HOOFDSTUK V
Dorothy heeft een geweldig idee - Piet zoekt zijn eigen weg-
Kennismaking met het,andere' New-York - Stad waar het onmogelijke
mogelijk is - Piet krijgt zijn eerste baantje, maar of 't een
succes zal worden? - 't Hotel van Uncle Tony (met alle
comfort)
Zondagmiddag drie uur. Piet merkte dat hij lang niet de enige was
die op een wandelingetje uit was. Hele drommen mensen waren op de
been. Langs het hooggelegen wandelpad langs de Hudsonrivier had je
een prachtig uitzicht op het water en de daar voor anker liggende
schepen. Aan de overkant van de rivier was de Staat New Jersey.
Hoge rotsen rezen steil uit het water op. Op de hoge plateaus lagen
kleinere dorpen en buitenplaatsen. Werkelijk een verademing
vergeleken bij al die enorme blokkendozen van de binnenstad. Het
was heerlijk augustusweer. Het water weerspiegelde de blauwe hemel,
waaraan enkele witte wolken als reusachtige klonten slagroom rustig
voortzeilden. Het was weliswaar warm, maar gelukkig niet zo
drukkend als de vorige dagen. Piet was daar maar al te blij om.
Piet betrapte zich erop dat hij een beetje ongeduldig was. Zou die
Dorothy nu komen of niet? "Hello, Piet? " klonk 't plotseling
opgeruimd achter hem. Verrast draaide Piet zich om. Daar stond
Dora, alleraardigst gekleed in een heel vlot zomerjurkje.
Sapperdekriek, dacht Pietje, je zou toch ook niet zeggen dat dit
een eenvoudig serveerstertje is uit een New-Yorks cafetaria. "Laten
we de ferry nemen naar de overkant, dan kunnen we daar een beetje
rondkuieren op de Palissades. Dat zal je zeker mooi vinden. Het is
lekker koel daar. Het tochtje op de ferry zelf was al erg prettig
en fris. Veel te gauw, naar Pietjes zin althans, waren ze aan de
overzijde van de rivier aangekomen. Toen liepen ze het pad op dat
naar boven leidde.
"Nou Piet, jongen, vertel me nu maar eens hoe 't je in New-York
bevalt," informeerde Dorothy lachend.
"Ik kan niet anders zeggen dan uitstekend," zei Piet uit de grond
van zijn hart. Hij voegde eraan toe: "Ik ben er nu al helemaal aan
gewend. In het begin was ik gewoonweg bekaf van al die herrie en
dat gejaag van die mensen, dat eeuwige verkeer en die drukkend hoge
gebouwen. Soms had ik werkelijk eens 't gevoel Dorothy, dat ik heel
hard zou willen wegrennen uit al dat kabaal, dat ik ergens een paar
uur rustig wilde zitten, waar bomen waren en vogeltjes zongen of
zoiets."
"Jongen, jongen, wat word jij plotseling een dichter op je oude
dag! "
"Ja, dat zal zowat tijd worden ook. Ik dacht dat ik, als geboren en
getogen Rotterdammer, wel een beetje aan herrie en lawaai gewend
was, maar vergeleken bij het leven in New-York is Rotterdam een
boerendorp op een rustige zondagmiddag bij regenweer! " Het pad
leidde nu langs steile rotsen omhoog, waar ze het plateau bereikten
en in een bos terechtkwamen, dat zich langs de oever van de Hudson
uitstrekte en dat Palissades Park wordt genoemd. Piet had al een
paar minuten lang niets gezegd. Dat was eigenlijk heel bijzonder
voor die wauwel, 't Viel Dorothy ook al op.
"Loop je ergens over te piekeren, vriend Piet? " informeerde ze
tenminste plotseling.
"Och, piekeren..." begon Piet een beetje weifelend; "dat nu direct
niet, maar ik loop erover te denken dat ik nu al zowat vier weken
hier ben en een leventje leid als een prins. Ik heb met mijn vriend
Jaap Mantel al heel wat plaatsen bezocht en ik zou al genoeg stof
bij elkaar hebben om een serie verhalen te gaan schrijven. Maar dat
wil ik eigenlijk helemaal niet. Ik wil meer. In plaats van allerlei
avonturen te beleven en interessante dingen mee te maken, leef ik
als een grand seigneur, rijd rond in een Cadillac van meneer
Wortelman, eet, drink en slaap..."
