.3.

 

Ze was uiteraard nog niet bekend met alle stemmingen van haar baas, maar zodra ze die vrijdagmorgen het kantoor binnenkwam, begreep ze dat ze vandaag met een nieuwe zou worden geconfronteerd. 'Word jij ook al zo eentje van de klok?' begroette hij haar, en hij draaide zijn hoofd opzij en keek naar de klok aan de muur. 'Negen uur precies. Ik liep vanmorgen om acht uur al beneden door de fabriek.' Ze staarde hem aan, te verbouwereerd om iets te zeggen. Maar dat duurde niet lang; en toen zei ze: 'Nou, dat spreekt vanzelf, meneer; het is uw bedrijf, u hebt er grote belangen in.’

‘Nou moet je eens goed luisteren, jongedame, ik wens zulke taal niet te horen! Ik wens geen brutaliteiten van zo'n jong grietje als jij te moeten slikken.’

‘Dat was ook niet de bedoeling, meneer, maar dan moet u het me ook niet zo moeilijk maken. Mijn bus rijdt hier om vijf voor negen het terrein op. Als ik één bus eerder neem, ben ik al om twintig over acht hier, en aangezien ik geen aandelen heb ge...'

Ze zweeg zelfs nog voor hij haar in de rede viel. Ze was echt te ver gegaan. Ze snapte niet waar ze het lef vandaan had gehaald. 'Zo is het wel genoeg!' Ze zag hoe zijn onderkaak heen en weer bewoog; zijn blauwe ogen flitsten haar woedend toe.

Zijn hand greep al naar het grove haar dat over zijn voorhoofd hing en hij wilde zich juist omdraaien toen ze zei: 'Het spijt me.' Hij bleef staan om haar weer aan te kijken; toen zei hij na een poosje: 'Ik veronderstel dat je eraan toe wilt voegen dat je niet weet wat je bezielde.’

‘Nee, dat wilde ik niet.’

‘Poeh!' Opnieuw wilde hij zich omdraaien. Maar zijn stem klonk iets kalmer toen hij zei: 'Ach, het is nog wat wennen, denk ik. Doe je jas uit en ga aan de slag.'

Ze ging het volgende halfuur aan de slag. De telefoon had een paar keer gerinkeld en ze had hem opgenomen. Toen hij weer ging herkende ze de stem als die van Arthur Pillon. Ze luisterde even naar wat hij te zeggen had; toen legde ze haar hand op het mondstuk, keek naar Henderson en zei: 'Het is de assistent-bedrijfsleider uit de fabriek, meneer. Hij zegt dat er een deputatie is; ze willen u spreken.’

‘Deputatie? Wat voor deputatie? Waarvan?’

‘De pijpenloods en de transportafdeling, denk ik.’

‘Poeh! Zeker weer gelazer over de vakbond of over de kantine. Nou, ik ben er niet voor in de stemming. Zeg maar dat hij ze naar boven kan sturen.'

Ze gaf de boodschap door en legde de telefoon neer, en ze was al weer begonnen met tikken toen hij zei: 'Tot welke klasse reken jij jezelf?’

‘Welke klasse? Hoe bedoelt u, meneer? Maatschappelijke klasse?’

‘Jawel, dat bedoel ik, tot welke maatschappelijke klasse.’

‘Nou, ik eh... ik ben een werkend meisje, maar ik dacht... tja...' Ze aarzelde voordat ze besloot: 'Lagere middenklasse.’

‘O ja, dacht je dat?’

‘Ja, dat dacht ik, maar alleen omdat u het vroeg; ik heb er eigenlijk nooit bij stilgestaan.’

‘Nou, dat siert je dan in ieder geval. Dus jij rekent je tot de middenklasse, het onderste stukje, zogezeid?’

‘Maar als we doorredeneren, meneer, zijn we allemaal arbeidersklasse.’

‘O! Dus er zitten restjes socialisme in jou. Maar ik heb zo'n idee dat dat maar oppervlakkig is, alleen bij wijze van redenatie. Met jouw verfijnde houding en jouw manier van doen heb je volgens mij het recht jezelf ergens in het midden te plaatsen.’

‘Mijn ouders hebben me geplaatst waar ik ben, ik heb daar niets in te zeggen gehad.’

‘Zo, zo, we worden nog diepzinnig ook! Dat zeggen de mensen meestal wanneer ze niets van godsdienst willen weten.'

Hij was wel in een bui. Kennelijk was er iets wat hem kwaad had gemaakt.

Binnen enkele minuten wist ze wat het was. Nadat er op de deur was geklopt en hij 'Binnen!' had gebruld, kwamen er twee arbeiders binnen. Ze hielden hun kin naar voren en ze stonden fier rechtop; ze begreep dat zij in net zo'n bui waren als hij.

Zijn begroeting ging gepaard met een hevig sarcasme: 'O, goedemorgen, meneer Newland. En u, meneer Trowell. En wat kan ik vandaag voor u doen? Wacht. Niets zeggen. U bent hier gekomen om mij te vertellen dat u te weinig werkt en te veel krijgt betaald, dat u betere werkomstandigheden hebt dan waar ook langs de Tyne, maar dat jullie, als stomme uilskuikens, dit niet op prijs weten te stellen. En nu willen jullie zeggen dat jullie een nieuw begin willen maken. Zijn jullie niet daarvoor gekomen?' Hij keek van de een naar de ander, en de langste van het tweetal, Jack Newland, zei: 'We zijn wel gewend aan uw manier van doen, meneer Henderson. Sarcasme heeft geen enkel nut. U weet waarom we hier zijn, het gaat over de kantine.’

‘O, de kantine. De kantine.' Hij keek nu opzij en knikte naar Jinny. 'Jij gaat nu toch ook naar de kantine, nietwaar? En zou je niet willen zeggen dat het een mooie kantine is, net zo goed als een chic café in Newcastle?' Ze gaf geen antwoord; hij scheen dit ook niet van haar te verwachten want hij keek de mannen weer aan en zei, op andere toon: 'Nou moet je eens goed luisteren. Jack Newland, en jij ook, Peter Trowell. Ik heb die kantine laten bouwen om iedereen te voorzien van eten en drinken, ik herhaal, iedereen in deze fabriek.’

‘Jawel, dat weten we ook, meneer Henderson.' Peter Trowell hield zijn nek niet langer stijf en zijn hoofd ging heen en weer toen hij verderging: 'Maar weet u, het zit zó. We willen gewoon een plekje voor onszelf. D'r zou daar heel gemakkelijk een soort scheidingswand tussen kunnen, of zo. In ieder geval zitten de kantoormensen altijd aan de ene kant en wij aan de andere. Je ziet ze nooit aan dezelfde tafel zitten. Het was beter zoals het eerst was.’

‘Officieren, sergeants, en Jan Soldaat, wil je zeggen.’

‘Jawel, als u het zo wilt zeggen, meneer Henderson, zoiets ja.’

‘En waar horen jullie dan, als vakbondsvertegenwoordigers? In de sergeantsmess?’

‘Nou, nee.' Nu was Jack Newland degene die het woord deed. 'Wij... wij... wij komen overal.’

‘O, maar dat is echt niet goed, hoor.' Henderson schudde nu zijn hoofd. 'In het leger is de sergeantsmess... Hoe noem je dat?' Hij schudde zijn hoofd heen en weer; toen keek hij Jinny aan en zei: 'Weet jij het juiste woord hiervoor?'

Na een korte aarzeling zei ze: 'Een heiligdom.’

‘Precies. Ja, net wat ze zegt, een heiligdom. Dat betekent, voor zover ik weet, dat je er niet naar binnen mag.’

