Zus

Den Haag, ze is er weer. Opgelucht passeert Hanneke de afrit Voorburg. Elke keer als ze over dit stuk van de A12 rijdt, geniet ze van het feit dat ze in Den Haag woont. Het is alsof ze letterlijk de anonimiteit induikt als ze onder het gebouw van de TNT doorgaat. Vanaf dat moment weet niemand meer wie ze is. Nooit meer zou ze in zo’n klein dorp als Emmeloo willen wonen. Nooit meer! Daar wist iedereen wie je was, en vooral ook wie je ouders waren en welke fouten ze gemaakt hadden. Hier in de stad heeft nooit iemand dat geweten.

Hanneke neemt de afslag centrum. Haar vingers trommelen ongeduldig op het stuur terwijl ze wacht voor het rode licht. Dat is een deel van het stadsleven, het heeft een ander tempo dan het dorpsleven. Heerlijk! Iedereen jaagt en rent, toetert, maakt snelle grappen, moppert of scheldt. Het is vluchtig en veilig. Niets ervan raakt haar werkelijk. Ze huivert als ze denkt aan het trage bestaan in Emmeloo, waar iedereen rustig de tijd neemt om je na te kijken, je aan te spreken of óver je te praten.

Net iets te hard rijdt ze haar wijk in. Ze vindt een parkeerplaats vlak bij de ingang van het flatgebouw. Het zit haar mee. Voor ze de auto uitstapt, inspecteert ze zorgvuldig of ze alles heeft. Je moet nou eenmaal niets laten liggen dat voor een ander aantrekkelijk kan zijn.

Onderweg naar boven komt ze niemand tegen. Dat is vaak zo. En als ze wel iemand treft, raakt het haar nauwelijks. Ze heeft niet meer dan beleefd contact met haar buren. Ze groeten elkaar, en daar blijft het bij. Dat is voor haar de belangrijkste reden om hier te blijven wonen, ook na het overlijden van Har.

Als ze de deur van de flat opendoet, wordt ze begroet door luidkeels gemiauw.

‘Nou, nou, meisjes! Zo lang ben ik toch niet weg geweest! Niet zo dramatisch doen, hoor. Het was niet eens een hele dag.’ Hanneke bukt zich om de twee lapjeskatten te aaien die om haar benen draaien. Luid spinnend geven ze haar om de beurt kopjes. Hanneke lacht. ‘Kom, nemen we iets te eten.’ Met haar jas nog aan loopt ze naar de keuken. Eerst een kop thee, en dan de poezen.

Tegen de waterkoker staat de kaart van Yvonne. Beste tante Zus, Vader is overleden. Ik weet dat jullie al jaren geen contact meer hadden, maar ook dat u zijn lievelingszus was. Op zijn verzoek begraven we hem in stilte, volgende week vrijdag om 11 uur in Emmeloo. Mijn zus Lucie heeft er zelfs liever geen familie bij, maar ik dacht dat u het misschien wilde weten.

Zo kreeg ze het overlijden van haar broer Wim te horen. En ja, ze had het willen weten. Maar ze twijfelde aan de boodschap van Yvonne. Mocht ze er echt bij zijn? Voor de zekerheid was ze maar op afstand gebleven. Hanneke pakt de kaart op. Ze zucht. Tante Zus. Zus, zo noemde Wim haar altijd. En al snel nam de hele familie het over. Wim, haar grote broer.

Dan schiet haar een zaterdagochtend van heel lang geleden te binnen.

Ze stond in de slaapkamer van haar ouders met de hand op de deurkruk. Ze strekte haar arm daarvoor omhoog, dus ze moet nog klein geweest zijn. Geroezemoes in het hotel, er waren veel gasten. En mam lag in bed. Hoofdpijn. Daar had ze ook toen al vaker last van.

Mam snauwde naar haar: ‘Kun je dan niet een beetje aan je moeder denken? Kun je gewoon zachtjes langs mijn kamerdeur lopen?’

Hannekes schuldgevoel was groot, maar eigenlijk begreep ze niet wat ze fout gedaan had.

Toen stond Wim achter haar. Hij legde een hand op haar strakke scheiding. ‘Ze speelde, mam. En ze zong in gedachten. Toch heerlijk dat kleine Zus zo vrolijk is?’ Wims stem is lief en verzoenend en over mams grauwe gezicht glijdt een glimlach.

Die bescherming van Wim achter haar. Was die er niet altijd geweest toen ze klein was? Die grote stoere broer die altijd voor haar opkwam en haar troostte. Wat miste ze hem, toen in dat kleine appartement in Duitsland…

Ineens is ze er weer, in die tweekamerwoning in de Herman Göringstrasse. Een souterrain was het. Dankzij de kampcommandant van Kamp Westerbork, papa’s vriend, hadden ze dit appartement toegewezen gekregen. Veilig, volgens papa. Onder het dak was je kwetsbaarder. Toen hij dat de eerste keer zei, snapte ze niet eens wat hij bedoelde.

