Lieve Clive,

In mijn vorige roman, LIFE IN THE WEST, probeerde ik iets uit te beelden van de malaise die onze wereld teistert; ik schilderde het op het breedste doek dat ik, naar ik meende, hanteren kon.

Ik slaagde maar ten dele in mijn opzet, en bleef onvoldaan; ik wilde meer bereiken. Alle kunst is een zinnebeeld van de werkelijkheid, maar sommige vormen van kunst zijn metaforischer dan andere; misschien, zo dacht ik, zou ik er beter in slagen met een meer verborgen benadering. En zo kwam Helliconia tot ontwikkeling, een planeet die veel weg heeft van onze wereld en waar slechts één factor anders is: de duur van het jaar. Helliconia zou het schouwtoneel worden voor het theaterstuk waarin wij in onze eeuw tot de nek toe gevangen zitten.

Om het geheel geloofwaardiger te maken, ging ik te rade bij deskundigen die mij ervan overtuigden dat mijn kleine Helliconia niet veel meer was dan een hersenspinsel; wat ik moest hebben moest veel solider zijn. De fantasie nam het op dit punt over van de allegorie. En maar goed ook. Aangespoord door wetenschappelijke gegevens dromden hele reeksen nieuwe beelden mijn bewustzijn binnen. Ik heb ze zo goed als ik kon in stelling gebracht. Toen ik het verst verwijderd was van mijn oorspronkelijke idee — op het apastran van mijn allereerste voornemens — ontdekte ik dat ik bezig was dualiteiten uit te beelden die voor onze eeuw even relevant waren als voor Helliconia.

Het had ook moeilijk anders gekund. Want de mensen van Helliconia, en de niet-mensen – de beesten en andere personages — interesseren ons alleen als ze een afspiegeling vormen van wat voor ons belangrijk is. Niemand heeft behoefte aan een toegangsbewijs tot een land van sprekende slakken.

Ik bied je dus dit boek aan om van te genieten, in de hoop dat je er meer in zult vinden dat je aanspreekt, dan in LIFE IN THE WEST — en misschien nog meer dat je leuk zult vinden.

Je liefhebbende vader

Begbroke

Oxford