Nydia gleed van haar paard af naast een beekje dat kronkelde door een
groepje bomen dat de grens van de grond van een ongelukkige boer
markeerde. Het water spoelde luid klaterend over de stenen in de stroom-
bedding, maar kon toch het geschreeuw en geroep van de veldslag die een
paar honderd meter verderop woedde niet dempen.
Het was koel onder de bomen. Ze doopte een linnen sjaal in het heldere
water en drukte hem tegen haar nek. Veldslag was het verkeerde woord. Het
impliceerde een strijd tussen gelijkwaardige maar tegenover elkaar staande
machten en het conflict dat zich nu afspeelde had niets gelijkwaardigs. Een
windstoot blies rook in haar neusgaten en haar ogen traanden. Haar paard
hinnikte waarschuwend en Nydia bond het dier aan een grote boomtak.
Ze probeerde niet te denken aan de hongerige blik in Abelards ogen toen
hij de aanval op het kleine garnizoen leidde of aan de bloeddorstige gezichten
van de soldaten die hem op de voet volgden. Een gil van een vrouw, hoog
en jammerend, sneed door het kalme geruis van het water heen. Nydia boog
haar hoofd, sloot haar ogen en probeerde te vergeten dat zij Abelards leger
deze vriendelijke vallei in had geleid.
Meer rook, deze keer zwart en bijtend, waaide in vlagen door het bos. Ze
hoorde harde, dwingende stemmen. Abelard had gelijk gehad, die dag in
Ahga, toen hij haar vertelde dat zo'n afschuwelijk schouwspel doodgewoon
was tijdens een oorlog. De verkrachting van dit milde land deed haar
huiveren en ze probeerde alles wat ze de laatste weken had gezien, gehoord
en geroken uit haar gedachten te bannen.
Abelard was door Yudaw naar Vada getrokken met onwrikbare en dode-
lijke vastberadenheid. Hij spaarde niets of niemand, ontweek Mortmains
troepen met de bovennatuurlijke zekerheid die Nydia's vooruitziendheid
hem gaf. Opgezweept door de overwinningen volgde het Leger van de
Koning hem met eensgezinde loyaliteit. En meestal voelde ze zich trots dat
ze naast hem reed, dacht ze, terwijl ze met haar linnen sjaal over haar gezicht
veegde. Behalve wanneer zijn lippen in een soort sneer naar achteren krulden
en hij er niet helemaal menselijk uitzag. Dan was er een meedogenloos licht
in zijn ogen en was zijn gezicht was bikkelhard en onvermurwbaar. En zijn
wil om te slagen was dan bijna tastbaar, zelfs zonder de Magie. De gedachte
dat Abelard ooit de mogelijkheid zou bezitten om de Magie zelf te gebruiken
deed haar opnieuw huiveren. Als een man als Abelard haar ooit leerde
gebruiken - misschien was het maar beter dat de Magie verdwenen was. Ze
leunde tegen een boom.
'Treurt u, vrouwe?' De zachte stem doordrong haar gedachten en toen
Nydia opkeek zag ze een paar amandelvormige ogen waarin zowel medelij-
den als berouw als de belofte van vrede lag.
'Hoe wist je dat ik hier was?' wist Nydia uit te brengen, hoewel ze het
antwoord al kende.
'Volgde u. Voelde de pijn.' Het meisje was jong, niet ouder dan twaalf jaar.
'Zulke dingen moet je niet zeggen, kind. Dat is gevaarlijk.'
'Tegen de meesten zou ik dat ook niet doen. Maar u bent net als mijn
vader.' Het was een bewering, geen vraag.
'Wie is je vader?'
'Hij is dood. Moeder zei dat de priesters hem hadden meegenomen
voordat ik geboren was - ze wisten niet dat mijn moeder zwanger was - anders
hadden ze haar ook meegenomen.'
'Heb je hem nooit gekend?'
