4
Geboorte en dood
Hoe moet een gewone brigadier van een provinciaal bureau van de politie van New South Wales zoiets aanpakken? vroeg brigadier Stanley Thwaites zich af terwijl hij naar de kleverige massa op de balie keek. Hij was daar meer van onder de indruk dan van het mes of het Chinese meisje dat nu op een bank in de hoek zat. De testikels in hun zak waren vormloos, terwijl de penis onmiskenbaar een penis was. Ten slotte wendde hij zijn ogen af en keek naar Jade, die nog steeds met gebogen hoofd, haar handen in haar schoot zat. Uiteraard wist hij wie ze was: het kindermeisje van Anna Kinross. Ze had iedere zondag geduldig voor de St. Andrew staan wachten tot lady Kinross met haar zwakzinnige dochter naar buiten kwam. Hij wist dat ze Jade Wong heette.
‘Ga je ons problemen geven, Jade?’ vroeg hij.
Ze keek op en glimlachte. ‘Nee, brigadier.’
‘Als ik de handboeien afdoe, ga jij dan proberen weg te komen?’
‘Nee, brigadier.’
Zuchtend liep hij naar de muur en nam de telefoon van de haak, waarna hij de haak een paar keer indrukte. ‘Aggie, verbind me met lady Kinross,’ schreeuwde hij.
Te openlijk, dacht hij. Aggie luistert alles af.
‘Met brigadier Thwaites. Ik wil graag met lady Kinross spreken.’
Toen Elizabeth aan de lijn kwam, vroeg hij alleen maar of hij onmiddellijk kon komen om haar te spreken. Laat Aggie nog maar even in haar sop gaar koken!
Hij stelde zijn gezelschap efficiënt samen. Als er een lijk was, dan had hij minstens twee andere mannen nodig. O, en dokter Burton, voor het geval Sam O’Donnell misschien nog in leven was. Kinross had geen lijkschouwer, die taak was toebedeeld aan dokter Parsons in Bathurst, waar het districtsgerechtshof zetelde.
‘Er is een ongeluk gebeurd op Kinross House, dokter,’ zei hij boven het geluid van Aggies zware ademhaling uit. ‘Ik wacht op u bij de kabelbaan. Nee, er is geen tijd om eerst te ontbijten.’
Zo vertrok de groep, met medeneming van de holle, overdekte brancard voor de doden, Jade in hun midden. Dokter Burton stond mopperend bij het eindstation van de kabelbaan te wachten. Terwijl ze omhooggingen bracht Thwaites Burton op de hoogte van Jades bekentenis en van het bewijs dat ze op de balie van het politiebureau had gelegd. De arts staarde Jade verbijsterd aan, alsof hij haar nooit eerder had gezien, maar ze zag er nog precies zo uit als altijd: een trouwe en liefdevolle Chinese bediende.
Ze gingen eerst naar het huis, waar Elizabeth hen ontving.
‘Jade!’ riep ze verbijsterd uit. ‘Wat is er gebeurd?’
‘Ik heb Sam O’Donnell gedood,’ antwoordde Jade kalm. ‘Hij heeft mijn Anna verkracht, en daarom heb ik hem gedood. Daarna ben ik naar het politiebureau gegaan om mezelf aan te geven.’
Er was een stoel vlakbij en Elizabeth liet zich erop zakken.
‘We zullen moeten kijken, lady Kinross. Waar is het, Jade?’
‘In een schuurtje op het achtererf, brigadier. Ik zal het u wijzen.’
De hond lag dood op de grond, niet ver van de rode deur. ‘Hij heette Rover,’ zei Jade, en ze duwde er met een voet tegen. ‘Ik heb hem vergiftigd.’ Er lag niets van angst of berouw op haar gezicht toen ze hen voorging naar binnen.
Een van de twee agenten had al ontbeten, maar dat kwam naar buiten zodra hij het bed zag, dat Sam O’Donnells bloed zo gretig had opgezogen dat de enige sporen op de vloer van het mes van Jade waren gedruppeld. De stank was erger geworden, nu wierook en ontlasting zich met geronnen bloed hadden vermengd. Met de hand voor de mond boog dokter Burton zich even over het bed.
‘Hij is zo dood als een pier,’ zei de dokter. ‘Doodgebloed.’
De brigadier slaakte opnieuw een diepe zucht. ‘Nou, we zitten in ieder geval niet met vragen, aangezien de dader heeft bekend. Als u zo vriendelijk wilt zijn om een rapport voor de lijkschouwer in Bathurst te schrijven, dokter, dan stel ik voor dat we hem op deze brancard schuiven en hem naar het uitvaartcentrum van Marcus Cobham brengen. Hij zal snel moeten worden begraven, anders kan heel Kinross hem ruiken. Er is hierbinnen geen lucht.’ Hij draaide zich om naar Jade, die haar ogen niet van Sam O’Donnell af kon wenden en niet kon ophouden met glimlachen. ‘Jade, weet je zeker dat je hem hebt vermoord? Denk goed na voor je antwoord geeft, want er zijn getuigen.’
‘Ja, brigadier Thwaites, ik heb hem gedood.’
‘Wat doen we met de... eh... ontbrekende onderdelen op het bureau?’ vroeg dokter Burton, wiens eigen geslachtsdelen als verdoofd, gekrompen, aanvoelden.
De brigadier wreef peinzend langs zijn neus. ‘Ik denk dat aangezien ze van hem zijn, ze ook maar naar Marcus moeten. Kunnen d’r niet meer aan worden gezet, maar ze zijn nog steeds van hem.’
‘Als hij Anna werkelijk heeft gemolesteerd, heeft hij dit verdiend,’ zei de dokter.
‘Dat zullen we moeten uitzoeken. Oké, dokter, als de jongens en u nu het lijk naar beneden brengen, ga ik met Jade naar lady Kinross om dit verder uit te zoeken.’ Hij hield agent Ross met één hand tegen. ‘Als dat gebeurd is, Bert, kunnen jullie maar beter naar O’Donnells kamp bij het stuwmeer gaan om te kijken wat je kunt vinden. Zoals een bewijs dat hij Anna heeft gekend. Daarna kunnen jullie allemaal om beurten iedereen in Kinross ondervragen.’
‘Dan weten ze het,’ zei dokter Burton.
‘Natuurlijk weten ze het dan! Wat maakt dat uit?’
Jade liep naast brigadier Thwaites over het achtererf en bracht hem via een personeelsingang het huis binnen, en vandaar naar de bibliotheek, waar Elizabeth wachtte. Dit was de eerste keer dat ze Alexanders domein voor haar eigen doeleinden gebruikte, maar ze kon het op de een of andere manier niet verdragen Jades gezicht in het helderder licht van de andere kamers te zien. De brigadier voelde eveneens het belang van deze zaak en was blij met het schemerige licht.
Jade ging op een rechte stoel tussen Elizabeth en Stanley Thwaites zitten. Ze keek belangstellend van de een naar de ander.
‘Je zegt dat Sam O’Donnell juffrouw Anna Kinross heeft gemolesteerd,’ begon de brigadier, ‘maar hoe weet je dat zo zeker, Jade?’
‘Omdat Anna wist hoe zijn hond heette: Rover.’
‘Dat is een wel heel armzalig bewijs.’
‘Niet als je Anna kent,’ antwoordde Jade. ‘Ze kan geen namen onthouden, tenzij ze mensen heel goed kent.’
‘Ze heeft haar aanrander nooit een naam gegeven, lady Kinross?’ vroeg Thwaites.
‘Nee. Ze had het steeds over hem als “lieve man”.’
‘Dus het enige dat jij had om op af te gaan was de naam van zijn hond? Rover? Dat is zo ongeveer net zo’n algemene naam als Bonzo.’
‘Een blauwzwarte herdershond, brigadier. Toen Anna de blauwzwarte herdershond van meneer Summers zag, noemde ze hem Rover. Maar die heet Bluey. De blauwzwarte herdershond van Sam O’Donnell heette Rover,’ zei Jade resoluut.
‘Het is een vrij nieuw ras,’ merkte Elizabeth op. ‘Omdat ik die Sam O’Donnell of zijn hond niet kende, dacht ik zelfs dat de hond van meneer Summers de enige in zijn soort was in Kinross.’
‘Er is vast nog wel íéts anders,’ zei Thwaites wanhopig.
Jade haalde haar schouders op, niet onder de indruk. ‘Het was al het bewijs dat ik nodig had. Ik ken mijn baby Anna, en ik weet dat die man haar heeft verkracht.’