‘Kijk eens!’ Papa maakte een weids gebaar om zich heen toen ze de woning voor het eerst betraden. ‘Dat heeft jullie vader toch weer mooi geregeld!’

Hanneke lachte onwillekeurig terwijl ze haar koffertje neerzette. Papa kon overal een feest van maken. Ze wierp een blik op mam en slikte. Die zag het allemaal heel anders. Met opeen geperste lippen maakte mam de sjaal rond haar hoofd los. Ze liet zich met haar jas aan op een van de fauteuils vallen. ‘Werkelijk schitterend, Johannes,’ zei ze spottend.

Pap wierp een waarschuwende blik op de tweeling en mam knikte. Hanneke begreep haar ouders allebei. Je moest ervan maken wat ervan te maken viel, was paps instelling. En mam vergeleek dit krappe appartement met hun ruime woning boven het hotel. En dat was voor haar al een achteruitgang geweest, vergeleken met het deftige huis in Den Haag waar ze was opgegroeid.

Pap liep naar de schuifdeuren en trok die open. ‘Een stapelbed! Dat is mooi voor de tweeling!’ Dolf en Nellie drongen langs hem heen de achterkamer in. ‘Ik ga boven!’ gilde Dolf. ‘Niet, ik!’ riep Nellie.

Pap stak quasi-wanhopig zijn armen in de lucht. ‘Kinderen, kinderen! Niet kibbelen! Dolf mag boven. Dat is een plek voor stoere jongens. Zus, kindje, kom eens kijken. Er staat hier ook nog een divan, daar kan jij misschien op slapen.’

Hanneke pakte haar koffer weer op. Ze keek even naar haar moeder, maar die staarde naar het plafond. Mij zul je niet meer horen, was de duidelijke boodschap. Hanneke stapte de krappe, donkere achterkamer in. Die was nog kleiner dan haar kamertje thuis. Links tegen de muur stond een divan, waar ze maar net op zou passen. Aan het hoofdeind ervan stond een bureautje. Erachter waren smalle, hoge ramen met zware groene veloursgordijnen ervoor. De ruimte tussen de divan en het stapelbed was smal. Hanneke voelde dat haar ademhaling hoog zat en steeds sneller ging. Ze kreeg het letterlijk benauwd van dit hol. Pap sloeg een arm om haar heen. ‘Het bureautje is voor Zus. Die is de oudste nu.’ Dolf en Nellie protesteerden niet. Die vonden er waarschijnlijk geen bal aan, maar Hanneke was er blij mee. Toch nog iets van haarzelf.

‘En wij? Waar slapen wij?’ Mams stem klonk neutraal. Ze deed weer haar best.

Pap draaide zich om en trok Hanneke met zich mee. ‘Hebben jullie dat hypermoderne opklapbed in de voorkamer nog niet gezien?’ Als een circusartiest sprong pap naar voren en trok het gordijntje van een smalle kast opzij. ‘Ik presenteer u…’ Pap trok aan een riempje. ‘Een tweepersoonsbed!’ Met gekraak en gepiep kwam het bed naar beneden. Het was zelfs opgemaakt.

‘Mooi!’ Dolf maakte aanstalten om erop te springen, maar pap hield hem tegen. ‘Nee, jongeman, dit is alleen voor de ouders! Laat ik je er nooit op betrappen dat je op dit bed springt!’

Fijn zoals pap alles op een luchtige toon op kon lossen. Zonder hem zou het hier een stuk minder te verdragen zijn.

‘Leg je koffer onder je eigen bed, kinderen,’ zei pap kordaat. ‘Dat is jullie kast voortaan. Als je iets nodig hebt, schuif je de koffer eronderuit, en daarna doe je hem weer terug. Zo blijft alles opgeruimd en netjes.’ Hij deed het voor met de koffers van Nellie en Dolf die naast elkaar onder Nellies bed pasten. ‘En nu gaan wij een stukje wandelen, tweeling. Dan kunnen mama en Zus hier de boel op orde brengen.’ Hij pakte de kinderen bij de hand en trok ze mee het appartementje uit. ‘We zijn over een half uur weer terug. De hutkoffer wordt zo naar beneden gebracht, daar zorg ik voor.’

Weg waren ze. Hanneke keek naar mam. Die bleef zitten zoals ze zat, met uitgestrekte benen in de fauteuil, sjaal in de hand en jas nog aan. Wezenloos staarde ze naar het plafond.

‘Mam?’

Haar moeder reageerde niet. Hanneke liep terug naar de achterkamer en legde haar koffer op het bed. Ze haalde het schrift en de potloden eruit en legde die in het laatje van het bureautje. Haar koffer legde ze onder de divan, zoals pap had gezegd. Het raam kon open, merkte ze. Hanneke zette het op een kier. Frisse lucht, heerlijk!