'Alleen wat mijn moeder me over hem verteld heeft. Maar toen ik u daarnet
zag kijken, voelde ik de pijn die uw vooruitziendheid met zich meebrengt
en ik ben u gevolgd. Het spijt me als ik u heb laten schrikken.'
Een langdurig gekrijs sneed door de stilte en het lichaam van het meisje
trilde, alsof het geluid een klap van een zwaard was die door haar lichaam
heen vibreerde.
'Ze weten daar niet wat ze doen...' Nydia stond al half en wou haar armen
om het meisje heen slaan, maar ze deed een stap naar achteren, de handen
tegen haar oren aan gedrukt.
'Nee, vrouwe. Ze weten wel wat ze doen - oh, die pijn...' Haar gezicht
vertrok.
'Kind, ga zitten...'
'Ik kan niet - ah...' Tussen haar opeengeklemde tanden door, zei ze: 'Weet
u of het ooit beter wordt? Zal het altijd zo zijn? Moet ik alles voelen?'
Nydia trok haar kap van haar hoofd en wikkelde haar handen in de doek.
Ze zorgde er angstvallig voor dat ze de naakte huid van het meisje niet
aanraakte, sloeg voorzichtig een arm om haar magere schouders en loodste
haar naar het water. Ze depte de linnen sjaal op de bleke, bloedeloze wangen
en haar voorhoofd. 'Het wordt beter als je ouder wordt, denk ik. Healing is
niet mijn gave, zoals je al vermoedde, maar mij is verteld dat je het beter
leert controleren. Maar met zoiets als dat...' ze gebaarde met haar hoofd in
de richting van het garnizoen '... betwijfel ik of zelfs de oudste healer al die
pijn zou kunnen tegenhouden.'
Het meisje ging zitten en leunde tegen de dikke stam van een treurwilg
aan. Haar ogen waren gesloten en haar ademhaling was zwaar. 'Ik had u niet
moeten volgen.'
'Je kon het niet helpen, hè?'
Het meisje schudde haar hoofd, haar ogen gesloten.
'Het is als een magneet, hè?'
'Een wat?'
'Een magneet - de pijn. Je wordt ernaartoe getrokken als een mot naar de
vlam.'
'Ja.'
'Wees er niet bang voor. Als je je eraan overgeeft en je jezelf aan de pijn
geeft, zal je sterker zijn als je erdoorheen gekomen bent, begrijp je dat?'
'Ik - ik geloof van wel. Hoe weet u deze dingen?'
'Mijn familie heeft me voorbereid. Aangezien het kind van een ziener altijd
een healer is, hebben ze naar ik aanneem gedacht dat ik moest weten wat ik
moest zeggen toen de tijd daar was.'
Het meisje stak voorzichtig twee vingers uit en Nydia deinsde terug. 'Nee,
nee, vrouwe, laat mij u aanraken.' De vingers waren zacht, teder, de toppen
dik en glad, nog onaangetast door het leven. Nydia deed haar ogen dicht
terwijl de twee vingers de zijkant van haar gezicht aarzelend, alsof ze iets
zochten, streelden. Uiteindelijk bleven ze boven haar wenkbrauw rusten. 'Zo
mooi - maar u hebt ervoor geboet, hè? Het schenkt u geen vreugde - en de
liefde die u voor de Koning voelt? Ja, de Koning zelf schenkt u ook geen
vreugde. Arme vrouwe, zo mooi en zo gekwetst.'
Nydia sloot haar ogen, voelde de last verdwijnen, aanvankelijk haast
onmerkbaar. Toen, voor de eerste keer sinds haar kindertijd voelde ze alle
pijn, alle eenzaamheid, alle angst optrekken als de ochtendmist. Ze zuchtte
en opende haar ogen. Het meisje zag lijkbleek; zweet stond op haar bovenlip
en voorhoofd. Met een gil maakte Nydia zich van de zachte aanraking los en
tegelijkertijd viel alles terug als een golf die naar beneden komt. Het meisje
viel tegen de boom aan. 'Stop.' Het meisje keek Nydia niet-begrijpend aan.
