11

Lou ging naar buiten, waar ze Diamond en Oz bij het hek zag staan waarachter het paard graasde. Toen Diamond Lou zag aankomen haalde hij een doosje tabak en een vloeitje uit zijn zak om een sigaretje te draaien. Hij likte het dicht, streek een lucifer tegen het hek af en stak de sigaret op.

Oz en Lou stonden er met open mond naar te kijken en Lou riep: ‘Daar ben je nog veel te jong voor.’

Achteloos wuifde Diamond haar protest weg, met een tevreden lachje op zijn gezicht. ‘Nee hoor, ik ben volwassen. Ik ben een man.’

‘Je bent anders niet veel ouder dan ik, Diamond.’

‘Hier is het anders, dat zul je wel merken.’

‘Waar wonen jij en je familie?’ vroeg Lou.

‘Een eindje verderop langs de weg, voor je ergens komt.’

Diamond haalde een versleten honkbal uit zijn zak en gooide die weg. Jeb rende achter de bal aan en bracht hem terug.

‘Een man heeft me die bal gegeven omdat ik hem de toekomst heb voorspeld.’

‘Wat was zijn toekomst?’ vroeg Lou.

‘Dat hij een jongen die Diamond heette, zijn oude bal zou geven.’

‘Het wordt al laat,’ zei Lou. ‘Maken je ouders zich niet ongerust?’

Diamond drukte de zelfgemaakte sigaret uit tegen zijn tuinbroek en stak hem achter zijn oor, waarna hij een paar maal met zijn arm rondzwaaide om opnieuw te gooien. ‘Nee, dat zei ik toch, ik ben volwassen. Ik hoef niks te doen wat ik niet wil.’

Lou wees naar iets wat aan Diamonds tuinbroek bungelde. ‘Wat is dat?’

Diamond keek ernaar en grinnikte. ‘Linkerachterpoot van een kerkhofkonijn. Behalve een kalfshart is dat de beste talisman die er bestaat. Jemig, leren ze jullie niks in de stad?’

‘Een kerkhofkonijn?’ zei Oz.

‘Jawel. Gevangen en doodgemaakt op het kerkhof, in het holst van de nacht.’ Hij maakte het pootje van zijn riem los en gaf het aan Oz. ‘Hier, jongen, ik kan voor mezelf een andere krijgen wanneer ik wil.’

Oz hield het eerbiedig vast. ‘Goh, dank je wel, Diamond.’ Hij keek Jeb na, die weer achter de bal aan rende. ‘Jeb is een prima hond. Hij brengt die bal elke keer weer terug.’

Toen Jeb met de bal terugkwam en die voor Diamonds voeten neerlegde, raapte deze hem op en gooide hem naar Oz. ‘Er is in de stad denk ik niet veel om mee te gooien, maar probeer het maar eens, jongen.’

Oz staarde naar de bal alsof hij er nog nooit een had vastgehouden. Daarna keek hij opzij naar Lou.

‘Toe maar, Oz. Je kunt het,’ zei ze.

Oz slingerde met zijn arm en gooide de bal weg. Zijn arm knalde als een zweep en de bal sprong uit zijn kleine hand als een losgelaten vogel die hoger en hoger steeg. Jeb rende erachteraan, maar hij kon hem niet inhalen. Verbluft kon Oz niet meer doen dan blijven kijken naar wat hij had gedaan. Lou deed hetzelfde.

De sigaret viel achter het oor van de verbaasde Diamond vandaan. ‘Goeie god, waar heb je zo leren gooien?’

Oz kon niets anders doen dan de verrukte glimlach tonen van een jongen die pas beseft dat hij misschien over atletische gaven beschikt. Daarna holde hij achter de bal aan. Lou en Diamond bleven een poosje zwijgend staan, tot de bal weer kwam aanzeilen. In de vallende duisternis konden ze Oz nog niet zien, maar ze hoorden hem en Jeb aankomen, zes opgewonden benen die naar hen toe renden.

‘Wat kun je hier nog meer voor leuke dingen doen, Diamond?’ vroeg Lou.

‘Meestal ga ik vissen. Hé, heb je wel eens gezwommen in een grindgat?’

‘Er zijn geen grindgaten in New York. Wat is er nog meer?’

‘Nou…’ even zweeg hij dramatisch ‘… er is natuurlijk de spookput.’

‘Een spookput?’ riep Oz uit, die zich weer bij hen had gevoegd met Jeb op de hielen.

‘Waar?’ vroeg Lou.

‘Ga maar mee.’

Kapitein Diamond en zijn groep infanterie liepen achter de bomen langs, vanwaar ze op open terrein kwamen, begroeid met lang gras dat zo netjes en regelmatig groeide dat het op gekamd haar leek. De wind was kil, maar ze waren veel te opgewonden om zich iets van dat kleine ongemak aan te trekken.

‘Waar is het?’ vroeg Lou, die naast Diamond was gaan lopen.

‘Ssst! We komen er dicht bij, dus we moeten nu heel stil zijn. Het spookt hier.’