‘Nou, bij ons is dat anders.’

‘Probeer me niks wijs te maken, Newland' zijn stem veranderde in een laag gegrom, alle luchtige sarcasme was nu verdwenen–'want jij hebt je al vanaf het eerste begin als een verwaande kwast gedragen. Toen ik dit bedrijf dertig jaar geleden opzette, kwam jij regelrecht van school en was je zo stom als het achtereind van een varken, maar een paar jaar later kwam je tot de ontdekking dat je kapsones had, ook al had je niet de hersens in je kop om er iets mee te doen. Maar die schapen op de fabrieksvloer hebben jou gebracht waar je nu bent: jouw haan moet koning kraaien. Als die andere kerels, die wel hun werk blijven doen en hun gezonde verstand blijven gebruiken, eens de moeite zouden nemen om naar de vergaderingen te komen, dan zou je binnen de kortste keren een trap voor je kont krijgen, laat ik je dat verzekeren!’

‘Ik maak bezwaar tegen uw manier van doen, meneer Henderson.’

‘Je kunt bezwaar maken tegen wat je maar wilt. Je hebt er al eerder bezwaar tegen gemaakt, en het zal ook wel niet de laatste keer zijn, veronderstel ik. Wie heeft je hier eigenlijk over opgestookt, over dat delen van de kantine? Die rooie vrinden van je?’

‘Ik maak be...’

‘Houd je mond, en bespaar me je bezwaren... Wat wilde jij zeggen, Peter?' Hij keek nu naar Trowell.

De stem van de man klonk rustig en redelijk, toen hij zei: 'Nou, meneer Henderson, ik wilde alleen maar zeggen dat ik niet denk dat die kantoormensen ... en zo... graag met anderen om willen gaan. Ik bedoel, zij eten waarschijnlijk ook liever met elkaar. D'r zijn er trouwens die dit echt hebben gezegd.’

‘Jawel, ik kan geloven, Peter, dat sommigen dit zo zouden zeggen, maar het verbijstert me dat jullie dit zelf zeggen, want het geeft hun het idee dat jullie jezelf niet als passend gezelschap beschouwen om mee aan tafel te zitten. Ik beschouw mezelf nog steeds als arbeider; ik ga toch ook beneden eten, nietwaar? Soms aan de ene tafel, dan weer aan de andere.’

‘Nou, maar u kunt dat doen, u bent daarvoor in de positie, meneer Henderson.’

‘Ik doe het'–hij boog zich nu over de tafel heen naar de man–'niet vanwege mijn positie maar omdat ik vind dat ik verdomme even goed ben als ieder ander daar beneden, kantoormensen, hoge pieten, het hele zwikje, en dat heb ik niet alleen gisteren of eergisteren zo gevonden, dat vond ik ook toen ik zelf in de fabriek werkte en bij Carter's, in Sunderland, pijpen moest sjouwen van de loodsen naar de vrachtwagens. En die verdomde bedrijfsleider daar gunde me zo ongeveer het licht in m'n ogen niet. Maar dat heeft me aangespoord en gemaakt dat ik ben geworden wat ik nu ben. En ja, ik weet wat jullie allemaal zeggen, dat ik met een vrouw met geld ben getrouwd was inderdaad verrekte handig. Dat was het echt. Ik had geluk, nietwaar? Maar het hele punt is dat ik toen vastbesloten was, en nu nog steeds vastbesloten ben, die idiote bekrompen standsverschillen uit de weg te ruimen. Er is maar één verschil waar ik me bij neerleg, en dat is het verschil in intelligentie, want als ik mijn zin kreeg zou ik de intelligente lieden scheiden van de stomkoppen. Jawel, dat zou ik doen.'

Toen hij was uitgesproken hield hij zijn ogen op Jack Newland gericht, en deze grote man werd rood in zijn gezicht en mompelde: 'Het heeft geen zin met u te praten, hè, meneer Henderson? Als u niet naar onze eisen wilt luisteren, gaan we wel naar meneer Garbrook.’

‘Voor mijn part loop je naar de hel. En laat me je dit verzekeren, Newland'–hij lachte nu–'je kunt nog meer plezier van de hel verwachten dan van mijn compagnon, want ik weet precies wat hij zal zeggen. Hij kijkt je aan en hij glimlacht en hij zegt: "Ja, Jack"–o, hij noemt je altijd bij je voornaam–"Ja, ja, Jack," zegt hij: "ik begrijp je volledig en ik zal dit eens met Bob bespreken". Dat zul je van meneer Garbrook te horen krijgen. Maar ga je gang, probeer het maar. En nu gaan jullie allebei'–hij liet zijn stem dalen–'als de wiedeweerga naar beneden, naar je eigen afdeling en tegen etenstijd gaan jullie dapper, ja heel dapper, naar de kantine, naar de andere kant, en dan gaan jullie zitten naast, laten we zeggen, Pillon, of Waitland, of... O, jawel, en ga dan maar eens naast Waitland zitten, van hier verderop in de gang. En dan hebben we Meane nog, van de tekenkamer. Dat is pas een geschikte kerel. Het zijn allemaal geschikte kerels. Vergeet dat jij je de mindere voelt, stel jezelf op de proef. Dat is alles... heren.'

De twee mannen staarden hem enkele seconden aan en draaiden zich toen om en liepen zonder iets te zeggen de kamer uit. Het bleef misschien een volle minuut stil; en toen sloeg hij zo hard met zijn vuist op het bureau dat de zware presse-papier bijna tot de rand gleed van het glanzende hout dat het vloeiblad omringde, en hij riep met opeengeklemde kaken: 'Stomme uilskuikens!'

Ze bleef tikken. Het was een vreselijke man, echt waar; maar toch was ze het, vreemd genoeg, eens met wat hij had gezegd. Maar het was vooral de manier waarop. Het enige punt was dat ze hem nooit in de kantine had gezien als ze er zelf was geweest. Maar hij moest er toch weleens komen, anders had hij het niet gezegd. Ze wist dat hij vrijdags een dienblad met sandwiches en koffie boven liet komen.

Hij liet haar nu schrikken door te roepen: 'Heb je genoten van je eerste les in personeelsdiplomatie?'

Na een korte aarzeling zei ze snel: 'Nou, wat dat laatste betreft was het niet erg verhelderend.’

‘Wat!... Wat zei je daar?’

‘Ik... ik denk dat u me wel hebt verstaan, meneer.’

‘Jawel, reken maar. Je bedoelde dat er van diplomatie geen sprake was?’

‘Ja, meneer.’

‘Goeiedag!' Hij keek nu naar de papieren op zijn vloeiblad. 'Je vindt ze niet alleen onder de arbeiders, ze dringen verdomme ook door tot in de kantoren. Maar je hebt gelijk als je zegt dat jij uit de onderste laag van de middenklasse komt. Jawel, daar ben ik het helemaal mee eens.'

Hij keek haar nog even woedend aan, stortte zich toen op de papieren op zijn bureau en zij ging weer verder met tikken.

De stemming sloeg echter volledig om toen om elf uur de deur openvloog en er een jongeman binnenkwam. Hij was middelmatig lang, met een donkere huid en opgewekte bruine ogen. Hij bleef even in de deuropening staan, sloeg toen de deur achter zich dicht voordat hij naar het bureau liep, zich voorover boog en zei: 'Hallo zeg, ik ben er weer.’

‘Ik ben niet blind. Weet je moeder dat je terug bent?’

‘Natuurlijk weet zij dat ik terug ben.’

‘Jawel, uiteraard. Ben je dan eerst naar huis gegaan?’