'Je hebt beperkingen. Je kunt mijn pijn niet wegnemen - je bent te jong.'
Het gezicht van het meisje was gekweld toen ze haar hoofd ophief om
Nydia in de ogen te kunnen kijken. 'Probeer er zo goed mogelijk voor te
zorgen dat niemand te weten komt wat je kunt - begrijp je dat?' zei Nydia.
'Misschien betekent dat dat je mensen van wie je houdt moet zien lijden of
sterven - maar je moet op zijn minst lang genoeg leven om een kind te baren.
Deze gave moet worden doorgegeven, begrijp je dat?'
Het meisje trok zich terug en knikte snel. 'Mijn moeder zegt dat op een
goede dag - er een koning zal zijn - als ik - dat hij ons allemaal zal bevrijden
- en de wereld zal genezen van al haar pijn. Vrouwe, is dat waar?'
Nydia wierp een blik over de schouder van het meisje in de richting van
de boerderij, waar het geluid van de wanhoopskreten uitgestorven was. 'Ik
weet het niet. Ik heb - anderen over zulke dingen horen spreken, maar healers
zijn altijd vrouwen. Ik heb nooit een mannelijke healer gekend, op eentje
na, en die is dood.'
'Uw zoon.'
De buitengewone perceptie deed Nydia ineenkrimpen. Hij was lang voor
hij de leeftijd had om zijn krachten te manifesteren gestorven en om iets te
ervaren van wat zijn gave had kunnen zijn was dubbel pijnlijk. 'Ja,' gaf ze
toe. 'Mijn zoon. Hij was de eerste in ik weet niet hoeveel eeuwen. Maar - het
maakt niet uit. Hij zou geen koning geworden zijn.' Ze hief haar hoofd op,
hoorde het geschreeuw van Abelards soldaten. 'Ga. Misschien ben je niet
veilig als de soldaten van de Koning je vinden.'
'U bent bang voor de Koning.'
'Nee, niet echt.' Ze keek over haar schouder. Ze wilde niet langer met haar
diepste gevoelens geconfronteerd worden. 'Kind, ga alsjeblieft.'
Met tegenzin ging het meisje staan en stond even stil. Ze keek neer op
Nydia, haar handen zenuwachtig ineengevouwen. 'Ik zal u niet vergeten,
vrouwe.'
'Ik jou ook niet.' Haar ogen schoten vol tranen toen het meisje tussen de
bomen door wegschoot en in het bos aan de andere kant van het beekje
verdween. Overweldigd door iets wat ze niet benoemen kon, liet Nydia zich
op de grond zakken.
Dus er waren anderen. De Mutanten hadden niet gelogen. En het verhaal
dat ze vertelden - dat kenden anderen ook. Ze luisterde naar de geluiden van
Abelards soldaten die tussen de bomen heen en weer holden om haar te
zoeken. Het leek alsof ze ver weg waren. Een mannelijke healer - geboren
om koning te worden. Lang verwacht. Ze had een zoon gebaard - zou ze er
nog één kunnen baren? Een koning om iedereen die de gave had te bevrijden
- zieners en healers en degenen die het in hun families droegen. En alle
wonden van de wereld zou genezen. Dat zou werkelijk een machtige healer
moeten zijn. Ze dacht weer aan Abelard en de vreugde die hij scheen te
hebben in het doden, de blik op zijn gezicht terwijl hij toekeek hoe mensen
doodgemarteld werden, mannen die liever stierven dan trouw te zweren aan
een buitenlandse lord. Kon zo'n man de vader zijn van zo'n zoon? Wat
ironisch zou dat zijn. Ze grimaste. En de Bisschop van Ahga was dood. Als
Agara op de één of andere manier zou kunnen worden weggestuurd, zou
Nydia misschien, als ze niet Abelards Koningin worden kon, zijn gezellin
kunnen zijn.
