5

Een mannenwereld

Toen Nell in maart 1892 op de zeer jonge leeftijd van zestien jaar techniek ging studeren aan de universiteit van Sydney, deed Alexander voor haar wat hij kon. De faculteit was ondergebracht in een wit gebouw van één verdieping hoog dat was bedoeld als tijdelijk maar redelijk royaal onderkomen tot de definitieve economische faculteit kon worden neergezet. Het gebouw stond aan de kant van Parramatta Road en had een veranda waar aan de voorkant tomaten werden gekweekt. Alexander vond het niet nodig er doekjes om te winden en vertelde de decaan en hoogleraar techniek, William Warren, zonder omhaal dat hij grote bedragen voor de bouw zou schenken míts zijn dochter en haar Chinese collega’s niet door hun docenten zouden worden benadeeld. De moed zonk professor Warren in de schoenen, maar hij verzekerde hem dat Nell, Wo Ching, Chan Min en Lo Chee net zo zouden worden behandeld als zijn blanke mannelijke studenten, maar dat hun beslist geen gunsten zouden worden bewezen.

Alexander had grijnzend zijn puntige wenkbrauwen opgetrokken. ‘Professor, u zult tot de ontdekking komen dat noch mijn dochter noch de Chinese jongens speciale gunsten behoeven. Ze zullen uw beste studenten zijn.’

Hij kocht een rijtje van vijf kleine huizen, waar de Glebe op Parramatta Road uitkwam en hij haalde er een aannemer bij om doorgangen te maken tussen de huisjes. Ieder van de vijf studenten (de vijfde was Donny Wilkins) had zijn of haar eigen onderkomen, met op zolder ruimte voor personeel. Voor Nell betekende dat uiteraard Butterfly Wing.

Tijdens de introductiedagen werd de vrouwelijke student vol woede bekeken door de eerstejaars die niet uit Kinross afkomstig waren. De houding van de ruim twintig ouderejaars grensde in het begin aan opstand, maar een boze delegatie naar professor Warren werd met de staart tussen de benen teruggestuurd.

‘Dan,’ zei Roger Doman, die aan het eind van het jaar zou afstuderen met een graad in de mijnbouw, ‘moeten we haar er gewoon onofficieel uit zien te werken.’ Hij trok een dreigend gezicht. ‘Om van die spleetogen nog maar te zwijgen.’

Overal waar Nell kwam werd ze uitgejouwd en uitgefloten. Alles wat ze in het laboratorium te doen had werd gesaboteerd. Haar aantekeningen werden gestolen en beklad, haar studieboeken verdwenen. Nell liet zich door niets van de wijs brengen en ze demonstreerde tijdens de les dat ze met kop en schouders boven de rest uitstak waar het op intelligentie, kennis en vaardigheid aankwam. Als ze tijdens de introductieweek hadden gedacht dat ze de pest aan haar hadden, dan was dat niets vergeleken bij hoe de blanke mannelijke studenten zich voelden toen zij er geen been in had gezien hen bij professor Warren en zijn groepje lectoren te vernederen. Ze ontleende er een immense voldoening aan hun berekeningen te corrigeren, te bewijzen dat hun conclusies onjuist waren, en aan te tonen dat ze het verschil niet kenden tussen de voor- en de achterkant van een stoommachine. Ze betrok er ook de Chinese jongens bij, wat het allemaal nog erger maakte.

De allerergste belediging van hun blanke mannelijke suprematie was Nells gebruik van de toiletten, in een afzonderlijk gebouw, dat nooit voor vrouwen bedoeld was geweest. Aanvankelijk gingen de gebruikers er haastig vandoor als zij verscheen, maar toen hadden Doman en zijn volgelingen besloten dat het beter was er níét vandoor te gaan maar zich schunnig te gedragen: hun penis tonen, voor haar neus op de vloer poepen, de hokjes besmeuren en de deur eruit halen.

Het probleem was dat Nell zich niet aan de regels hield, althans niet aan de regels voor vrouwen. In plaats van in tranen uit te barsten, sloeg ze terug. Toen Doman met zijn penis zwiepte, kreeg hij er zo’n gevoelige klap op dat hij dubbelsloeg van de pijn. Haar misprijzende opmerkingen over de maat van de penis – was er dan níéts heilig? – maakten weldra dat de urineerders snel hun lid wegstopten zodra zij binnenkwam. De viezigheid handelde ze af door zonder enige scrupules naar professor Warren te stappen en hem te vergezellen bij een rondleiding langs de wc’s.

‘Jij vraagt erom een goeie beurt te krijgen!’ snauwde Doman tegen haar, toen hij haar een keer alleen te pakken kreeg kort nadat de mannen het bevel hadden gekregen het toiletgebouw schoon te maken en zich in het vervolg fatsoenlijk te gedragen.

Vertrok Nell een spier van haar gezicht bij deze taal of dit idee? Nee. Ze nam de ouderejaars bendeleider van top tot teen minachtend op en zei: ‘Jij zou nog geen koe een beurt kunnen geven, Roger. Zo’n slappe sukkel als jij, smeerlap!’

‘Trut!’

Haar ogen twinkelden. ‘Klootzak,’ zei ze.

Dus leek er geen manier te zijn om Nell Kinross weg te jagen behalve door middel van grof geweld. Die feeks was net zo grof in de mond als de eerste de beste ossendrijver en ze was meedogenloos in haar wraak. Ze hield zich niet aan de regels en ze gedroeg zich helemaal niet zoals het een meisje betaamde.

Het plan om haar en die spleetogen in elkaar te slaan werd een maand na het begin van het studiejaar bekokstoofd. Alles werd zorgvuldig gepland en er moest op de loer worden gelegen wanneer ze naar huis liepen over een eenzaam pad tussen een groepje bomen waar later een universiteitssportveld zou worden aangelegd. Het enige probleem vormde Donny Wilkins, een blanke. Uiteindelijk besloten de overvallers-in-spé dat hij duidelijk had laten zien aan welke kant hij stond, dus dat hij ook gestraft moest worden. De overvallers waren twaalf man sterk, gewapend met cricketbats en zandzakken, maar Doman had een rijzweep bij zich en hij was van plan die over de naakte rug van juffrouw Nell Kinross te halen als zij en haar gele vrienden te grazen waren genomen.

Maar zo pakte het helemaal niet uit. Toen Nell, Donny en de drie Chinese jongens door hun belagers werden beetgepakt, gingen ze tekeer als... als...

‘Woeste derwisjen,’ was de enige manier waarop Roger Doman het kon omschrijven toen hij na afloop zijn wonden verzorgde.

Ze schopten, sloegen met de zijkant van hun hand, rukten de cricketbats en zandzakken met lachwekkend gemak van hun aanvallers weg, wierpen lichamen door de lucht, die daarna plat terechtkwamen, ze stompten, rukten schouders uit de kom en braken een stuk of wat armen.