‘Natuurlijk ben ik eerst naar huis gegaan.’

‘Je had regelrecht van het vliegveld hierheen moeten komen; ik wil weten hoe het is gegaan.’

‘Dat zal ik je gauw vertellen.'

De jonge man draaide zich om en keek naar Jinny, die ijverig door bleef tikken, en hij zei: 'Wat is er met Aggie gebeurd?’

‘Die ligt in het ziekenhuis, waar ze al veel eerder had horen te liggen. We hebben nu een nieuwe; en ik zal je maar meteen waarschuwen, het is een... een brutaal nest. Ze heet Jinny.'

Jinny keek nog steeds niet op; maar ze hoorde het gemompelde antwoord: 'O ja?'

Glen Henderson deed nu zijn jas uit en ging zitten op de rand van het bureau. Er was geen enkele gelijkenis tussen zijn vader en hem, noch wat uiterlijk, noch wat manier van doen of spreken betrof, maar toch vertoonden ze één sterke overeenkomst, en die was dat ze allebei zo levendig waren. En dit kwam tot uitdrukking in hun gesprek. Jinny kon boven het geratel van de toetsen van de schrijfmachine slechts flarden opvangen, maar toen de brief klaar was hoorde ze Henderson zeggen: 'Mooi zo. Dat is goed. Beter dan we hadden durven hopen.’

‘Het was niet gemakkelijk. Denk dat vooral niet. Zes gegadigden. Je krijgt de indruk dat op dit moment de hele wereld staal produceert. Je moet wel beseffen dat de winstmarge op deze order mager is. Maar dat moest ook wel, om de anderen te verslaan.’

‘Maar het is een nieuw contract; en dat willen we: nieuwe contracten.’

‘Ze willen op de afgesproken datum geleverd krijgen.’

‘Nou, leveren wij niet altijd op de afgesproken datum? Daar zijn we groot mee geworden, jochie, altijd leveren op de afgesproken datum.

Wat er ook gebeurt... wij leveren... dat is ons motto!’

‘Ik hoorde verhalen over een staking.’

‘Die staken niet. Er komt niets van terecht. Ze zijn nog niet helemaal gek. Die zullen de tak waarop ze zitten, niet doorzagen. Als dat zou gebeuren ligt gelijk alles op z'n gat. Het is jammer dat je er niet een paar van naar Japan of Duitsland kunt sturen. Dat zou hun ogen eens openmaken en dan zouden ze inzien dat wij niet de enigen zijn die staal fabriceren; en dat er ook nog eens zoiets als concurrentie bestaat, een moordende concurrentie; en dat als wij de orders niet uit kunnen voeren, zij geen werk hebben... Er is een hoop veranderd bij de mensen. Het is tegenwoordig heel anders.'

Glen lachte nu en zei: 'Uit wat jij me hebt verteld, mij hebt bijgebracht over hoe het vroeger was, lijkt het me niet overbodig dat er wat is veranderd.’

‘Jawel, maar ze moeten ook niet doorslaan naar de andere kant. Ze kunnen zo inhalig zijn. Tegenwoordig lijkt het motto wel: jij hebt 't en ik wil 't, maar je moet niet denken dat ik ervoor wil werken... Trouwens, ga jij voor het eten naar huis?’

‘Ja. En moeder zei dat jij mee moest komen.’

‘Oei! Dat gaat niet, hoor!’

‘Natuurlijk gaat dat wel. De boel stort hier echt niet in omdat jij een uurtje weg bent.’

‘Nou moet je eens goed luisteren, jongen.’

‘Ik luister.'

Glen keek naar Jinny en vroeg: 'Wat doet hij trouwens meestal, met etenstijd, Jenny?’

‘Ik zou het niet weten, ik werk hier nog maar net.’

‘Dat klopt'–zijn vader knikte hem nu toe–'ze zou 't niet weten. En verder heet ze Jinny, niet Jenny, heel gewoon Jinny. En net wat ze zegt, ze werkt hier pas sinds kort. Maar in de tijd dat ze hier zit heeft ze me er al aardig van langs gegeven, dat kan ik je verzekeren.’

‘Ik ben blij dat te horen.'

Glen glimlachte naar Jinny en zij beantwoordde zijn glimlach.

'En zal ik je nog iets vertellen?' Henderson keek zijn zoon nu aan. 'Ze is middenklasse; uit het onderste gedeelte, zegt ze zelf.’

‘O, dat is heel interessant.' Glen kneep zijn lippen opeen en knikte naar Jinny. 'Dan weten we waar we aan toe zijn.’

‘Het was de positie waarin uw vader me heeft geplaatst. Ik heb hem toen al verteld dat ik er verder niet bij stil had gestaan.’

‘Zie je wel,'–Bob Henderson knikte naar zijn zoon–'ze heeft overal een antwoord op, die jongedame. En allemaal met dat beleefde stemmetje.’

‘Nou, ik ben blij te horen dat jij eindelijk iemand hebt gevonden die tegen je opgewassen is, want die arme Aggie heeft veel te verduren gehad.’

‘Welnee. Ouwe Aggie kon wel tegen een stootje.’

‘Ja, wanneer jij haar niet in tranen bracht.’

‘Onzin. Als Aggie huilde, was het omdat ik zo aardig tegen haar deed.’

‘Kun je nagaan.' Glen pakte zijn jas en hoed en zei: 'Luister. Vergeet 't niet'–hij keek op zijn horloge–'ga hier precies op tijd weg.’

‘We zullen zien.’

‘Tot ziens, Jinny.’

‘Tot ziens, meneer.'

Toen ze het kantoor weer voor zich alleen hadden, keek Bob Henderson Jinny aan en zei, met enige trots: 'Hoe vond je hem?’

‘Ik ken hem niet. Bovendien...’

‘Allemachtig, meisje!' Hij leunde nu met zijn elleboog op het bureau en legde zijn hoofd op zijn hand en deed zijn ogen dicht toen hij langzaam verderging: 'Ga nou niet zeggen dat het niet aan jou is om een oordeel te geven over mijn zoon.’

‘Ik was niet van plan dat te doen.'

Hij richtte zijn hoofd weer op. 'Nou, wat wilde je dan wel zeggen?’

‘Als ik iets had willen zeggen, meneer, dan zou ik hebben gezegd dat ik me zou kunnen voorstellen dat hij het volmaakte tegendeel is van u.’

‘O ja? Zou je dat gezegd hebben?’

‘Ja, nu u dat vraagt.’

‘En hoe kom je daar zo bij?’

‘Nou, om te beginnen brult hij niet; en verder...' Ze zweeg. Nee, dat kon ze niet zeggen: hij voelt zich niet zo geroepen voortdurend de nadruk te leggen op zijn positie; dat zou echt te ver gaan. Ze kwam overeind en zei: 'Deze brieven zijn klaar om getekend te worden.’

‘Maak eerst eens af wat je wilde zeggen.’

‘Ik ben echt niet van plan af te maken wat ik wilde zeggen.’

‘Omdat het iets lelijks was, misschien tegenover mij?’

‘Misschien.’

‘Zo zo. Wat ben je toch een brutaal nest.'

Ze slikte moeizaam. Ze kon de deur uit lopen. Ze kon huilend terughollen naar de typekamer, net als Noreen.

Hij verbaasde haar door nu in lachen uit te barsten en te zeggen: 'Meisje, ik denk dat jij en ik uitstekend bij elkaar passen. Lage middenklasse en lage arbeidersklasse, nietwaar?'

Wat een vreemde man. Hij kon ondanks alles heel ontwapenend zijn.