Gedurende het hele avondmaal zei ze niets. Ze zat wat afgezonderd bij het
vuur, zonder te letten op Abelard en zijn soldaten. Ze schrok op toen hij voor
haar stond, met uitgestoken hand, en ze realiseerde zich dat ze alleen waren.
De anderen waren naar hun tenten gegaan. 'Kom, mijn lief, laten we naar
bed gaan. We hebben morgen een lange weg te gaan. Ik wil zo snel mogelijk
in Lost Vegas zijn.'
Nydia zuchtte terwijl ze opstond. In het licht van het vuur fronste hij naar
haar. 'Wat is er?'
'Niets.'
Hij greep haar bij de schouders en duwde haar kin omhoog. 'Zeg het me.
Wat is er?'
Ze hield haar gezicht naar beneden en keek hem niet aan.
'Ik heb je toch verteld, voordat we uit Ahga vertrokken, dat je veel
onplezierige dingen te zien zou krijgen?'
'Daar had ik op gerekend.'
'Wat is er dan?' Er klonk enige wrevel in zijn stem.
Ze gooide haar hoofd naar achteren en keek naar hem op. 'Ik had niet
verwacht dat ik jou ervan zou zien genieten.'
'Ervan genieten,' echode hij. De wrevel was vervangen door verbazing.
'Je geniet ervan; ik zie het aan je gezicht. Ik heb je zien lachen toen de
soldaten de akkers en de huizen in brand staken en de mensen lieten
verhongeren. Je zet ze aan deze arme mannen te doden, die alleen hun huizen
en boerderijen proberen te beschermen. Je staat toe dat ze hun vrouwen
verkrachten. De enige die je spaart zijn de kinderen, en zelfs die... Waarom
doe je deze dingen?'
'Dit is oorlog, vrouwe.' Zijn stem had een harde ondertoon, hoewel hij
geduldig sprak, alsof hij een kind tot bedaren moest brengen.
'Ja,' zei ze instemmend, 'het is oorlog. Maar is het nodig dat er slachtpar-
tijen, vernietigingen en verkrachtingen plaats vinden?'
'Mortmain moet verzwakt worden. De inwoners van Vada moeten een
lesje leren...'
'Maar ze komen niet tegen je in opstand.'
'Dan moeten ze druk uitoefenen op hun lord.'
Daarop lachte ze. 'Waar heb je het over? Zou iemand in Ahga jou iets
kunnen laten doen wat je niet wilt? Zou de totale bevolking van Ahga en
Minnis, en al je grondgebied, ook maar van enige invloed kunnen zijn op
een besluit dat je zou willen nemen?'
'Als het volk geen graan leverde, zou ik niet kunnen eten. Als mijn soldaten
weigerden te vechten, zou ik deze natie niet bijeen kunnen houden. Als de
kooplieden weigerden hun goederen naar mijn steden te brengen, zou ik
mijn belastingen niet kunnen innen. Natuurlijk kan het volk me beïnvloe-
den. Natuurlijk kunnen ze me dwingen dingen te doen die ik niet wil doen.'
'Weten ze dat?'
Een schaduw gleed over zijn gezicht. Misschien was het slechts het licht
van het vuur. 'Misschien geef ik het niet altijd toe. Maar wat heeft dit daarmee
te maken? Deze soldaten zijn niet van mij; de legers zijn van Mondana en
Kora-lado. Ze hebben het recht om mee te nemen wat ze willen - als dit de
regeling is die Niklas en Obayana met hun soldaten hebben...'
Ze schudde haar hoofd, wendde zich af van het licht van het vuur en
staarde naar de achterliggende duisternis. Overal om hen heen klonken er
geluiden van het kamp; ze hoorde het gehinnik van de paarden, het gebrom
en gemompel van de soldaten die zich installeerden voor de nacht. Achter
de cirkel van tenten en vuren zag ze de schimmige bewegingen van de
schildwachten die op wacht stonden.
'Misschien heb je gelijk. Misschien begrijp ik het gewoon niet.'
