijftiende aan om te schrijven en ik herinner me haar commentaar op mijn filosofiewerkstuk voor mijn eindexamen over Merleau-Ponty nog heel goed. Ik heb uiteindelijk de eerste regels van dit boek in de slaapkamer van Merleau-Ponty in La Sauterie geschreven. We hebben er veel gelachen en veel vis gegeten. De vrolijke en verstandige Emilie Eleisha, de goede fee van La Maison de Ré, heeft ertoe bijgedragen een zeer aangename omgeving te scheppen tijdens die weken van gedwongen isolement.
Mijn vrienden en vriendinnen Benoît Mulsant, Jonathan Cohen, Maurice Balick, Heidi Feldman, Patrick en Guenola Perez, Robert en Séverine Balick, Edouard en Pénélope Pontet, Pascaline en Florence Servan-Schreiber, Vincent en Frédérique Ferniot, Denis Lazat, Nicolas de Pomereu, Bruno Levy, Gaelle Riout, Michelle Gaillard, Catherine Muller, Dan en Danielle Stern, Christophe en Irène Wise, Nikos Pediaditakis en Lotty Gaffney hebben me, ieder op zijn of haar eigen manier, toegestaan de ideeën die op deze bladzijden staan op hen uit te testen en er een vorm aan te geven. Hun geduld en hun loyaliteit ondanks mijn onstandvastige en verstrooide vriendschap zijn een geschenk van het leven. Olga Tereshko, met haar Russische ziel, haar kracht, haar passie en haar scherpe intelligentie, heeft een stempel gedrukt op mijn leven en heeft mijn ideeën over de menselijke natuur diepgaand beïnvloed. Diane Mordacq, vooral de herinnering aan haar, heeft me steeds tijdens het schrijven van dit boek vergezeld.
De zondagavond met mijn tarotvrienden, een wezenlijk onderdeel van mijn leven in zowel Pittsburgh als nu in Parijs, is een van de dingen die het leven de moeite waard maken. Dank aan Christine Gonze, Madjid, Youssef, Isabelle, Benoît, Géraldine en Nicolas. Ik heb de humus van mijn geboorteland na vijftien jaar vrijwillige ballingschap teruggevonden toen we voor de eerste keer in Pittsburgh bijeenkwamen en niets anders deden dan spelen en lachen. Daardoor heb ik beter kunnen begrijpen wat er ontbrak aan het Amerikaanse leven, en wat wezenlijk was voor het genezen van de ziel, in ieder geval van de mijne.
Op de belangrijkste ogenblikken van de totstandkoming van dit boek hebben Roy en Susie Dorrance, en via hen de geest van hun dochter Emilie, die op haar vierentwintigste jaar gestorven is, erin geloofd. Nooit zijn mensen die ik zo weinig kende zo liefdevol voor me geweest. Hun daden staan voor altijd in mijn hart gegrift; ik hoop alleen dat ik het vertrouwen dat ze me geschonken hebben waard ben. Dank aan Sony Richards, een van de laatste Latoka-sjamanen, de geestelijke zoon van de grote Fools Crow die de traditionele indiaanse geneeskunde gestalte blijft geven door het onderzoeken van emoties, van de integratie in de gemeenschap en de heilige rituelen.
Ook dank aan Michael Lerner, zonder twijfel een van de fascinerendste Amerikanen van onze tijd, die tot aan zijn nek in de actie zit en altijd strijdt voor zaken die even moeilijk als belangrijk zijn. Dank je, Michael, dat je me recht in de ogen hebt gekeken en hebt gezegd: ‘Je moet dat boek schrijven.’
Tot slot wil ik natuurlijk graag Nicole Lattès en Abel Gerschenfeld bedanken, die zo in mijn ideeën geloofd hebben dat ze zich er professioneel helemaal voor ingezet hebben. In mijn eerste gesprek met Abel, in zijn kantoor dat te klein is voor het formaat van zijn denken, heeft hij het kader aangegeven waarin dit boek zich vervolgens ontwikkeld heeft. Dankzij zijn zekere oordeel en zijn ongelooflijke schrijfvaardigheid hebben mijn zinnen vervolgens de vorm van een boek kunnen aannemen. Toen ik Nicole ontmoette, met haar charme, haar rust en haar stralende intelligente blik, heb ik meteen gevoeld dat ik met haar dit avontuur moest aangaan. Daarna heb ik kunnen constateren dat beiden hun vak niet alleen met talent maar ook met liefde uitoefenen. Ik wist niet dat de betrekkingen met een uitgever onder zo’n onbewolkte hemel geplaatst konden worden. Ook zeer veel dank aan Sylvie Angel. Dankzij haar ontvangst en al haar activiteiten heeft deze ontmoeting plaatsgehad. En ik mag niet vergeten Henri Trubert te noemen, die de eerste uitgever in Parijs was die zich voor dit project interesseerde. En zonder het geduld en het organisatietalent van Delphine Pécoul, mijn assistente, had ik me niet op het belangrijkste kunnen concentreren.
Tot slot zou ik de geest van mijn vader, Jean-Jacques, die door al deze pagina’s waart, willen eren. In zijn werkkamer van ons huis in Normandië, in Veulettes-sur-Mer, dat al drie generaties in de familie is en waar hij ooit een hele zomer lang bezig is geweest met het redigeren van Le Défi Américain, is de eerste opzet van Uw brein als medicijn als vanzelf ontstaan. Daarvan heb ik later geen enkele keer hoeven afwijken.
Sommige mensen hebben erin toegestemd Uw brein als medicijn van tevoren door te lezen en hun mening te geven lang voordat het gedrukt werd. Dank aan Jacques Roques, Cordelia de Mello Mourão, Véronique Le Goaziou, Rose-Anne Hua-Dong, Brigitte Rodrigue, Dominique Mestdag, Brigitte Wittouck, Francis Lambert, en verscheidene lezers van Psychologies Magazine.
Parijs, januari 2003