‘Je zult gewoon onder ogen moeten zien, Roger,’ zei een hijgende Nell toen het gevecht binnen enkele seconden voorbij was, ‘dat jij niet tegen ons op kunt. Als mijnbouwkundig ingenieur kun je maar beter meteen door de zure appel heen bijten, anders zal mijn pappa ervoor zorgen dat jij in heel Australië nooit een baan zult kunnen krijgen.’

En dat maakte het allemaal nog erger. Die feeks had macht, en ze was echt niet bang om die te gebruiken.

Zo kwam het dat toen de nieuwe studenten naar de diverse bedrijven in het industriegebied van Sydney werden gestuurd, de oppositie van studenten tegen vrouwen in hun midden een smadelijke dood was gestorven en Nell Kinross beroemd werd, van Letteren tot Geneeskunde. Een gefascineerde professor Warren – die geen voorstander was van vrouwen in de techniek, evenmin als zijn lectoren – moest erkennen dat sommige vrouwen gewoon te sterk waren om te zwichten voor de traditionele manieren die mannen hadden om zich van hen te ontdoen. Bovendien was ze verreweg de briljantste studente die hij ooit had meegemaakt en haar wiskundig inzicht was overweldigend.

Je zou misschien denken dat Nell de heldin zou zijn van het kleine contingent militante vrouwen op de universiteit, die streefden naar stemrecht en gelijkheid voor vrouwen. Maar dat gebeurde niet, voornamelijk omdat Nell Kinross, zodra haar moeilijkheden voorbij waren, geen enkele belangstelling aan de dag legde voor deze vrouwen die allen bij de letterenfaculteit stonden ingeschreven. Nell ging nu eenmaal liever met mannen om, ze vond vrouwen saai, zelfs als die, zoals ze zichzelf noemden, feministen waren, met heel legitieme klachten.

Het eerste jaar dat Nell studeerde was er een achteruitgang in de economie, wat betekende dat sommige studenten techniek hun penny’s vaak moesten omkeren, terwijl ze zich zorgen maakten of hun ouders hun studie nog wel konden betalen.

Maar een bericht van Nell maakte dat haar vader beurzen instelde voor technische studenten die om financiële redenen hun studie niet konden voortzetten. Dat had haar dankbaarheid moeten opleveren, maar dit gebeurde natuurlijk niet. De beurzen werden geaccepteerd, maar Nell werd nog meer verfoeid omdat ze de connecties en de macht had om voor die beurzen te zorgen.

‘Het is niet eerlijk!’ riep Donny Wilkins tegen haar. ‘Ze zouden je op hun blote knieën moeten danken. In plaats daarvan roepen ze weer boe en fluiten ze je uit waar je maar verschijnt.’

‘Ik ben een pionier,’ zei Nell, totaal niet onder de indruk. ‘Ik ben een vrouw in een mannenwereld, en de mannen weten dat ik het begin ben van meer, ze beseffen dat er geen weg terug is. Na mij zullen ze de vrouwen nooit meer buiten kunnen houden, ook niet de vrouwen die geen sir Alexander Kinross als vader hebben.’ Ze lachte, een verrukkelijk geluid. ‘Op een dag zullen ze een wc voor vrouwen moeten installeren. En dát, Donny, zal het einde van het verzet betekenen.’

Voor hun praktijkervaring moesten de studenten vaardigheden opdoen op de werkvloer. Studieboeken en theorie waren niet genoeg. Professor Warren had als principe dat een ingenieur evengoed als iedere arbeider in staat moest zijn om te lassen, te solderen en metaal te bewerken, en een mijnbouwkundig ingenieur moest in staat zijn in een mijngang te werken, met explosieven om te gaan, te boren en met het product om te gaan, of dit nu steenkool, goud, koper of enige andere delfstof was. De mijnbouwkundige richting had het eerste jaar geen praktisch werk in de mijn. De eerstejaars deden praktijkervaring op in fabrieken en gieterijen.

In Nells geval moesten de industriële eigenaren eerst van haar geslacht op de hoogte worden gesteld en ermee instemmen haar te accepteren. Dit vormde geen probleem bij instellingen die klandizie hadden, of hoopten te krijgen, van Apocalypse Enterprises, maar anders was dit onmogelijk. Hierdoor liet Nell zich niet van haar doel afhouden, tot tegen het eind van dat eerste jaar, toen ze vreselijk graag wat praktijkervaring wilde opdoen in een fabriek in het zuidwesten van Sydney, waar nieuwe mijnboren werden geproduceerd. Nieuw, van een ontwerp dat een revolutie moest betekenen voor het boren in harde steenlagen. Omdat Apocalypse een grote klant was, kreeg ze toestemming, maar ze kreeg van de vakbond van metaalbewerkers, die hier het alleenrecht had, te horen dat zij weigerden een vrouw binnen de poorten te hebben, laat staan eentje die een beetje tussen de machines liep te wandelen.

Dit was een probleem dat sir Alexander niet kon oplossen. Nell stond er alleen voor. Haar eerste zet was een gesprek aanvragen met de vakbondsafgevaardigde. De ontmoeting verliep wrokkig, helemaal niet zoals de afgevaardigde had verwacht, denkend dat hij die kapitalistische teef badend in tranen terug kon sturen. Het was een onverdraagzame Schot uit Glasgow, die sir Alexander Kinross als een verrader van zijn klasse beschouwde, en hij zwoer Nell plechtig dat vrouwen, wélke vrouw dan ook, slechts over zijn lijk op de werkvloer zouden worden toegelaten. In plaats van tranen kreeg hij vragen waar hij geen antwoord op wist en toen hij gefrustreerd tegen haar begon te vloeken, vloekte ze gewoon terug.

‘Ze is erger dan een vrouw,’ zei hij tegen enkele kameraden toen Nell was weggebeend. ‘Ze is een vrouw in mannenkleren.’

Wat nu? vroeg Nell zich af, vastbesloten te winnen, hoe dan ook. Stomme ezel! Vakbondsvertegenwoordigers waren berucht omdat ze meestal de luiste of minst competente werknemers waren en daarom dit soort baantjes zochten. Ze genoten er bescherming door en ze hoefden niet zo hard te werken. Angus Robertson, je zult me moeten accepteren, wat je ook doet om me tegen te houden!

Na Labor-kranten als de Worker te hebben doorgenomen, zag ze haar volgende zet: ze moest de hulp inroepen van het plaatselijke parlementslid van Labor, een vurig republikein en toegewijd socialist. Zijn naam was Bede Talgarth.

Bede Talgarth! Die kénde ze! Of liever gezegd, verbeterde ze zichzelf, ze had een keer met hem geluncht in Kinross. Dus ging ze op weg naar zijn kantoor in Macquarie Street, maar haar werd een gesprek met hem geweigerd omdat ze niet in dit kiesdistrict stond ingeschreven en geen banden met Labor had. Zijn secretaris, die hij met een aantal andere backbenchers van Labor deelde, was een pezige kleine man die haar smalend aankeek en haar vertelde dat ze moest maken dat ze wegkwam en een paar baby’s moest krijgen, als een echte vrouw.