Hoewel brigadier Thwaites nog een halfuur bezig bleef, kon hij verder niets uit Jade loskrijgen.
‘Ik kan haar vannacht in Kinross in de cel houden,’ zei hij tegen Elizabeth toen hij aanstalten maakte om op te stappen. ‘Maar morgen zal ik haar naar Bathurst moeten sturen, waar ze in staat van beschuldiging zal worden gesteld. In de gevangenis in Bathurst hebben ze een speciale afdeling voor vrouwen. U zult u tot de autoriteiten in Bathurst moeten wenden voor een vrijlating op borgtocht, maar er zit daar geen vaste rechter, alleen maar politierechters die haar in staat van beschuldiging stellen maar die geen moordzaken mogen behandelen. Wat ik wil voorstellen, lady Kinross, is dat u een advocaat in de arm neemt om juffrouw Wong en u te helpen.’ Plotselinge formaliteit.
‘Dank u, brigadier, u bent heel vriendelijk geweest.’ Elizabeth schudde hem de hand en bleef toen in de deuropening staan kijken hoe zijn gezette gestalte over het gazon naar de kabelbaan verdween, met de kleine, tengere gestalte van Jade, die passief meeliep.
Een telefoontje naar het Kinross Hotel leerde haar dat Ruby onderweg was naar boven.
‘Allejezus, Elizabeth!’ riep Ruby, toen ze met veel misbaar de bibliotheek binnenkwam, waar Elizabeth zich nog steeds verschanste. ‘In de hele stad gaat het verhaal dat Jade bij Sam O’Donnell zijn zaakje eraf heeft gesneden en in zijn mond heeft gepropt en heeft gedwongen op te eten voor hij de Chinese Dood van de Duizend Sneden is gestorven! Omdat hij Anna heeft verkracht!’
‘De kern van het verhaal klopt, Ruby,’ zei Elizabeth kalm. ‘Hoewel de daad niet zo macaber is uitgevoerd. Maar toch macaber genoeg. Ze heeft zijn geslachtsdelen inderdaad afgesneden, maar ze heeft die naar het politiebureau gebracht en ze heeft bekend dat ze hem heeft vermoord. Ze is ervan overtuigd dat Sam O’Donnell degene was die Anna heeft verkracht. Kende je hem?’
‘Oppervlakkig. Hij kwam nooit iets in het hotel drinken. Heeft volgens de mensen helemaal nooit gedronken. Theodora Jenkins is er volledig kapot van. Hij was bezig haar huis te schilderen en ze denkt dat hij een halve god is. Weigert te geloven dat hij iets met Anna te maken kan hebben gehad. Een echte heer, wilde zelfs niet binnenkomen om zijn handen te wassen. Dominee Wilkins is ook in alle staten, is bereid met de hand op zijn hart te verklaren dat Sam O’Donnell een uiterst brave burger was.’
Ruby’s haar zakte omlaag, zo haastig had ze het opgestoken, en ze had geen tijd gehad haar korset dicht te rijgen. Als ik niet wist wat voor geweldige vrouw dit is, dacht Elizabeth, gruwelijk afstandelijk, dan zou ik denken dat ze een slonzige slet was.
‘Dan zullen er aan alle kanten problemen ontstaan,’ zei ze.
‘Het verdeelt de stad nu al in tweeën, Elizabeth. De mijnwerkers en hun vrouwen staan aan Jades kant, alle ongehuwde vrouwen, weduwen, en bijbelfanaten hebben zich achter Sam O’Donnell opgesteld. De mensen in de raffinaderij en in de werkplaatsen zijn verdeeld. Niemand is vergeten dat hij hier vorig jaar juli en augustus onrust heeft gezaaid,’ zei Ruby. Ze veegde met een beverige hand over haar gezicht. ‘O Elizabeth, zeg me dat Jade de goede man heeft gedood!’
‘Ik ben ervan overtuigd, want ik weet hoe hecht Jade altijd met Anna is geweest. Iedere blik, ieder woord, ieder gebaar dat Anna maakt vertelt Jade boekdelen.’
Vervolgens vertelde ze Ruby over de hond, waarop Jade haar beslissing om de eigenaar te doden had gebaseerd.
‘Daar zal een rechter niet erg van onder de indruk zijn,’ zei Ruby.
‘Nee, inderdaad niet. Brigadier Thwaites – hij was echt heel vriendelijk, Ruby – raadde me aan onmiddellijk een advocaat in de arm te nemen, maar ik heb geen flauw idee wie ik moet nemen. Heeft Alexander contact met zulke kantoren?’
‘Laat dat maar aan mij over,’ zei Ruby snel, blij dat ze iets concreets kon doen. ‘Ik zal Alexander uiteraard een telegram sturen. Hij zit bij zijn goudmijn in Ceylon. En ik zal de juristen van Apocalypse Enterprises het goede kantoor laten uitzoeken om voor Jade op te komen.’ Ze bleef in de deuropening staan. ‘Het kan zijn dat ze besluiten het arme kind naar Sydney te sturen om daar terecht te staan, als ze denken dat een jury hier uit de buurt bevooroordeeld is. Naar mijn mening zou een jury uit een grote stad slechter zijn,’ – ze snoof smalend – ‘maar ik ben natuurlijk bevooroordeeld.’
Nell hoorde het bericht terwijl ze stond te kijken hoe een lading dynamiet uit de loods met explosieven werd gehaald, en ze holde over het zigzagpad naar boven, te ongeduldig om op de kabelbaan te wachten. Al het verdriet en de afschuw die Elizabeth wist te bedwingen stonden duidelijk op Nells gezicht te lezen toen ze haar moeder aankeek, terwijl de tranen zichtbare strepen trokken op haar vieze gezicht, en haar smalle borst onder de gevlekte overal snel op en neer ging.
‘O, het kan niet waar zijn!’ riep ze, toen Elizabeth haar het verhaal had verteld. ‘Het kan niet waar zijn!’
‘Wát kan niet waar zijn?’ vroeg Elizabeth kalm. ‘Dat Jade Sam O’Donnell heeft gedood, of dat Sam O’Donnell degene was die zich aan Anna heeft vergrepen?’
‘Heb jij wel gevoelens, mam? Vóél jij ooit iets? Je zit daar maar als een pop in een etalage, op en top lady Kinross! Jade is mijn zus! En Butterfly Wing is meer mijn moeder dan jij ooit bent geweest. Mijn zus heeft bekend een moord te hebben gepleegd. Hoe heb je haar dat kunnen laten doen, lady Kinross? Waarom heb je geen hand voor haar mond geslagen als er geen andere manier was om haar het zwijgen op te leggen? Je hebt haar laten bekénnen! Begrijp je niet wat dat betekent? Ze zal niet eens een proces krijgen! Iemand krijgt alleen een proces als er aan de schuld wordt getwijfeld. Dat is het werk van de jury, de enige taak van de jury! Een man of vrouw die bekent en dat niet herroept, wordt gewoon in de beklaagdenbank gezet en door een rechter veroordeeld.’ Nell draaide zich op haar hakken om. ‘Nou, ik ga naar het politiebureau om met Jade te praten! Ze moet haar bekentenis herroepen! Als ze dat niet doet, zullen ze haar ophangen.’
Elizabeth hoorde het allemaal, ze hoorde de haat, nee, geen haat, afkeer in de stem van haar dochter, en ze dacht na over die bittere woorden. Ze moest de waarheid erin erkennen. Iemand heeft een stop gezet op de fles die mijn ziel, mijn geest bevat, en die is daar voor alle eeuwigheid vastgelijmd. Ik zal branden in de hel en ik verdien het in de hel te branden. Ik ben geen vrouw, en ook geen moeder geweest.
‘Ik raad je aan,’ riep ze Nell na, ‘dat je eerst in bad gaat en een jurk aantrekt als je daarheen wilt.’
Maar Jade weigerde haar bekentenis te herroepen. Brigadier Stanley Thwaites zou het niet in zijn hoofd hebben gehaald juffrouw Nell te verbieden de gevangene te bezoeken, dus werd Nell binnengelaten in de ene cel die voor zware criminelen was bedoeld, afgescheiden van de cellen waarin dronkaards en dieven in hechtenis werden gehouden.
‘Jade, ze zullen je ophangen!’ riep Nell, en ze begon weer te huilen.
‘Ik vind het niet erg om te worden gehangen,’ zei Jade zachtmoedig. ‘Het belangrijkste is dat ik de verkrachter van Anna heb gedood. Hij heeft het leven van mijn baby Anna verwoest, en daarom moest hij sterven. Niemand anders zou iets hebben gedaan. Het was mijn taak hem te doden.’