 

De hele middag hadden de lampen in het kantoor gebrand; het had hevig geregend.

'Giet het nog steeds?'

Ze liep naar het donkere raam en zei: 'Ik geloof dat het begint te sneeuwen. Dat is vroeg, het is pas november.’

‘Jawel, misschien zijn we op weg naar een witte kerst. Maar dan verandert het weer. Ik houd wel van een witte kerst... Hoe ga je naar huis?’

‘O.' Ze zweeg even. 'Met de bus.’

‘Ja, dat is waar ook. Je hebt nog geen eigen auto? Dat wil iedereen tegenwoordig. Moet je toch nagaan. In mijn jeugd droomde ik ervan ooit een fiets te bezitten; nu vinden ze een auto de gewoonste zaak van de wereld. Ze weten echt niet hoe goed ze het hebben. O'–hij wapperde met zijn hand toen hij naar de retirade liep–'ik weet dat dat gezegde zo'n baard heeft, maar het is waar, helemaal waar. En hoe meer ze hebben hoe meer ze willen. De mensen zijn inhalig. Wist je dat?' Voordat hij de deur achter zich dichtdeed draaide hij zich om en keek haar aan. Ze stond nu omlaag te kijken, naar haar handen die op het bureau rustten, en ze bedacht opnieuw dat hij de vreemdste man was die ze ooit had ontmoet. Maar ze mocht hem wel en ze zou het heel tam vinden om, na hem, weer voor een ander te moeten werken. De meeste mensen in het gebouw schenen doodsbang voor hem te zijn, maar toch wist ze, dat als ze in welk ander kantoor dan ook zou hebben gewerkt, ze er niet over zou peinzen zo'n grote mond tegen haar baas te hebben. Maar bij hem kon ze dat wel doen. Het was een uiterst vreemde situatie. Ze was bezig de hoes over haar schrijfmachine te schuiven toen hij weer binnenkwam en zei: 'Trek je jas aan, ik geef je wel een lift naar huis. Als het zulk weer is zullen ze zich vanavond allemaal als roofdieren op de bussen storten.'

Een paar minuten later stapten ze uit de lift en liepen samen door de grote hal naar een portier die de deur voor hen openhield en zei: 'Goedenavond, meneer. Akelig weertje.'

Henderson gaf geen antwoord, bedankte hem zelfs niet. Maar toen hij in de auto ging zitten–zij moest omlopen en zelf aan de andere kant instappen zei hij, niet zonder enige vrolijkheid in zijn stem: 'Dat zal de tongen wel in beweging zetten, want niemand heeft me ooit beneden zien komen met Aggie Honeysett. Dit is een grote eer, wist je dat wel? Er wordt je een grote eer bewezen.’

‘Ach, het lijkt me dat die eer twijfelachtig is, wanneer de enige verdienste ervan is dat de tongen in beweging worden gezet.' Hij reed de auto door de hoofdpoort naar buiten en grinnikte: 'Je vindt het, geloof ik, leuk om mij steeds lik op stuk te geven, hè? Allemaal heel keurig en netjes. Een kruising tussen een schooljuffrouw en een nieuwslezer.'

Wel nou nog mooier! Een kruising tussen... Nou ja! Maar ze wist dat hij gelijk had, ze vond het inderdaad leuk om hem lik op stuk te geven, en op die afgemeten manier zoals hij had gezegd, en die heel anders was dan haar werkelijke gedachten. Ze was verbaasd over zichzelf. Als de toneelclub haar zo tegen deze man kon horen praten zouden ze niet geloven dat ze dezelfde persoon was die altijd zo had lopen draven en rennen om te doen wat er van haar werd gevraagd. Wat moesten ze haar toch een sufferd hebben gevonden, onnozel, karakterloos, en dat allemaal omdat ze zo graag mensen om zich heen had, hen wilde behagen. Nou, dat was dan nu voorgoed afgelopen, zo gek kregen ze haar niet weer. 'Wat doe je meestal in het weekend?' zei hij. En ze antwoordde naar waarheid: 'Meestal wat lezen en opruimen. Maar deze zondag ben ik uit eten gevraagd.'

Even later, toen de auto stilhield en hij zich voor haar langs boog om het portier open te doen, zei hij: 'Ga daar 's avonds niet een beetje in je eentje zitten kniezen. Ga naar de bioscoop, of weet ik veel. Laat dat opruimen maar zitten. Ga wat drinken... Nou ja, dat is misschien niet zo'n goed advies, niet in je eentje. Maar het is nog een hele ruk tot zondag, tot je uit eten gaat.'

Toen ze op het trottoir stond bukte ze zich even voordat ze het portier dichtdeed en ze zei rustig: 'Ik red me wel. Dank u wel, meneer Henderson. Een prettig weekend. Tot maandag.' En ze gooide het portier dicht en ze zag door het beregende zijraam hoe hij met zijn hoofd ten afscheid gebaarde voordat hij wegreed.

Onder al die bombast was hij een vriendelijke man, heel attent: ze begreep dat hij bezorgd was over haar alleen-zijn. Het gaf een plezierig gevoel, te weten dat iemand bezorgd om je was.

Toen ze de deur van haar flat opendeed was het alsof ze een ijskelder binnenstapte. Het leek binnen nog kouder dan buiten. En daarom trok ze haar jas niet uit voordat de haard enige tijd brandde en ze een dienblad klaar had gemaakt voor haar thee.

En toen ze daar zo zat, met haar knieën bijna tegen de gloeiende staaf gedrukt, en haar tweede kop thee dronk, werd ze plotseling overmand door een heel vreemd gevoel. Het scheen diep in haar binnenste tot uitbarsting te komen. Het deed haar overeind springen, met uitgestrekte hand de schoorsteenmantel grijpen, terwijl haar borst zwoegde alsof ze naar adem snakte, en toen de tranen uit haar ogen spoten liet ze haar hoofd op haar handen zakken en vroeg zich af: 'Wat mankeert me toch?' Maar ze besefte tegelijkertijd dat ze wist wat haar mankeerde: de vriendelijkheid en bezorgdheid van meneer Henderson hadden deze avond een speciale glans verleend, evenals de dag van morgen en alle dagen erna.

 

Hal Campbell kwam haar op zondagmorgen om elf uur ophalen. De straten waren nog nat na de regen van die nacht, maar de zon scheen. Hij reed de auto door de stad, langs het park, Brampton Hill op, en toen ze langs een paar hoge ijzeren hekken kwamen, die toegang gaven tot een lange oprijlaan, knikte hij er met zijn hoofd naar en zei: 'Daar woont je baas.’

‘O ja?' Ze boog voorover, maar de auto was al voorbij het hek en het enige dat ze zag was een hoge laurierhaag.

'En zijn zoon die binnenkort gaat trouwen, heeft het huis daar bovenaan gekocht. Het is niet zo groot, maar hij moet er een lief sommetje voor hebben neergeteld.’

‘Is het dan niet via jouw kantoor verkocht?’

‘Nee; pech gehad.' Hij lachte. 'Maar we hebben nu drie huizen op Brampton Hill onder onze hoede. Ze zijn allemaal in appartementen verdeeld. Ik denk dat er hier in totaal nog maar vijf huizen als één geheel worden bewoond. Dit was vroeger echt de chique wijk van Fellburn. Ik denk dat het dat nog steeds is, zelfs die flats, want die zijn ook peperduur.'

Bovenop de heuvel liep de weg tussen akkers door en kwam toen uit bij een modern landgoed. Toen hij hier doorheen reed zei ze: 'Woon je ver weg?’