"En wordt zo dik als een vetgemest varken," zei Dorothy er doodleuk
pal bovenop.
Met schrik keek Piet naar zijn taille en moest toegeven dat het
meisje gelijk had. Zijn etensbakje begon een verdachte ronding te
vertonen. Ze gingen boven op een rots zitten, vanwaar ze een
schitterend uitzicht hadden op de rivier en de wolkenkrabbers van
New-York.
Dorothy wees naar de overkant. "Kijk eens. Pietje, wat een stad,
hè? Eindeloos en eindeloos... Miljoenen en miljoenen mensen. En
praktisch iedereen in die stad werkt. Niet alleen de mannen, maar
ook miljoenen vrouwen... Weet je wat jij moest doen, Piet? "
"Zeg 't maar," zei Piet, diep in gedachten. "Jij moest nu maar eens
ophouden met, zoals je 't zelf al zei, de grote meneer hier uit te
hangen. Je kunt zoveel brieven naar Holland schrijven als je maar
wilt, maar je bekijkt het Amerikaanse leven toch alleen maar van de
buitenkant. Je hebt er geen begrip van hoe Amerika er van binnen
uitziet, je bent een toerist, een bezoeker, maar... je hoort hier
niet thuis! "
"Alsjeblieft! " schrok Piet op. Dan voegde hij er toch zwaar
geïnteresseerd aan toe: "Wat bedoel je daarmee: je hoort hier niet
thuis? " "Ik bedoel dat je veel en veel beter over toestanden en
gebeurtenissen kunt schrijven als je werkelijk zelf eens 't een en
ander van heel dichtbij meemaakte. Om te beginnen zou je helemaal
op je zelf moeten gaan wonen. Die fraaie pakjes, die je draagt, aan
een goeie vriend in bewaring geven, en als je wat geld hebt, dat op
een betrouwbare bank zetten. Dan neem je net zoveel, of liever
gezegd, zo weinig geld mee om in je allereerste, dagelijkse
behoeften te voorzien, en dan ga je op avontuur uit...! "
"Maar wat voor avonturen dan? "
"Weet ik 't? Wat maar voor je voeten komt. En geloof me maar,
Pietje, je zult nog genoeg ondervinden als je mijn middeltje
probeert! " Piet dacht een ogenblik na. Toen begon hij zachtjes te
grinniken. Hij had een binnenpretje.
"In Rotterdam ben ik de jongste verslaggever bij ,De Morgen-post'
geweest. Toen heb ik me dikwijls verkleed, zie je, als een arme
stakker, of als een jongen van de vlakte. Ik kon me dan overal
bewegen. Op die manier, heb ik verdraaid aardige krantenstukjes
kunnen schrijven! "
"Natuurlijk, zo is 't ook," zei Dorothy, ernstig voor haar doen. Ze
vervolgde: "Maar in dit geval bedoel ik niet zo maar een grapje,
maar werkelijke levenservaring." "Tja, wat zouden ze daarvan in
Holland zeggen? "
"Wat kan 't je schelen wat ze er in Holland van zeggen? Je bent
hier in Amerika. Dit is geen land van horretjes en spionnen aan de
ramen. Ze staan in Holland vee! te gauw klaar om 't leven voor je
uit te stippelen. Ik heb gehoord dat ze schooljongens al naar zo'n
meneer met een uilenbril op slepen, en die wijsgeer kan dan met één
oogopslag vertellen wat zo'n jongen worden moet! Hier in Amerika
zijn ze zo bezorgd niet. Maar wat je vooral in Amerika leert is:
durven leven! En je kunt je eenvoudig geen buil vallen. Stel voor
dat 't je niet lukt, dan kun je toch altijd weer teruggaan naar je
vriend op Riverside Drive, en weer 't leventje van een verwende
prins gaan leven? "
"Hm," zei Piet bedenkelijk, "'t klinkt in elk geval niet kwaad!
"
"En bedenk dan eens," ging Dorothy geestdriftig voort, "wat je dan
voor interessante artikelen naar de Nederlandse bladen kunt
schrijven. Over dingen die je zelf beleefd hebt en aan den lijve
gevoeld. Want als ik je goed heb begrepen, ben je hier toch in
Amerika gekomen om journalist te worden, is 't niet zo? "
"Dat zal waar zijn! " riep Piet, "weet je wat, Dorothy, je hebt
gelijk, ik doe 't! Morgen begin ik direct. Ik ga er vanavond nog
met meneer Wortelman en Jaap Mantel over praten.