Hij legde zachtjes een hand op haar schouder en draaide haar rond zodat
ze hem aankeek. 'Het spijt me als hetgeen je gezien hebt je verdriet deed. Je
weet toch zeker wel dat ik niet wil dat je overstuur of verdrietig bent. Je bent
van onschatbare waarde voor me geweest tijdens deze campagne. We zouden
niet zover gekomen zijn, of het zo goed gedaan hebben, zonder je...'
'Hou op.' Ze draaide zich om en tranen prikten in haar ogen.
'Wat is er?' Zijn stem was zacht en hoffelijk, eindeloos geduldig en lief.
'Wanneer je dat zegt - hoeveel ik geholpen heb - doe je me eraan denken
dat ik deel heb aan het lijden van deze mensen. Dat het mijn schuld is, alsof
ik zelf het zwaard heb opgenomen of een fakkel heb aangestoken...'
'Stil maar.' Hij nam haar in zijn armen en drukte haar hoofd tegen zijn
borstkas. 'Stil maar. Vannacht denken we niet aan deze dingen. We zullen
het eventjes vergeten.' Hij trok de kap van haar haar, dat los op haar
schouders viel in glanzende, levendige golven. Hij streelde het, strengelde
zijn vingers erdoorheen en begroef zijn gezicht erin.
'Bovendien,' zong hij zachtjes, terwijl hij haar haar scheidde om de zachte
witte huid onder haar oor aan te raken, 'zal wat er vandaag gebeurde niet
meer voorkomen, tenzij we ertoe gedwongen worden.'
Ze week ongelovig naar achteren. 'Waarom niet?'
'Vanaf hier zouden we min of meer in een rechte lijn naar Lost Vegas
moeten kunnen gaan. Owens troepen zijn afgesneden nu wij de weg contro-
leren en Rissona's soldaten hebben hen vanachter aangevallen. lk ben van
plan Owens kasteel te belegeren. En ik heb de bevoorrading van het platte-
land nodig. Wie weet hoelang we hier zullen zijn?'
'Oh.' Ze gaf zich met een zuchtje over aan zijn verleidelijke kus. Hij
kromde haar rug en haar haar raakte bijna de grond. Hij trok aan de
rijgsnoeren van haar lijfje, maakte ze met één hand los.
'Maar,' mompelde hij, met zijn mond tegen haar hals aan, terwijl de
rijgsnoeren losgingen, 'er is een manier om de belegering veel korter te laten
duren. Zodat we hier een eind aan kunnen maken en naar huis kunnen gaan.'
'Hoe?' Ze probeerde zich te rechten, maar zijn armen waren sterk. Toen
hij haar optilde, vielen haar borsten uit het lijfje. Hij liep naar de tent.
Halverwege boog hij zijn hoofd en nam een tepel tussen zijn tanden. Ze
hapte zo luid naar adem dat ze er zeker van was dat de dichtstbijzijnde
soldaten het konden horen en ze strengelde haar vingers door zijn haar. Zijn
tong likte haar harde bruinroze tepel en zijn mond opende zich, gulzig, om
zoveel mogelijk van het zware, bollende vlees te omvatten. Ze kreunde en
hij lachte zachtjes. 'Vind je dit fijn, mijn lief?'
'Ga door,' hijgde ze, toen hij zijn hoofd wou opheffen en verder wou
lopen.
Hij rolde de tepel subtiel tussen zijn duim en wijsvinger en scheuten van
genot schoten als vallende sterren door haar heen. 'Maar als ik doorga, neem
ik je hier, voor de ogen van het leger, mijn lief, en dat zou je toch zeker niet
fijn vinden?'
Ze hield meteen stil, nestelde haar hoofd tegen zijn borst aan en hij
gniffelde.
Eenmaal in de tent legde hij haar op het lage onderstel dat als bed diende.