‘Maar zelfs als je hem hebt gedood, Jade, ontken het! Dan krijg je een echt proces en dan kunnen we alle verzachtende omstandigheden aanvoeren, en ik weet zeker dat pappa advocaten in dienst zal nemen die zelfs Jezus van Pontius Pilatus zouden hebben bevrijd! Alsjeblieft, ontken het!’
‘Dat zou ik echt niet kunnen doen, juffrouw Nell. Ik heb hem gedood, en ik ben er trots op dat ik dat heb gedaan.’
‘O Jade, niets is een leven waard, en zeker niet jouw leven!’
‘Dat is niet waar, juffrouw Nell. Een man die een klein kind als mijn baby met trucjes verleidt om zijn smerige behoeften te bevredigen en die een klein kind als mijn baby, als mijn Anna, met zijn smerige slijm vult, is geen man. Hij verdient alles wat ik met Sam O’Donnell heb gedaan. Ik zou het weer doen, en weer, en weer. Ik beleef daar grote vreugde aan.’
En van dat standpunt wilde Jade niet wijken.
De volgende dag werd ze bij het begin van de dageraad in een politiewagen gezet en naar de gevangenis van Bathurst overgebracht; één agent mende de paarden en de andere zat naast haar. Ze waren bang voor haar en ze waren ook weer niet bang voor haar. Toen brigadier Thwaites beval geen handboeien te gebruiken, vonden ze hem dwaas, maar de tocht verliep zonder incidenten. Jade Wong werd in de gevangenis gezet op ongeveer hetzelfde moment dat het lichaam van Sam O’Donnell op het kerkhof van Kinross ter aarde werd besteld. De kosten van de begrafenis werden gedragen door Theodora Jenkins en enkele andere treurende dames. Dominee Peter Wilkins hield een ontroerende lijkrede bij het graf – het leek het beste God niet te vertoornen door het stoffelijk overschot in de kerk te hebben, voor het geval hij toch met Anna had gerommeld, en de begrafenisgangers zochten zich een weg tussen de rouwkransen, wenend achter hun zwarte sluier.
Hoewel de politie met bewonderenswaardige ijver en grondigheid het hutje van O’Donnell en het terrein eromheen doorzocht, vonden ze niets dat deze kerel met Anna Kinross in verband kon brengen. Geen enkel stukje dameskleding, geen snuisterij, geen zakdoekje met initialen: niets.
‘We hebben zijn blikken verf opengemaakt en leeggegoten, we hebben zijn kwasten uit elkaar gehaald, we hebben de naden van zijn kleren losgetornd, we hebben zelfs gekeken of hij niets tussen de stukken bast van zijn hutje had verstopt,’ zei brigadier Thwaites tegen Ruby. ‘Op mijn woord van eer, mevrouw Costevan, we hebben overal gezocht. En hij woonde echt niet in een rommeltje, trouwens. Zo netjes als wat. Had een waslijn opgezet, een wastobbe, zijn eten zat in oude koekblikken om er geen mieren in te krijgen, laarzensmeer en laarzenborstels, schone lakens op zijn strozak, ja, zo netjes als wat.’
‘Wat gaat er nu gebeuren?’ vroeg Ruby, die opeens even oud
leek als ze was.
‘Ik heb begrepen dat de politierechters toestemming hebben om haar in staat van beschuldiging te stellen en dat een borgtocht wordt geweigerd omdat het een moordzaak betreft.’
Het nieuws had inmiddels Sydney bereikt, waar de kranten alle ranzige details vermeldden, zonder precies aan te geven welke delen van Sam O’Donnells anatomie waren afgehakt en in zijn mond gestopt, hoewel ze insinueerden dat hij gedwongen was geweest die op te eten. De redactionele stukken concentreerden zich vooral op de risico’s die waren verbonden aan het in dienst hebben van Chinees personeel, waarbij de dood van Sam O’Donnell werd aangegrepen als aanvullend bewijs voor de ongewenstheid Chinezen te laten immigreren. De agressievere dag- en weekbladen propageerden een massadeportatie van de Chinezen die al in het land woonden, zelfs als ze in Australië waren geboren. Het feit dat dat bedeesde kindermeisje luidkeels haar schuld verkondigde, werd beschouwd als bewijs van volslagen verdorvenheid. En Anna Kinross werd op de een of andere manier omschreven als ‘zwakbegaafd’, een toestand waarvan de lezers veronderstelden dat dit betekende dat ze wel twee en twee bij elkaar kon optellen, maar niet dertien en vierentwintig.
Het telegram bereikte Alexander aan de westkust van het Australische continent, hoewel hij zijn mededirectieleden niet van zijn komst op de hoogte had gesteld. Zijn schip liep Sydney binnen een week nadat Jade in staat van beschuldiging was gesteld, en hij werd geconfronteerd met een zich verdringende massa journalisten, aangevuld met plaatselijke correspondenten van grote overzeese kranten, van de Times tot de New York Times. Hij liet zich niet van de wijs brengen en gaf op de kade een geïmproviseerde persconferentie, waar hij vragen afwimpelde met het voortdurend herhaalde betoog dat op dit moment iedereen in Sydney meer wist dan hij, dus waarom vielen ze hem lastig?
Summers kwam hem afhalen en loodste hem naar zijn nieuwe hotel in George Street, ver weg van die luidruchtige stoomtrams.
‘Wat is er echt gebeurd, Jim?’ vroeg hij. ‘Ik bedoel, wat is de waarheid?’
Het was op zichzelf al nieuw om met ‘Jim’ te worden aangesproken en Summers knipperde even met zijn ogen voor hij antwoord gaf. ‘Jade heeft de man gedood die Anna heeft verleid.’
‘Heeft die man Anna echt verleid, of dacht ze dat hij dat had gedaan?’
‘Ik twijfel er geen moment aan, sir Alexander, dat Sam O’-Donnell dat heeft gedaan. Ik was erbij toen Anna mijn hond Rover noemde. Ik zag haar gezicht: ze was zo blij als wat en ze zocht zijn baas. Als ik had geweten dat Sam O’Donnell een zwarte herdershond met de naam Rover had, had ik het meteen begrepen. Jade begreep het omdat ze O’Donnell en zijn hond bij Theodora Jenkins had gezien. Hij was daar het huis aan het schilderen. Maar ik wist dit niet, dus was Jade me te vlug af.’
Alexander keek hem onderzoekend aan en zuchtte. ‘Het is wel een toestand, hè? Ik neem aan dat er geen ander bewijs is gevonden?’
‘Niets, meneer. Hij moet heel voorzichtig zijn geweest.’
‘Kunnen we haar vrij krijgen, denk je?’
‘Geen kans op, meneer, zelfs niet met u aan haar kant.’
‘Dus is het een kwestie van mijn uiterste best doen,
omwille van mijn familie, en hen op het ergste voorbereiden.’
‘Ja meneer.’
‘Had ze haar verdenking nou maar aan jou of aan Ruby geuit!’
‘Misschien,’ zei Summers afstandelijk, ‘besefte ze zelfs toen dat het uiteindelijk zou neerkomen op zijn woord tegen dat van Anna, en besloot ze dat het beter was om Anna er niet in te betrekken.’
‘O ja, dat weet ik wel zeker. Arme, arme Jade! Ik ben haar heel veel verschuldigd.’
‘Ik denk niet dat Jade daar ook maar één seconde aan heeft gedacht. Ze heeft het voor Anna gedaan, alleen maar voor Anna.’
‘Wie hebben Lime en Milliken aanbevolen?’
‘Sir Eustace Hythe-Bottomley, meneer. Iemand op leeftijd, maar wel een Queen’s Counsel en de beste advocaat van... nou ja, misschien wel van heel Australië,’ zei Summers.
Voor hij van Sydney naar Kinross vertrok had Alexander gedaan wat hij kon. In overleg met sir Eustace (die geen andere beslissing dan de doodstraf kon voorzien, tenzij de beklaagde haar bekentenis zou herroepen) had hij zijn connecties gebruikt om ervoor te zorgen dat de rechter er een van het redelijke soort zou zijn en dat de rechtszitting ter plekke, in Bathurst, in plaats van in Sydney zou plaatsvinden. Sir Eustace reisde zo snel mogelijk met Alexanders privé-wagon tot Lithgow, waar deze werd afgekoppeld en aan de trein naar Kinross gehaakt, waarna hij vervolgens alleen in een eersteklascoupé naar Bathurst reisde, terwijl zijn omvangrijke personeel opeengepropt zat in één enkele tweedeklascoupé, om daar de Engelse wet, voorzover deze op de koloniën van toepassing was, te bestuderen.