Dorothy, uitstekende raadsvrouwe van me, morgen stort ridder Bell
zich in de grootst mogelijke avonturen..." Dat kloeke, snelle
besluit scheen Dorothy wel te bevallen.
"Maar," zei ze waarschuwend, "vergeet niet dat je elke zondag
voorlopig aan mij verslag moet komen uitbrengen van wat je beleefd
hebt. Dan maken we een ommetje en mijn ouders zullen 't zeker
goedvinden dat je dan bij ons thuis komt eten."
"Prima, uitstekend," zei Piet opgewonden, "zeg, Dorothy, meisje,
jij hebt toch maar prima invallen. Waar haal je ze vandaan? "
"Och, dat weet ik zo net niet. Wat doet 't er ook toe? Een ding is
zeker: als je er hier in Amerika op uit trekt, vang je altijd wat.
Jouw en mijn voorvaderen moeten er ook al zo over hebben gedacht.
Die gingen met een beetje uitgebouwde roeiboot, met een zeiltje
erbovenop, het zeegat uit, en zeiden tegen moeder de vrouw: leg
even een paar schone zakdoeken voor me klaar, wil je? We gaan met
de jongens even Nieuw Amsterdam ontdekken! "
"Ja, inderdaad, zo moet dat wel zo ongeveer in zijn werk zijn
gegaan," beaamde Piet. "We zijn er in Nederland nog maar wat trots
op dat het enorme New-York vroeger heel simpel Nieuw Amsterdam
heette. En wat een Hollandse namen ben ik hier al tegengekomen: de
Roosevelts, Vanderbilts, Vandijckes, Renselaars, allemaal jongens
uit de buurt van de bollenstreek en de grote rivieren..."
"En natuurlijk niet te vergeten het beroemde geslacht van de Van
der Poels," lachte Dorothy.
"De Van der Poels drukken we natuurlijk met vette letters in de
geschiedenisboekjes," besliste Pietje Bell meteen maar. Ze bleven
nog wat nababbelen over Piets toekomstplannen. Daarbij ontwikkelde
hij zo'n geweldige vaart en ondernemingsdrang, dat Dorothy er bang
van werd. Toen het begon te schemeren bezocht Piet met haar het
grote Palissades Amusement Park, dat met honderdduizenden lichten
de hele omtrek in vuur en vlam zette. Ze bezochten een hele hoop
attracties, die in wezen toch eigenlijk niet veel verschilden met
die van een boerendorpskermis. Alleen kwamen er hier altijd veel
meer elektrische contactknopjes en dergelijke aan te pas. Dichte
drommen New-Yorkers verdrongen zich op de ferry. Met een grote bus
reden zij dan naar de benedenstad. Daar nam Piet afscheid van
Dorothy, met de stellige belofte om de volgende week zondagmiddag
om drie uur weer trouw op zijn post te zijn. Piet had zo 't
voorgevoel dat 't wel eens een heel belangrijke week zou kunnen
worden!