Ze bleven doorlopen. Opeens riep Diamond: ‘Ga op de grond liggen!’

Ze lieten zich vallen alsof ze met een strakgespannen touw aan elkaar vastzaten. Met trillende stem zei Oz: ‘Wat is er, Diamond?’

Diamond probeerde niet te lachen. ‘Ik dacht dat ik iets hoorde. Je kunt niet voorzichtig genoeg zijn als het ergens spookt.’ Ze stonden alle drie weer op.

‘Wat doen jullie hier?’

De man kwam achter een groepje notenbomen tevoorschijn, met een buks in zijn rechterhand. Bij het maanlicht kon Lou de glans van een paar boosaardige ogen zien die hen streng aanstaarden. Het drietal bleef doodstil staan terwijl de man naderbij kwam. Lou herkende hem als de idioot van de tractor die zo roekeloos de berg af was gevlogen. Vlak voor hen bleef hij staan en hij spuwde vlak naast hun voeten.

‘Jullie hebben hier niks te maken,’ zei de man. Hij hief de buks op en liet de loop op zijn linkeronderarm rusten, zodat die op hen was gericht. Zijn wijsvinger hield hij aan de trekker.

Diamond deed een stap naar voren. ‘We doen niks, George Davis, alleen een beetje rondlopen en dat is niet bij de wet verboden.’

‘Hou je grote mond, Diamond Skinner, anders krijg je een mep.’ De man keek naar de sidderende Oz, die terugdeinsde en de arm van zijn zus vastpakte.

‘Jullie zijn de kinderen die Louisa in huis heeft genomen. Met die zieke moeder. Zo is het toch?’ Hij spuwde nog een keer.

Diamond zei: ‘Dat gaat je niks aan, dus laat ze met rust.’

Davis ging dichter bij Oz staan. ‘Bergleeuw in de buurt, jongen,’ zei hij zacht, op plagende toon. ‘Wil je dat hij je te pakken krijgt?’ Terwijl hij het zei deed Davis alsof hij Oz wilde aanvallen. De jongen liet zich op de grond vallen en dook weg in het hoge gras. Davis lachte kakelend om de doodsbange jongen.

Lou ging tussen haar broer en de man in staan. ‘Blijf van ons af!’

‘Verdomme, snotneus,’ zei Davis. ‘Wil jij een man vertellen wat hij moet doen?’ Daarna keek hij Diamond aan. ‘Je bent op mijn land, jongen.’

‘Dit is jouw land niet,’ zei Diamond. Zijn handen waren tot vuisten gebald en hij keek strak naar de buks. ‘Het is van niemand.’

‘Wou je zeggen dat ik een leugenaar ben!’ snauwde Davis hem met luide stem toe.

Toen klonk het gebrul, dat hoger en hoger opsteeg tot Lou geloofde dat de bomen zouden omvallen door de kracht ervan, of dat de rotsen zouden losraken en langs de berghelling omlaag glijden en misschien, met een beetje geluk, hun bedreiger verpletteren. Jeb kwam grommend aanlopen, met zijn nekharen overeind. Davis keek bezorgd in de richting van de bomen.

‘Je hebt een geweer,’ zei Diamond, ‘dus ga je ouwe bergkat maar vangen. Als je daar tenminste niet te bang voor bent.’

Davis’ blik brandde in de ogen van de jongen, maar toen klonk het gebrul opnieuw. Het trof hen even hard als de vorige maal en Davis begon op een sukkeldrafje naar de bomen te lopen.

‘Vooruit!’ riep Diamond, en ze holden zo snel ze konden tussen de bomen door en over nog meer open velden. Uilen krasten tegen hen, dingen die ze niet konden zien renden langs hoge eikenstammen op en neer of fladderden voor hen uit, maar geen enkele kwam voldoende dichtbij om hen even bang te maken als ze al waren geweest voor George Davis en zijn buks. Lou rende nog sneller dan Diamond, maar toen Oz struikelde en viel keerde ze zich om en hielp ze hem overeind.

Eindelijk hielden ze stil. Ze hurkten in het gras, zwaar hijgend en luisterend of er een gekke man of een bergleeuw achter hen aan kwam.

‘Wie is die afschuwelijke man?’ vroeg Lou.

Voor hij antwoord gaf keek Diamond om. ‘George Davis. Hij woont op de boerderij naast die van miss Louisa. Het is een harde man. Een slechte man! Hij is als baby op zijn hoofd gevallen, of misschien heeft hij een trap van een muilezel gehad, dat zou ik niet weten. Hij heeft een stokerij waar hij jenever uit maïs maakt, hier in een van de dalen, daarom wil hij niet dat er mensen rondlopen. Ik wou dat iemand hem eens een keer neerschoot.’

Ze gingen verder en kwamen weldra bij een andere, kleine, open plek. Diamond stak zijn hand op ten teken dat ze moesten blijven staan en daarna wees hij trots recht vooruit, alsof hij zojuist de ark van Noach had ontdekt op een simpele bergtop in Virginia.

