Zus
Pap remde bij het grote hek en gebaarde Hanneke dat ze moest blijven zitten. Twee WA [6]-mannen stapten naar voren, deden het hek open en salueerden naar pap.
‘De Bellinckhof!’ riep die met een overdreven harde stem. Hij maakte een zwierig handgebaar om hun het gebouw aan het eind van de oprit te presenteren. ‘Toen wij naar Duitsland vluchtten, heeft Mussert zijn hoofdkwartier naar dit landgoed bij Almelo verplaatst. Hij heeft er ook een evacuatiebureau ingericht, een kantoor om de partijleden te helpen die in september naar Duitsland wilden vluchten.’
En zij gingen weer terug naar Nederland. Pap wilde in tijden van nood waarschijnlijk het liefst in de buurt van zijn goede vriend, oom Anton zijn.
Pap startte de motor weer en reed met een grote vanzelfsprekendheid de oprijlaan van het prachtige landgoed op. Hier was hij vaker dan bij hen, begreep Hanneke ineens. Hij sprong uit de auto met zijn gebruikelijke zwierigheid, zonder één keer om te kijken naar Hanneke die zich klappertandend losmaakte van de koplamp. Hoe lang had ze hier gezeten? Zeker een uur of twee.
De jonge jongens volgden haar vader, zonder iets tegen mam of haar en de tweeling te zeggen. Wat voor hulp zochten zij, dat pap het blijkbaar belangrijk genoeg had gevonden om Hanneke zo voor op de auto te zetten?
Mam zat zwijgend voor zich uit te staren. Met twee handen klemde ze haar tas tegen zich aan en Hanneke zag dat haar knokkels wit waren, zo hard kneep ze.
‘Zus, kom je weer bij ons?’ Nellies stem klonk iel en bibberig. Hannekes benen leken van rubber. Voorzichtig liep ze om de auto om haar eigen plekje weer in te nemen. Nellie en Dolf maakten zwijgend plaats en drukten zich als vanzelfsprekend tegen haar aan. Ze moesten het van elkaar hebben, dat wist de tweeling ook.
Pap kwam de trap weer af, wenkend met beide handen. ‘Stap maar uit. We blijven vandaag hier. We kunnen voorlopig wel in mijn kamer slapen met zijn allen. Laat die hutkoffer maar staan, we nemen alleen de kleine koffer mee.’
Had pap hier een kamer? Veel tijd om erover na te denken had ze niet. Ze moesten achter pap aan en snel ook, anders waren ze hem kwijt in dit immense gebouw.
‘Zeg maar even gedag tegen oom Anton,’ zei pap en hij duwde de kinderen voor zich uit, een deur door. Verlegen bleef Hanneke bij haar vader staan. Natuurlijk kende ze oom Anton goed, maar deze omgeving was anders. Deftig. En oom Anton was druk in gesprek met een man die ze niet kende. Zodra hij hen zag, onderbrak hij het gesprek. ‘Zwaantje! Kinderen!’
Hij maakte een kleine buiging voor mama en kuste haar hand. Afwezig aaide hij over alle drie hun hoofden. ‘Johan, misschien wil Zwaantje zich even verfrissen. Laat jij haar jullie kamers zien? Van der Beest kan wel bedden voor de kinderen regelen. De kinderen kunnen wat drinken in de keuken.’
Een WA-man sprong in de houding. Dat zou Van der Beest wel zijn. Pap wuifde naar hem dat het goed was en liep de kamer weer uit. ‘Kom maar, jongens, ik laat jullie wel zien waar we slapen.’
Twee prachtige ruime kamers en suite waren het. Ze hadden een glanzende parketvloer waar tapijten op lagen. Zware veloursgordijnen waren netjes opzijgeschoven. In de ene kamer stond een tweepersoonsbed met twee nachtkastjes ernaast. De andere kamer was ingericht als salon.
‘Ik zorg dat er matrassen voor jullie komen, jongens,’ zei Van der Beest en hij knipoogde vertrouwelijk naar Hanneke.
Mam liep als vanzelf naar de kaptafel die in de slaapkamer stond, pakte de zilveren borstel die er lag en ging op het krukje zitten. Met langzame slagen borstelde ze het haar.