Er werd op de deur geklopt. Haar moeder reageerde niet, en Hanneke deed open. Twee jonge soldaten, niet veel ouder dan zij, droegen de hutkoffer de kamer in. ‘Wo sollen wir den Koffer hinstellen?’ Mam staarde voor zich uit.

‘Hier, bitte,’ wees Hanneke. Door de vele Duitse gasten in het hotel de laatste jaren kon ze zich al aardig redden in het Duits. Ze liet de hutkoffer midden in de kamer zetten. Dan konden ze dat ding ook nog als salontafel gebruiken. Mam zei niks, ze deed alsof ze de soldaten en de kist niet zag. Hanneke werd overvallen door een groot gevoel van machteloosheid.

Wim. Was haar grote broer Wim maar hier. Hij had haar extra les gegeven in Duits omdat het belangrijk was voor de toekomst. Samen hadden ze de sprookjes van Grimm gelezen. Hanneke liet zich op de grote hutkoffer zakken en ineens liepen de tranen haar over de wangen. Hoe lang was het geleden dat Wim verlof had? Hanneke kon het zich niet eens herinneren. Wat had de oorlog hun leven veranderd! Hun gezin werd erdoor uit elkaar gerukt, gescheurd. En dat deed pijn. Meestal kon Hanneke het opzijzetten, maar soms lukte dat niet, zoals nu.

Wim vormde vroeger de buffer tussen de ouders en de kinderen. Hij loste alles op voor hen allemaal. Hij voerde serieuze gesprekken met hun vader over politiek en hielp hem bij het nemen van beslissingen. Als Hanneke iets aan haar vader wilde vragen, deed ze dat via Wim, dat had veel meer kans van slagen. En Wim kon met mama omgaan. Als zij een van haar buien had, kon hij haar afleiden met een grapje. Hij had de luchtigheid van haar vader en kon die op de goede manier inzetten.

Stel je voor dat hij nu binnenkwam, prachtig gladgeschoren, in zijn perfecte uniform. Een knappe man was haar broer. Hij zou zich over mama buigen in de stoel, haar kussen en in één beweging uit de stoel trekken. Zwierig zou hij haar in zijn armen nemen, alsof deze bedompte kamer de danszaal van het hotel was, mama zou lachen, giechelen van plezier…

‘Wat zit je daar nou? Denk je dat ik me niets anders voorgesteld had? Doe eens wat, Zus. Straks komt papa terug met de tweeling, en dan moet het toch in orde zijn.’ Mama’s houding was nog precies hetzelfde, alleen waren haar ogen nu op Hanneke gericht.

Hanneke veegde de tranen weg met de achterkant van haar hand. Ze stond op en klapte de hutkoffer open. Eens kijken wat haar moeder had laten inpakken door het dienstmeisje.

Hanneke zakt met een kop thee op de bank. Spinnend kruipen Juul en Suus bij haar, allebei aan één kant. Juul duwt haar kopje onder Hannekes hand om aan te geven dat ze geaaid wil worden. Gehoorzaam streelt Hanneke het zachte vel. De aanwezigheid van de poezen troost haar. Wat is ze dol op deze eigenwijze beesten! Je hebt hondenmensen en poezenmensen, zei Har altijd. De meeste hondenmensen moeten niets van poezen hebben en omgekeerd. Hanneke is een echt poezenmens. Sinds Har niet meer leeft, heeft ze zelfs een poezenkalender en een poezenagenda. Ze lacht. Har moest eens weten! ‘Dat is meer iets voor jonge meisjes, Han. Niet iets voor een vrouw van jouw leeftijd.’ Ze hoort het hem zeggen. Misschien vindt ze dat soort meidendingen juist leuk omdat ze er op haar dertiende niet echt aan toekwam. Dat sombere souterrain, geen gezellige omgeving voor een jong meisje, ook al had ze haar eigen bureautje. Haar vader was na een paar dagen verdwenen: ‘Ik moet terug naar het hotel en er moet van alles voor de partij gebeuren.’

Pas nu ziet ze de onredelijkheid van haar vaders verdwijningen. Hij hield het natuurlijk ook niet uit in dat vreselijke souterrain. Wat deed hij toch in die grote periodes van afwezigheid? Was hij werkelijk teruggegaan om het hotel draaiende te houden? Waarom kon dat niet met zijn allen? Misschien omdat een snel vertrek alleen makkelijker te regelen was? Haar vader zei later altijd dat hij veel voor de partij had gedaan in die tijd. Partijleden alsnog naar Duitsland gebracht, of van voedsel voorzien in de winter die daarop volgde. Of ontvluchtte hij in de werkelijkheid hun gezin en de ontevredenheid van haar moeder? Jarenlang had hij haar het luxeleven kunnen bieden dat ze van huis uit gewend was. Maar toen dat niet meer kon…

En soms was hij ineens weer terug, zoals die keer eind september, op de verjaardag van Nellie en Dolf.