Zijn gesprek met Jade in de gevangenis van Bathurst, was een zinloze bezigheid. Hij kon smeken, overreden en doen wat hij wilde, ze bleef halsstarrig. Ze wilde haar bekentenis niet herroepen, ze was trots op wat ze had gedaan, haar baby Anna was gewroken.
Toen Alexander op het station van Kinross arriveerde, stond alleen Ruby op het perron om hem te verwelkomen.
Haar aanblik betekende een schok: zie ik er opeens net zo oud uit als zij? Haar haar heeft nog steeds die unieke kleur, maar ze is zoveel aangekomen dat haar ogen in een pudding van vlees verdwijnen, haar middel is niet terug te vinden en haar handen lijken mollige zeesterren. Maar hij kuste haar, haakte zijn arm door de hare en liep met haar door de wachtkamer.
‘Jouw huis of het mijne?’ vroeg hij buiten.
‘Doe maar even mijn huis,’ zei ze. ‘Er zijn dingen die we moeten bespreken, dingen waar je niet met Elizabeth of Nell over zult kunnen praten.’
Het stadje, zag hij tot zijn opluchting, zag er nog net zo uit als eerst, ondanks het halveren van het personeelsbestand. De straten waren schoon en netjes, de gebouwen goed onderhouden, de bloemperken van Kinross Square stonden vol dahlia’s, afrikaantjes, chrysanten, alle juiste bloemen van de nazomer. Een massa geel, oranje, rood, crème. Mooi! De tuinlieden van Sung Po hadden gedaan wat hij had gezegd, ze hadden een kunstmatige helling uitgegraven, en er vervolgens een gigantisch mechanisme in aangebracht dat de drie meter lange wijzers van een bloemenklok rond moest bewegen, waarbij felgekleurde bladeren en kleine bloemen de Romeinse cijfers, de wijzerplaat en de logge wijzers vormden. Bovendien liep het ding gelijk: halfvijf in de middag. En de muziektent was pas geschilderd. Had O’Donnell dat gedaan, of die zuiplap van een Scripps? De bomen in de straten waren gegroeid, felgekleurde mirte en melaleuca met een schors met vele lagen die afbladderden als oude verf. Toe, sir Alexander, bedenk eens beeldspraak die niets met verf te maken heeft!
Wat had hij de plek die zijn naam droeg gemist, maar wat verlangde hij ernaar weg te gaan zodra hij er was! Waarom wilden de mensen niet doen wat ze geacht werden te doen, gewoon logisch, normaal, met gezond verstand door het leven gaan? Waarom fladderden ze zo doelloos rond, als distelpluis in de wind van een warme dag? Waarom konden mannen niet van hun vrouw houden en vrouwen van hun man, en kinderen van iedereen? Waarom wogen de verschillen tussen mensen altijd zwaarder dan de dingen die ze deelden? Waarom moest een lichaam ouder worden dan de geest die erin zat? Waarom heb ik zoveel mensen om me heen en ben ik toch zo alleen? Waarom brandt het vuur nog even fel, maar worden de vlammen steeds kleiner?
‘Ik ben dik,’ zei ze, en ze liet zich op de bank in haar boudoir zakken. Ze wapperde zich koelte toe met een harmonicaachtig geval dat de kleur van gal had.
‘Inderdaad,’ zei hij, en hij ging tegenover haar zitten.
‘Stoort het je, Alexander?’
‘Ja.’
‘Dan is het maar goed dat dit gedoe uitermate goed blijkt te zijn voor mijn figuur.’
‘We hadden een monster in ons midden.’
‘Een heel sluw monster van wie de halve stad overtuigd is dat het geen monster was, maar een onschuldige klusjesman.’
‘Het idool van onnozele zielen als Theodora Jenkins.’
‘Uiteraard. Hij had precies in de gaten wat voor iemand ze was, kreeg een kick van de manier waarop ze hem aanbad, begeerde geen oude maagden of weduwen, maar masturbeerde waarschijnlijk bij de gedachte dat ze door hem met een natte broek liepen.’
‘Hoe is het met Elizabeth? Met Nell?’
‘Elizabeth is ongeveer hetzelfde als altijd. Nell popelt om haar vader te zien.’
‘Anna?’
‘Moet over ongeveer een maand bevallen.’
‘We weten nu in elk geval wie de vader van het kind is.’
‘Ben je daar zo zeker van?’
‘Summers is heel stellig dat de man Sam O’Donnell was. Hij was erbij toen Anna dacht dat ze de hond herkende, en ik denk dat hij meer van Anna’s gezicht heeft gezien dan Jade.’
‘Wat goed van Summers!’
‘Wat nog belangrijker is, Ruby, hoe vertel ik Elizabeth dat Jade zal moeten hangen?’
Haar gezicht veranderde, verkrampte, en plooide zich in vouwen. ‘O Alexander, zeg dat niet!’
‘Het zal toch moeten worden gezegd.’
‘Maar... Maar hoe kun je daar zo zeker van zijn?’
Zijn vingers tastten in een zak, haalden een sigaar tevoorschijn. ‘Rook je tegenwoordig niet meer?’
‘Jawel! Geef me er een! Maar hoe kun je daar zo zeker van zijn?’
‘Omdat Jade een politieke pion is. Zowel de Free Traders als de Protectionisten – om nog maar te zwijgen van de vakbondsleden die zich nu Labor beginnen te noemen – willen de mensen duidelijk maken dat ze tegen de Chinezen zijn, dat ze het volk zullen gehoorzamen als de tijd daar is, en zich van de Chinezen zullen ontdoen. Hoe kun je dat soort gevoelens beter sussen dan door een arm, klein, half-Chinees meisje, ook al is ze in Australië geboren, op te hangen voor iets wat als een onvoorstelbaar misdrijf wordt gezien? Een misdrijf tegen mánnen, Ruby. Castratie. Amputatie van de mannelijkheid! De man bij wie ze dat heeft gedaan was blank, en er is geen enkel bewijs tegen hem, behalve het door mijn zwakzinnige dochter herkennen van zijn hond. Kan Anna voor een rechtbank getuigen, zelfs als dit achter gesloten deuren gebeurt en er geen jury is? Natuurlijk niet! De rechter kan iedereen die hij wil oproepen om te getuigen voor hij het vonnis uitspreekt, maar Anna zullen ze niet op willen roepen.’
Haar tranen leken uit een massa nog niet gebakken deeg te rollen. Hij voelde zich onpasselijk, kon niet met begeerte aan haar denken. Laat me niet helemaal alleen komen te zitten! riep hij inwendig, maar hij wist niet tegen wie hij dat riep.
‘Ga nu maar, Alexander,’ zei Ruby en ze drukte haar sigaar uit. ‘Ga alsjeblieft. Ze is de oudste dochter van Sam Wong, en ik houd van haar.’
Hij ging rechtstreeks naar de kabelbaan, en naar boven. Onderweg keek hij uit over Kinross, een meer van schaduwen in blauw en lila en parelmoer, terwijl de rook van de schoorstenen er een laag overheen legde van het sombere Noordzeegrijs waarin ze de nieuwe ijzeren oorlogsschepen schilderden, wat hem slechts luttele maanden geleden, in een ander bestaan leek het wel, zo had geboeid.
Elizabeth zat in de bibliotheek, iets nieuws. Hij kon zich niet herinneren haar daar ooit eerder te hebben aangetroffen. Hoe oud was ze nu? In september werd ze drieëndertig. Slechts enkele weken geleden had hij zijn achtenveertigste verjaardag gevierd. Ze waren nu meer dan de helft van haar leven getrouwd. Een eeuwigheid, had ze het genoemd. En zo was het, als de eeuwigheid flexibel was, en wie zei dat het niet zo was? Wat was het verschil tussen de afmetingen van de eeuwigheid en de vraag hoeveel engelen er op de punt van een naald konden dansen? Het gekibbel van filosofen.
Elizabeth bedacht dat Alexander met de jaren knapper werd en ze vroeg zich af waarom donkergrijs met wit haar bij mannen zo aantrekkelijk was, maar zo lelijk bij vrouwen. Zijn slanke, soepele lichaam was niet uitgezakt of gekrompen, en hij bewoog zich met de gratie van een jongeman. Van Lee. De rimpels in zijn gezicht vormden niet het bewijs van leeftijd maar van ervaring. Ze voelde een plotselinge wens in zich opkomen, hem aan te sporen een groot beeldhouwer een buste van hem te laten maken, in... brons? Nee. Marmer? Nee. In graniet. Dat was het gesteente voor Alexander.