Hanneke keek om zich heen. Wat deed haar vader hier eigenlijk? Hanneke dacht dat pap al die tijd het hotel aan het leiden was. Maar hij was hier geweest… In dit landhuis leek de oorlog ver weg. Geen wonder dat pap hier liever was dan bij hen. Weg van het eeuwige gezeur van mam, weg van de benauwenis van dat eerdere appartement. Vreemd kil voelde ze zich ineens. Eenzaam.
‘Hier zijn de matrassen!’ Van der Beest droeg samen met de twee jonge jongens een stapel matrassen de kamer in. ‘We leggen ze hier voorlopig in de hoek. Als jullie gaan slapen, maken we ze wel op. De leider vraagt of u met zijn tweeën een kopje thee komt drinken. Gaan jullie mee naar de keuken, kinderen? Daar hebben we limonade.’
‘Limonade!’ Uit de stem van Dolf klonk een diep verlangen. Het was ook wel lang geleden dat ze dat gedronken hadden.
Nellie en Dolf renden voor Van der Beest uit de trap af, naar het souterrain waar de keuken was. Hanneke volgde langzamer. Ze probeerde haar gedachten op een rij te krijgen. Hier mocht ze weer met de kinderen naar de keuken, terwijl ze daarnet wel volwassen genoeg was om voor op de auto te zitten en al maanden de verantwoordelijkheid had voor de zorg voor haar moeder en broertje en zusje. Ze sloeg haar armen om haar lijf. Zou ze ooit weer warm worden?
De tweeling kreeg limonade en zij thee. En toen Dolf ongedurig werd omdat hun ouders wel erg lang bij Mussert bleven, stelde Van der Beest voor een potje te kaarten. Uit de la van een tafel haalde hij twee spellen die hij vakkundig begon te schudden.
Hanneke had geen idee hoe lang ze met zijn vieren in de keuken bleven, maar het was lang. Heel lang. Buiten werd het langzaam donker en in de keuken werden de voorbereidingen voor het eten getroffen.
Eindelijk kwam pap hen halen. ‘Vannacht blijven we hier en morgen kunnen we naar een boerderij waar partijleden wonen. Daar is meer ruimte voor jullie, jongens. Ik hoor dat er binnenkort kalfjes geboren worden. Hebben jullie dat wel eens meegemaakt?’
Nellie sprong op en sloeg haar armen op pap heen. ‘Echt waar, pap?’
Hanneke slikte. Weer op pad. Weer weg. Voor hoe lang deze keer?
Hanneke staat voor het raam van haar flat en houdt weer haar armen stevig om zich heen geslagen. Een houding waar ze zichzelf mee probeert te troosten. Net als toen.
Zo was het. Dat eeuwige vluchten. Dat ze haar vader nooit vragen gesteld heeft. Dat ze alles zo klakkeloos accepteerde. Aan de andere kant… Ze werden niet opgevoed om zelfstandig te denken. ‘Jij hoeft niet te denken, dat doe ik.’ Dat was een gevleugelde uitspraak van haar vader.
Maar toch… Hun gezin, dat zo volledig uit elkaar lag. De jongens. Waar waren de jongens in die tijd? Ze weet nog hoe ze zich daar zorgen over maakte. Dat de jongens hen niet meer zouden kunnen vinden als ze een keer verlof zouden hebben. Haar broers. Wim die in januari al zo anders was.
Mijn god, denkt Hanneke. Hij vocht aan het oostfront. Het is een wonder dat hij het overleefd heeft. Later heeft ze gelezen hoeveel Duitse soldaten er in Rusland zijn omgekomen. En ook wat voor afschuwelijke dingen hij in ieder geval gezien moet hebben en waar hij misschien zelfs aan meegedaan heeft. Ze huivert. Daar komt een mens niet normaal uit.
En Hans was in Joegoslavië gelegerd. Daar vocht hij tegen de partizanen [7], weet ze. Na de oorlog had hij meteen de kans aangegrepen om in Nederlands-Indië [8] te gaan vechten. Na de oorlog wilde deze Nederlandse kolonie zelfstandig worden, maar Nederland wilde Indië niet opgeven.
Niet fris van de Nederlandse regering, denkt ze schamper. De jongens die bij de SS hadden gezeten, waren hun Nederlanderschap kwijtgeraakt, maar ze mochten wel voor hun land in Indië gaan vechten. Hans was nooit meer teruggekeerd. Hij had zijn buik vol van Nederland, zoals hij toen schreef. Hij was naar Australië geëmigreerd en hun contact stelde daarna weinig meer voor. Waar moesten ze nog over praten? Zou hij ook schaamte voelen, net als zij?
