HOOFDSTUK 4
De vijand bijt zich vast
Hans Weiss stond stokstijf naar het rode gevaarte te kijken. De Vos hief zijn armen op en hield ze voor zijn gezicht alsof hij zich op die manier tegen de pijlsnel naderende catastrofe kon beschermen. „Hans, " prevelde hij, „dat was het dus... " Hij voelde dat de NE-5 door toedoen van Jef Devoort een zwieper maakte, maar de kubus was zo groot dat hij niet meer te ontwijken viel. „Hans, dank je voor de goede... " Hij slaakte een zachte kreet toen de neus in aanraking kwam met het platte vlak van de kubus. Een ogenblik werd de brug in een rood licht gezet. Verder gebeurde er niets... Het rode schijnsel bleef enkele ogenblikken hangen, terwijl de NE-5 zijn koers gewoon vervolgde. Ineens zagen ze vanaf de brug weer de zwarte ruimte, net zoals even tevoren. „Goeie genade, " mompelde De Vos. Door de luidspreker klonk de stem van Jef Devoort: „Chef, wat gebeurt er? Wat stond je daar te roepen? Ik heb geprobeerd wat ik kon! Vertel ons wat er is gebeurd, chef!" De Vos slikte en keek Hans aan. Die zei: „We zijn er dwars doorheen gegaan. " „Ja, " antwoordde De Vos. „Het was weer zo'n projektie, net zoals we gezien hebben voordat we de stofwolk naderden. Ze hebben ons te pakken gehad, Hans. Ik dacht echt dat het met ons gedaan was. " „Ik ook. Is die projektie er nog steeds?" Hans keek naar buiten. Omdat het schip nog altijd bezig was met de koerswijziging kon hij de enorme projektie zien, die nu schuin achter het schip lag. „Ja, hij is er nog. We verwijderen ons van dat beeld. " „Gino, " zei De Vos, „heb je nieuwe radarecho's?" „Nee, chef, nog steeds de drie die we al eerder op het scherm hadden. Wil je ons nu eindelijk eens zeggen wat jullie op de brug meemaken?" „Ja. " De Vos vertelde wat ze hadden meegemaakt. Hij besloot zijn verhaal met: „Gino, vang dat beeld met de camera. Jef, minder de snelheid geleidelijk tot nul en blijf om die projektie cirkelen tot we stil hangen. Ik wil dat beeld eens goed bestuderen. " „Het was een nachtmerrie, " zei Hans Weiss. „Ik sta nog te trillen op mijn benen. Wie... wie heeft ons dat geleverd? De Dunka's? Of de demonen, zoals we hen nog steeds noemen? Of een andere leefgemeenschap, waarmee we nog geen kennis hebben gemaakt?" „Ik weet het niet, " moest De Vos bekennen. „En ik begrijp ook niet wat ze met ons voorhebben. Of was het puur toeval dat we dwars door die projektie vlogen?" Vanuit de commandokamer meldde Jef Devoort zich weer. „Chef, we hebben nu een beeld van die projektie. Er is iets merkwaardigs mee aan de hand. Het is precies dezelfde kubus die we zojuist op het scherm hadden, samen met die spiraal en de driehoeken. Maar nu staat hij zo dichtbij dat we alle details kunnen zien. Het is een ruimtestation, chef, dat staat voor mij wel vast. " „We komen kijken, " riep De Vos. „Pierre, Marc, jullie komen ook naar de commandokamer. Ik wil jullie technische mening horen. " Even later stonden ze naar het haarscherpe beeld op het grote scherm te kijken. Voorlopig zei niemand iets. Ze konden elk detail onderscheiden. Langzaam draaide de kubus om zijn lengteas. Het was alsof hij zachtrood gloeide. Aan de basis tekende zich een rechthoek af, met daaronder een soort drempel. Daarboven bevonden zich talrijke kleine openingen en aan de rand zat een richel waaronder opnieuw een rij openingen was uitgespaard. „Dat zijn cameragaten, " meende Pierre. „En die rechthoek lijkt wel een toegang te vormen. Het moet een luik zijn, dat geopend kan worden. " Langzaam kwam de NE-5 tot stilstand. Intussen bleven de camera's en de radar de ruimte aftasten, zoals in tijd van alarm voorschrift was. En daardoor ontdekte een van de camera's opnieuw iets