Inlichtingen die bij de parlementaire bibliotheek werden ingewonnen leerden haar dat Bede Talgarth, voormalig beroep mijnwerker, burgerlijke staat ongehuwd, geboren op 12 mei 1865, in Arncliffe woonde. Dit was een schaars bewoonde buitenwijk voor arbeiders, landinwaarts vanaf Botany Bay, en niet ver van de borenfabriek. Aangezien ze hem niet in zijn kantoor te spreken kon krijgen, moest ze hem in zijn huiselijke hol trotseren. Het was een klein zandstenen huis dat dateerde uit de dagen van de strafgevangenen, het stond op ongeveer een halve hectare grond waar niemand iets mee deed.

Toen ze naar de afbladderende donkergroene deur liep en de klopper liet neerkomen, deed niemand open. Na nog een paar keer te hebben geklopt en tien minuten te hebben gewacht, gaf ze het op en liep om het huis heen, waarbij ze de groezelige gordijnen en de smerige ramen zag, de uitpuilende vuilnisbak naast de achterdeur, en ze werd van weerzin vervuld door de stank die uit een schuurtje achter op het verwaarloosde erf stond.

Aangezien ze nietsdoen als een gruwel beschouwde maar toch vastbesloten was te wachten tot Bede Talgarth thuiskwam, begon ze het onkruid rond het huis uit te trekken. Een hele klus om bloemen of groenten te kweken op deze arme zandgrond, dacht ze, terwijl ze het onkruid opstapelde tot een hoop die weldra een heuvel werd.

Het begon te schemeren toen Bede door het gehavende poortje van de omheining, die het terrein van het onverharde voetpad buiten scheidde, naar binnen stapte. Het eerste dat hem opviel was de geur van uitgerukte planten, het tweede de indrukwekkende berg die die planten vormden. Maar wie was de tuinman die deze ondankbare taak had verricht?

Hij trof haar aan achter het huis, een lang, mager meisje in een donkergrijze katoenen jurk die bijna tot op haar enkels viel, zonder veel vorm of model, met een hoge hals en lange mouwen die ze tot boven haar puntige ellebogen had opgerold. Hij herkende haar niet, zelfs niet toen ze zich oprichtte en hem recht aanstaarde.

‘Dit huis is een schande,’ zei ze, terwijl ze haar handen aan haar rok afveegde. ‘Het is niet moeilijk te zien dat u een vrijgezel bent die met alle plezier van een verhuiskist wil eten en op een sinaasappelkistje wil zitten. Maar als u krap bij kas zit zou u groenten kunnen kweken, met een beetje koemest om de grond te verbeteren, en die lichaamsbeweging zou goed voor u zijn. U begint een buikje te krijgen, meneer Talgarth.’

Aangezien hij dit zelf maar al te goed wist en zich er danig aan stoorde, raakte haar opmerking hem. Maar hij had die stem herkend, kortaf en gebiedend, en hij keek haar verbaasd aan.

‘Juffrouw Nell Kinross!’ riep hij uit. ‘Wat doet u in hemelsnaam hier?’

‘Onkruid wieden,’ zei ze. Haar ogen gleden over zijn marineblauwe driedelige pak, de stijve boord en manchetten, de exclusieve parlementsdas en -manchetknopen. ‘U hebt het ver geschopt, hè?’

‘Zelfs de parlementsleden van Labor moeten zich conformeren in hun kleding,’ zei hij defensief.

‘Nou, dan is het maar goed dat het vrijdag is. U kunt nu wat oude kleren aantrekken en het weekend tussen het onkruid doorbrengen.’

‘Ik breng mijn weekends door met het bezoeken van mijn kiezers,’ zei hij stijfjes.

‘En daar laat u zich volstoppen met thee met suiker en koekjes, waarschijnlijk scones met jam en room, en later grote pullen bier. U bent dood voor u veertig bent, meneer Talgarth, tenzij u uw manier van leven verandert.’

‘Ik begrijp niet waarom mijn gezondheid u iets aangaat, juffrouw Kinross!’ snauwde hij. ‘Ik neem aan dat u iets wilt. Wat?’

‘Naar binnen gaan en een kop thee drinken.’

Hij trok een zuur gezicht. ‘Het is daar niet... eh... erg schoon of netjes.’

‘Dat had ik ook niet verwacht. Die gordijnen moeten nodig worden gewassen, net als de ramen. Maar thee wordt van kokend water gemaakt, dus ik neem aan dat ik dat wel zal overleven.’

Ze wachtte, met haar puntige wenkbrauwen opgetrokken, een smalende uitdrukking op haar gezicht, maar niet in haar ogen, die ondeugend schitterden.

Hij slaakte een zucht. ‘Oké, op eigen risico dan maar. Kom binnen.’

De achterdeur gaf toegang tot een bijkeuken die twee betonnen wastonnen bevatte met water dat uit een kraan kwam.

‘Er is in elk geval stromend water,’ constateerde ze. ‘Waarom hebt u nog steeds die beerput achter in de tuin?’

‘De riolering is niet aangesloten,’ zei hij kortaf. Hij ging haar voor naar een kleine keuken met een kleine gootsteen, een vierpitsgasfornuis en een grote schragentafel waaronder één houten stoel was geschoven. De muren waren groezelig vergeeld en zo met vliegenpoep besmeurd dat het wel een kunstwerk leek. De tafel was overdekt met de grotere uitwerpselen van kakkerlakken, de vloer met muizen- en rattenkeutels.

‘Zó kunt u echt niet wonen,’ zei Nell. Ze trok de stoel onder de tafel vandaan en ging erop zitten. Ze haalde een zakdoek uit haar grote leren tas en wapperde ermee over de tafel om een schone plek voor haar ellebogen te creëren. ‘Het parlement betaalt u tegenwoordig een goed salaris, nietwaar? Neem dan iemand in dienst om voor u schoon te maken!’

‘Geen sprake van!’ snauwde hij, steeds bozer om haar denigrerende opmerkingen. ‘Ik ben een Labor-man, ik zou echt geen bedienden willen hebben.’

‘Onzin!’ zei ze minachtend. ‘Als u vanuit een socialistisch standpunt wilt redeneren, zou u werkgelegenheid bieden aan iemand die een beetje extra geld waarschijnlijk heel goed kan gebruiken en dan zou u uw welvaart delen met uw aanhang, waarschijnlijk een vrouw, die u dus zelf geen stem kan bezorgen, maar wel die van haar man.’

‘Haar man zou waarschijnlijk al op mij hebben gestemd.’