Zijn zwarte ogen bevatten een nieuwe blik, van vermoeidheid, treurigheid, een grimmige vastberadenheid die eerder door teleurstellingen dan door succes werd gevoed. Dit zal hem niet breken, want er is niets dat hem kan breken. Hij zal alle stormen in dit leven doorstaan omdat zijn kern van graniet is.
‘Hoe gaat het met jou?’ vroeg hij, terwijl hij haar wang kuste.
‘Goed,’ antwoordde ze, terwijl deze oppervlakkige kus haar
als een pijl doorboorde.
‘Ja, je ziet er goed uit, de omstandigheden in aanmerking genomen.’
‘Ik vrees dat het nog even duurt voor we aan tafel kunnen. Ik wist niet zeker wanneer je zou komen, dus heeft Chang Chinees eten gepland, dat hij snel klaar kan maken.’ Ze stond op.
‘Een sherry? Een whisky?’
‘Sherry, graag.’
Ze schonk twee wijnglazen bijna tot de rand vol, bracht hem er een van en liep toen met het andere naar haar stoel terug. ‘Ik heb nooit begrepen waarom sherry in zulke kleine glazen wordt geserveerd, jij?’ vroeg ze, terwijl ze een slokje nam. ‘Je moet voortdurend heen en weer rennen om weer in te schenken. Op deze manier hoeft dat niet.’
‘Een briljante vernieuwing, Elizabeth. Ik ben het er helemaal mee eens.’
Hij bekeek haar over de rand van zijn glas, genietend van het scherpe aroma van de amontillado voor hij iets in de mond nam en dat even op de tong hield, vol verwachting over hoe het door zijn keel naar binnen zou glijden. Haar schoonheid werd steeds groter. Iedere keer dat hij haar zag, was het met verbazing over een nieuwe en volmaakte aanvulling op haar schoonheid, van de manier waarop ze haar hoofd hield tot aan de kleine rimpel aan weerskanten van haar mond. Haar figuur in de lilagrijze japon was wat weelderig maar absoluut niet dik, en de handen die ringen droegen zagen eruit als zeebloemen, die meedeinden op de stromingen van haar geest.
Maar hij had er geen idee van wat er in haar gedachten omging. Elizabeth was een raadsel voor hem. De muis was een stille leeuw geworden, maar was dat niet gebleven. Wat was ze nu? Hij had geen idee.
‘Wil je met mij nog over Jade praten?’ vroeg hij, toen hij de sherry ten slotte door zijn keel had laten glijden.
‘Ik neem aan dat je daar met de halve wereld over hebt gesproken, dus wat mij betreft laat je het maar zitten. We weten allebei wat er zal gebeuren, en woorden die eenmaal zijn gesproken kunnen niet meer worden teruggenomen, hè? Ze blijven in de lucht hangen.’ Er glinsterden tranen in haar ogen. ‘Het is onverdraaglijk, dat is alles.’ Toen waren de tranen weer weg en glimlachte ze naar hem. ‘Nell kan elk moment hier zijn. Zeg alsjeblieft iets aardigs over haar uiterlijk, Alexander. Ze doet vreselijk haar best voor jou.’
Als op een teken van een regisseur, kwam Nell binnen.
Wat Alexander zag, was hemzelf in een vrouwelijke vorm. Geen nieuwe ervaring, maar toch volstrekt verrassend. In de zes maanden van zijn afwezigheid was Nell opgegroeid, was ze van meisje tot vrouw geworden. Haar donkere haar was boven op haar hoofd opgestoken, haar brede mond met de dunne lippen leek zowel sensueel als vastberaden, en was gekleurd met een roze substantie die ze ook dunnetjes op haar jukbeenderen had gesmeerd. Haar smalle en wat holle gezicht verleende haar allure, maar vertelde de wereld wel dat er met haar niet te spotten viel. Ze bezat een natuurlijk gezag. Haar huid was gaaf en gezond gebruind tot aan de onderkant van haar hals, en ivoorkleurig eronder. Net als haar moeder had ze de queue verwisseld voor een rok die aan de achterzijde wijder was dan aan de voorzijde, van zijde in de kleur van onweerswolken. Ze was geen rondborstige, adembenemende vrouw als Ruby, en ook niet volmaakt geproportioneerd als haar moeder, maar ze was evenwichtig in haar slankheid met toch wat rondingen. En ze had de lange zwanenhals van Elizabeth.
Alexander zette het glas neer, liep snel naar haar toe, hield haar eerst op een armlengte afstand, glimlachte, en drukte haar toen tegen zich aan. Elizabeth kon over zijn schouder Nells gezicht zien, met de kin in zijn jas geduwd, de ogen met de lange wimpers gesloten. Een toonbeeld van gelukzaligheid.
‘Je ziet er geweldig uit, Nell,’ zei hij. Hij kuste haar teder, liep toen met haar naar de stoel naast de zijne. ‘Een beetje sherry voor deze jonge vrouw?’ vroeg hij.
‘Graag, pappa. Ik ben nu vijftien, en mamma zegt dat ik een beetje wijn moet leren drinken.’ Haar ogen glinsterden naar haar vader. ‘De truc is dat je nooit meer dan een klein beetje moet drinken.’
‘En daarom krijg jij sherry in een sherryglas.’ Hij hief zijn glas om naar haar te toasten, net als Elizabeth. ‘Op onze knappe dochter Eleanor. Moge het haar voorspoedig gaan.’
‘Moge het haar voorspoedig gaan,’ herhaalde Elizabeth.
Nell voelde een stemming altijd goed aan. Ze zei niets over Jade of haar problemen. In plaats daarvan vergastte ze haar vader op verhalen over de baan die Ruby haar had gegeven, waarbij ze grapjes kon maken over zichzelf, hem vrolijk vertelde over deze blunder, die vergissing die ze had begaan, hoe leuk het was om met mannen te werken zodra die eenmaal ophielden haar als vrouw te zien.
‘Dat gebeurt in noodsituaties,’ zei ze, ‘als de enige die de oplossing ziet, de betrouwbare Nell Kinross is.’
Daarna begon ze een geanimeerd gesprek met Alexander over de technische problemen die ze bij de cyanideraffinage ondervonden, en vervolgens een verhitte discussie over de respectievelijke voordelen van gelijkstroom en wisselstroom. Jongere mensen hadden een voorkeur voor dit laatste, hoewel Alexander wisselstroom als overdreven en te verkwistend beschouwde.
‘Pappa, Ferranti heeft bewezen dat wisselstroom een grotere capaciteit kan hebben! Stroom kan leveren voor grotere dingen dan telefoons en gloeilampen! Elektromotoren zijn armzalige dingen, maar ik ben ervan overtuigd dat er met gebruikmaking van wisselstroom binnenkort elektromotoren zullen zijn die krachtig genoeg zijn om onze kabelbaan aan te drijven!’ zei Nell met een opgetogen gezicht.
‘Maar je kunt het niet in accu’s opslaan, meisje, en je zult het toch op moeten slaan. Wisselstroom betekent dat de dynamo de hele tijd moet draaien, en dat is erg verkwistend. Zonder accu’s valt de hele stroomtoevoer weg zodra een dynamo stagneert en daar zijn ze berucht om.’
‘Een van de oorzaken daarvan, pappa, is dat die idioten de dynamo’s in serie schakelen, terwijl het duidelijk is dat ze parallel geschakeld zouden moeten worden. Wacht maar eens af, pappa! Eens zal de industrie het licht zien en het soort hoge voltages en transformatoren willen hebben die alleen wisselstroom kan bieden.’
Dit goedmoedige gekibbel duurde voort terwijl Elizabeth luisterde naar deze uitzonderlijke jonge vrouw wier begrip van wiskunde dat van haar vader verre overtrof, en wier kennis van de mechanica fenomenaal was. Alexander had in elk geval in Nell een verwante geest. Ze bezat de sleutel tot zijn werkelijke wezen. Graniet en graniet. Eens, peinsde Elizabeth, zullen hun gevechten titanisch zijn. Het enige dat Nell daarvoor nodig heeft is tijd.
Alexander gebruikte zijn late komst als excuus om zijn ontmoeting met Anna tot de volgende morgen uit te stellen.
‘Anna is niet gelukkig,’ verklaarde Elizabeth toen ze met hem naar de kinderkamer liep. ‘Ze verlangt naar Jade, en we kunnen haar natuurlijk niet duidelijk maken waarom Jade niet kan komen.’