bijzonders. „Kijk daar!" riep Jef, die het geprojekteerde beeld op het grote monitor scherm zag. „Een ruimteschip! Het komt hierheen. Zie je dat? Een pijlvormig schip. Dat moet van de demonen zijn. " „Gino, " vroeg De Vos, „heb je een radarecho?" „Nee, chef, geen echo. We moeten opnieuw te maken hebben met een projektie. Het kan geen werkelijkheid zijn. " „We gaan naar de brug, " stelde De Vos voor. „Ik wil nagaan of we dat ding met het blote oog kunnen zien. " Dat bleek niet het geval te zijn. Jef meldde: „Dat schip vliegt naar de kubus. Op het grote scherm was te zien dat het schip naar de kubus vloog. Jullie kunnen beter terugkomen naar de commandokamer. " Opnieuw stonden ze gespannen naar het beeldscherm te kijken. Het pijlvormige scheepje draaide in grote bochten om de kubus heen. „Ze willen ons iets duidelijk maken, " concludeerde De Vos. „Maar wat? Moeten wij met ons schip daarginds rondom de echte kubus gaan cirkelen? Of is het de bedoeling... " „Wacht even met verdere conclusies, " viel Hans Weiss hem in de rede. „Als ik me niet vergis, gaat dat schip aanleggen! Zie je dat, hij maakt vast aan de kubus. " Ademloos keken ze toe. Zijdelings lag het scheepje naast de kubus wand waarin een uitsparing te zien was, kennelijk een toegangssluis. Jef Devoort uitte een korte schreeuw toen de koepel van het scheepje openging. Een menselijke gestalte zweefde vanuit de koepel omhoog. Duidelijk was te zien dat hij een ruimtepak droeg en dat hij met het schip verbonden bleef via een lijn. „Dat is een menselijk wezen!" zei Hans Weiss. „De demonen zijn mensen. Wat wij hier zien, is duidelijk een mens!" „Vergeet niet dat het nog steeds niet meer is dan de projektie van een mens, " merkte De Vos nuchter op. Wat ze zagen, was meer een poppetje. Het zweefde naar de uitsparing in de kubus. Daar maakte het een breed gebaar. Een van de armen bewoog zich van de rechterbovenhoek naar de linkeronderhoek en vervolgens van de linkerbovenhoek naar de rechter-onderhoek. „Wat heeft dat te betekenen?" vroeg Jef. Dat werd meteen duidelijk. Ze zagen dat de uitsparing naar achteren wegschoof. Ze keken in een donker gat, waarin slechts één helder lichtpunt was te onderscheiden, dat leek op een vlinderdasje en een geel schijnsel verspreidde. Het poppetje ging naar binnen en werd flauw beschenen door het gele licht. Plotseling was het net alsof er werd ingezoomd. Ze weken onwillekeurig even achteruit. Het poppetje stond ineens levensgroot op het scherm. „Het is geen werkelijkheid, " zei De Vos, „vergeet dat niet. We kijken naar een soort film. " Die film was overigens heel duidelijk. De arm van het geprojekteerde wezen ging omhoog en de hand bewoog zich even voor het gele vlinderlicht heen en weer. Daardoor verdween het licht. Meteen daarna verdween de hele projektie, maar na enkele seconden verscheen weer het gele licht en de hand van het wezen, die voor het licht heen en weer ging tot het gele schijnsel doofde. Dat beeld herhaalde zich tien keer. Toen verdween alles. Ze zagen niets meer. „Wel?" vroeg De Vos. „Wat denken jullie ervan?" „Dat is nogal duidelijk, " meende Jef Devoort. „Ze hebben ons met die beelden duidelijk willen maken dat we aan boord van die rode kubus moeten gaan. " Gino liet zich weer horen. „Chef, zal ik weer een beeld geven van de echte kubus?" „Ja, doe dat. We gaan erheen. We gaan die kubus onderzoeken. Kennelijk is het de bedoeling dat we aan boord gaan van dat station. Want dat het een ruimtestation is, staat voor mij vast. " „Zouden we naar binnen kunnen gaan door een diagonaal kruis over de deur te maken?" vroeg Jef verbaasd. „Ja, dat is blijkbaar de manier om erin te komen. " „Maar dat