‘Eens zullen de vrouwen ook stemrecht krijgen, meneer Talgarth. U kunt al die verhalen over gelijkheid en democratie niet onderschrijven zonder in te zien dat vrouwen ook staatsburgers zijn.’

‘Ik ben volstrekt gekant tegen het concept van bedienden.’ ‘

Behandel haar dan niet als een bediende, meneer Talgarth. Behandel haar als wat ze werkelijk is: iemand die goed is in haar vak en dat is schoonmaken. Dat is toch zeker niets schandelijks? U betaalt haar goed en op tijd, u bedankt haar voor haar geweldige werk, en u geeft haar het gevoel dat ze nodig is. Het kan echt geen kwaad als uw kiezers een vrouw hebben die tegen al haar vriendinnen uw lof zingt als democratisch werkgever. Mannen stemmen ja, maar vrouwen kunnen die stemmen beïnvloeden, daar ben ik van overtuigd. Dus u neemt een vrouw in dienst om uw huis schoon te houden en u besteedt voldoende tijd aan uw erf om dat buikje weg te werken.’

‘Daar zit iets in,’ moest hij schoorvoetend erkennen, terwijl hij kokend water in de theepot schonk. De suikerpot werd met een klap op de tafel gezet. ‘Ik vrees dat er uitwerpselen van kakkerlakken in zitten en ik heb geen melk.’

‘Koop een ijskast. Arncliffe heeft vast wel een ijsman, en die kan de staven ijs gewoon naar binnen brengen. U hoeft het voor hem niet af te sluiten, er is hier niets dat de moeite van het stelen waard is. Die kakkerlakken moet u echt kwijt zien te raken, ze leven in afvoeren, rioleringen, alles wat maar smerig is, en ze besmetten dat waarvan ze hebben gegeten. Ziet u die rand rond de suikerpot? Levensgevaarlijk. Ik wed dat er in Arncliffe veel tyfus heerst, om nog maar niet te spreken van pokken en kinderverlamming. U zit in het parlement, laat die luiaards snel eens riolering aanleggen. Tot de mensen leren schoon te zijn, is Sydney een gevaarlijke plek. Die ratten en muizen moeten ook verdelgd worden, anders breekt er nog eens builenpest uit.’ Nell pakte de beker met zwarte thee aan en dronk er gretig van.

‘U wilt toch ingenieur worden, hè?’ vroeg hij zwakjes. ‘U klinkt meer als een dokter.’

‘Ja, ik heb binnenkort mijn eerste jaar techniek achter de rug, maar wat ik eigenlijk wil worden is dokter, zeker nu ze geneeskunde hebben opengesteld voor vrouwen.’

Hij ontdekte dat hij haar, ondanks alles, aardig vond. Ze was heel zakelijk, heel logisch, heel vrij van zelfmedelijden. En ze liet zich ondanks haar kritiek niet afschrikken door zijn vrijgezellengewoonten. Nell Kinross had graag een antwoord op ieder probleem. Wat jammer dat ze aan de andere kant staat, dacht hij. Ze zou een waardevolle aanwinst voor onze beweging zijn, al was het maar achter de schermen.

Haar vreugde was compleet toen hij een sinaasappelkist tevoorschijn haalde en erop ging zitten. Net wat ze had verwacht, hij gaf niet om materiële zaken. Wat moest hij het erg vinden om zo’n pak te dragen! Ik wed dat als hij er in het weekend op uit gaat om zijn kiezers te bezoeken, hij weer in een oude broek en met opgerolde hemdsmouwen loopt.

‘Ik heb een idee,’ zei ze opeens, en ze stak haar beker uit voor meer thee. ‘In plaats van koekjes en scones met jam en room te eten als u ergens op bezoek gaat, kunt u ook aanbieden om te spitten, hout te hakken of meubels te verplaatsen. ‘U krijgt lichaamsbeweging en u hebt geen tijd om u vol te proppen.’

‘Waarom,’ vroeg hij, ‘bent u hier, juffrouw Kinross? Wat denkt u dat ik voor u kan doen?’

‘Noem me maar Nell, dan zeg ik Bede. Interessante naam, Bede. Weet je wie dat was?’

‘Het is een naam die in de familie voorkomt,’ zei hij.

‘Hij was de Venerable Bede, de Beda Venerabilis, een monnik in Northumberland die volgens de overlevering helemaal naar Rome en weer terug is gelopen. Hij heeft de eerste echte geschiedenis van het Engelse volk geschreven, hoewel het niet duidelijk is of hij van Saksische of Keltische afkomst was. Hij heeft in de zevende en achtste eeuw geleefd en was een heel zachtmoedige, vrome man.’

‘Daar heb ik niet van terug,’ zei hij luchtig. ‘Hoe weet je al dit soort dingen?’

‘Ik lees,’ zei ze. ‘Er viel op Kinross niet veel anders te doen, tot tante Ruby me aan het werk zette. Daarom is techniek zo eenvoudig voor me. Ik ken de theorie die erachter ligt, en het werk, vooral dat in de mijn, heel goed. Ik wil die studie graag afronden.’

‘Je hebt me nog steeds niet verteld waarom je hier bent.’

‘Ik wil graag dat jij praat met een mopperige oude Schot, een zekere Angus Robertson, die bij Constantine Drills de vakbondsvertegenwoordiger is. Ik moet daar wat werkervaring opdoen en de eigenaars hebben me toestemming gegeven. Toen zei Robertson doodleuk nee.’

‘O ja, de metaalarbeiders. Ik begrijp niet waarom zij zich door vrouwen bedreigd voelen. Ik kan me niet voorstellen dat een vrouw, zelfs jij niet, staal zou willen boren en lassen, hameren en nagelen.’

‘Nee, ik wil leren hoe ik staal op een draaibank moet bewerken. Een ingenieur die zijn of haar zout in de pap waard wil zijn, moet weten wat je wel en wat niet aan een draaibank kunt doen.’

‘Ik ben het ermee eens dat ervaring op de werkvloer onontbeerlijk is.’ Zijn mondhoeken gingen omlaag en hij keek in zijn beker thee waarvan hij nog niets had gedronken. ‘Goed, ik zal met Angus praten. Maar ik zal ook met de vakbondsleiders praten. Zij kunnen meer druk op hem uitoefenen dan ik.’

‘Dat is het enige dat ik vraag,’ zei Nell, terwijl ze opstond.

‘Hoe kan ik je bereiken?’

‘Ik heb telefoon in mijn huis. Dat is in de Glebe. Als het antwoord ja is, kun je komen eten, dan krijg je iets gezonds.’

‘Trouwens, hoe oud ben jij, Nell?’

‘Zestien komma... eh... acht jaar.’

‘Jezus!’ zei hij, terwijl het koude zweet hem uitbrak.

‘Geen paniek,’ zei ze spottend toen ze vertrok. ‘Ik kan heel goed voor mezelf zorgen.’

