.7.

 

'Is dat echt de waarheid? Heb je met Kerstmis een plek om heen te gaan?’

‘Ja, echt waar. Ik ben eerste en tweede kerstdag bij meneer Campbell in huis.’

‘Waarom menéér Campbell? Heeft die vent geen voornaam? En dat is die kerel met wie jij gaat, nietwaar?’

‘Ja, hij heeft een voornaam, hij heet Hal.'Ze haalde haar schouders even op. 'En ja, ik denk dat je zou kunnen zeggen dat ik met hem "ga".’

‘Je klinkt niet erg overtuigend.'

En hij had gelijk, het was allemaal niet zo overtuigend: er was geen duidelijke benaming voor de relatie zoals die tussen Hal en haar bestond. Hij had haar nog nooit mee uit eten genomen, of voorgesteld naar de film of naar het theater te gaan. Toen ze hem had verteld dat ze in Newcastle naar de schouwburg ging, had hij gezegd: 'Goed zo. Dat zul je wel leuk vinden.' Maar hij had niet voorgesteld met haar mee te gaan. Toch was hij altijd heel hartelijk wanneer hij haar thuisbracht. Maar ze vroeg zich af wat ze zelf bedoelde met dat 'hartelijk'.

'Haal die blik eens van je gezicht, ik weet best dat ik me weer bemoei met dingen die me niet aangaan, maar het is gewoon dat Alicia zei dat ik tegen jou moest zeggen dat als je alleen zat, je naar ons toe moest komen. En tien dagen vrij is heel lang. Waarom er met Kerstmis tien dagen vrij moeten zijn, mag Joost weten. Dat was vroeger wel anders. Nog even en ze werken maar tien dagen per kwartaal; en dat is dan alles. En dan vinden ze wel weer iets om daarvoor te gaan staken. Jawel, ik denk dat ik niet mag mopperen als het stakingen betreft, we boffen met ons personeel; hoewel ik niet weet hoe lang het nog zo zal blijven, want het rommelt in de staalwereld. Ze sluiten allerlei fabrieken en dat zal een hoop deining veroorzaken, als je 't mij vraagt. Het heeft geen zin om te zeggen: wat maak je je druk, want wij maken het niet, we vervoeren het alleen maar en we maken er pijpen en staven en andere dingen van, want zelfs een idioot weet dat niemand, zelfs in tijden van nood, ijzer met handen kan breken.’

‘Dan doen we er toch wat anders mee?’

‘Laat maar zitten. Hebben we verder alles afgehandeld, wat we kunnen doen?’

‘Ja, ik dacht het wel.’

‘Het Radley-concern helemaal afgehandeld? Natuurlijk: ik heb 't net getekend. Het lijkt wel of ik seniel word.' Hij leunde achterover in zijn stoel en deed zijn ogen dicht, toen legde hij zijn duim en wijsvinger op zijn oogleden, drukte erop en zei: 'Ik ben moe. Het is me het jaartje wel geweest. Ik ben wel aan een beetje rust toe. Toch zei ik vorige week nog tegen Alicia dat ik me niet kon verheugen op Kerstmis in een bijna leeg huis: geen kinderen die rondhollen, nu alle meisjes hebben besloten dit jaar de kerstdagen in hun eigen huis door te brengen. Ach, ik denk dat ik 't ze niet kwalijk kan nemen. En dan geen John en geen Glen, alleen wij met z'n tweeën, want Lucy zal wel weer van hot naar her hollen. Over Glen gesproken, we hebben vanmorgen een kaart van ze gehad. Ze zitten nu op Barbados. Wist je dat ik daar een huis heb?’

‘Nee, dat wist ik niet... Op Barbados?’

‘Jawel, op Barbados. Je staat ervan te kijken hoeveel familie je blijkt te bezitten wanneer je een huis op Barbados hebt. Het staat nooit leeg. Het is geen groot huis, hoor; een stuk of zes kamers. Tjonge!... Wat zeg ik dat even langs m'n neus weg, hè, Jinny? Slechts een stuk of zes kamers. En dan te bedenken dat wij vroeger met zijn achten in twee kamers zaten. En ik ben de enige die er nog van over is. Gek, vind je niet? Ik heb vaak bedacht wat ik nu allemaal voor mijn ouders en mijn vijf broers en zusters had kunnen doen: ik had ze allemaal in goede doen kunnen laten zijn. Ik heb in de laatste zes maanden van de oorlog mijn vader, twee broers en een zuster verloren. Wat kan het toch raar lopen in dit leven... Hoe komt het toch dat ik zo tegen jou zit te praten?’

‘Het is beter dan in uzelf te zitten praten, denk ik. En luisteren hoort er ook bij.’

‘Het hoort er niet bij. Evenmin als mijn geleuter erbij hoort... Weet je zeker dat je met Kerstmis niet komt?'

Ze bleef, op weg naar de garderobe, even staan en vroeg rustig: 'Zou het anders ook Oudejaarsavond mogen zijn?’

‘Jawel, dat is ook goed, je bent van harte welkom. En hier.' Hij deed zijn bureau open en pakte een envelop en gaf die aan haar, zeggend: 'Vrolijk Kerstfeest. En je mag 'm pas openmaken als je thuis bent. Ik heb vanavond geen zin in nog meer gekibbel. Bij sommige mensen zou ik daar vast geen last van hebben, maar bij jou weet ik het zo net nog niet. Hoe dan ook, vrolijk Kerstfeest, Jinny.’

‘Insgelijks, meneer. En mag ik u hartelijk bedanken voor mijn baan?' Hij trok zijn wenkbrauwen op, tuitte zijn lippen, en zei toen: 'Jawel, dat mag je, want je boft geweldig dat je voor mij mag werken.’

‘Het is maar hoe je 't bekijkt, want u staat bekend als een vreselijke man.' Ze keken elkaar aan en lachten, maar toen ze, een minuut later, in de garderobe was, ging ze met haar rug tegen de deur aan staan en keek omlaag naar de geopende envelop in haar hand, waarin vijf briefjes van tien pond zaten, en ze moest op haar lippen bijten om de tranen, die in haar ogen opwelden, te verdrijven. Het was zoals hij, al dan niet gekscherend, had gezegd: ze bofte inderdaad dat ze voor zo'n man mocht werken. Ze had nu het gevoel dat ze altijd al voor hem had gewerkt, dat ze hem altijd al had gekend. Ze moest opeens aan zijn dochter Lucy denken, en ze benijdde haar om haar vader.