betekent dat iedereen aan boord van die kubus kan gaan, ook de Dunka's. " „Tja... " „Dat lijkt me raar, chef. " „Mij ook, maar we zullen zien. Prosper, zorg ervoor dat het schip in de buurt van de kubus komt. We gaan er met een jager heen. Hans, jij bemant de jager, samen met Barbara en Basje. Ga je maar vast gereedmaken, ook al duurt het nog even voordat we zover zijn. Hijs je in je ruimtepak, want als we het gegeven voorbeeld willen volgen, zul je een korte ruimtewandeling moeten maken. " De vlucht naar de kubus nam enige tijd in beslag. Onderwijl hielp Manfred Blohm Basje in zijn ruimtekostuum en zei: „Het is zonneklaar dat de demonen ons precies in de peiling hebben. Ze weten dat we hier zijn en ze zullen ons waarschijnlijk bescherming bieden. Ze kunnen ons bereiken met hun projekties. Maar ik vraag me af waarom ze zich niet in eigen persoon laten zien. " „Daar komen we nog wel achter, " meende Basje. „Laten we nou eerst maar eens proberen in het ruimtestation te komen. Misschien ligt daar de oplossing op ons te wachten. " „Als de Dunka's dit wisten, zouden ze ook proberen aan boord van die kubus te komen, " zei Manfred. „Al was het alleen maar om dat station te vernietigen. Denk je dat het inderdaad een station is?" „Ja, dat moet wel. Een vooruitgeschoven post van de demonen. Waarschijnlijk blijven ze op hun planeet door middel van dit soort stations op de hoogte van wat er in de ruimte gebeurt. Misschien vormen die stations de begrenzing van hun gebied. Van één ding ben ik zeker: ze hebben ons allang gesignaleerd. Ze geven ons aanwijzingen. Ik ben razend benieuwd naar wat we in dat station zullen vinden. " Het duurde nog vrij lang voordat de NE-5 zich in de nabijheid van de geheimzinnige kubus bevond. In de verbindingskamer had men al kunnen analyseren uit welke materialen het ruimteobjekt was samengesteld. Ook de twee andere stations, de spiraal en de driehoeken, had men nog in beeld, maar die waren zo enorm ver verwijderd dat een nader onderzoek niet mogelijk was. „We concentreren ons op de rode kubus, " zei De Vos. „De jager kan bemand worden. " De Vos en Marc Bonjour, die intussen ook naar de commandokamer was gekomen, liepen weer naar de brug, vanwaar ze de kubus nu met het blote oog goed konden waarnemen. Ze konden zelfs details onderscheiden, al waren het er niet veel. „Zou hij bemand zijn?" vroeg Marc. „Dat zou een welkome verrassing zijn, " antwoordde De Vos, „maar ik denk dat we er geen levende wezens zullen vinden. Volgens mij is het een onbemande, volledig geautomatiseerde buitenpost. " Even later klonk het: „Jager klaar voor lancering. " „Oké. Lanceer de jager. Hans zal ons op de hoogte houden. " Basje Goris bediende de jager met de twee hendels in de leuningen van de stoel. Barbara zat naast hem terwijl Hans Weiss had plaatsgenomen op de achterbank. Als een lichtstraal schoot de jager uit de geopende muil van de hangar, waarna hij rechtstreeks naar de rode kubus vloog. De tocht werd in de NE-5 gevolgd op het grote scherm. Iedereen wachtte met spanning af. Bijna niemand, behalve Gino Cardinale, dacht nog aan het mogelijk gevaar dat de Dunka's konden opleveren. Voor de zekerheid bleef Gino met de radar de ruimte afzoeken. Het duurde lang voordat de jager in de nabijheid van de vreemde kubus kwam. Naarmate het toestel het objekt naderde, werd het door de uitstraling van de kubus in een zachtrood licht gezet. In een zeer ruime boog vloog de jager om het objekt heen. „Peter, " zei Hans, „we kunnen nu contact maken. We zullen de jager moeten stilleggen bij de ingang van de kubus, net zoals we hebben gezien tijdens die projektie. " „Ga je gang, " antwoordde De Vos. „Ik laat verder