Dat zal best, dacht hij, terwijl hij haar koetsje nakeek. Allemachtig, daar kon je voor in de gevangenis komen en hij had haar in huis gehad! Aan de andere kant wist niemand er iets van, dus wat maakte het uit?

En ze had natuurlijk gelijk. Binnen zijn kiesdistrict had iedereen met hem te doen, als de vrijgezel in dat vreselijke huis, niet in staat voor zichzelf te zorgen. Vandaar het eten dat hem overal werd aangeboden als hij de ronde deed. Hoe kon hij deze mensen uitleggen dat het parlement iedere dag een uitstekende lunch serveerde als er een zitting was? Dat het kantoor van de vakbonden ook maaltijden verschafte? Hij zou eens met een schoffel aan de gang gaan en voor een fatsoenlijk loon een arme vrouw inhuren om voor hem schoon te maken. Ratten- en muizenvallen zetten, vergif strooien voor de kakkerlakken en vliegenpapier kopen om die smerige vliegen te vangen. Ik wil niet doodgaan voor mijn veertigste, zei hij tegen zichzelf, maar het is me opgevallen dat mijn ingewanden niet helemaal oké zijn. Als het hier schoner is, heb ik misschien niet zo’n last van mijn gal. Nell Kinross, zestien jaar oud, maar met het lef van iemand van zestig.

Het antwoord was ja, onder één voorwaarde: dat Nell twee stalen platen met klinknagels aan elkaar zou zetten. Als ze dat kon, kon ze ook leren met een draaibank om te gaan. Met hoeveel tegenzin Angus Robertson dit ook moest toegeven, hij verklaarde dat ze goed kon nagelen. Maar toen ze drie dagen later terugkwam voor haar les, bleek de hele werkplaats plat te liggen.

‘De stoommachine is stuk,’ zei Angus Robertson met een heimelijke triomf, ‘en onze monteur is ziek.’

‘Lieve help,’ zei Nell, terwijl ze door de werkplaats naar de stoommachine liep, waar ze de drie mannen die eromheen stonden opzij duwde en naar het geval keek. ‘Hoe ziek? Geen besmettelijke ziekte, hoop ik?’

‘Nee,’ zei Angus, terwijl hij geboeid zag hoe ze de regulateur voor de hoeveelheid stoom naar de vlamkast bekeek. ‘Reumatiek.’

‘Ik breng morgen wel wat poeders mee, die u aan hem kunt geven. Zeg dat hij drie keer per dag een poeder moet nemen en dat met veel water moet wegspoelen. Het is een oud Chinees middel tegen reumatische pijnen en koorts,’ zei Nell, terwijl ze met één hand tastte naar een stuk gereedschap dat er niet lag. ‘Geef me die dopsleutel alstublieft eens aan.’

‘Chinees vergíf?’ Angus deinsde achteruit en hapte dramatisch naar lucht. ‘Zulke troep ga ik echt niet aan Johnny geven, hoor!’

‘Ach, onzin!’ snauwde Nell, terwijl ze met de sleutel in de weer was. ‘Het bestaat voornamelijk uit gemalen wilgenbast met nog wat andere kruiden – nergens een salamanderoog of kikvorsteen te bekennen!’ Ze wees naar de regulateur met de manier van doen van iemand die niet kon geloven dat anderen zo lang met dit probleem hadden geworsteld. ‘De gewichten zitten scheef, meneer Robertson. Twee gebroken drijfstangen, dat moet niet zo’n probleem zijn.’

Twee uur later zaten de centrifugaalgewichten en de tuimelaar weer op hun plaats en waren de stangen weer aan de gewichten gesoldeerd. De gewichten draaiden rond, de sleepring deed de klep open om voldoende stoom in de vlamkast te laten, en het vliegwiel begon te draaien, zodat alle apparaten die door de stoommachine werden aangedreven, weer aan het werk konden.

Bede Talgarth was komen kijken, net als de jongere partner van Constantine Drills, de heer Arthur Constantine.

‘Is er iets wat zij niet weet of kan?’ vroeg Arthur Constantine aan Bede.

‘Ik weet net zo weinig van haar als u, meneer,’ zei Bede met de formaliteit die passend was voor een ontmoeting tussen een kapitalist en een socialist. ‘Maar ik heb begrepen dat haar vader een type is dat zelf de mouwen weet op te stropen, en dat zij vanaf haar kinderjaren met hem mee is geweest. Professor Warren, van natuurwetenschappen, zegt dat ze zo ver boven haar jaar uitsteekt dat het nauwelijks de moeite waard is haar examens af te nemen.’

‘Een angstaanjagend vooruitzicht,’ zei Arthur Constantine.

‘Nee, een waarschuwing,’ zei Bede. ‘Dit zegt me dat in de zwakkere helft van onze bevolking vrouwen zijn wier talenten verloren gaan. Gelukkig zijn de meeste vrouwen tevreden met hun lot. Maar Nell Kinross is een boodschap dat sommige vrouwen dat lot niet wensen.

‘Laat ze dan in de verpleging of in het onderwijs gaan.’

‘Tenzij hun talent in de techniek ligt,’ zei Bede kritisch, niet omdat hij was bekeerd tot de strijd voor gelijke rechten voor vrouwen, maar omdat hij deze welgedane man een beetje wilde stangen. Zijn soort besteedde een toenemende hoeveelheid tijd aan het zich zorgen maken over hun arbeiders, dus waarom zou hij daar de dimensie van vrouwelijke werknemers niet aan toevoegen?

‘Ik stel voor, meneer Constantine,’ zei Nell, die zich bij hen voegde, ‘dat u investeert in een nieuwe regulateur voor uw stoommachine. Die stangen zijn al vele keren gesoldeerd, dus ze zullen nog vaker breken. Het is weliswaar zo dat één stoommachine al uw machines kan aandrijven, maar alleen zolang hij het doet. U heeft vandaag drie uur productie moeten missen, en geen enkele fabrikant kan zich dat veroorloven als hij maar één monteur voor stoommachines in dienst heeft.’

‘Dank u, juffrouw Kinross,’ zei Constantine stijfjes. ‘We zullen deze kwestie in overweging nemen.’

Nell knipoogde naar Bede en liep weg in haar overal, terwijl ze om Angus Robertson riep, die haastig naar haar toekwam met de houding van iemand die een toontje lager was gaan zingen, in elk geval voorlopig.

Grijnzend besloot Bede te blijven om te zien hoe Nell Kinross korte metten maakte met Arthur Constantine, Angus Robertson en de draaibank, waar ze meteen behendig mee wist om te gaan.

Er zit een zekere poëzie in haar bewegingen, dacht Bede. Ze doet alles even zeker en soepel, met een aandachtige blik, zich uitsluitend concentrerend op waar ze mee bezig is.