Hun hele gezin is verscheurd en geestelijk gebroken door de politieke keuze van de ouders. Ze ziet vanachter het raam hoe in Den Haag overal de lichten aanfloepen. Die lichtjes hebben iets veiligs, net als kerstverlichting. Onzin natuurlijk, maar ze troosten haar op een of andere manier.
Of kun je de ouders de keuze van de jongens wél aanrekenen? Hannekes broers waren ouder dan zij. Zíj hebben zelf gekozen voor de partij én het Duitse leger. Haar oudste zus Lena was het er niet mee eens geweest. Zij had halverwege de oorlog afstand genomen van de keus van haar ouders. Ze was uit huis gegaan, omdat ze niet meer mee wilde naar de partijbijeenkomsten en de avonden van de Jeugdstorm. Maar het had haar niet meer geholpen. Ze bleef immers verloofd met Günter, een Duitser, en leider van de Jeugdstorm, de jeugdbeweging van de NSB. En daarmee had ze in de ogen van de buitenwereld in ieder geval een foute keuze gemaakt. Was dat haar aan te rekenen? Hanneke weet het niet. Het is ook allemaal zo verrekt ingewikkeld.
Een paar weken zaten ze op die boerderij in de buurt van Almelo. Haar ouders zaten in die tijd voortdurend bij Mussert. Zouden ze plannen voor de toekomst aan het maken zijn? Dolf, Nellie en zij deden spelletjes met zijn lijfwachten of ze bleven op de boerderij en vermaakten zich daar.
Toen kwam ineens die mededeling van pap dat het front helemaal niet stabiel was. ‘Het is nu heel dichtbij. We pakken in en we gaan, vannacht nog. Overdag is het te gevaarlijk om te rijden met al die Tiefflieger. Straks moet Zus weer in de berm springen.’ Hij lachte naar haar, maar Hanneke lachte niet terug.
Die tocht ’s nachts was de ergste tot dan toe. In een colonne van auto’s reden ze over een lange rechte weg tussen twee kanalen door. Geen van de auto’s had de lichten aan, omdat er dan onmiddellijk op ze geschoten zou worden. Eén keer fout sturen zou betekenen dat ze in het kanaal belandden. De kap van de cabriolet was gelukkig dicht, want het regende pijpenstelen. Hanneke zat met haar hoofd tussen pap en mam in en tuurde met hen samen naar de weg.
‘Vervloekt!’ siste pap tussen zijn tanden. De ruitenwisser hielde ermee op. Niets zagen ze meer. Hij draaide zijn raampje open en nam zwijgend de zakdoek die Hanneke hem gaf. Met één arm uit het raam reed hij verder. Zijn hand met zakdoek functioneerde als ruitenwisser.
‘Iets meer links!’ zei mam zacht. Pap stuurde bij.
‘Niet te veel, niet te veel…’ Hanneke praatte niet te hard. Pap mocht niet schrikken. Dan liep het slecht met ze af.
‘Een bocht!’ Hanneke zag hem ineens. Pap volgde zwijgend haar instructie. Vóór hen deed een auto ineens zijn lampen aan.
‘Idioot!’ gilde mam. Ze had gelijk. Een seconde later volgde het geratel van mitrailleurvuur. TATATATA… Dolf dook in elkaar met zijn handen op zijn oren. De lichten van de auto gingen weer uit. Waren ze geraakt?
Vóór hen schoot een auto ineens van de weg af, recht het kanaal in.
Nellie schoot naar voren. ‘We moeten ze helpen!’
‘Ik kan hier niet stilstaan. Dan rijdt die auto achter ons tegen ons aan.’ Pap bleef vegen terwijl hij praatte en stuurde. Het was oorlog. Nog steeds. Om hen heen stierven mensen, en zij konden niets doen.
Om half vier ’s ochtends kwamen ze aan bij een familie die ook lid was van de NSB. De ontvangst was hartelijk en er waren bedden voor hen klaargemaakt. Pap was de volgende dag meteen alweer verdwenen, naar Almelo. Toen hij na een paar dagen terugkwam, verdween het echtpaar waar ze in huis waren. Gevlucht. Waarheen? Geen idee.