Dezelfde avond vertelde Piet aan Jaap Mantel en aan de heer en
mevrouw Wortel man, dat hij van plan was er moederziel alleen op
uit te trekken om op die manier het Amerikaanse leven door en door
te leren kennen. Met jeugdige geestdrift verdedigde hij zijn
plannen, of liever gezegd, die van Dorothy van der Poel, en de
familie Wortelman, Jaap Mantel incluis, zaten maar vriendelijk
glimlachend te luisteren. Eigenlijk had Pietje verwacht dat zij
tegen zijn plannen zouden zijn. Maar niets daarvan! Iedereen gaf
hem de welgemeende raad:Doe maar, jongen, aanpakken maar! De
volgende morgen gaf Piet zijn geld en andere bezittingen in
bewaring aan meneer Wortelman. Hij hield slechts zoveel geld in
zijn zak als noodzakelijk was voor het hoognodige. Als dat
schijntje geld op was, moest hij maar zien op de een of andere
manier rond te komen. Oude kleren had Piet niet bij zich, maar Jaap
Mantel gaf hem een behoorlijk afgedragen pak, dat Piet op een
bepaalde plaats een beetje te nauw was. Dat lichaamsdeel namelijk
had door het luie leventje van de laatste tijd een wat rondere vorm
aangenomen. Maar juist daardoor zag hij er een beetje armoediger
uit dan voor zijn doel nodig was. Piet had zich voorgenomen als
,arme jongen' te beginnen en dan te zien wat voor avonturen hij zou
kunnen beleven. Hij kende voldoende Engels om zich te behelpen. Met
een klein koffertje als zijn enig bezit stapte hij het onbekende
Amerikaanse leven in... Bij de Honderdzestiende Straat en Broadway
pakte hij de ondergrondse trein naar de benedenstad, en reed tot
aan het Sheridan Square. Daar stapte hij uit en begon de trappen op
te klimmen die naar de straat leidden. Piet had dat buurtje echt
niet opzettelijk uitgekozen. Om 't maar direct te zeggen: hij wist
niet eens waar hij uitgekomen was. Dat kon hem ook weinig schelen,
want hij ging van het standpunt uit dat het voor hem al heel weinig
uitmaakte in welk deel van New-York hij zich in het ruige,
Amerikaanse leven zou storten! Hij liep dus maar op goed geluk en
liet verder gebeuren wat er gebeurde. Hij voelde zich overigens
mans genoeg om van zich af te slaan als 't nodig mocht zijn. Dat
gesprek met dat ondernemende meisje Dorothy van der Poel had hem
blijkbaar helemaal geen kwaad gedaan... Piet kuierde op zijn gemak
door de Vierde Straat en zag met belangstelling dat de meeste
winkels kunstartikelen in de etalages uitstalden. Er waren ook een
hele hoop goedkope cafetaria's. Het waren ouderwetse huizen. Vele
daarvan waren blijkbaar als ateliers voor kunstenaars ingericht.
Wel een interessant buurtje, vond Piet. De zijstraten waren heel
wat minder mooi, en aan de opschriften te zien woonden er lieden
uit ongeveer alle werelddelen. Vooral Italianen, Russen, Polen,
Letten en wat al niet. Zo dwaalde hij maar straat in, straat uit,
zonder enig speciaal doel. Het ruime Washington Square, met de
grote monumentale poort, was gewoonweg stil en verlaten, vergeleken
bij de koortsachtige ongezonde drukte in de omliggende straten. En
toch was die buurt nog een oase van rust, vergeleken bij de
New-Yorkse binnenstad! Verder en verder dwaalde Piet af. Hij raakte
hoe langer hoe meer verzeild in het oostelijke gedeelte van de
stad. Ook daar liepen weer kinderen van allerlei nationaliteiten,
vooral Italianen, maar ook Duitsers en Hongaren. Ze spraken een
vreemd mengelmoesje van Engels, vermengd met hun eigen landstaal en
hier waren de kinderen rasechte Amerikaanse kinderen. Hij zag voor
een boekwinkel kranten in de Italiaanse, Hongaarse en Duitse taal.
Wonderlijk hoe lang die mensen hun eigen landstaal nog aanhielden.
Er komen nergens ter wereld kranten in zoveel vreemde talen uit als
in New-York. Piets aandacht werd getrokken door een luid
schreeuwende krantenjongen. "Extra... Extra... Grote brand in New
Jersey. Veertien mensen levend verbrand! "
"Goeie genade," dacht Piet, "dat is me even een ramp! " Hij wenkte
de jongen, die meteen naar hem toekwam, en kocht een krant. Piet
zag dat de jongen hem van kop tot teen opnam toen hij betaalde.
Eigenlijk gezegd begreep de jongen niet helemaal dat iemand, die er
zo sjofeltjes uitzag, een krant van hem kocht. Opeens scheen Piet
een idee te krijgen.
"Lukt dat nogal met die krantenverkoop? " vroeg hij. De jongen
haalde zijn schouders op.
"Als ik er honderd per dag verkoop, heb ik een beste dag gehad,"
zei hij dan.
"Kan je daarvan leven? "
Weer dat achteloze gebaar met de schouders. "Je kunt er net van
eten, en dan slaap ik voor tien centen in het slaaphuis op de
Bowery." De Bowery, dacht Piet, dat is dat beruchte buurtje in
New-York. Proberen of ik iets uit die knaap kan krijgen voor een
verhaaltje in een Hollandse krant. Ze denken daar in Holland altijd
maar dat iedereen in Amerika zo'n beetje miljonair is, maar ik ben
hier nu al lang genoeg om te weten dat er een hele hoop armoede
heerst in het land van gouden beloften! "Weet je nog wat voor me te
verdienen? " vroeg Piet zo meewarig als voor hem mogelijk was.