‘Ik kan er maar niet over uit hoe sterk jij bent, Nell,’ zei hij tegen haar toen hij bij haar kwam eten. ‘Jij tilt stalen platen op alsof ze een veertje wegen.’

‘Tillen is een truc,’ zei ze, niet onder de indruk van dit blijk van bewondering. ‘Dat weet jij ook wel, dat kan niet anders. Je hebt het zitvlak van je broek niet altijd glimmend gesleten met op een bank in het parlement te zitten of met onderhandelen met werkgevers.’

Hij kromp ineen. ‘Wat ik nou zo geweldig aan jou vind,’ zei hij, ‘zijn je tact en diplomatie.’

Het eten, ontdekte hij toen hij kwam, was geen gezellig tête-à-tête maar een opgewekte, luidruchtige maaltijd, samen met de drie Chinese jongens en Donny Wilkins. Verrukkelijk Chinees eten, goed gezelschap.

Maar geen van hen is verliefd op haar, besefte hij, ze zijn als broers met een bazige oudere zus, hoewel zij de jongste is.

‘Ik heb een boodschap van Angus Robertson,’ zei hij toen de maaltijd was afgelopen en de ‘broers’ weer naar hun boeken waren gegaan; de examens stonden voor de deur.

‘Mopperige Schotse ouwe baas,’ zei ze hartelijk. ‘Ik heb hem wel tot inkeer gebracht, hè? Tegen de tijd dat ik met de draaibank om kon gaan, at hij uit mijn hand.’

‘Je hebt in een mannenwereld getoond wat je waard was.’

‘Wat is de boodschap?’

‘Dat je Chinese poeders wonderen hebben verricht. De monteur is weer aan het werk en hij voelt zich zo fit als een hoentje.’

‘Ik zal Angus een briefje sturen om tegen die man te zeggen dat hij meer van die poeders in de Chinese drogisterij op Haymarket kan kopen. Maar als hij ze regelmatig wil innemen, kan hij dat beter met melk dan met water doen. Het is geweldig spul, maar wel slecht voor de maag. Melk is het antwoord op elk medicijn, van welke nationaliteit ook, dat slecht voor de maag is.’

‘Ik begin te denken, Nell, dat jij ondanks al je technische vaardigheden een nog veel bekwamere dokter zou kunnen zijn,’ zei Bede.

Ze liep met hem naar de deur, blijer om die opmerking dan om enig compliment dat hij haar had gemaakt. ‘Leuk dat je geweest bent.’

‘Leuk dat je me gevraagd hebt,’ kaatste hij terug en hij wipte de stoep af zonder te proberen haar aan te raken. ‘Als je examens achter de rug zijn, voor je naar Kinross teruggaat, heb je zin om dan bij mij te komen eten? Je kunt het geloven of niet, maar ik ben een goede kok als ik reden tot koken heb. Bij ons thuis moesten we allemaal om beurten de keuken in. Het huis zal een stuk schoner zijn, dat beloof ik je.’

‘Dank je. Ik kom graag. Bel me maar via de centrale,’ zei ze, en ze deed de deur dicht.

Hij liep peinzend weg naar Redfern, niet helemaal zeker van zijn gevoelens. Er was iets aan haar dat hem hevig aantrok, misschien die onbevreesde, onverslaanbare houding van haar. De manier waarop ze recht op haar doel afging, maar nooit voor het juiste moment tot handelen overging. Ik vraag me af of haar vader weet dat ze zo graag arts wil worden. Geneeskunde is het meest fanatiek verdedigde mannelijke bastion, misschien wel, als je er zo over nadacht, omdat geneeskunde zo’n perfecte loopbaan voor een vrouw is. Maar sir Alexander wil haar bij zich in het bedrijf hebben en hij is gewend zijn zin te krijgen. Dat geldt echter ook voor de kleine juffrouw Nell.

Ze hadden geen contact tussen dat etentje en het einde van de examens, waar Nell met vlag en wimpel voor slaagde, met nog meer zelfvertrouwen omdat haar ‘praktijk’ zo gevarieerd en voldoeninggevend was geweest. In een hoekje van haar geest vroeg ze zich af of haar leraren zouden proberen haar onder de duim te krijgen door haar cijfers laag te houden, maar als ze dat deden, had ze haar plannen klaar. Ze zou haar examenpapieren opeisen en erop staan dat die opnieuw werden bekeken door iemand uit Cambridge die haar geslacht niet kende. Een gerechtelijk bevel zou de faculteit der natuurwetenschappen of de technische afdeling ervan vast geen plezier doen.

Maar misschien beseften professor Warren en zijn lectoren hoever dit vreselijke meisje bereid was te gaan, of misschien hadden ze behoefte aan grote donaties van haar vader. Wat ook de reden mocht zijn, ze behandelden haar eerlijk. Wat in een discipline als techniek, waar de antwoorden meestal goed of fout waren, betekende dat Nell de beste van haar groep was, met een schokkende marge tussen haar en Chan Min, die tweede werd, vlak voor Wo Ching. Donny Wilkins was de beste in civiele techniek en architectuur, en Lo Chee in werktuigbouwkunde. Volstrekte victorie voor de studenten uit Kinross.

Nell schreef Bede op zijn huisadres en zei dat ze vrij was om bij hem te komen eten, als de uitnodiging nog steeds van kracht was. Bede schreef haar terug met een dag en een tijd.

Een van de dingen aan Nell waar Bede niets van begreep was haar schroom om met haar bezit te pronken. Toen ze twee zaterdagen later om klokslag zes uur kwam opdagen, was ze met de tram gekomen en had het laatste stuk vanaf het winkelcentrum gelopen. Toch had ze voor haar deur een koetsje kunnen laten komen om op haar gemak naar Arncliffe te rijden. Haar jurk was weer zo’n grijs ding zonder model, met de zoom zo’n tien centimeter boven de enkels – heel gewaagd als de jurk rood was geweest of zelfs feestelijk in een minder akelige kleur. Geen hoed op haar hoofd – ook zo’n vreemd trekje – geen sieraden, en haar gebruikelijke grote leren tas die aan een band over de linkerschouder hing.

‘Waarom zijn je jurken zo kort?’ vroeg hij toen hij haar bij de voordeur tegemoet kwam.

Nell had het te druk met het opgetogen bekijken van zijn lapje grond. ‘Bede, je hebt goed gewied! En zie ik daar een moestuintje, achterin?’

‘Ja. En ik hoop dat je ook ziet dat het buikje is verdwenen,’ antwoordde hij. ‘Je had gelijk. Ik had lichaamsbeweging nodig. Maar waarom zijn jouw jurken zo kort?’

‘Omdat ik er niet tegen kan als mijn jurk door de viezigheid sleept,’ zei ze met een grimas. ‘Het bevuilen van je schoenzolen is al erg genoeg. Maar het is nog erger als je iets vuilmaakt dat je niet iedere keer kunt wassen als je het hebt gedragen.’