Weer moesten ze weg. Hanneke begreep niet waarom, maar pap had iets opgejaagds over zich. Hij zou het wel weten. Nu konden ze niet in dezelfde boerderij blijven. Pap en mam en de tweeling bleven op één boerderij en Hanneke op een andere.
‘Wat is het hier vies!’ schreef ze in haar dagboek. ‘Ze hebben maar één doekje waar ze alles mee schoonmaken. De vloer, de tafel, en de plasjes die de kleine Henkie doet.’
Vrouw Gruts had een peuter van anderhalf rondlopen. Zindelijk was hij nog niet en ze deed hem geen luier aan. Hanneke durfde niet te vragen waarom niet. Vrouw Gruts was een ontoegankelijke, harde vrouw. Haar zoon Ben was lid van de NSB en zo was Hanneke hier terechtgekomen.
‘Ik ben je liever kwijt dan rijk,’ zei ze steeds. ‘Maar als je hier toch bent… Schrob de keukenvloer maar. Dan doe je nog iets nuttigs.’
En zo vergingen Hannekes dagen in eenzaamheid. Ver van pap en mam en de tweeling. Terwijl ze dweilde, sopte, de was kookte, ophing en streek, dacht ze aan thuis. Haar hele verre thuis in Emmeloo. Het leek wel een sprookje, zo onwerkelijk en lang geleden leek het. Terug konden ze niet, omdat pap dan meteen zou worden opgepakt.
Zou het leven daar gewoon doorgegaan zijn? Het fietsen naar de grote stad elke dag, naar de mulo [9]. De bel, het schoolplein, zoveel groter en anoniemer dan dat van de lagere school. Ze ziet haar klas voor zich met in ieder geval één lege bank nu, die van Elke en haar. Hun klasgenoten zullen hen niet missen. Zo lang zaten ze immers nog niet op school. Misschien waren ze even verbaasd geweest, maar die lege bank was vast al snel gewoon geworden.
Hoe zou hun winter geweest zijn? Hanneke kon zich niet voorstellen dat er veel veranderd was. Hoewel, ook in Nederland was er weinig geweest om te stoken. Misschien was de mulo ook wel dicht vanwege brandstoftekort. Was ze niet de enige die al zo lang niet meer naar school was geweest.
Aan één ding wilde ze niet denken. En toch kwam die gedachte steeds weer terug. Het was een kwestie van tijd voordat de Engelsen zouden komen. Misschien nog maar van dagen of uren. Wat zou er dan gebeuren?
Op een dag stond er ineens een man in de keuken met een band om, waar NBS op stond. Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten betekende dat. ‘Ben Gruts? Meekomen.’
Hanneke stond bij het fornuis om de aardappelen af te gieten. Het was etenstijd en oudste zoon Ben zat aan de keukentafel. Hij had geen tijd om op te staan of weg te rennen. Hij was overdonderd, dat kon Hanneke aan zijn gezicht zien.
De man leidde hem aan zijn arm de keuken uit.
‘Waar breng je mijn jongen heen?’ jammerde vrouw Gruts. ‘Je kunt hem niets kwalijk nemen. Hij is nog zo jong, hij is niet bij zijn verstand.’
Hoe stom Hanneke vrouw Gruts ook vond, ze kon er niet om lachen. Als Ben gehaald werd, was het een kwestie van tijd voordat haar ouders ook opgehaald zouden worden. Ze zette de pan terug op het fornuis, veegde haar handen af aan het schort en rende de keuken uit.
De weg naar de boerderij waar haar ouders zaten, kende ze inmiddels heel goed. De hele weg holde ze en buiten adem kwam ze aan. Haar moeder zat op een bank voor de boerderij, haar gezicht naar de voorjaarszon geheven.
‘Mam! Ze hebben Ben opgehaald!’ Hijgend bleef Hanneke voor haar moeder staan.
Die opende haar ogen en ging rechtop zitten. Ze klopte uitnodigend naast zich op de bank. ‘Er zijn net zes man van de BS geweest, voor je vader. Die is toevallig net met de boer naar Zwolle, om inkopen te doen. Maar ze komen terug, dat weet ik zeker.’ Ineens wendde ze haar gezicht naar dat van Hanneke. ‘De oorlog is verloren, kind. Je vader zal gearresteerd worden en misschien nemen ze mij ook mee. Als dat gebeurt, moet jij voor de tweeling zorgen.’