De jongen keek hem achterdochtig aan, maar zei dan tenslotte: "Ga
ook kranten verkopen, net als ik. In alle geval heb je dan wat te
eten. Maar dat is dan ook net alles. Maar je moet contant geld
hebben om kranten mee te krijgen. Krediet is er niet bij. Heb je
dat? "
"Ik zal eens kijken," zei Piet op een armoedzaaierstoon. "Waar moet
ik wezen? "
"Bij de ,New-York World', ga daar maar. Dan loop je langs de Bowery
en Park Row. Dan zie je 't grote gebouw wel. Maar geloof maar niet
dat je een krant meekrijgt zonder betaling," waarschuwde de jongen
nog. Piet liep in de aangewezen richting en kwam aan de achterzijde
van de ,New-York World' terecht. Al een hele hoop jongens stonden
te wachten op de volgende editie van de krant. De dagbladen in
New-York verschijnen niet eenmaal maar verscheidene keren per dag,
en worden door ettelijke duizenden verkopers aan de man gebracht.
Het duurde wel een uur voordat de nieuwe editie van de persen zou
rollen, en Piet zag, dat ook de jongen, van wie hij zijn krant had
gekocht, kwam aanlopen. Hij had zijn bundeltje kranten verkocht.
Piet had intussen tijd genoeg gehad om zijn krant in te kijken en
had naarstig gezocht naar het ontstellende bericht van de veertien
mensen die bij die verschrikkelijke brand in New Jersey waren
omgekomen. Er was echter geen regel over te vinden geweest! Dat zei
hij dan ook prompt tegen de jongen. Deze lachte een beetje
schaapachtig, maar zei verder niets. Een raam werd geopend en
pakken kranten werden op een grote toonbank geworpen. Het was alles
Jantje Contantje, en dan kon je een pak kranten opnemen. Piet
sjokte met zijn pak kranten de jongen achterna, die, nauwelijks om
de hoek gekomen, een enorme keel opzette: "Extra... Extra...
Vijftien miljoen gestolen van de Nationale Bank. Grote brand in New
Jersey! Extra! "
Enkele mensen schoten op de jongen toe en kochten een krant.
"Toe nou," riep de jongen tegen Piet, die erbij stond te kijken of
hij zijn laatste dubbeltje had versnoept: "Kom nou, uilskuiken,
verkopen die kranten! " Piet keek naar het pak nieuwsbladen dat hij
onder zijn arm had. Nog nooit van zijn leven had hij zich in zulk
een toestand bevonden. Krantenjongen. Krantenjongen! Nou, vooruit
dan maar. Piet had avonturen willen beleven, hier was dan blijkbaar
avontuur nummer een. Piet hing zijn persoonlijke trots aan een
denkbeeldige kapstok, trok zijn pet scheef over de oren en begon te
schreeuwen:
"Extra, extra! Vijftien miljoen gestolen van de National Bank...
Vreselijke brand in New Jersey! Vijftig slachtoffers! Extra! "
De jongen was naar de overkant van de straat gegaan en verkocht nu
en dan een blad. Maar hard ging de verkoop zeker niet! Piet had
intussen al vier huizenblokken gelopen, maar nog geen enkele krant
verkocht.
Dan hield iemand hem aan. "Geef me een krant, jongen." Piet haastte
zich natuurlijk om aan het verzoek te voldoen en pakte het geld
aan. De man liep een eindje achter hem aan en bladerde in de krant.
"Hé! " riep hij dan opeens, "waar staat dat bericht van die
bankdiefstal van vijftien miljoen dollar, en waar is dat bericht
over die grote brand in New Jersey? " Piet keek verbaasd op. "Nou,
in de krant natuurlijk! " "Nee, lelijke bedrieger, d'r staat
helemaal niets van in. Geef me mijn geld terug of ik roep de
politie! " In arren moede betaalde Piet de man zijn geld terug. Dan
liep hij snel terug om de jongen te zoeken die hem een krant had
verkocht. Kijk, daar liep-ie. Hij verkocht net een krant. Piet
wachtte totdat hij had afgerekend en trok hem toen aan de rafelige
mouw. "Zeg ereis, vrindje," begon hij dan, "waar staat dat bericht
van die bankdiefstal en van die brand in New Jersey? " "Och jò, dat
staat helemaal niet in de krant. Je roept maar van grote
ongelukken, enorme diefstallen en roofovervallen. Dan kopen ze
vanzelf wel een krant! "
"Nou, misschien lukt jou dat, maar mij niet," zei Piet vinnig. "Ik
zal er wat anders op moeten verzinnen." Piet neusde de krant even
door. Dat wil zeggen: hij las alleen de ,koppen' van de berichten.