alles aan jou over. Wie gaat als eerste aan boord van dat ding?" „Basje. " „Goed. Wens hem succes toe. " „Dat zal ik doen. Ik blijf aan boord van de jager. " Basje bracht de jager tot stilstand. Ze bevonden zich op nauwelijks tien meter afstand van het reusachtige gevaarte, pal tegenover de toegang. Zowel de kubus als de jager hingen roerloos in de zwarte ruimte. Basje maakte zich gereed voor een ruimtewandeling, terwijl Barbara nauwkeurig in de gaten hield of Basje volgens de juiste procedure 'uitstapte'. Basje stapte eerst in de luchtsluis waarna de binnenste deur zich sloot. Hij controleerde of het ademen zonder problemen ging en gaf het teken dat de buitendeur geopend kon worden. De deur ging open onder een zacht gesis, vanwege de ontsnappende lucht. De verbinding met de open ruimte was tot stand gebracht. Basje bleef met een 'levenslijn' met de jager verbonden toen hij zich zachtjes afstootte en door de ruimte naar de kubus dreef. Het ging zonder enig probleem. Na een minuut kon hij de wand van de kubus aanraken. „Ik ben zover, " meldde hij. „Oké, " antwoordde Hans. „Je weet wat je moet doen. Probeer het. " Terwijl hij voor de toegang hing, maakte Basje met een weids armgebaar een beweging van rechtsboven naar linksonder en vervolgens een soortgelijk gebaar van linksboven naar rechtsonder. Er gebeurde niets... „Basje heeft het gebaar gemaakt, dat die menselijke figuur tijdens de projektie maakte, " meldde Hans Weiss onverstoorbaar, „maar de toegang opent zich niet. Misschien is het beter dat... Wacht even... herstel... De wand opent zich!" Hans sprak met stemverheffing als gevolg van de verrassing. „Alles gebeurt precies zoals we tijdens de projektie gezien hebben! Het is een deur!" Basje, die vrij hulpeloos in de ruimte hing, keek in een gapende ruimte, die flauw verlicht werd. Het moest een ruim portaal zijn. Door de coating van zijn ruimtehelm kon Basje niet nauwkeurig onderscheiden wat zich in het portaal bevond, maar wel zag hij enkele opvallende lichtjes, een geel, een rood en een fletsblauw licht. Aan de rand van de opening trok hij zich iets verder naar voren en constateerde dat de lichtjes de vorm hadden van een vlinderdasje. „Ik zie het gele, vlindervormige licht, dat we ook tijdens de projektie gezien hebben, " meldde hij enthousiast. „We moeten er enkele malen met de hand langs gaan, zoals ze ons duidelijk hebben gemaakt. Het zal makkelijk... " „Nog niet naar binnen gaan, " onderbrak Hans hem. „Barbara gaat met je mee. Het is te gevaarlijk om die ruimte in je eentje te betreden. Barbara, maak je gereed. Jullie gaan samen naar binnen. " Het duurde enkele minuten voordat Barbara naast Basje in de ruimte zweefde. Nieuwsgierig keek zij het halfduistere portaal in. „Ik zie leidingen langs de wanden, " meldde ze. „Laten we nu maar eens gaan kijken wat dit ding ons te bieden heeft. " Ze zweefden naar binnen, spaarzaam gebruikmakend van de stuurraketjes aan hun pakken. Nog steeds zweefden ze gewichtloos. „Ga nu maar eens met je hand heen en weer langs dat gele licht, " sprak Hans, die vanaf zijn stoel het tweetal kon volgen. Ook hij zag vaag de drie lichtjes. „Maar blijf zoveel mogelijk weg van die andere lichten. Ik heb het gevoel dat die zijn aangebracht als veiligheidsmaatregel. " „Dat kan evengoed gelden voor het gele licht, " meende Barbara. „Wie weet wat er gaat gebeuren als we... " „We moeten het erop wagen, " zei Basje. Hij manoeuvreerde zich voor het gele licht en bewoog zijn hand heen en weer. Meteen daarna gebeurden er allerlei dingen tegelijkertijd. Achter hun ruggen schoof de toegangsdeur dicht. De duistere ruimte baadde plotseling in een fel licht. De wanden schenen