‘Nee, niet zo ver. Het is bijna twee kilometer hiervandaan. We hebben dit gevonden, ik bedoel mijn moeder en ik, toen de huizen spotgoedkoop waren, in het begin van de jaren zestig. Het enige probleem vormt de tuin, die is veel te groot. Ik heb twee keer per week een tuinman, maar hij schiet niet erg op. Dat is meestal het geval als je ze niet op de vingers kunt kijken. Binnen is het hetzelfde: mevrouw Grayson laat veel te wensen over waar het netheid betreft. Ik besteed het grootste gedeelte van het weekend aan schoonmaken en koken. Ik hoop dat het vlees niet is aangebrand.' Hij wierp haar een snelle glimlach toe. 'Ik heb Rosie met het toezicht belast, en met de opdracht de televisie niet aan te zetten. Ik betwijfel het of ik zal worden gehoorzaamd.'

Ze waren nu voorbij het landgoed en reden op een landelijk weggetje, en toen hij de auto een klein weggetje indraaide lichtte hij een hand van het stuur en wees, zeggend: 'Zie je dat? Dat is het.'

Ze keek over een veld waarachter de bovenverdieping van een huis uit een bosje oprees. 'Het ziet er groot uit.’

‘O, het is niet zo groot, hoor, bij elkaar tien kamers. De zolderkamer inbegrepen. Het was nogal verwaarloosd toen we erin kwamen. Ik heb er veel aan laten doen.’

‘Het is wel helemaal buiten, op het platteland.’

‘Ach, we zitten tussen twee boerderijen in. Ik denk dat we daarmee geluk hebben. Maar je weet tegenwoordig nooit. Landbouwgrond was vroeger heilig, maar nu, als het een onbezwaarde boerderij is, zonder beperkende voorwaarden eraan verbonden, dan is er maar één projectontwikkelaar voor nodig, of je hebt er een nieuwe stad bij.' Hij reed de auto nu tussen twee openstaande witte hekken door, en daar, aan het eind van de korte oprit, stond zijn huis. Ze was verbaasd door de aanblik ervan: het was net een klein herenhuis. Het was gebouwd van natuursteen. De voordeur die er zwart en solide uitzag, werd aan weerszijden geflankeerd door drie hoge ramen, met daarboven replica's op kleinere schaal. En hierboven zaten weer zolderramen. Hij hielp haar uit de auto. Toen duwde hij de voordeur open, stak zijn hand uit en begeleidde haar naar binnen, terwijl hij riep: 'Waar is iedereen?'

Meteen verschenen er drie mensen. De eerste, zag ze, was een jong meisje dat een jaar of zestien, zeventien leek. Maar dit moest Rosie zijn, van vijftien. Ze stond in de deuropening van de keuken. De trap, zag ze, liep vanaf de zijkant van de hal omhoog, en daarnaast was een halve deur, waaromheen een hoofd gluurde. Het was dat van een tenger gebouwde jongen. Dit moest de broer zijn. Zijn gezicht was mager, met een holle blik. Maar in de deuropening helemaal links van haar, stond een jongeman. Hij was lang, net zo lang als Hal. Zijn haar was bruin en zijn gezicht tamelijk smal. Ze bekeek de gezichten een voor een; toen hielp Hal Campbell haar uit haar jas en zei: 'Dit is juffrouw Brownlow, beter bekend als Jinny, en'–hij knikte, eerst naar het meisje–'dat is Rosie'; toen naar de jongen, 'en dat is Arthur'; en ten slotte knikte hij naar de verste deur en zei: 'En die Adonis daar is Michael.' Michael Morton was de eerste die naar haar toe stapte. 'Hallo,' zei hij.

En zij antwoordde: 'Hallo.'

Daarna kwam het meisje en zij bleef op enige afstand staan, knikte even, en Jinny zei: 'Hallo.’

‘Kom daar eens vandaan!' riep Hal nu tegen de jongen; en hij kwam uit de deuropening, maar zei niets. Hij keek Jinny slechts aan, en zij hem. Toen werd de pijnlijke stilte verbroken door Michael, die tegen haar zei: 'Ga mee naar de zitkamer.’

‘Dat is goed. Gaan jullie daar maar allemaal zitten, dan kijk ik nog even naar het eten.'

De jongeman ging haar nu voor naar de zitkamer waarvan Jinny op slag zag dat hij goed was gemeubileerd: een comfortabel Chesterfield bankstel, een lage tafel en twee kasten die elk een kleurige uitstalling porselein bevatten. In de grote open haard brandde een vuur en de kamer was, evenals de hal, bedekt met een dieprood tapijt.

Jinny ging in de ene hoek van de bank zitten en de jongeman in de andere; het meisje rolde zich op op het kleed voor de haard, maar de jongen bleef staan, met één schouder tegen de hoek van de schouw geleund. Hij hield zijn hoofd wat scheef en bleef Jinny met een doordringende blik aanstaren, waarvan ze zich voortdurend bewust was toen ze Michael Mortons vragen beantwoordde. Ze werkte toch bij Henderson, nietwaar? Ja.

Beviel het haar daar?

Ja, het beviel haar zeer goed. Vooral de laatste tijd, nu ze voor de baas werkte.

Hij zei dat hij weleens wat over die oude Henderson had gehoord; dat scheen een echte bullebak te zijn.

Dat vond zij niet.

Hoe lang werkte ze daar nu?

Iets meer dan een jaar.

Had ze altijd in Fellburn gewoond?

Ja, ze was er geboren.

Hij begreep dat haar ouders waren overleden.

Voordat ze de kans kreeg hier antwoord op te geven, deed de jongen voor het eerst zijn mond open, en zei minachtend: 'Weeskind Annie, zonder moer, veegt onze stoep, en dweilt de vloer.’

‘Zo is het wel genoeg, Arthur. Houd alsjeblieft je mond.' Michael Morton draaide zich om en keek Jinny weer aan en zei: 'Het spijt me te moeten zeggen dat mijn stiefbroer zo ongemanierd en onnozel doet, maar hij is nu eenmaal nog erg jong, dus misschien groeit er nog eens een normaal mens uit hem. Hoewel ik het soms betwijfel.' Hij glimlachte nu naar haar.

'Ach jij, verwaande kwast!' De jongen leunde niet langer op de schouw en liep haastig de kamer uit, en het meisje ging op haar knieën zitten, boog voorover om een blok verder in het vuur te duwen, zei nu ook voor het eerst iets. 'Let maar niet op hem. De volgende keer is hij waarschijnlijk poeslief tegen je. Maar hij valt graag een beetje op.' Ze draaide zich om en glimlachte naar Jinny, en Jinny glimlachte terug, denkend: ach, in ieder geval heeft het gedrag van die jongen het ijs een beetje gebroken, en dat was in het begin heel dik geweest. 'Wil je iets drinken?’

‘Ja, graag. Sherry, alsjeblieft.’

‘Mag ik ook een beetje, Michael?’

‘Goed, maar zorg wel dat je het op hebt voordat Grote Pap het ziet, anders krijg ik op m'n falie.'

Toen ze een slokje sherry nam vroeg Jinny zich af waarom er niemand naar de keuken ging om Hal met het eten te helpen; maar alsof Michael haar gedachten had gelezen, zei hij tegen Rosie: 'Heb jij de tafel gedekt?’

‘Ja. Natuurlijk heb ik dat gedaan. En ik heb de groenten ook gedaan. Ik kan heus wel wat, als ik dat wil.’

‘Ja, dat weet ik, maar je wilt niet altijd, hè?’

‘Nou, ik zie niet in waarom ik zóu, als mevrouw Grayson de hele week komt en Grote Pap in het weekend van alles doet. Dan ben ik toch niet nodig?’