‘Betekent dit dat jij je schoenzolen afspoelt?’

‘Natuurlijk, als ik ergens ben geweest waar het vies is. De straten liggen vol speeksel, vol viezigheid van kerels die hun neus met hun vingers snuiten. Weerzinwekkend! Om nog maar te zwijgen van braaksel, hondenpoep en verrot afval.’

‘Ik begrijp dat speeksel. We hebben een boete moeten instellen voor spuwen in trams en treinen,’ zei hij, terwijl hij met haar over het pad naar de voordeur liep.

‘De gordijnen zijn schoon, en de ramen ook,’ zei ze tevreden.

Haar het huis binnenlaten was niet iets wat hij met trots deed, omdat hij geen echt fatsoenlijke meubels had. Een oude sofa, waarvan de doorgezakte veren tussen bodem en vloer te zien waren, een buffet en een groot, gehavend, oud bureau met een stoel erbij. De keukentafel beschikte nu echter over twee houten stoelen, en het sinaasappelkistje was verdwenen. De vloeren bestonden uit kale planken of goedkoop linoleum, maar het vuil was inmiddels van de muren geschraapt en er waren geen ratten- of muizenkeutels te zien. Of resten van kakkerlakken.

‘Hoewel ik die ellendige beesten nog niet kwijt ben,’ zei hij, terwijl hij haar aan de keukentafel liet plaatsnemen. ‘Ze zijn onuitroeibaar.’

‘Probeer eens schoteltjes met rode wijn,’ zei Nell. ‘Daar zijn ze dol op en dan verdrinken ze.’ Ze grinnikte. ‘Daar zou de Bond van Geheelonthouders wel blij mee zijn, hè?’ Een beleefd kuchje. ‘Ik neem aan dat je huurt en niet hebt gekocht?’

‘Ja.’

‘Probeer dan je huisbaas over te halen om een hek van één meter tachtig rond het erf te zetten. Dan kun je een stuk of tien, twaalf kippen houden en daar eieren van eten, en je hebt tegelijk een buitenste verdediging tegen kakkerlakken. Kippen zijn dol op kakkerlakken.’

‘Hoe weet jij al die dingen?’

‘Nou, wij wonen in de Glebe, en het zit daar vol met kakkerlakken. Butterfly Wing gaat ze te lijf met schotels rode wijn en een erf vol scharrelende kippen.’

‘Waarom draag je geen hoed?’ vroeg hij en hij deed het deurtje van de oven open om erin te kijken.

‘Ruikt heerlijk,’ zei ze. ‘Ik heb een hekel aan hoeden, dat is alles. Ze hebben geen enkel nut en ze worden elk jaar lelijker. Als ik lang buiten in de zon bezig ben, draag ik een Chinese koeliehoed, dat is verstandig.’

‘En ik heb bij Constantine Drills gezien dat je op de werkvloer een overal draagt. Geen wonder dat de oude Angus bezwaar tegen je maakte.’

‘Het laatste dat een fabriek of werkplaats kan gebruiken is een dwaze vrouw die met haar rok in een vliegwiel raakt. Die overals zijn niet erg uitdagend, dus wat maakt het uit?’

‘Dat is waar,’ moest hij toegeven. Hij roerde in de pannen op het fornuis.

‘Wat eten we?’ vroeg ze.

‘Gebraden lamsbout, aardappels en pompoen die met de bout mee wordt gebraden, wat lekkere courgettes, en vermoorde boontjes.’

‘Vermóórde boontjes?’

‘Die zijn in dunne reepjes gesneden. O, en jus natuurlijk.’

‘Zet het meteen op tafel! Ik rammel.’

Het eten was typisch Brits maar heel goed. Bede had niet overdreven toen hij had gezegd dat hij kon koken. Zelfs de vermoorde boontjes waren niet te gaar gekookt. Nell liet het zich smaken en at net zoveel als haar gastheer.

‘Moet ik ruimte bewaren voor een toetje, of kan ik nog eens opscheppen?’ vroeg ze, terwijl ze het laatste beetje jus met een stuk brood van haar bord veegde.

‘Ik moet dat buikje in de gaten houden, dus wordt het een tweede portie,’ zei hij glimlachend. ‘Aan je eetlust te oordelen heb jij geen problemen met een neiging tot dik worden.’

‘Nee, ik ben net als mijn vader, aan de magere kant.’

Toen de maaltijd was afgelopen en alles was afgeruimd – hij weigerde haar te laten afwassen of afdrogen, zei dat de borden niet wegliepen voor hij in de stemming was om ze te doen – zette hij een lekkere pot thee en toverde twee porseleinen kop en schotels met zilveren lepels tevoorschijn. De suikerpot was smetteloos en de melk koud door het bewaren in de nieuwe ijskast. Waarop ze, met een bord haverkoekjes die mevrouw Charlton, de werkster, had gebakken, aan de praat raakten over veel dingen die steeds bij zijn passie, het socialisme en de arbeiders, terugkwamen. Nell was het vaak niet met hem eens, en ze bestreed hem met goede argumenten, vooral waar het de Chinezen betrof. De tijd vloog ongemerkt voorbij, want ze waren beiden mensen die over veel dingen nadachten en die gevoelens hadden onderdrukt die hij zijn vleselijke begeerten zou hebben genoemd en zij haar romantische dromen.

Ten slotte, toen hij eindelijk besefte dat het heel laat was, durfde hij een onderwerp ter sprake te brengen waarvan hij vond – hij wist niet goed waarom – dat hij het recht had te weten hoe het zat.

‘Hoe gaat het met je zusje?’ vroeg hij.

‘Heel goed, volgens mijn moeder,’ zei Nell. Haar gezicht werd somber. ‘Je zult dit wel niet weten, maar Anna heeft zich erg tegen me gekeerd. Daarom ben ik in de vakanties niet naar huis geweest. In plaats daarvan heb ik veel praktisch werk gedaan.’

‘Waarom zou ze zich tegen jou keren?’

‘Dat is een raadsel. Je moet begrijpen dat haar denkprocessen uitermate beperkt en onvoorspelbaar zijn. De kranten zeiden indertijd dat ze een beetje zwakbegaafd is, maar in werkelijkheid is ze geestelijk heel erg gehandicapt. Haar vocabulaire bestaat uit ongeveer vijftig woorden, voornamelijk zelfstandige naamwoorden, een enkel bijvoeglijk naamwoord, een zeldzaam werkwoord. Die kerel kon haar even gemakkelijk manipuleren als zijn hond. Anna is heel opgewekt onder bijna alle omstandigheden.’

‘Geloof jij dat het Sam O’Donnell was?’

‘Absoluut,’ zei ze nadrukkelijk.

‘En de baby?’

