De gestolen cent
Een rondtrekkend handwerksgezel stapte op een dag de herberg van een dorp binnen. Het was rond het middaguur en de waard en zijn gezin zaten bedroefd rond de tafel aan het middagmaal. Omdat de man bij mensen was gekomen die een warm hart hadden, werd hij uitgenodigd met hen mee te eten. Toen het twaalf uur sloeg, ging plotseling de deur zachtjes open; een lijkbleek kindje kwam binnen, groette niemand en sprak geen woord, maar liep regelrecht naar de kamer ernaast. Niemand zei iets, ook de vreemdeling niet, maar er voer een koude rilling door zijn leden.
De handwerksgezel moest een
paar dagen in het dorp blijven om daar enkele zaken af te handelen,
maar eigenlijk was hij veel liever weer vertrokken. Want de tweede
dag rond het middaguur verscheen dezelfde gedaante en ging de
aangrenzende kamer binnen, en zo gebeurde het ook de derde dag.
Toen hield de vreemdeling het niet langer uit en vroeg aan de waard
en zijn vrouw: 'Wie is toch dat kind, dat iedere dag bij jullie
binnenkomt en die kamer ingaat?' De waard keek verwonderd op en
zei, dat hij geen kind had gezien. Maar zijn vrouw begon te huilen.
Toen ging de vreemdeling naar de kamerdeur, opende deze op een kier
en keek naar binnen. Daar zag hij het kind op de grond zitten. Het
wroette ijverig met zijn vingers in een spleet tussen twee
vloerplanken en verzuchtte: 'Centje-lief, waar ben je toch!' Toen
de deur een beetje kraakte, kromp het kind ineen en verdween. De
gast vertelde aan de waard en zijn vrouw wat hij gezien had. De
vrouw begon nog harder te huilen en zei: 'Dat is ons kind, dat wij
twee weken geleden hebben begraven.' Daarna vroeg zij bedroefd,
waarom het kind geen rust in zijn graf had en wat de vloerplanken
en het centje ermee te maken hadden. De gast bood aan de volgende
dag de kamer in te gaan en het aan het kind zelf te vragen. Toen
het kind weer binnenkwam zei de man meteen: 'Alle goede geesten
eren God!' Eerst schrok het kind, maar daarna antwoordde het kalm:
'Ik ook!' Vervolgens vroeg de vreemdeling aan het kind wat het hier
eigenlijk zocht en of het geen rust kon vinden. Toen antwoordde het
kind: 'Ik heb op een zondag van mijn moeder een cent gekregen, die
ik in het kerkezakje moest doen. Maar dat heb ik niet gedaan. Ik
nam het blinkende muntje weer mee naar huis om het op te sparen.
Hier in deze kamer heb ik met de cent gespeeld en daarbij is hij in
een spleet van de vloer gevallen. Daarom heb ik nu geen rust in
mijn graf.' Toen het kind dit verteld had, verdween het. De
vreemdeling vertelde het hele verhaal aan de ouders. De vloer werd
opengebroken en de cent werd inderdaad gevonden. De moeder stopte
hem in het kerkezakje, en na die tijd is het kind niet meer
verschenen.