‘Nou, volgens mij ben je nu wel nodig, juffrouw. Dus ga maar gauw naar de keuken om te zien wat je kunt doen. Vooruit!’

‘Je bent nog erger dan hij. Wist je dat wel?'

Jinny zag hoe het meisje langzaam overeind kwam; toen ze stond trok ze een gek gezicht naar Michael voordat ze zei: 'Gedraag je een beetje of ik zeg het tegen papa.’

‘Maak dat je wegkomt!' zei hij en hij deed net alsof hij op wilde staan; maar hij liet zich nog verder in de bank zakken en zei: 'Die zou een detective uit New York nog radeloos maken. Meisjes van haar leeftijd zijn vreselijk: geen enkele beschaving, één en al leven.’

‘Waarom een detective uit New York?’

‘O.' Hij stak zijn kin omhoog en lachte. 'Dat komt denk ik door de televisie; die lijken taaier dan de Engelsen, onverstoorbaar... Ken je Hal al lang?'

Ze was een beetje verbaasd over deze vraag; ze had op de een of andere manier gedacht dat Hal Campbell hen wel had verteld waarom ze vandaag hier was, als eenzame ziel die zijn medelijden had gewekt. 'Iets meer dan een jaar. Laten we zeggen de tijd die nodig is voor vier toneelstukken.’

‘Zit je al meer dan een jaar bij de toneelclub?' Er klonk nu iets van verbazing in zijn stem. 'Ja.’

‘Wat vind je van ze?’

‘Wat bedoel je, wat vind ik van hen? Van hun afzonderlijke karakters of hun vaardigheden bij het toneelspelen?'

Hij richtte zijn blik nu op haar alsof hij enigszins verbaasd was over haar antwoord; toen zei hij: 'Van allebei een beetje.’

‘Ach, je hebt mensen zus en mensen zo; maar ze hebben allemaal één ding gemeen, ze denken dat ze kunnen acteren.' Waarom had ze dat nu gezegd? Het klonk heel gemeen.

Zijn lachsalvo deed haar haastig naar de deur kijken, in de stellige overtuiging dat er een gezinslid binnen zou komen om te vragen wat voor grap dat was geweest. Maar de deur bleef dicht. En toen ze hem weer aankeek zei hij: 'Je hebt de spijker wel op zijn kop geslagen. Het is niet te geloven zoals sommigen van die lieden zich op het toneel durven te vertonen om daar volledig voor aap te staan.’

‘Ik denk niet dat meneer Campbell die mening is toegedaan, anders zou hij er vast niet mee door zijn gegaan.'

Hij keek haar nu aan, met een effen gezicht, en de vraag die hij stelde deed haar gezicht eveneens verstrakken, want hij zei: 'Hoelang hebben jullie al iets met elkaar?'

Haar stem was in overeenstemming met haar blik, toen ze zei: 'Ik heb helemaal niets met hem. Hij was zo vriendelijk me vandaag te eten te vragen, omdat hij wist dat ik een teleurstellende ervaring achter de rug had en helemaal alleen was.'

Bij wijze van antwoord trok hij slechts zijn wenkbrauwen op; toen keek hij omlaag naar zijn voeten en bewoog even met zijn hoofd, als in ongeloof, en zei toen zacht: 'De wonderen zijn de wereld nog niet uit.' Daarna wendde hij zijn hoofd af en staarde haar zwijgend aan, zodat ze zich opgelaten begon te voelen en een ander onderwerp van gesprek zocht. 'Jij bent accountant, heb ik begrepen.’

‘Ja, dat klopt, ik ben accountant. Sinds kort volledig bevoegd. Ons kantoor is niet ver bij Hendersons fabriek vandaan. Ik werk bij Ford and Branham's.’

‘O. Dat lijkt me elke dag een heel eind reizen.' Haar eerste reactie was: wat een stomme opmerking om te maken. Wat stelde acht kilometer met de auto nog voor? Maar hij antwoordde: 'Ja, dat vind ik ook, al enige tijd nu, maar vanaf volgend jaar februari ga ik in de stad wonen. Ik krijg daar een huis.' Hij kneep zijn lippen opeen. 'Ga je trouwen?'

Hij liet zijn hoofd even zakken terwijl hij zijn ogen op haar gericht hield en zei: 'Ik zal je vast niet meer schokken met wat ik nu ga zeggen, de vrouwen zijn tegenwoordig niet meer zo gauw geschokt; nee, ik ga niet trouwen, maar we gaan samenwonen, mijn vriendin en ik.' Ze keek hem slechts aan.

En nu schoot zijn hoofd omhoog in wat zij nu al als een karakteristiek gebaar begon te herkennen, en hij lachte zacht en zei: 'Je bent geschokt. Goeie hemel! Je bent echt geschokt.'

Ze wist hier niet direct iets op te zeggen, maar ze vroeg zich af waarom haar het ene spitse antwoord na het andere ontrolde wanneer ze bij meneer Henderson was, maar ze nu, in aanwezigheid van deze jongeman, weer terug scheen te zijn in de toneelzaal, te bang om haar mond open te doen voor het geval ze iemand voor het hoofd mocht stoten... Maar die dagen waren voorbij; ze was niet langer bang het misnoegen op te wekken van deze jongeman of van wie dan ook, en dus hoorde ze zichzelf nu rustig zeggen: 'Je hebt het mis; ik was niet geschokt, ik vond het alleen zo onorigineel. Iedereen hokt maar met iedereen. Het is net een stoelendans en op zekere dag zit er niemand meer op de stoel. De muziek zwijgt, maar aan geen van beide zijden zijn er nog partners te vinden. De laatste is de winnaar, maar van wat?'

Ze zag onmiddellijk dat ze hem nijdig had gemaakt, maar zijn stem klonk luchtig toen hij zei: 'Een filosofie van heb ik jou daar: afgestudeerd aan de openbare leeszaal.'

Toen ze op wilde staan sprong hij overeind en ging voor haar staan, zeggend: 'Het spijt me. Dat was heel slecht van me. Ik gedraag me nog erger dan Arthur. Alsjeblieft... alsjeblieft, toe, vergeet wat ik heb gezegd.' En hij glimlachte nu vriendelijk. 'Laten we doen alsof je net bent binnengekomen.'

Op dat moment ging de deur open en kwam Hal binnen, zeggend: 'Ziezo, het eten is klaar, als jullie ook zo ver zijn. Heb je iets te drinken gehad? Heeft hij goed voor je gezorgd?' Hij liep naar haar toe en legde zijn hand op haar schouder. Het was een bezitterig gebaar, maar ze deinsde er niet voor terug, en hij ging verder: 'Is hij een beetje gezellig geweest? Het is een cynicus, weet je, hij overtreedt graag allerlei fatsoensregels. Maar kom op, dan gaan we eten.' En hij pakte haar bij de elleboog en voerde haar de kamer uit, de hal door, en door een deur naar de eetkamer. De jongen en het meisje waren er al, en het eten stond op tafel, de groenten in dekschalen en aan het hoofd van de tafel een lendestuk op een vleesschaal.

Het diner was uitstekend, maar dat scheen hier de gewoonste zaak te zijn, evenals de wijnglazen, die zelfs voor de jongelui waren neergezet. Ze kregen ieder één glas, maar niet meer, terwijl haar glas en dat van Michael en Hal herhaaldelijk opnieuw werden ingeschonken. Na het hoofdgerecht hadden ze pruimentaart. Met pruimen uit eigen tuin, zo werd haar verteld; ze hadden voor de hele winter fruit in de diepvries.