‘Dolly. Zo noemde Anna haar, ze dacht dat het haar pop was. Dus heeft mijn vader haar als Dolly laten inschrijven. Ze is nu achttien maanden oud en o, ironie! heel intelligent. Ze kon vroeg lopen, vroeg praten, en mijn moeder zegt dat ze lastig begint te worden.’ Nells gezicht werd nog somberder. ‘Ik moet maandag naar huis, omdat er iets aan de hand is wat mijn moeder niet in haar brieven wil bespreken.’

‘Het is een zware last om te dragen, hè?’

‘In elk geval een heel ongewone. Tot dusver heb ik nergens in mee hoeven helpen, maar dat is niet juist. Ik kan het allemaal niet goed zeggen, want het zijn geen feiten, alleen maar instíncten. Ik heb de pést aan instincten!’ zei Nell woest.

De gaslamp aan de muur verspreidde een groenachtig licht en veranderde zijn dikke, wilde massa koperkleurige haar in brons. Zijn ogen, die even zwart waren als die van Alexander, lagen diep in hun kassen en waren vrij smal, ondoorgrondelijk, vond Nell, opeens geïntrigeerd. Je weet alleen maar wat hij is door wat hij zegt, nooit door hoe hij kijkt, met die raadselachtige ogen.

‘Naarmate je ouder wordt, zul je meer ontzag krijgen voor instincten,’ zei hij, en hij lachte naar haar met zijn witte, gave tanden. ‘Jij hebt je wereld op feiten gebouwd. Niet ongebruikelijk voor een wiskundige. Maar de grote filosofen zijn allemaal mathematici geweest, dus bezitten ze het soort brein dat abstracte ideeën kan verwerken. Instincten zijn abstracte emoties, maar niet geheel gedachteloos. Ik beschouw die van mij als gebaseerd op gebeurtenissen of ervaringen die ik niet bewust naar waarde heb geschat, maar diep in mijn binnenste is er een deel van mij dat dat wel doet.’

‘Ik geloof niet dat Karl Marx een wiskundige is,’ zei ze.

‘Hij is ook geen filosoof. Hij is meer een soort onderzoeker van menselijk gedrag. Hersens, geen ziel.’

‘Wat die instincten betreft, wil je me zeggen dat ik nu zo snel mogelijk naar huis zou moeten gaan?’ vroeg ze met iets van spijt in haar stem. ‘Dat je daar instinctieve ideeën over hebt?’

‘Ik weet het niet zeker. Maar het zal me spijten je te zien gaan. Het was erg leuk om voor een waarderende eter te koken, en ik verheugde me erop het nog eens te doen.’

Toch gaf hij geen man-vrouwsignalen, en daar was ze blij om.

‘Ik heb van de avond genoten,’ zei ze stijfjes.

‘Maar nu is het genoeg.’ Hij stond op. ‘Kom mee, dan loop ik met je naar de hoofdweg om een koetsje te zoeken.’

‘Ik kan ook met de tram.’

Hij haalde zijn horloge uit zijn zak, klapte het deksel open en keek erop. ‘Niet op dit uur, echt niet. Heb je geld voor een koetsje?’

‘O hemel, ja.’ Haar ogen twinkelden. ‘Het is alleen maar dat koetsjes net als instincten zijn: ik vind het vervelend om opgesloten te zitten in zo’n kleine, stinkende ruimte. Je weet nooit wie er voor jou heeft gezeten.’

‘Laat mij je rit betalen.’

‘O nee! Met een werkster en een nieuwe ijskast heb ik je al meer dan genoeg op kosten gejaagd. Hoeveel kost een blok ijs, twee keer per week? Drie penny’s? Zes penny’s?’

‘Vier penny’s, om precies te zijn. Maar ik zit tegenwoordig heel behoorlijk bij kas: parlementsleden, inclusief die van Labor, krijgen royale salarissen en privileges. Dus heb ik veel gespaard.’ Hij haalde diep adem en legde zijn hand onder haar elleboog om haar naar de voordeur te leiden. ‘Eerlijk gezegd overweeg ik serieus uit te zoeken hoeveel de eigenaar voor dit huisje wil hebben. Als het een enigszins redelijke prijs is, zou ik het willen kopen.’

De dochter van Alexander Kinross dacht hierover na met halfdichte ogen en een getuite mond. ‘Je zou hem tot onder de tweehonderd moeten zien te krijgen. Het is een halve hectare grond, dat wel, maar het ligt bij een industrieterrein dat zich steeds verder uitbreidt. Geen riolering. Hij zou er niet veel voor krijgen van iemand die er een fabriek op wil bouwen, en de speculanten die zich met woonhuizen bezighouden zijn dichter naar de kust verhuisd. Rijtjeshuizen zijn uit, baksteen twee-onder-een-kap in, en dit zijn de verkeerde afmetingen voor een stuk of zes van twee-onder-een-kap. Bied hem honderdvijftig en kijk wat hij zegt.’

Bede schoot in de lach. ‘Dat kan jij makkelijk zeggen, maar ík moet het doen. En ik ben helemaal niet handig in het afdingen.’

‘Ik dacht dat ik dat ook niet was,’ zei ze op verbaasde toon. ‘Maar ik mag je graag, Bede, en daarom ben ik bereid voor jou af te dingen.’

‘Dat is leuk om te horen. Ik mag jou ook graag, Nell.’

‘Mooi zo.’ Ze wenkte een koetsje. ‘Wat een geluk! Ik hoop dat hij me naar de Glebe wil brengen.’

‘Geef hem drie penny’s fooi en hij brengt je overal naartoe. En laat hem niet naar Parramatta Road gaan. Daar trekken bendes opgeschoten jongelui rond.’

‘Een symptoom van moeilijke tijden, zou mijn vader zeggen. Werkloze jongeren die hun energie niet kwijt kunnen. Daarom is het een goede tijd om onroerend goed te kopen.’ Ze klom in het kleine voertuig. ‘Ik zal je schrijven vanuit Kinross.’

‘Doe dat,’ zei hij. Hij bleef staan tot het vermoeide paard in beweging kwam en het koetsje wegratelde. ‘Maar je zult niet schrijven,’ zei hij tegen zichzelf. Hij zuchtte, en draaide zich om om de paar meter naar het huis terug te lopen. Het had toch niks kunnen worden, de socialistische zoon van een mijnwerker uit Wales en de dochter van de rijkste kapitalist uit Australië. Een kind van nog geen zeventien. Nog aan het begin van haar leven, niet op haar top. Een man met principes – en dat was hij – zou haar verder laten gaan met haar leven, ver bij hem vandaan. Zo zij het. Vaarwel, Nell Kinross.

Maar Nell ging pas na oud en nieuw en na haar zeventiende verjaardag naar Kinross terug. Haar vader en tante Ruby kwamen naar Sydney om ‘de stad te doen’ zoals hij het uitdrukte: theaters, musea, tentoonstellingen, zelfs de pantomime. Nell genoot geweldig en vergat haar – en Bede Talgarths – instincten.