De aanblik van zijn jongste dochter betekende een schok voor hem. De schoonheid, die hij was vergeten, het volstrekt normale gezicht, dat in zijn verbeelding vervormd was tot iets wat duidelijk trekken van zwakzinnigheid vertoonde, en de dikke buik onder haar wijde gewaad.
Maar ze herkende hem, zei een paar keer ‘pappa!’, en begon toen om Jade te huilen. Toen Butterfly Wing haar probeerde te troosten, werd ze ruw weggeduwd. Toen het gejammer en het gehuil heviger werden, liep Alexander de kamer uit, niet in staat de overweldigende lucht te verdragen van een zwangere vrouw die niet goed voor zichzelf zorgde en die, in haar huidige stemming, niemand tot haar naaste omgeving toeliet.
‘Wat een toestand,’ zei hij in de hal.
‘Ja.’
‘Wanneer komt de jonge Wyler?’
‘Over drie weken. Sir Edward neemt zolang zijn praktijk in Sydney waar.’
‘Brengt hij een vroedvrouw mee?’
‘Nee, hij zegt dat Minnie Collins het prima kan doen.’
‘Ik begrijp dat Anna niet wil dat Nell bij haar komt?’
Elizabeth slaakte een diepe zucht. ‘Dat klopt.’
Twee dagen na de komst van dokter Wyler eind april kreeg Anna weeën. Ze gilde hevig bij iedere golf pijn, en schopte en spartelde dan zo hevig dat de gynaecoloog zich gedwongen zag haar vast te binden. Noch hij noch Minnie Collins kon de arme Anna duidelijk maken dat ze moest meewerken, zich rustig moest houden, moest doen wat haar werd gezegd. Het enige dat Anna wist was dat ze helse pijnen leed waarvan ze niets begreep en waar ze schel, wild, onophoudelijk tegen protesteerde.
Toen de bevalling het laatste stadium naderde, nam dokter Wyler zijn toevlucht tot chloroform en trok twintig minuten later een grote, sterke baby uit het geboortekanaal. Haar kleur was roze en gezond, haar longen in uitstekende conditie. Elizabeth, die meehielp, moest onwillekeurig glimlachen om dit nieuwe menselijke wezen dat zo ongewenst en tot nu toe zo onwelkom was geweest. Maar het arme schepseltje kon het niet helpen van wie ze afstamde, en ze hoorde er niet om te worden gestraft.
Toen haar vader op de hoogte werd gebracht van de succesvolle afloop van haar gezwoeg, gromde hij alleen maar.
‘Een naam?’ vroeg Elizabeth.
‘Kies zelf maar,’ antwoordde Alexander kortaf.
Elizabeth besloot tot Mary-Isabelle met een streepje ertussen, een naam die slechts meeging zolang Anna half bewusteloos en uitgeput bleef liggen. Dat was niet langer dan zes uur. Hoe ontoereikend haar geestelijke vermogens ook waren, Anna zat fysiek stevig in elkaar en ze verkeerde in een uitstekende gezondheid. Het ergst van al was nog dat haar melk royaal toeschoot.
‘Geef haar de baby om te voeden,’ zei dokter Wyler tegen Minnie.
‘Maar ze weet helemaal niet hoe dat moet!’ kreet Minnie.
‘We kunnen het in elk geval proberen, Minnie. Doe het.’ Minnie haalde het kind uit de doeken en gaf het aan Anna, die op haar bed lag met kussens in de rug. Anna keek verbaasd neer op het kleine gezichtje dat verkrampte, en glimlachte toen breed.
‘Dolly!’ riep ze. ‘Dolly!’
‘Jouw eigen Dolly, Anna,’ zei dokter Wyler terwijl hij zijn tranen wegknipperde. ‘Leg Dolly aan haar borst, Minnie.’
Minnie maakte de halsopening van Anna’s nachthemd los, ontblootte een borst, duwde Anna’s armen omhoog en loodste de baby en Anna naar elkaar toe. Toen de mond van de baby de tepel zocht en vond en begon te drinken, onderging Anna’s gezicht een gedaanteverwisseling.
‘Dolly!’ riep ze. ‘Dolly! Mijn Dolly. Lief!’
Het was de eerste keer dat ze een abstractie had geuit.
Elizabeth en Butterfly Wing keken elkaar aan zonder zich om hun tranen te bekommeren. Anna zou Jade nu vergeten. Anna had haar eigen Dolly, en de band was gemaakt.
Toen sir Alexander Kinross op het gemeentehuis van Kinross zijn kleindochter kwam aangeven, noemde hij als naam Dolly Kinross. In het vakje voor de vader schreef hij: ‘S. O’Donnell.’
‘Het schijnt dat ik tot onwettigheid ben gedoemd,’ zei hij tegen Ruby toen hij op weg naar huis bij haar langsging. Hij haalde schamper zijn schouders op. ‘Om nog maar te zwijgen van het feit dat er alleen maar meisjes komen.’
Ze had de hint begrepen en was bezig af te vallen, maar te snel. Nu haar huid iets van de jeugdige elasticiteit had verloren, werd deze slap onder haar kin en onder haar ogen die weer tevoorschijn kwamen. Hoe lang zal ik hem nog vast weten te houden, had ze zich iedere dag afgevraagd als de spiegel haar kalkoenhals en de kleine rimpelige plooien op haar bovenarmen en op haar wangen liet zien. Maar haar borsten waren niet van hun hoge, stevige plaats gekomen en haar billen zakten niet uit. Zolang die maar goed zijn, zal ik hem weten te houden, dacht ze. Maar mijn maandstonden beginnen minder te worden en mijn haar valt uit. Nog even, en ik ben een oude taart.
‘Vertel me eens wat je allemaal in het buitenland hebt gedaan,’ zei ze tegen hem toen ze de liefde hadden bedreven, waar hij nog steeds evenveel als vroeger van leek te genieten. ‘Je deed geheimzinniger dan ooit, voor je wegging.’
Hij ging rechtop in bed zitten, sloeg zijn handen om zijn knieën, legde zijn kin erop. ‘Ik heb een zoektocht gehouden,’ zei hij. ‘Een zoektocht naar Honoria Brown.’
‘En, heb je succes gehad?’ vroeg ze met droge mond.
‘Nee. Ik hoopte, weet je, dat ik haar zwanger had gemaakt, dat ze mij misschien een zoon had gebaard op haar boerderij in Indiana. Maar de mensen die er nu wonen hadden het gekocht van de mensen die er vroeger woonden, en die hadden het op hun beurt weer van vroegere eigenaars gekocht. Niemand wist wie Honoria Brown was. Dus heb ik er een mannetje van Pinkerton op gezet, heb ik hem gezegd dat hij haar moest opsporen. Het nieuws bereikte me in Engeland. Ze was met de een of andere kerel getrouwd en in 1866 naar Chicago verhuisd, en in die tijd had ze geen kinderen gehad. Daarna zijn er wel kinderen gekomen, maar ze is in 1879 gestorven en haar weduwnaar is een jaar later hertrouwd. Haar kinderen zijn weggetrokken omdat ze het niet met hun stiefmoeder konden vinden, heb ik begrepen. Toen de man van Pinkerton vroeg of ik hen wilde laten opsporen, heb ik nee gezegd en hem betaald.’
‘O Alexander!’ Ze stapte uit bed en trok een ochtendjas met
ruches aan. ‘En wat heb je nog meer gedaan?’
‘Ik heb al verslag uitgebracht aan de directie, Ruby.’
‘Heel onpersoonlijk.’ Haar stem trilde toen ze de volgende vraag stelde. ‘Heb je nog iets van Lee gehoord?’
‘Jazeker.’ Alexander begon zich aan te kleden. ‘Het gaat hem heel goed, vooral doordat hij op diverse Aziatische locaties bij oude schoolmakkers langsgaat. Ik was van plan wat Indiërs uit de heuvels bij de Himalaya te importeren om in de mijn in Ceylon te werken, maar Lee was me voor en liet hen in hun eigen afgelegen gebied diamant exploreren. De zoon van de plaatselijke radja was heel behulpzaam bij het bemachtigen van de instemming van zijn vader hiervoor – uiteraard voor een zekere prijs. Vijftig procent van de winst, wat niet slecht is. Daarvandaan is hij naar Engeland gegaan om bij de Bank of England met Maudling te praten – die Britse instellingen doen zeker niet aan pensioengerechtigde leeftijden, hè? Maudling moet bijna even oud zijn als de bank zelf. Hij zit nu in de directie, dankzij zijn activiteiten met Apocalypse Enterprises. Lee heeft, net als ik, veel belangstelling voor de nieuwe stalen oorlogsschepen, vooral voor de motoren. Een zekere Parsons heeft een nieuw soort stoommachine in ontwikkeling, hij noemt het een turbine.’