Toen de maaltijd was afgelopen vroeg ze of ze kon helpen met de afwas, en tot haar verbazing werd dit aanbod geaccepteerd, terwijl er toch drie kinderen waren die konden helpen; maar goed, dan droogde ze maar af, en ze vond het nog gezellig ook.

Ze begon zich wat meer op haar gemak te voelen. Ze had inmiddels begrepen dat ze geen medelijden hoefde te hebben met Hal, omdat hij het eten moest koken, aangezien hij had verteld dat hij dol was op koken.

Hij had haar gevraagd of zij kon koken en ze had geantwoord dat ze een warme maaltijd kon bereiden, maar ze had er snel aan toegevoegd dat het niet van het niveau was dat hij vandaag had laten zien. Eén ding op kookgebied waarin ze echt uitblonk, was cake bakken. Haar moeder was daar een expert in geweest.

‘Wat voor cake kon ze bakken’? vroeg Rosie.

O, vruchtencake, moskovische cakejes, Zweedse huwelijkstaart.

Wat was Zweedse huwelijkstaart? Die vraag klonk van alle kanten, en ze antwoordde: 'O, niet zoiets als een Engelse huwelijkstaart, hoor. Meer als een gewone appeltaart, van kaneeldeeg.'

Wat was kaneeldeeg?

Moest ze dat soms laten zien?

Dus bakte ze een Zweedse huwelijkstaart en die aten ze later bij de thee op; en rond theetijd werd de stemming heel vrolijk. Hierop vroeg Hal of ze piano wilde spelen en ze gaf er direct gevolg aan, alsof ze op een repetitie van de toneelclub was. Toen Hal, Michael, en Rosie om haar heen stonden en een oud nummer van Jim Reeves zongen: I Love You Because, dat ook haar lievelingsnummer was, werd het Arthur opeens te machtig. Hij was bij de haard blijven zitten, maar nu riep hij: 'Ik ga!'

Zijn stem was zo luid geweest dat Jinny ophield met spelen en de stemmen van de zangers stierven weg, maar Hal Campbell keek niet om naar zijn stiefzoon. Hij pakte een stuk muziek van de piano, zette het voor Jinny neer en zei: 'Dat doe je niet. Vandaag niet.’

‘Toch wel.’

‘Dan zul je moeten lopen. Je gaat vanavond niet met die fiets; het giet van de regen.’

‘Dat gaat best. Dat weet jij ook wel.’

‘Niet in het donker.' Hij had zich nog steeds niet naar de jongen omgedraaid.

'Loop naar de hel; ik ga toch.'

Bijna nog voordat de jongen naar de deur wilde lopen draaide Hal Campbell zich om, holde naar hem toe, pakte hem bij de schouders en duwde hem de kamer uit.

De deur bleef open staan en alle protesten van de jongen klonken tot hen door. Michael liep nu snel naar de deur en deed hem dicht. Toen liep hij terug naar het midden van de kamer en wilde iets zeggen toen Rosie zich in haar gebruikelijke houding op het kleed voor de haard liet zakken en zei: 'Hij bederft alles. Hij bederft altijd alles.’

‘Niet waar.'

Jinny keek van de een naar de ander en ze verbaasde zich over de toon in Michael Mortons stem.

'Je neemt het altijd voor hem op.'

Ik neem het op voor degene die gelijk heeft.'

Zo, zo. Dus hij vond dat die lompe, ongemanierde jongen gelijk had. En Hal, de geduldige–en hij was echt heel geduldig–stiefvader had niet gelijk. Maar waarom? Er was hier iets gaande. Nou ja, het ging haar niets aan, maar het had op de een of andere manier deze dag wel bedorven. Er klonk het geluid van een deur die boven dichtsloeg; toen alsof iemand er tegenaan schopte. Het volgende geluid dat tot hen doordrong was duidelijk herkenbaar als van iemand die op de grond stampte. En hierop sprong Rosie overeind, wierp Michael een woedende blik toe en holde toen de kamer uit. Michael ging moeizaam zitten en keek Jinny aan met een verontschuldigend schouderophalen.

'Het spijt me dat dit moest gebeuren, maar als je hier vaker zult komen kun je maar beter gelijk het beeld leren kennen: de stiefvader domineert de stiefzoon; de stiefzoon wil dit niet. Er valt voor beide partijen iets te zeggen. Maar vooral voor de kant van de stiefvader, vind je niet?' Ze gaf niet direct antwoord en hij bleef haar even met dichtgeknepen ogen bekijken, tot ze zei: 'Ja, je hebt gelijk. Voor een buitenstaander zoals ik, lijkt het me een moeilijk kind.’

‘Ja, ik kan me voorstellen dat hij dat lijkt. Maar kom even hier zitten, want het zal nog minstens een kwartier duren voor je gastheer zich weer vertoont; hij wil graag wat tijd om af te koelen eer hij weer verschijnt.' Hetgeen erop wees dat deze scènes niet zeldzaam waren. Ze ging opnieuw op de hoek van de bank zitten en hij zei: ik ben zaterdag- of zondagavond meestal niet hier; ik ben trouwens zelden 's avonds thuis, maar mijn vriendin, Cath, is dit weekend weg, en op dit moment ben ik niet erg geliefd bij haar ouders, vooral niet bij haar moeder, die helemaal geobsedeerd is door het feit dat wij niet gaan trouwen.' Hij wachtte tot ze hier antwoord op gaf, maar toen ze dit niet deed, zei hij: 'Jij vindt dat mensen per se moeten trouwen?' Ze slikte moeizaam voordat ze antwoordde: 'Nou, laat ik zeggen dat ik niet vind dat je per se met iemand moet hokken, om die term maar te gebruiken.’

‘Je antwoord verbaast me niets.’

‘Hoe dat zo?’

‘Omdat het het meest gebruikelijke is. Geen enkel aardig meisje als jij is bereid toe te geven dat ze haar instincten en begeerten zou willen volgen.'

Ze voelde hoe ze een hevige kleur kreeg, en ze moest de opwelling onderdrukken overeind te springen en de kamer uit te stappen. Maar door zo te reageren had ze het gevoel dat ze hem gelijk gaf. Hij maakte haar kwaad, ze begon zich zelfs net zo te voelen als die avond toen ze ruzie had gehad met Ray Collard. Het was alsof ze op een verborgen plek werd aangevallen en er nieuwe krachten in haar tot ontwikkeling kwamen om die plek te verdedigen, want tot voor kort was er nog nooit een gebeurtenis in haar leven geweest die zoveel woede bij haar had gewekt. Michael boog zich naar haar over en verontschuldigde zich nogmaals, zeggend: 'Ik heb je geschokt. Geloof me, dat wilde ik echt niet. Het was niet mijn bedoeling. Weet je'–hij lachte zacht–'misschien is het maar beter dat we elkaar hierna niet zo gauw weer zullen ontmoeten, want we zouden altijd ruzie maken. Tenminste, als jij je verwaardigde mij antwoord te geven. Misschien zou je me dan, net zoals nu, aan zitten kijken alsof je me elders wenste. Aha'–hij liet zijn stem dalen–'daar hebben we de redder van de mensheid.'

