De verloste rover
Een arme boer, die tot over zijn oren in de
schulden zat, ging op een avond het bos in om zich te bezinnen op
de benarde situatie waarin hij zich bevond. Hij had zich
voorgenomen om zich, als hij geen uitweg meer zag, aan de eerste de
beste boom op te knopen. Somber voor zich uit starend sjokte hij
voort, tot hij plotseling in een diepe spleet in de aarde viel, die
hij nooit eerder had gezien. Beneden aangekomen liep hij in de
aardkloof verder totdat hij een helder schijnsel zag dat, hoe
verder hij liep, steeds groter werd. Verbaasd stapte hij even later
een grot binnen, waarin in het midden een groot vuur vlamde. Links
tegen de wand zat een oude man, rijk gekleed in fluweel en zijde,
die met een sombere blik in het vuur staarde. Om hem heen lagen
bleke beenderen van dode mensen. Toen de boer naderbij getreden
was, stond de grijsaard op en zei: 'Je bent de driehonderdste, die
hierheen gekomen is. Luister goed naar wat ik je ga vertellen. Ik
was een van de rijkste mannen in mijn vaderland en toch had ik nog
geen geld genoeg. Ik wilde de rijkste worden. Daarom nam ik van
mijn ondergeschikten alles af wat zij maar hadden en ik stal alles
wat los en vast zat. Op een dag ging ik alleen op jacht. Ik kwam in
het bos een oud, lelijk vrouwtje tegen, dat een buidel in haar hand
had. Ik vroeg het oudje wat er in haar buidel zat en zij antwoordde
dat haar geld erin zat. Dat wilde zij begraven, opdat het veilig
was voor dieven. Ik eiste het geld van haar en omdat zij het niet
uit vrije wil gaf, wilde ik haar doodsteken. Maar op datzelfde
moment veranderde zij in een vogel en vloog de eerste de beste boom
in. Daarvandaan riep zij mij spottend toe, dat ik al genoeg kwaad
had aangericht en dat nu het uur der wrake was aangebroken. "Als je
naar huis gaat", zo ging zij verder, "zul je in de aarde verzinken
en daar net zolang blijven, totdat iemand uit vrije wil bereid is
voor je te sterven. Pas dan zul je je rust vinden. Maar je geld
moet je bij je houden." En zo gebeurde het ook: ik verzonk in de
aarde. Kijk, dat vuur daar komt van het geld, dat ik zo lief heb gehad. En nu vraag ik je, wil jij je
voor mij opofferen?' De boer hoefde niet lang over de vraag na te
denken en sprak: 'Het ongeluk heeft mij zo ver gebracht, dat ik
niets meer op aarde bezit. Zeg maar wat ik doen moet om je té
redden!' De grijsaard antwoordde: 'De beenderen die hier om mij
heen liggen, zijn de gebeenten van hen, die elk jaar op hetzelfde
tijdstip hier terecht kwamen. Mijn schatten wilden zij wel hebben,
maar mij verlossen dat wilden zij niet. Als straf voor hun
geldzucht moesten zij sterven. Jij bent de eerste die bereid is mij
te verlossen. Ik dank je daarvoor. Ga nu midden in het vuur staan.
En wanneer je weer op aarde komt, is alles wat je om je heen ziet
van jou.' De boer deed wat hem gevraagd was en stapte midden in het
vuur. Langzaam begonnen zijn kleren vuur te vatten, maar hij bleef
onbeweeglijk staan. Toen, opeens, doofden de vlammen, en met een
luid gekraak opende zich boven de boer de aarde. Toen hij omhoog
keek, zag hij de heldere sterrenhemel boven zich. Om hem heen lag
een berg goud en zilver, dat nu allemaal van hem was. Hij raapte
het op en ging opgewekt naar huis. Nu was hij een van de rijkste
mannen in het hele land.