uitsluitend uit leidingen en kastjes te bestaan, maar veel tijd om daar aandacht aan te besteden kregen ze niet, want in de achterwand schoof een tweede deur open, die toegang gaf tot nieuwe ruimtes. Alles wat zich achter die deur bevond, was gehuld in een zacht, roze licht. Ze hoorden een luid gesis, dat snel zwakker werd en ze voelden dat er zwaartekracht kwam. „Er heerst een kunstmatige atmosfeer, " was het eerste wat Basje zei. „Zie je dat... het is een ruimtestation. Laten we hopen dat we nog radiocontact hebben met Hans. Hans, hoor je me?" „Jawel, ik hoor je, maar vrij zwak. Is alles oké?" „Ja, tot nu toe wel. Ik zal je melden wat we zien. Dat gele licht gaf inderdaad toegang tot de kubus. Hans, het ziet er fantastisch uit, fantastisch! We zitten in een ruimtestation, maar waarvoor het dient, is niet duidelijk, nog niet althans. We gaan verder. Onze ruimtepakken zijn zwaar, want er heerst hier een normale zwaartekracht. Maar het lukt wel. " Dwars door de ruimte waarin ze waren beland, stonden lange kasten met hoge opbouw, soms met elkaar verbonden door trossen leidingen. Het roze licht zette alles in een onwaarschijnlijk schijnsel. Uit enkele kasten klonk een zacht gezoem. „Heb jij er enig idee van waarvoor die apparaten dienen?" vroeg Basje. Barbara haalde haar schouders op. „Nee, toch zullen we dat moeten ontdekken. Ze hebben ons uiteindelijk met een bepaald doel hierheen geloodst. " „Ze... " mompelde Basje. „Wie zijn ze?" „Misschien komen we daarachter als we de zaak hier op ons gemak kunnen bestuderen. " Hans hoorde wat ze zeiden en sprak: „Het zijn de demonen, dat staat voor mij vast. Zij hebben ons hierheen gebracht om ons in staat te stellen hen te vinden. Ik stel de chef op de hoogte. Jullie gaan intussen verder met je verkenning. " Het werd een dwaaltocht door de kubus, die verdeeld bleek te zijn in veel compartimenten. Elk compartiment was volgestouwd met apparatuur. Ondanks haar technische kennis kon Barbara niet achterhalen wat het doel van de apparaten was. „Hoe kunnen we hier gebruik van maken?" vroeg ze een beetje vertwijfeld. „Het is zo veelomvattend. Ik weet niet waarmee ik moet beginnen. " „Toch moet hier ergens iets te vinden zijn, waarmee we op het spoor van de demonen kunnen komen, " antwoordde Basje. „Ze hebben ons niet voor niets hierheen gelokt. " „Misschien overschatten ze ons technisch kunnen, " meende Barbara. „We hebben Marcs hulp nodig. Misschien kan hij... Hé, kijk hier eens. Dit komt me bekend voor! Zie je dat?" Tegen de wand van een van de kamers was een soort glasplaat aangebracht, die roodachtig verlicht was en waarop een aantal glinsterende stippen stond afgetekend, verbonden door knipperende lijntjes, waartussendoor grijze vlekken zichtbaar waren. Het leek een ongeordend mozaïek, maar Barbara had meteen door wat het betekende. „Wat bedoel je?" vroeg Basje. „Begrijp jij dan wat al die stippen en lijntjes betekenen?" „Ik geloof het wel, " antwoordde Barbara. „Kijk hier, die grijze vlek op het scherm... en die glinsterende punt!" Basje begreep wat Barbara bedoelde en zijn mond viel open van verbazing. „Je hebt gelijk! Dat moet de stofwolk zijn en dat de vloeistofplaneet. Zouden ze ons, uitgaande van de wolk, op dat scherm duidelijk willen maken hoe we hun planeet kunnen vinden? Dat zou fantastisch zijn! Nou begrijp ik waarom ze ons in deze kubus willen hebben. Tussen dit ding en hun planeet moet contact bestaan!" Basje begon steeds enthousiaster te praten, maar Barbara temperde zijn geestdrift een beetje. „Daarvan ben ik nog niet zo zeker. Als er contact zou bestaan tussen dit station en hun planeet, zouden ze ook rechtstreeks met ons contact kunnen