Ze draaide haar hoofd snel om en keek naar de deur, waar Hal Campbell de kamer binnenkwam, en ze constateerde direct dat zijn gezicht er gespannen uitzag. Toch klonk zijn stem even gewoon als altijd toen hij zei: 'Een meningsverschil binnen de familie. Toon me een gezin waar ze die niet hebben, dan zeg ik dat het geen echt gezin is.' Hij ging in de stoel naast de haard zitten en keek haar aan, maar gebaarde met zijn hoofd naar Michael terwijl hij zei: 'Heeft hij zich een beetje gedragen? Het is een onruststoker, weet je, een geboren opruier. Als hij niets heeft, bedenkt hij wel iets. Is dat niet zo, Michael?' Jinny keek nu naar de twee mannen die een blik wisselden, en ze voelde de vijandige stemming tussen hen, die eveneens tot uitdrukking kwam in Michaels antwoord: 'Ja, je hebt gelijk. Ik kom altijd op voor de verdrukten, waar ik die ook vinden mag.'

Dat was dus het gelukkige gezin. Toch scheen het Hals grootste doel in dit leven te zijn een gelukkige sfeer in huis te brengen; hij scheen zich in alle bochten te wringen om alles voor hen te doen. Maar aan de andere kant dacht ze alleen aan materiële zaken, zoals hun lichamelijke welzijn door zijn kookkunsten en het verschaffen van een comfortabel huis; kennelijk waren er nog andere dingen nodig voor de juiste harmonie, en in zekere zin beschuldigde Michael hem ervan hen tekort te doen, waar dit ook op mocht slaan. Eén van de problemen was kennelijk dat hij te streng was voor die jongen. Maar als hij de plaats van de vader bekleedde, zou hij toch enige autoriteit moeten tonen; en zoals ze al eerder had gemerkt, was die jongen niet gemakkelijk. Even wenste ze dat ze weer thuis was, thuis in haar eenzame flat. Maar aan de andere kant had ze behoefte aan gezelschap. Iets in haar verlangde hevig naar gezelschap. Dat er in ieder geval één lid van dit gezin loyaal was jegens het hoofd van het huis, bleek toen Rosie de kamer weer binnenkwam en, voordat ze weer op het kleedje voor de haard ging zitten, eerst met haar hoofd tegen de knie van haar stiefvader leunde, en hij zijn hand op haar haar legde en het begon te aaien. En zo bleven ze zitten terwijl het gesprek over koetjes en kalfjes ging.

Om negen uur vond Jinny dat ze nu beter maar naar huis kon gaan, aangezien ze morgenochtend weer bijtijds naar haar werk moest. Op dat moment keek Michael, die met zijn rug naar de haard stond, naar Hal en zei: 'Je hebt vanavond twee glazen gedronken. Jij bent tegen autorijden na alcoholgebruik, dus zal ik Jinny maar naar huis brengen, want ik bezit geen scrupules op dat punt en ik weet dat ik mezelf nog in de hand heb.' Jinny zag hoe even dezelfde donkere blik die ze al eerder had gezien over Hals gezicht gleed, maar zijn stem verried zijn gevoelens niet toen hij antwoordde: 'O, ik denk dat het deze keer nog wel gaat. Je vindt het toch niet erg als we een enkele lantaarnpaal raken, hè Jinny?’

‘Nee, helemaal niet.' Ze dwong zichzelf tot een glimlach, niet omdat ze enige aarzeling voelde bij de gedachte door Hal te worden gereden, maar omdat ze voorzichtig duidelijk wilde maken aan wiens gezelschap ze de voorkeur gaf.

Toen ze even later in de hal afscheid nam van Rosie, glimlachte het meisje breed naar haar en vroeg: 'Kom je nog eens terug?' En Jinny antwoordde: 'Ja. Ja, dat zou ik leuk vinden.'

Daarna draaide ze zich om naar Michael Morton, die op enige afstand stond, en ze knikte naar hem en zei: 'Goedenavond.' En hij antwoordde op dezelfde wijze: hij boog zijn hoofd wat dieper en zei: 'Goedenavond.'

 

Ze hadden al een eind in de richting van de stad gereden voordat Hal Campbell opmerkte: 'Ik denk niet dat het een erg leuke dag voor je is geweest.’

‘O ja, best wel. Ik heb echt genoten.'

Hij hield zijn ogen op de donkere weg gericht en zei: 'Dat gedoe met Arthur en toen nog eens Michael die zich van zijn slechtste kant liet zien, kan geen goede indruk op je hebben gemaakt.’

‘Nou, laten we zeggen dat het begin slecht was en dat het nu alleen nog maar beter kan worden.’

‘Nou, dat is ook een manier waarop je het kunt bekijken.'

Hij lachte kort. Toen zei hij: 'Het spijt me dat ik je met Michael alleen moest laten.’

‘O, dat ging heel redelijk.’

‘Ja, ik geloof dat je dat nu heel redelijk afging. Weet je wel dat je me versteld doet staan, Jinny?’

‘In welk opzicht?’

‘Nou, de Jinny die ik van de toneelclub kende was... een soort vriendelijke muis, die van hot naar her rende om het iedereen naar de zin te maken.’

‘Ja.' Haar stem klonk treurig toen ze antwoordde: 'Ik denk dat ik die indruk maakte. Zoals ik laatst al zei had ik vreselijk veel behoefte aan gezelschap. Ik denk dat dat nog zo is.’

‘Nou, in jouw geval is er wel iets aan dat probleem te doen. Als jij een beetje je best doet zou je elk gezelschap kunnen krijgen dat je maar wilt. Ik... en m'n gezin zouden die leemte maar al te graag op willen vullen.’

‘Nee... Nee. Ik zal nooit vergeten hoe aardig je voor mij bent geweest. Ook al zou je me nooit meer terug vragen, dan zou ik nog dankbaar blijven voor vandaag, en voor die avond van laatst.’

‘Dat is in ieder geval fijn te weten. Ga je met Kerstmis nog ergens heen? Ik bedoel naar familie?’

‘Nee. Niet voor zover ik nu weet. Mijn enige familielid is een nicht die in Shields woont, en ik moet wel heel wanhopig zijn voordat ik naar haar toe ga.’

‘Zou je het leuk vinden om dan bij ons te zijn? Ik kan je niet beloven dat er een voortdurende kerststemming zal heersen, maar tussen de buien door kan het zonnig zijn. Het duurt natuurlijk nog een paar weken, maar dan kun je in ieder geval wat plannen voor de feestdagen maken.' Ze gaf even geen antwoord; toen zei ze: 'Weet je, Hal, je bent heel aardig. .. ik blijf je in gedachten nog steeds meneer Campbell noemen, maar van nu af aan zal ik als Hal aan je denken. En, ja, ik zou het heel leuk vinden om bij jullie Kerstmis te vieren en ik voel me al zo goed thuis dat ik misschien mee kan doen bij jullie huiselijke twistgesprekken.' Ze lachten samen. Maar toen hij de auto tot stilstand had gebracht en was uitgestapt om het portier voor haar open te maken en ze in de schemerig verlichte straat tegenover elkaar stonden, vroeg ze zich even af wat zijn volgende woorden zouden zijn. Waarschijnlijk of hij nog even binnen mocht komen? Of zou hij met haar over de stoep naar beneden lopen, naar de deur, en zijn armen om haar heen slaan, in afwachting van een vergoeding voor de vakantie? Of zou hij haar gewoon hier kussen? Hij deed niets van dit alles, maar hij stak zijn hand uit, raakte haar wang aan en zei vriendelijk: 'Welterusten, Jinny. Het was heel gezellig je bij ons te hebben. Als ik deze week nog in de buurt mocht komen, kom ik even langs, en anders kom ik je volgende week zondag weer ophalen. Goed?’

‘Ja, goed, Hal. En dank je wel, dank je nogmaals. Welterusten.’

‘Welterusten, Jinny.'

 

Hij was aardig. O, hij was heel aardig. En zo anders. Ze mocht hem graag. Ze mocht hem heel graag.