Liggend keek ze toe hoe hij de tent dichtdeed en terugkeerde. Hij deed zijn
overhemd uit en ging naast haar zitten, maakte de veters van zijn laarzen los
en schopte ze opzij. Ze ging rechtop zitten en sloeg haar armen om zijn naakte
torso. Ze genoot van de kracht van de stevig gespierde borstkas en kamde
met haar vingers door de wirwar van goudkleurige haren.
Ze vond zijn tepels en rolde ze tussen haar vingers zoals hij bij haar had
gedaan. Ze knielde half achter hem en kietelde zijn oorlel met haar tong.
Glimlachend en kreunend van genot draaide hij zich in haar omhelzing om
en tilde haar op zodat ze tegen zijn borst aan gewiegd werd. 'Het lijkt wel
tovenarij, mijn lief. Jij bent de enige vrouw aan wie ik denk, de enige vrouw
die rondspookt in mijn dromen. Hoe heb je me zo kunnen betoveren dat er
op jou na geen enkele vrouw voor mij bestaat?'
Zijn adem in haar oor was warm en ze kreunde weer, kantelde haar gezicht
zodat zijn mond de hare bedekte. Ze wilde niets liever dan naakt in zijn
omhelzing liggen, niets anders dan deze man die haar vulde, die de lege
hunkering in haar baarmoeder stilde, een hunkering die op Abelard na
niemand ooit bevredigd had.
Onbesuisd trok ze aan haar kleren. Ze trok de onderjurk van haar schou-
ders, schudde haar jurk van zich af, trapte haar schoenen en kousen uit.
'Rustig, mijn lief, rustig,' fluisterde hij en ze zuchtte protesterend toen hij
zich losmaakte en naast het bed ging staan om zijn broek los te maken. Zijn
harde erectie sprong eruit en ze kromde zich een beetje terwijl hij snel de
strakke stof van zijn heupen trok. Hij was zo snel boven op haar dat ze niet
echt zag dat hij zich verplaatste.
'Toe,' murmelde ze, net voordat hij in haar zakte. En toen was er niets
meer van belang, niets bestond meer, alleen de intense sensaties van hun
lichamen terwijl ze aan elkaar kleefden, armen en benen en tongen ineen-
gestrengeld. Lange, trage stoten kietelden haar, verlokten haar, brachten haar
in extase.
Naderhand doezelde ze in zijn armen; haar hoofd rustte op zijn borst. Ze
luisterde naar het langzame, ritmische kloppen van zijn hart, zijn zacht op
en neer gaande ademhaling. Hij streelde afwezig haar wang. 'Nydia,' fluis-
terde hij. De aandrang in zijn stem deed haar opkijken. 'Wil je naar huis?'
Ze haalde haar schouders op, streek de dikke haarlok uit haar gezicht. 'Ik
heb geen thuis.'
Hij greep haar schouders vast, bracht haar gezicht dicht bij het zijne. 'Jouw
thuis is bij mij. Welk ander thuis heb je nodig?'
Toen glimlachte ze. Ze volgde met één vinger behoedzaam de lijnen van
zijn spieren onder zijn huid. 'Geen ander, geloof ik.'
'Wat ik bedoelde was, wil je dat deze oorlog voorbij is?'
'Natuurlijk wil ik dat. Dat weet je.'
'Zou je dan willen...'
Ze maakte zich los, leunde naar achteren. 'Zou ik wat willen?'
'Zou je de Magie willen gebruiken. De muren van Owens fort met de grond
gelijk maken - dat moet toch zeker niet zo moeilijk zijn? Niet moeilijker dan
de brug? Als we in Owens burcht zouden kunnen komen...'
Ze schudde ongelovig haar hoofd, haar benen opgetrokken, haar armen
om haar knieën heen geslagen. 'Besefte je die nacht niet hoe gevaarlijk het
is? Het was de Magie - de gevolgen van de Magie - die die cycloon deden
ontstaan. We hadden allebei gedood kunnen worden als hij van de andere
kant was gekomen of onze richting was opgegaan...'
'Maar dat gebeurde niet.' Hij verhief zich op één elleboog.