opnemen. Nee, Bas, ik denk dat zaak veel ingewikkelder in elkaar zit dan jij vermoedt. Volgens mij is de afstand tussen dit punt en hun thuisplaneet zo groot, dat er geen blijvend contact mogelijk is. Er moeten lichtjaren tussen liggen. " „Misschien kunnen ze ons via dat scherm duidelijk maken hoe we ons moeten verplaatsen door expres de lichtsnelheid te benaderen, " stelde Basje voor. „Dat zou kunnen. Kijk, hier, die lichtcontactjes. Het scherm is verbonden met een soort computer. " Barbara legde haar vinger op een van de contactjes en inderdaad flitsten eensklaps op het scherm talrijke lichtjes en lijntjes op. „Kun jij daaruit wijs worden?" vroeg Basje. „Nee, niet meteen. Het kost me zo dagen om erachter te komen wat ze ons duidelijk willen maken. Ik denk dat ik gebruik zal moeten maken van onze eigen computer. " „We hebben tijd zat, " meende Basje opgewekt. „Die paar dagen kunnen er nog wel bij. Maar één ding snap ik niet. Voor we in de stofwolk terechtkwamen, werden we plotseling meegezogen door een onbekende aantrekkingskracht. Als die kracht werd opgewekt door de demonen, moeten ze ons opnieuw naar hun planeet kunnen trekken. Of niet soms? Waarvoor dient dan al deze poespas?" „Ik zei al dat volgens mij de zaak minder eenvoudig is dan hij lijkt, " antwoordde Barbara. „Bovendien is het mogelijk dat die zuigkracht niet vanaf hun planeet werd opgewekt, maar vanuit een van de kunstmanen, misschien wel door deze kubus. We gaan nu eerst de chef inlichten. " „Volgens mij zijn we op het goede spoor, " zei Basje blijmoedig. „Kom op... " Terwijl ze naar de uitgang liepen, sprak Barbara: „Hans, heb je ons gehoord?" „Elk woord, " klonk het terug. „We zullen ook Marc en Pierre aan boord van de kubus brengen en een rechtstreekse verbinding met het schip tot stand brengen. Dan kunnen we onze computer ook gebruiken. We zullen er een paar dagen aan moeten besteden, maar ik geloof dat het de moeite zal lonen. " De verrichtingen van Barbara en Basje waren in de NE-5 niet alleen met spanning, maar ook met vreugde gevolgd. „Ik denk dat we nu eindelijk een goed spoor hebben gevonden, " zei Marc Bonjour met een stem die van blijdschap bijna oversloeg, „een donders goed spoor! Alles wijst erop dat ze ons duidelijk willen maken hoe we hun planeet kunnen bereiken. Wacht maar tot ik de zaken in die kubus heb kunnen bestuderen, wacht maar eens! Binnen een dag weet ik waar we hen kunnen vinden. " „De demonen?" vroeg Manfred Blohm. „Ja, natuurlijk!" „En wat dan? Wat gebeurt er als we de demonen gevonden hebben? Geloof jij nou werkelijk dat zij ons kunnen terugbrengen naar Aarde?" De Vos, die juist de hangar binnenkwam waar een van de jagers gereed werd gemaakt voor de start, hoorde de laatste woorden van Manfred. Hij zei: „Manfred, ik snap dat je de zaken zo langzamerhand wat zwart inziet, maar ik geef Marc gelijk. We hebben eindelijk reden tot optimisme. Ik heb ook zomaar het gevoel dat we op de goede weg zijn. " Iedereen in het schip was plotseling ongeduldig. Er heerste een verwachtingsvolle spanning. „Is die jager nu nog steeds niet gelanceerd?" vroeg mm George Minco in de verbindingskamer. „Kalm aan, " antwoordde Gino Cardinale rustig. Onafgebroken hield hij de schermen van de ruimteradar in het oog. Elk uur werd hij afgelost, maar ook tijdens de rustpauzes bleef hij in de verbindingskamer. „We zijn nu al zo lang aan het zoeken dat het niet meer aankomt op een enkel uurtje. De chef heeft gelijk, ook ik heb het gevoel dat we een spoor hebben gevonden dat uiteindelijk het enige juiste spoor zal... zal zijn... althans... " De laatste woorden sprak hij aarzelend uit, alsof hij met zijn gedachten ergens anders