En laat hij nu geluk hebben! Er was een vent van de Brooklyn Brug
gesprongen. Een dodelijk waagstuk, maar hij had er zijn hachje niet
bij ingeschoten. Een paar stakers hadden een bom gelegd in een
station van de ondergrondse spoorweg. Plezierige lui wel, dacht
Piet. Maar hij had tenminste echt nieuws en behoefde er niet meer
om te liegen. Piet gaf nu een kort verslag van de inhoud van de
krant, maar zij vlogen allesbehalve zijn handen uit. Nee, het liep
niet zoals Piet het zich had voorgesteld. In het eerst was hij het
nog niet helemaal met zichzelf eens dat hij daar in dat wildvreemde
New-York met kranten liep te leuren. Stel je voor dat meneer
Wortelman en Jaap Mantel hem zo zouden aantreffen. Maar Piet moest
er stilletjes om lachen. En wat dan nog! Want zo was 't eigenlijk
ook nog een keer. Hij probeerde hier op een eerlijke manier zijn
brood te verdienen. Waren vele grote Amerikanen hun roemruchte
loopbaan destijds ook niet als krantenjongen begonnen? Piet liep
door verschillende zijstraten en kwam in Wall Street. Dat is de
straat waar de grote banken gevestigd zijn. Torenhoge
wolkenkrabbers rezen op aan beide zijden. Als een grote mierenzwerm
bewoog een dichte mensenmenigte zich door de vrij nauwe straat.
Piet wist 't wel: hier in Wall Street kwamen alle draden van het
Amerikaanse financiële leven bij elkaar. En niet alleen van
Amerika. Ook heel veel internationale contacten worden hier gemaakt
op economisch gebied. Piet keek eens goed om zich heen. Het was net
twaalf uur. Een voor een lieten de geweldige monsters van staal en
steen hun slachtoffers los voor enkele ogenblikken, om ze later
weer op te zuigen als monsterachtige, grote, meedogenloze
stofzuigers. Alle deuren openden zich, en lieten steeds grotere
drommen mensen uit in de straten, die weldra zo volgepakt waren dat
men er zich nog maar nauwelijks kon voortbewegen. Die duizenden en
nog eens duizenden werkers werden hier en daar opgeslokt door grote
cafetaria's en restaurants. Sommigen wandelden naar Battery Park en
aten hun boterhammetjes op een bank. Anderen weer zochten enige
koelte in de schaduw van de Old Trinity Church, waar een eeuwenoud
kerkhofje eerbiedig in stand wordt gehouden. Maar dat lag daar toch
wel bijzonder vreemd tussen al die hemelhoge stenen en stalen
monsters verzonken. Piet stond het hele geval maar eens aan te
kijken. Zo, dat was dus het veelbesproken Amerikaanse leven. Hurry
up maar, jongens, hollen, werken, aanpakken. Geld verdienen! Geld,
geld, geld! Haastig een hap brood, een slok koffie in een
cafetaria, geen tijd om te gaan zitten. Genoeg hoge tafels om
staande aan te eten. En dan maar weer snel aan 't werk! Werk, werk,
geld, geld! Geld opsparen en nog meer geld... Nog harder werken.
Nog een grotere televisie of nog een grotere koelkast kunnen kopen
dan de buren... Geld, dure automobielen, mooie kleren, alles maar
aan de buitenkant, jongens! Piet merkte filosofisch op dat hij in
die weinige weken al bijzonder veel van het Amerikaanse leven had
geleerd. Hij had 't tot dusverre wel zo'n beetje van verre gezien
maar nu beleef -de hij 't allemaal veel intensiever. Die handige
Dorothy had gelijk gehad, schoon gelijk! En Piet werd door die
bruisende dadendrang zo aangegrepen, dat-ie maar weer probeerde
kranten te verkopen. De hele lange middag lang.Toen hij zijn
laatste krant kwijt was, had hij vijf dollar gebeurd. Dat was dan
ook hoog tijd, want de nieuwe editie werd alweer aangeboden. Piet
was bekaf. Zijn voeten sleepten hem gewoon na. Daar moest gauw wat
aan gebeuren. Even, heel even, kwam bij Piet de gedachte op, snel
een ondergrondse trein te pakken en naar de gerieflijke woning van
de heer Wortelman te snellen aan de Riverside, waar een comfortabel
bed in een luchtige, frisse kamer zeker op hem stond te wachten...