'Dat gebeurde niet, maar ik weet niet waarom. De Magie is niet één of
ander geheim wapen dat je in een opwelling kunt gebruiken. Ik heb haar die
nacht gebruikt omdat we in de val zaten en we op geen andere manier uit
die situatie leken te kunnen komen. Geloof me, als het er niet zo hopeloos
had uitgezien, zou ik het nooit hebben voorgesteld, had ik er zelfs nooit aan
gedacht. En dan nog, we hebben er alleen wat tijd door gewonnen.'
'Als je de muren sloopt, zul je meer doen dan tijd winnen. Je kunt me
helpen hier een eind aan te maken - voor eens en altijd.'
'Abelard, ik kan niet geloven dat je dit van me vraagt. Ik kan niet geloven
dat je er ook maar aan denkt.'
'Het kan weken, misschien wel maanden duren om een tunnel onder de
muur door te graven en hem neer te halen. Mortmains burcht is goed
gebouwd - misschien moeten we ze wel uithongeren. Ondertussen, de rest
van het land - ben je Garrick en Ithan en Missiluse vergeten? De Harleys
hebben Ahga geplunderd. Ben je dat vergeten?'
Ze staarde hem met onverbloemde ontzetting aan. 'Abelard,' fluisterde ze,
'vraag dit niet van me.'
Hij antwoordde niet, maar zijn ogen doorboorden haar en ze voelde zich
naakter en kwetsbaarder dan ooit, alsof ze één of ander object was zonder
eigen leven, wil of verlangens. Ze staarden elkaar lang aan. 'Goed dan,
vrouwe,' zei hij ten slotte. 'Dat zal ik niet doen.'
Ze stak haar hand uit, een hulpeloos gebaar van berouw. 'Abelard, je zei
dat ik je geholpen had - hiernaartoe geleid had - dat je zonder mijn
vooruitziendheid nooit zo snel zo ver gekomen zou zijn of Mortmains leger
telkens had kunnen ontwijken. Ik ben mijn gelofte toch nagekomen?'
Zijn ogen werden zachter en hij pakte haar vingertoppen vast. 'Ja,' zei hij,
alsof hij het liever niet wou toegeven. 'Ja, dat heb je gedaan. Kom hier, laten
we gaan slapen. We hebben morgen een lange weg te gaan.'
Met een diepe zucht strekte ze zich naast hem uit. Maar ze lag nog lang
wakker en vroeg zich af of het slechts een kwestie van tijd was voor hij haar
weer zou vragen de Magie te gebruiken. En als hij het weer haar vroeg, zou
het dan een verzoek of een bevel zijn?
Hoofdstuk vijfentwintig
Vanuit het raam van zijn gevangenis keek Phineas naar de samenstelling van
de belegeringsartillerie. Het was slechts een kwestie van tijd voor de buiten-
muren afgebroken waren, voor Mortmain zijn nederlaag zou moeten toege-
ven. In de wandelgangen van Mortmains fort gonsde het van de geruchten
die hardnekkiger aan de harten van Mortmains soldaten knaagden dan ratten
aan maïskolven.
Roderics bewegingsvrijheid was, sinds Abelards verschijning voor de
muren enkele weken geleden, ernstig beperkt. Nu bracht een nors kijkende
sergeant op gezette tijden hun maaltijden. Het was tien dagen geleden sinds
Phineas toestemming had gekregen om buiten wat aan lichaamsbeweging
te doen, maar de geluiden van de binnenplaats onder hem bereikten hem
nog wel. Hij mocht ook geen medegevangenen zien, van wie hij zelfs vanuit
zijn raam geen glimp meer opving. Uit de flarden van gesprekken die hij
opving, sprokkelde Phineas informatie bijeen. Ragonn was onherroepelijk
verloren, zijn troepen waren in een door de M'Callaster opgezette val gelopen
en in de pan gehakt. De wouden van Yudaw stonden in vlam. Honderden
hectaren bos brandden; het resultaat van Abelards laatste daad toen hij Vada
binnentrok.