was. „Waar denk je aan?" vroeg George, die juist een kop koffie had gekregen en zich behaaglijk had neergevleid op een van de bedden. „Iets bijzonders?" „Kom eens kijken, " zei Gino gesmoord. „Wat vind jij ervan? Ik geloof dat ik wat bijzonders zie. " George vloog op van het bed en morste koffie over zijn broek. „Zie je dat vlekje?" vroeg Gino, wijzend naar het grootste scherm. „Het is erg vaag. Het kan van alles zijn. Wat denk jij ervan?" Op dat moment werd de jager gelanceerd. George zag hem op het kleine projektiescherm. Maar zijn aandacht gold eerder de onbekende, wazige vlek, die snel duidelijker werd en de contouren aannam van een driehoek. „Jager gelanceerd, " klonk de stem van De Vos. Hans Weiss, die in de stilhangende jager bij de kubus zat, hoorde de stem en antwoordde: „We wachten met spanning af. Intussen zal ik doorgeven wat Basje en Barbara eventueel nog te melden hebben. Ze gaan verder met het onderzoek van de kubus. " „Prima. We zijn allemaal razend benieuwd en dan druk ik me nog voorzichtig uit. " Hans nam weer contact op met Basje en Barbara, die opnieuw in het portaal stonden en vandaar een ontdekkingstocht door de rest van het ruimtestation wilden gaan ondernemen. Plotseling klonk de alarmerende kreet: „Dunka-schepen in aantocht! Dunka's!" Hans Weiss verstijfde. Voordat hij om nadere informatie kon vragen klonk de stem van De Vos: „Beide jagers zo snel mogelijk terug naar het schip. Snel, snel! We kunnen een aanval verwachten. Geen vragen stellen. Ik heb geen tijd om vragen te beantwoorden. Meld alleen dat je me gehoord hebt. Marc, waar blijf je?" Basje Goris vloekte toen hij de melding vernam. Hij zwaaide zijn hand weer voor het gele vlinderlichtje, waarop de felle lichten in het portaal doofden, alle deuren gesloten werden en de uitgang openschoof. Basje haastte zich naar de jager, gevolgd door Barbara. In de NE-5 werd nu alles in gereedheid gebracht om de aanval op te vangen, voor zover dat althans mogelijk was. Maar liefst vijf bemanningsleden ontbraken nog. Via de intercom waren de elkaar razendsnel opvolgende vragen en antwoorden goed te volgen. „Afstand?" „Nog tachtigduizend. Hun snelheid is relatief gering. " „Aantal?" „Minstens dertig schepen in formatie. Ik moet afgaan op de formaties zoals we die hebben leren kennen. " „Chef, moeten we het scherm sluiten?" „Nee, nog niet. Waar blijven de jagers?" „Marc komt zo binnen. Hans Weiss is in aantocht, maar het duurt nog wel even voordat we die aan boord kunnen nemen. " Manfred Blohm en Pietro Germani bevonden zich in de bakboordhangar om de jagers op te vangen. Manfred siste: „Houden die monsters dan nooit een keer op?" „Nee, " antwoordde Pietro. „Ze hebben zich vastgebeten in hun prooi en ze laten pas los wanneer ze die prooi volledig in hun macht hebben of wanneer ze zelf het onderspit hebben moeten delven. We hebben die gedrochten zo langzamerhand goed genoeg leren kennen om te weten dat ze het nooit zullen opgeven, nooit!" Er lag een moedeloze ondertoon in de woorden van Pietro. „Hoe zijn ze er in vredesnaam in geslaagd heelhuids uit die wolk te komen? Hoe hebben ze aan de kracht van de materie golf weten te ontsnappen?" vroeg Manfred zich hardop af. „Wij hebben het gekund en dus kunnen zij het ook. We weten natuurlijk niet hoeveel schepen het hun gekost heeft, " antwoordde Pietro. De Vos liep intussen heen en weer tussen de brug en de commandokamer. „Het duurt veel te lang, " zei hij gejaagd tegen Jef Devoort. „We zouden de twee jagers nu al aan boord moeten hebben. Gino, hoe ver zijn de Dunka's nog van ons vandaan?" „Ongeveer net zo ver als een paar minuten geleden, maar ze hebben zich gesplitst in drie golven. Ze