Ruby was klaar met haar haar, ze had het strenger uit haar gezicht naar achteren getrokken dan vroeger. Ze had ontdekt dat dit de huid van haar gezicht strakker maakte, de rimpels verminderde. ‘Het klinkt alsof Lee probeert jou voorbij te streven, Alexander.’
‘Reken maar dat hij dat gaat doen! Maar dat weet jij vast wel allemaal, Ruby. Hij zal je toch wel schrijven?’
Ze trok een scheef gezicht, maar Alexander wist niet of dit kwam doordat ze moeite had haar jurk aan te trekken, of dat het om Lee was. ‘Lee schrijft me met de regelmaat van de klok, maar meestal niet meer dan een paar regels om me te vertellen dat alles goed met hem gaat en dat hij onderweg is van de ene vreemde plaats naar de andere. Het is bijna,’ voegde ze er spijtig aan toe, ‘alsof hij niet aan Kinross wil worden herinnerd. Ik hoop altijd dat hij me zal schrijven dat hij verloofd of getrouwd is, maar dat gebeurt niet.’
‘Vrouwen,’ zei Alexander cynisch, ‘zijn als was in zijn handen.’ Hij keek haar aan en fronste zijn wenkbrauwen. ‘Je bent je anders gaan kleden, liefje. Ik mis die weelderige satijnen toestanden.’
Ze bekeek zich in de staande spiegel en trok een zuur gezicht naar de jurk die een rok had die niet zwierde, en een taille die niet ingeregen hoefde te worden, en een boezem waar niets van te zien was. Hij was eenvoudig en goed van snit, weliswaar van zijden grosgrain, maar in die akelige geelgroene kleur die nu in de mode was. ‘Op mijn leeftijd, lieverd, zou ik er belachelijk uitzien. Afgezien daarvan draagt niemand nu nog een queue, zijn veren uit de mode, gaan de halsopeningen omhoog en zijn vleermuismouwen je van het. Weerzinwekkende dingen! Behalve voor de chicste avondpartijen moet het allemaal wol en tweed zijn, eventueel grosgrain als je per se zijde wilt. Een ouwe slet kan er niet eens meer als een ouwe slet uitzien.’
‘Naar mijn mening,’ zei Alexander glimlachend, ‘is de damesmode altijd een afspiegeling van de tijd. Het gaat nu slecht en het zal nog veel slechter gaan. We zitten in een economische teruggang die niet tot dit deel van de wereld beperkt zal blijven. Dus kleden de vrouwen zich somberder, in saaie kleuren en uitermate lelijke hoeden.’
‘Ik zal me neerleggen bij eenvoudige jurken en saaie kleuren, maar ik weiger absoluut een lelijke hoed op te zetten,’ zei Ruby, en ze schoof haar arm door de zijne.
‘Waar ga je naartoe?’ vroeg hij verbaasd.
Ze keek hem onschuldig aan. ‘Nou, met jou mee naar boven, natuurlijk. Ik heb Dolly sinds gisteren niet meer gezien.’ Ze zweeg opeens. ‘Heb je Jade bericht gestuurd over de baby?’
‘Dat heeft Elizabeth gedaan zodra het kind was geboren.’
‘Is het moeilijk om berichten naar haar te krijgen?’
‘Niet als ze afkomstig zijn van de familie van sir Alexander Kinross.’
‘Wanneer is de zitting?’
‘In juli.’
‘En het is nu begin mei. Arme ziel.’
‘Zeg dat wel.’
Het krantenverslag over het Chinese kindermeisje van de familie Kinross en haar misdrijf, drong nauwelijks tot Bede Evans Talgarth door, zo druk had hij het met alle gebeurtenissen in de arbeidersbeweging. De Trades and Labour Council, onder aanvoering van een gehaaide en toegewijde Peter Brennan, was inmiddels een politieke toekomst voor Labour gaan zien en was bezig zich goed te organiseren toen de grote staking van augustus 1890 ertussen kwam. Maar de verpletterende nederlaag van de vakbonden die bij de staking betrokken waren geweest, dreef de leiders van Labor er nog meer toe parlementaire vertegenwoordiging van de gewone blanke man na te streven. In oktober 1890 vonden er tussentijdse verkiezingen in West Sydney plaats. Labor deed mee met een door de vakbonden goedgekeurde kandidaat die een enorme overwinning behaalde. De weg leek open te liggen voor de algemene verkiezingen van New South Wales, die in 1892 zouden worden gehouden, ver genoeg in de toekomst om ervoor te zorgen dat Labor zich goed had voorbereid met alle interne verwikkelingen over de identiteit van de kandidaten goed en wel achter de rug.
In april 1891 had de Trades en Labour Council het officiële partijprogramma opgesteld, een heel jaar voor de volgende verkiezingen. Dit bevatte de afschaffing van electorale ongelijkheden, vrijheid van onderwijs, het bereiken van de doelstellingen van de vakbonden, een nationale bank, en diverse maatregelen om de Chinezen te ontmoedigen zich in Australië te vestigen. Over het belastingsysteem waren de afgevaardigden meer verdeeld; sommigen pleitten voor een belasting op grond, anderen voor een enkele belasting op alles en iedereen. Toen het partijprogramma was uitgebreid met een voorstel tot hervorming van het plaatselijk bestuur, verscheen er een nieuwe politieke partij. De naam was Labor Electoral League, waarbij het woord ‘Labor’ werd gespeld zonder de Britse ‘u’ erin. Na verloop van tijd zou dit de Australian Labor Party worden.
Toen dreigde het noodlot toe te slaan. In het Lagerhuis van New South Wales kreeg de Free Trade Party van sir Henry Parkes een motie van wantrouwen tegen zich ingediend. Dit leidde ertoe dat de gouverneur het parlement ontbond en nieuwe verkiezingen uitschreef, voor de periode tussen 17 juni en 3 juli 1891. Bijna een jaar eerder dan was verwacht.
Labor had grote moeite geschikte kandidaten te vinden voor ieder kiesdistrict, geen gemakkelijke taak voor een staat van 800.000 vierkante kilometer. Niet dat kiesdistricten met welgestelden de moeite waard waren om erom te strijden, maar dan bleven er nog veel over die dat wel waren. De afgelegen landelijke kiesdistricten moesten per telegram worden bereikt of worden bezocht door leden van het centrale comité, die enkele dagen in treinen, koetsen, of zelfs te paard moesten doorbrengen. Om die reden waren de verkiezingen uitgesmeerd over een periode van drie weken.
Het district Bourke, op enkele dagen reizen van Sydney, interesseerde zich niets voor de problemen van een stad. Hun grootste zorg was de import van Afghanen en hun kamelen, die alle vracht afpakten van de Australische ossendrijvers en hun logge sleperswagens. Het partijprogramma van Labor, zoals dat was opgesteld door de handige jongens uit de stad en door de mijnwerkers, zei niets over Afghanen of kamelen, maar in Bourke waren die van groot belang. De ruzie met Sydney die hierop volgde was hevig, maar Bourke trok aan het kortste eind: geen kamelen in het partijprogramma.
Noch de Free Trade Party noch de Protectionist Party nam de Labor Electoral League serieus, dus voerden ze op hun gebruikelijke zelfvoldane manier campagne, wat meestal neerkwam op het uitnodigen van zakenlieden voor de lunch, terwijl de werkende klassen volledig werden vergeten. De Free Traders wilden geen heffingen op import, de Protectionisten wilden dat de plaatselijke nijverheid door importheffingen werd gesteund. Beide partijen beschouwden het plebs van Labor met diepe minachting.
Bede Talgarth werkte onverdroten in zijn uitgekozen zuidwestelijke deel van Sydney, waar hij bij de nominatie als officiële kandidaat van Labor uit de bus kwam. Daarna ging hij aan de slag om iedereen die zou stemmen te bezoeken. Hij wachtte de verkiezingen met spanning, maar ook met een zekere mate van zelfvertrouwen af. Hij kon zich niet voorstellen waarom gewone arbeiders zouden willen stemmen op mensen die hen minachtten, nu ze een alternatief hadden in de eigen politici van de arbeiders.