Maar dan hoorde hij in gedachten Dorothy's woorden weer: "Je moet
het allemaal zelf van dichtbij meemaken. Dan pas leer je Amerika
werkelijk kennen." Weg comfortabel bed, weg elke gedachte aan luxe
in de flat op Riverside... Piet stapte op de eerste de beste
politieagent toe en vroeg hem waar hij kon slapen.
De agent bekeek Piet van kop tot teen en zei toen: "Heb je
geld?"
"Heel weinig," zei Piet een beetje aarzelend. "Voor een kwartje kun
je slapen bij Uncle Tony. Loop hier deze straat maar in en dan
meteen rechtsaf. Het derde of vierde huis is 't." De agent draaide
zich om en liep verder. Het moet gezegd worden dat het Uncle Tony,
die van Italiaanse oorsprong was, niet aan fantasie ontbrak. Er
stond boven de deur een écht, verveloos bord en er stond écht het
woord ,Hotel' op, maar het paste er echt niet bij. Als je nu een
normaal hotel binnenkomt, dan zwaaien meestal de deuren voor je
open. Gedienstige handen grissen je koffertje al uit je handen,
voordat je de deurmat gepasseerd bent. Men brengt je dan naar een
lange toonbank, waarachter meestal een in stemmig zwart gekleed
heer u glimlachend welkom heet en, onder het prevelen van honderd
excuses, beleefd verzoekt je naam, voornaam en dergelijke te mogen
vernemen. Daarna wenkt hij een liftboy of een huisknecht en via een
dikke loper, waarin je tot aan je enkels wegzakt, kom je dan in een
fraaie lift terecht, die je naar boven zoeft, en... Enfin, laat ik
maar uitscheiden, want in het ,hotel' van Uncle Tony ging dat
allemaal veel eenvoudiger en heel wat minder omslachtig. De deur
stond op een kier. Toen Piet het onwillige, klemmende geval had
opengedrukt, stond hij in een bedompte, slecht verlichte ruimte,
waar het ongenadig stonk naar afgegoten kool, katten en dat vage
luchtje van leeglopers en vagebonden, dat aan een armoedige
omgeving nu helaas altijd verbonden schijnt te zijn. Door een of
ander ingenieus mechanisme, dat aan de deur was bevestigd, was
blijkbaar ergens een belletje overgegaan, want de
directeur-eigenaar van het ,hotel', de roemruchte Uncle Tony, in
hoogst eigen persoon, kwam naar voren en bromde zoiets van "wat mot
je? "
"Kan ik hier slapen? " informeerde Piet.
"Kwartje," bromde de man. Dat was natuurlijk wel bijzonder
doelmatig. Geen geduvel met papiertjes invullen en paspoortnummers
opzoeken. Geen geharrewar over de prijzen van kamers met bad of
alleen met douche, een kamer aan de voorkant of juist een kamer aan
de achterkant. Simpelweg: een kwartje! Piet betaalde zijn
Amerikaans kwartje en de man wees, zonder verder een woord te
zeggen, naar een uitgesleten trap. Piet kon een gevoel van
afgrijzen haast niet bedwingen, maar ja... hij zat nu eenmaal in
het schuitje en moest meevaren. Hij wilde immers het avontuur?
Welnu, hier was er dan blijkbaar eentje! Boven kwam hij op een
slecht verlicht gangetje terecht, waar het zo mogelijk nog heviger
naar katten en kool rook. Links en rechts waren een aantal deuren,
waarvan er vier openstonden. Hij ging de eerste de beste deur in,
vond een bed in een klein onooglijk kamertje, kleedde zich uit en
viel als een blok in het bed neer. Een genadige Klaas Vaak strooide
snel wat extra zand en weldra sliep Piet als de spreekwoordelijke
roos...