Een gevoel van paniek overviel Hanneke. Dat was niet wat ze wilde horen. Haar moeder had geruststellende woorden uit moeten spreken. Ze had moeten zeggen dat het allemaal zo’n vaart niet liep. Dat papa altijd alles oploste.
Op de terugweg naar de boerderij van Gruts zag ze een groep meisjes met oranje strikken in hun haar, giechelend tegen elkaar aan duwend, vol verwachting over het leven dat nu zou komen. Ze zwaaiden naar Hanneke met een rood-wit-blauw vlaggetje. ‘We zijn bevrijd!’ Hanneke knikte maar eens en stapte stevig door. Blik op oneindig. Die meisjes gingen feesten, maar Hanneke zou zich schuilhouden op de boerderij.
Haar moeder kreeg gelijk. Haar ouders werden allebei opgepakt en Hanneke bleef met de tweeling achter bij vrouw Gruts. Die liet haar dag en nacht werken, terwijl in de rest van Nederland het gewone leven weer op gang kwam. De tweeling ging naar de school in het dorp, maar dat was ook geen lolletje. Alle kinderen wisten blijkbaar wat voor mensen er op de boerderij van Gruts woonden.
Hanneke voelde zich verlaten en eenzaam. Ze liep kilometers om haar ouders te zien die in een schoolgebouw gevangenzaten. Ze schreef brieven naar ooms en tantes, naar haar zus Lena, die volgens mam weer terug in Ermelo was, maar niemand gaf antwoord.
Toen trapte vrouw Gruts op een dag haar emmer om, over de vloer die Hanneke net had schoongemaakt. ‘Opnieuw!’ schreeuwde ze.
Er knapte iets. Hanneke rende de keuken uit en pakte de fiets van vrouw Gruts die tegen de muur stond. Ze ging naar huis. Zo ver was Emmeloo niet van hier. Deze boerderij lag in de kop van Overijssel, tegen de grens van Friesland en Drenthe. Drielandenpunt, had Ben het voor de grap genoemd.
Ze fietste als een razende, zonder op of om te kijken. En de tweeling dan? Het schuldgevoel dat opkwam, drukte ze weg. De harde banden stuiterden over de klinkerwegen. De voorjaarslucht was zacht, om haar heen waren de weiden verwachtingsvol groen en in de bermen bloeide speenkruid, maar het drong niet tot Hanneke door. Tranen stroomden onophoudelijk over haar wangen. Lena zou thuis zijn, al gaf ze geen antwoord op haar brieven.
De opluchting ontplofte bijna in haar, toen ze Emmeloo binnenreed. Hier was alles gewoon. Hier zou haar oudere zus Lena zijn en die zou voor haar en de tweeling zorgen.
Toch was er iets vreemds in het dorp. In de verte klonk geschreeuw en gejoel en Hanneke fietste eropaf. Ontspannen nu, rustig. Er kon haar niets meer gebeuren. Ze was er. Het kwam geen moment in haar op dat deze vreemde situatie in het dorp iets met haar te maken zou kunnen hebben.
Het hele dorp was uitgelopen en ze stonden op de brink voor het hotel. Ze zagen Hanneke niet, omdat ze met hun rug naar haar toe stonden. Ze keken naar iets anders. Hanneke ging op haar trappers staan om het ook te kunnen zien.
Lena. Ze werd uit het hotel getrokken door drie, vier mannen. De vader van haar vroegere klasgenoot Marie was er één van. ‘Moffenhoer!’ schreeuwden de mensen zodra ze Lena zagen. En Hanneke dacht even dat haar hart stilstond. Lena werd op een platte wagen gehesen, die blijkbaar voor de gelegenheid op het plein was klaargezet. Haar handen waren achter haar rug vastgebonden. Ze hield het hoofd gebogen, maar toen schreeuwde de massa weer. ‘Kaal, scheer die moffenhoer kaal!’ Lena rechtte haar rug en keek op, recht in de ogen van Hanneke.
De vader van Marie duwde Lena op een stoel die midden op de wagen stond en nam een schaar aan van een van zijn helpers. Met grove happen knipte hij Lena’s lange donkerblonde haren af. Vlokken vielen op haar schoot en schouders.
‘Scheren, scheren!’ klonk het.
Hanneke kon niet meer ophouden met klappertanden. Scheren. Dat kon ze niet aanzien. Ze keerde haar fiets en reed terug naar de boerderij van vrouw Gruts.