Aangezien zijn kiesdistrict in Sydney lag, had hij de uitslag snel binnen. Bede Evans Talgarth werd M.L.A. – Member of the Legislative Assembly: hij kwam in het parlement. Toen de uitslagen van de 141 kiesdistricten in de staat binnenkwamen, bleken er vijfendertig naar Labor te gaan. En dat gold ook voor de meerderheid in het parlement. Niet dat alles rozengeur en maneschijn voor Labor was. Zestien van de M.L.A.’s vertegenwoordigden stedelijke kiesdistricten, negentien landelijke districten. De mannen uit de stad (vrouwen mochten niet stemmen, laat staan dat ze in het parlement konden worden gekozen) waren verstokte vakbondsleden, terwijl de mannen van het land, afgezien van een groep mijnwerkers plus één schaapscheerder, totaal geen vakbondsbanden hadden. Slechts tien procent van de parlementsleden was in Australië geboren, slechts vier waren er boven de vijftig, en zes onder de dertig. Het was een groep jonge mannen die stond te trappelen om het gezicht van de Australische politiek voor altijd te veranderen. Ze stonden te trappelen, ja, maar ze waren ook erg onervaren.
Nou en? vond Bede Talgarth, nu zelf parlementslid. De enige manier om ervaring op te doen is gewoon in het diepe springen. De woorden waarmee ooit een grote menigte in het kiesdistrict van Sydney tot enthousiasme was opgezweept zouden nu weerklinken in een zaal die danig genoeg had gekregen van de retoriek van Parkes. Maar de Grand Old Man wist zijn positie als premier te behouden, gedwongen deze verwaande Labor-pummels (en sommigen waren helaas echte pummels) naar de mond te praten als hij een stemming erdoor wilde krijgen. Een taak die des te ingewikkelder was door de interne complexiteit van Labor, veroorzaakt door weerzinwekkende hoeveelheden van dat smerige Amerikaanse principe: democratie. Ongeveer de helft van de leden van Labor was voor vrijhandel, de andere helft voor protectionisme.
Zo kwam het dat Bede Talgarth in juli, toen het veel te laat was om nog van belang te zijn, zich die dag in Kinross herinnerde, toen Sam O’Donnell na de lunch niet in het hotel was komen opdagen. ‘Een beetje rollebollen,’ had hij met een schaapachtige grijns verklaard, toen hij uren later aan kwam zetten. Ach, als bewijs was het flinterdun. Het had een rechter niet kunnen overhalen terug te komen op zijn vonnis dat Jade Wong, ongehuwd, afkomstig uit de gemeente Kinross, leeftijd zesendertig, moest worden opgehangen.
Uit angst voor massademonstraties als Jade naar Sydney werd overgebracht, werd besloten dat ze zou worden terechtgesteld op een speciaal gebouwd schavot in de gevangenis van Bathurst, en dat de executie niet door journalisten of publiek kon worden bijgewoond.
De rechter, een lid van het hooggerechtshof van New South Wales, was uitermate redelijk geweest, maar Jade bleef stug volhouden dat ze Samuel O’Donnell op de omschreven manier had gedood, en dat ze blij was dat ze dat had gedaan. Hij had het leven van haar baby Anna verwoest.
‘Ik heb geen keuze,’ zei de rechter tijdens zijn toespraak tot het schaarse, stille, aandachtig luisterende publiek. ‘Het misdrijf is onweerlegbaar met voorbedachten rade gepleegd. Het is gepland en uitgevoerd met een mate van koelbloedige berekening die ik bijna onvoorstelbaar vind in het licht van het verleden en de loopbaan van juffrouw Wong. Er werd niets aan het toeval overgelaten. Het meest weerzinwekkende aan deze daad is misschien nog wel dat juffrouw Wong de oogleden van het slachtoffer heeft vastgenaaid. Hij was gedwongen zijn eigen verminking en ondergang te aanschouwen. Juffrouw Wong heeft evenmin op enig moment in woorden of anderszins blijk gegeven van enig berouw.’ Zijne edelachtbare pakte een kleine zwarte doek van de tafel en legde die over zijn pruik. ‘Verdachte, hierbij veroordeel ik u naar een executieplaats te worden gebracht om daar te worden opgehangen tot de dood erop volgt.’
Alexander was de enige die uit Kinross was gekomen om dit aan te horen. Jade vertrok geen spier van haar gezicht, haar glimlach bleef even spontaan. Er lag geen angst in de grote bruine ogen, geen enkel teken van berouw. Jade was volmaakt gelukkig.
De terechtstelling vond een week later plaats, om acht uur ’s ochtends, op een regenachtige dag in juli, toen de bergen rond Bathurst met sneeuw waren bedekt en een ijzige wind Alexanders jas rond zijn knieën deed wapperen en hem het gebruik van een paraplu onmogelijk maakte.
Hij had haar de vorige dag in haar cel gesproken, en haar vier brieven gegeven: een van haar vader, een van Ruby, een van Elizabeth en een van Nell. Van Anna gaf hij haar een lok haar, en dat deed haar meer dan alle brieven bij elkaar.
‘Dit zal ik tegen mijn borst leggen,’ zei ze, en ze kuste de lok. ‘Is alles goed met de baby? Met Dolly?’
‘Ze groeit als kool en ze lijkt een normale baby van tien weken. Kan ik nog iets voor je doen, Jade?’
‘Zorg voor mijn baby Anna, en zweer op het hoofd van Nell dat u haar nooit in een inrichting zult stoppen.’
‘Dat zweer ik,’ zei hij zonder aarzeling.
‘Dan heb ik gedaan wat ik vond dat ik moest doen,’ zei ze glimlachend.
Jade werd, gekleed in haar zwarte broek en jasje, met haar lange haar in een knot boven op haar hoofd gespeld, naar buiten gebracht. De regen leek haar niet te deren. Ze zag er vredig uit en liep met vaste tred. Er was geen geestelijke aanwezig, Jade had iedere vorm van godsdienstige steun afgewezen, met de verklaring dat ze niet was gedoopt en geen christen was.
De bewaker die haar begeleidde, plaatste haar op het midden van het valluik, terwijl een andere bewaker haar handen op haar rug en haar enkels bij elkaar bond. Toen ze een kap over haar hoofd wilden trekken, schudde ze daar hevig mee, tot ze ervan afzagen. Daarna stapte de beul naar voren en legde de strop om haar nek; hij plaatste hem zo, dat de knoop vlak achter haar linkeroor lag, waarna hij hem strak trok. Jade toonde geen enkele belangstelling, alsof ze al dood was.
Het leek in een seconde voorbij te zijn, en tegelijk leek het uren te duren. De beul haalde de hendel over, en het luik klapte met een harde dreun omlaag. Jade viel de korte afstand die was berekend om haar nek te breken zonder haar te onthoofden. Er was geen gespartel, geen geschok, geen doodsstrijd. De in het zwart geklede gestalte, zo klein, zo onschuldig, draaide even rond, met een gezicht dat nog altijd vredig was.
‘Ik heb nog nooit een veroordeelde met zoveel moed gezien,’ zei de bewaker, die naast Alexander stond. ‘Vreselijke toestand.’
Er was het een en ander geregeld. Alexander zou het stoffelijk overschot in ontvangst nemen nadat de lijkschouwer de dood had bevestigd. Het zou naar Sungs crematorium worden gebracht, maar de as zou niet naar China worden gestuurd of aan Sam Wong worden gegeven. Sung, die zich volledig afzijdig had gehouden uit angst voor vergeldingsacties tegen zijn mensen, had een inval gekregen waarvan hij dacht dat Jade het er wel mee eens zou zijn geweest. Alexander stemde ermee in. Midden in de nacht zou Sung in eigen persoon naar de begraafplaats van Kinross sluipen om de as van Jade onder te spitten in de berg grond boven het lichaam van Sam O’Donnell. Tot in alle eeuwigheid – of zoveel eeuwigheid als nodig was – zou de moordenares van Sam O’Donnell zijn dunne, goedkope kist binnensijpelen.
‘Ik wil de brieven van juffrouw Wong graag terug hebben,’ zei Alexander tegen de bewaker.
‘Laten we dan maar even uit de regen naar binnen gaan,’ zei de man en hij begon te lopen. ‘U wilt ze zeker lezen?’
‘Nee, ik wil ze verbranden zonder dat iemand ze zal kunnen lezen. Ze waren uitsluitend voor haar ogen bestemd. Ik hoop dat u me hierin ter wille kunt zijn? Ik zou er niet graag een transcript van in de krant lezen.’
De bewaker herkende de ijzeren vuist in de fluwelen handschoen, en gaf zijn plannen direct op. ‘Zeker, sir Alexander, zeker!’ zei hij joviaal. ‘In mijn zitkamer is een haard, daar kunnen we even opdrogen. Wat dacht u van een kop thee tijdens het wachten?’