‘Hartelijk gefeliciteerd!’ Haar vader liep het souterrain binnen en de tweeling stormde op hem af. ‘Papa, papa!’ Hij ving hen allebei op, ieder met één arm. ‘Mijn lievelingstweeling! Ik heb cadeautjes voor jullie meegebracht.’ Hij draaide zich om en haalde twee pakjes tevoorschijn die hij op de gang had laten staan. Allebei duwde hij ze een doos in handen. Stralend van trots keek hij toe hoe de kinderen het papier van hun doos afrukten.

‘Een pop!’ Nellie begroef haar gezicht in het echte haar ervan. Hanneke schoot vol. Haar zusje miste haar oude leven net zoals zij, besefte ze op dat moment. Bijna al haar lievelingen had ze in Emmeloo moeten achterlaten, maar één pop had ze mee mogen nemen.

In Dolfs pak zat een militaire vrachtauto van een stevig soort blik. Luid brommend kroop haar broertje met zijn nieuwe speelgoed over de grond.

Mam had zich intussen in haar vaders armen genesteld. ‘Lieverd, gaat alles goed met je? Doe je niet te veel gevaarlijke dingen?’

Pap knipoogde over mams hoofd naar Hanneke. ‘Dag Zus, goed je weer te zien. Kinderen, wat dachten jullie ervan als we met zijn allen naar de Konditorei op de hoek gaan? Ik ben net al even langs geweest, ze hebben genoeg taart voor ons vijven!’

Hoe pap het wist te regelen… Overal waren tekorten, niemand had geld of ingrediënten voor taart, maar zij gingen taart eten.

De tweeling danste voor hen uit de straat door, Hannekes ouders liepen er gearmd achteraan. Als pap thuiskwam, was het feest. Mam zag eruit of ze naar een receptie in het hotel ging, zo keurig verzorgd. Eigenlijk zou dat Hanneke niet moeten verbazen. Haar uiterlijk, dat was het enige waar mam tijd aan besteedde. Hanneke werd op boodschappen uitgestuurd, deed het huishouden en paste op de tweeling. Haar moeder had geen idee hoe het moest, zei ze steeds. Thuis deden de dienstmeisjes dat immers allemaal. En nu had ze Hanneke, die nu toch niet naar school hoefde. Dat Hanneke net zo weinig van het huishouden wist als haar moeder, was blijkbaar geen bezwaar. Zíj moest het maar leren.

Hanneke voelde zich verloren. Iedereen had iemand: de tweeling had elkaar, en haar ouders eveneens. Hanneke was het vijfde wiel aan de wagen.

In de Konditorei werden ze al opgewacht: ‘Herr Peeters, da sind Sie ja! Hier hebben we een tafel voor u vijven, en de door u bestelde Sachertorte. Wilt u allemaal thee, of willen de kinderen liever limonade?’ De mollige bakkersvrouw wreef bemoedigend in haar handen.

‘Limonade!’ riepen Dolf en Nellie in koor.

Ongegeneerd hongerig viel de tweeling aan op de taart. De troosteloze omgeving leek hun niet te deren. Ooit was dit een bloeiende zaak geweest, maar ook hier was te zien dat de oorlog te lang duurde. De affiches aan de muur waren oud, de glans was eraf. Eén ervan riep het volk van Duitsland op tot totale oorlog. Oud nieuws. De vitrines waarin voor de oorlog vast taarten hadden gepronkt, waren leeg. En aan de tafeltjes zaten geen andere gasten.

Hanneke had haar broertje en zusje al lang niet zo gelukkig gezien, en daardoor vielen veel van haar dagelijkse zorgen ook van haar af. Maar wat zou het heerlijk zijn als haar broers Wim en Hans er konden zijn, en Lena en Günter. Pas dan zou het weer normaal voelen.

Zo verliep de verjaardag van de tweeling in september. Haar eigen verjaardag in oktober… die was in stilte voorbijgegaan. Zo willekeurig was haar vaders aandacht in die dagen geweest.

Hanneke weet ineens weer hoe ze in haar dagboek schreef aan het eind van die verjaardag van de tweeling. Dat schrift. Ze had het al die jaren bewaard. Ze moest het nog ergens hebben! Hanneke zet haar theekop neer en springt op. Suus protesteert miauwend, omdat ze zo ruw van haar lekkere plekje wordt verjaagd.

Ongeduldig zoeken Hannekes handen tussen de fotoalbums in het antieke bureautje. ‘Hier is het!’ zegt ze in zichzelf. En ze slaat het schrift voorzichtig open.