willen ons in aanvalsformatie naderen. Nu ze zich hebben verspreid, zal de aanval niet lang meer op zich laten wachten, chef. " „Als de aanval begint, moeten de twee jagers aan boord zijn, " riep De Vos. „Twee jagers tegen dertig vijandelijke schepen, dat gaat niet. We moeten de jager van Hans tegemoet vliegen. Dat spaart tijd. Intussen kan de jager van Marc al aan boord worden genomen. " „Oké, chef. Ik licht iedereen in, " antwoordde Jef Devoort. Op de atomaire motor koerste de NE-5 in de richting van de kubus. In alle haast waren Barbara en Basje aan boord van de jager gegaan. „Hoe lang hebben we nog om de NE-5 te bereiken?" vroeg Barbara. „Ik weet het niet. Misschien halen we het op het nippertje. Er zijn dertig Dunka-schepen in aantocht. We mogen het niet laten aankomen op een gevecht tussen ons en die vloot. Misschien moeten we vluchten, " antwoordde Hans Weiss. „Waarheen?" „Dat weet ik niet. De chef komt ons tegemoet. Dat geeft ons meer tijd. " De jager van Marc Bonjour was intussen zonder incidenten aan boord van het schip genomen. Marc haastte zich naar de brug. „Alles in orde, chef?" wilde hij weten. „Hoe staan de zaken ervoor? Waar is de andere jager? En wat gebeurt er met de kubus?" „Wat bedoel je?" vroeg De Vos, die de naderende vloot in de gaten hield. „De Dunka's zullen de kubus en die twee andere objekten nu ook ontdekt hebben en het zou me niets verbazen als ze besluiten die dingen te veroveren. Zo zijn ze. Als ze iets zien, willen ze het hebben! De demonen zullen het ons waarschijnlijk niet in dank afnemen dat we de Dunka's naar hun ruimte objekten hebben geleid, chef. Als die dingen tenminste van de demonen zijn. " De Vos had nauwelijks tijd om te antwoorden, want hij moest zijn aandacht bij de instrumentenpanelen houden. Toch zei hij: „We moeten ervan uitgaan dat de demonen hun ruimte objekten voldoende hebben beveiligd. " „Wij konden er anders makkelijk genoeg inkomen, " antwoordde Marc. „Jawel, maar ze hadden ons verteld hoe we dat moesten doen. " „Waar blijft Hans, trouwens?" vroeg Mare verder. Hij kreeg geen antwoord, want vanuit de verbindingskamer klonk de alarmerende stem van Gino Cardinale. „Chef, de Dunka's zitten ons op de hielen. Ze lopen nu zeer snel op ons in. Ik tel tweeëndertig schepen. Als we Hans nog aan boord willen nemen, moeten we het snel doen! Ik denk dat we nog twee minuten de tijd hebben. " „Wat is de positie van Hans?" Het antwoord werd onmiddellijk gevolgd door een opmerking van Gino. „Chef, we moeten het scherm sluiten!" De Vos aarzelde nog. „Chef, binnen een minuut worden we aangevallen. " Nu nam De Vos zijn besluit. „Scherm sluiten. Hans, hoor je me?" „Jawel, Peter, " klonk uit de luidspreker de kalme stem van Hans Weiss. „Ik heb je gehoord en ik heb begrepen wat ons te doen staat. We kunnen voorlopig niet aan boord komen. We zullen voor onszelf moeten zorgen. " „Dat klopt. Probeer niet met de Dunka's in contact te komen. Je moet vluchten. Blijf zo ver mogelijk van het komende gevecht vandaan. Wanneer we de Dunka's hebben afgeschud, neem ik meteen contact met je op en kunnen we je aan boord nemen. " De Vos klonk heel zelfverzekerd, alsof het verslaan van de vijand slechts een akkevietje was, dat even geklaard moest worden. In de jager keken Hans, Basje en Barbara elkaar aan zonder iets te zeggen. Allemaal wisten "ze dat De Vos blufte. Tweeëndertig fanatieke aanvallers... Wat moesten ze beginnen als de NE-5 door de Dunka's zou worden vernietigd? „We doen wat de chef zei, " sprak Hans Weiss. Hij legde de jager in een scherpe bocht, weg van de NE-5. „En als de nood werkelijk aan de man komt, dan kunnen we ons heil altijd nog zoeken in de kubus. "