‘Daar is hij.’

De put bestond uit met mos begroeide stenen die weliswaar hier en daar afbrokkelden, maar hij was toch ongelooflijk spookachtig. Voorzichtig liepen ze eropaf; Jeb bewaakte de achterhoede, intussen jagend op kleine prooien tussen het hoge gras.

De drie kinderen keken over de rand van de put. Die was zwart en leek bodemloos; het leek of ze naar de andere kant van de wereld keken. Allerlei dingen konden naar hen terugstaren.

‘Waarom zeg je dat het hier spookt?’ vroeg Oz ademloos.

Diamond ging languit in het gras naast de put liggen. Broer en zus volgden zijn voorbeeld.

‘Ongeveer duizend jaar geleden,’ begon hij, met een sombere, huiveringwekkende stem waardoor Oz’ ogen tegelijkertijd wijdopen gingen, knipperden en vochtig werden, ‘woonden hier een man en een vrouw. Ze waren verliefd, dat is zeker. En daarom wilden ze natuurlijk trouwen. Maar hun families haatten elkaar en ze verboden het. Er was geen sprake van. Daarom maakten ze een plan om weg te lopen. Maar er ging iets mis en de man dacht dat de vrouw dood was. Hij was zo kapot van verdriet dat hij naar deze put liep en erin sprong. De put is heel diep, dat hebben jullie zelf gezien. Hij verdronk zichzelf. Het meisje ontdekte wat er gebeurd was en toen is zij er ook in gesprongen. Ze zijn nooit gevonden, omdat het leek of ze op de zon terecht waren gekomen. Er was niets meer van hen over.’

Lou was totaal niet onder de indruk van het verhaal. ‘Dat lijkt veel op Romeo en Julia.’

Diamond keek verbaasd. ‘Is dat familie van je?’

‘Je hebt het verzonnen,’ zei ze.

Overal om hen heen begonnen vreemde geluiden op te stijgen, miljoenen stemmetjes die probeerden allemaal tegelijk te kwebbelen, alsof mieren plotseling konden praten.

‘Wat is dat?’ zei Oz, en hij klemde zich aan Lou vast.

‘Je moet niet aan mijn woorden twijfelen, Lou,’ zei Diamond met een bleek gezicht. ‘Je maakt de geesten kwaad.’

‘Ja, Lou,’ zei Oz, om zich heen kijkend of er duivels uit de hel op hen af kwamen. ‘Je moet de geesten niet kwaad maken.’

Eindelijk hielden de geluiden op en Diamond, nu weer vol zelfvertrouwen, keek Lou triomfantelijk aan. ‘Nou, iedere stommeling kan zien dat deze put betoverd is. Zie je een huis in de buurt? Nee, en ik zal je zeggen waarom niet. Deze put is rechtstreeks uit de aarde gegroeid, daarom. En het is niet zomaar een betoverde put. Het is een wensput.’

Oz zei: ‘Een wensput? Hoe kan dat?’

‘Die twee mensen zijn elkaar kwijtgeraakt, maar ze houden nog steeds van elkaar. Nou, mensen gaan dood, maar liefde niet. Daarom is de put betoverd. Als iemand een wens wil doen, dan gaat hij hiernaartoe. Hij spreekt de wens uit en dan wordt die vervuld. Altijd. Hoe dan ook.’

Oz pakte hem bij zijn arm. ‘Elke wens? Weet je het zeker?’

‘Ja. Maar er komt nog iets bij.’

Lou zei: ‘Dat dacht ik wel. Wat dan?’

‘Omdat die mensen hun leven hebben gegeven opdat dit een wensput werd, moet iemand die een wens uitspreekt ook iets opgeven.’

‘Wat moeten ze dan geven?’ De vraag kwam van Oz, die zo opgewonden was dat hij boven het zachte gras leek te zweven als een ballon aan een touwtje.

Diamond hief zijn armen naar de donkere hemel. ‘Het mooiste, belangrijkste wat ze hebben op de hele wereld.’

Het verbaasde Lou dat hij geen buiging maakte. Ze wist wat er ging komen, nog voor Oz aan haar mouw trok.

‘Lou, misschien kunnen we…’

‘Nee!’ zei ze fel. ‘Oz, je moet begrijpen dat slingerende kettingen en wensputten niet helpen. Niets helpt.’

‘Maar, Lou…’

Het meisje stond op en rukte zich los van haar broertje. ‘Doe niet zo stom, Oz. Het draait er alleen maar op uit dat je weer verschrikkelijk gaat huilen.’

Lou holde weg. Na even te hebben geaarzeld volgde Oz haar.

Diamond bleef beteuterd achter. Hij keek om zich heen en floot. Jeb kwam aangerend. ‘We gaan naar huis, Jeb,’ zei hij zacht.

Het stel verdween een andere kant op dan Lou en Oz, terwijl de bergen zich gereedmaakten om te gaan slapen.