Vreemd genoeg waren de boerderijen van Vada grotendeels gespaard
gebleven. Phineas hoorde de koetsbedienden en stalknechten de voortgang
van de campagne bespreken, terwijl ze Mortmains paarden op de kleine
binnenplaatsen onder zijn raam trainden. Ze waren zo gedemoraliseerd dat
het leek alsof ze geloofden dat verzet zinloos was.
Phineas hoorde ook de verhalen over Abelards mars door Vada en hoewel
hij sommige verwierp als kletspraatjes, geloofde hij de meeste. Men sprak
over 's Konings buitengewone kennis van de manoeuvres van zijn vijand, de
nauwkeurigheid van zijn strijdplannen. Hij wist dat Abelard geen behoefte
had aan spionnen zolang Nydia aan zijn zijde was.
Soms zag hij Mortmain de verdediging instructies geven, hoewel zijn
aandacht de afgelopen dagen was getrokken door de wapperende vlaggen
aan de andere kant van de muur. Hij herkende het groen en zilver van de
Lords van Mondana, het grijs en paars van Kora-lado en, overal traag
wapperend, de vlag van de Koning met de blauwe rand, de klauwen van de
adelaar uitgestrekt alsof ze Mortmains muren wilden grijpen.
Commotie in de aangrenzende kamer deed hem het raam verlaten. Hij
hoorde Roderics jonge stem luid protesteren en een gedempte vloek. Hij
zwiepte de deur open. De ruimte was vol bewakers. Eén had Roderic bij de
kraag gevat. Hij duwde de jongen de kamer door zodra hij Phineas zag. 'Laten
we gaan.'
'Nee, Kapitein!' riep Roderic. Hij schoot de kamer door en viel tegen de
soldaat aan, die hem van zich afschudde alsof hij een puppy was.
'Rustig maar, Roderic.' Phineas keek de bewaker aan. 'Waar gaan we
naartoe?'
De jongen keek op, tranen stroomden over zijn wangen. 'Maar, Kapitein...'
'Daar zult u wel achter komen.'
Phineas zei niets toen de bewakers hem wegsleurden. Ze duwden hem een
wenteltrap op totdat ze uiteindelijk in de heldere zonneschijn te voorschijn
kwamen. Een zacht briesje bracht zijn haar in de war en hij knipperde in het
verblindende middaglicht.
Hij hoorde haastige, lichte voetstappen en achter hen sprak Mortmain.
'Daar. Hang hem over de muur – laat hem bungelen. Zorg ervoor dat hij goed
zichtbaar is - ik wil dat Abelard Ridenau weet dat we deze hebben.'
Voordat Phineas kon reageren tilden ze hem op en dreven hem naar de
oostelijke poort. Er waren touwen om zijn borst, onder zijn armen en om
zijn polsen gewikkeld. Door de spanning deden zijn schouders pijn, maar de
touwen hielden hem stevig tegen het versterkte steen van de kantelen
gedrukt. Minstens vijftien meter onder hem was de harde, rotsachtige grond.
Abelards kamp was iets lager gelegen.
Mortmain bewoog zich naar de rand van de muur. Met één hand maakte
hij een kom rond zijn mond en vroeg de aandacht van de Koning.
In het kamp hoorde Nydia de schorre kreet en de geschreeuwde antwoorden.
Ze holde het kamp door en volgde de soldaten die vlak bij de muren van
Mortmains burcht samendromden.
Ze keek ontzet. Phineas bungelde over de rand van de muur aan touwen
die er te dun uitzagen om het gewicht van een man te kunnen houden. Een
kleine, donkere man leunde over de kantelen naast hem en brulde om
Abelard. Ze keek om, de Koning zoekend. Deze baande zich een weg door
de menigte, op de voet gevolgd door Niklas Vantigorn en Obayana.
Abelard brak door de opeengepakte soldaten heen en liep bijna tot aan de
muur van Mortmains burcht. Hij zou makkelijk door een pijl geraakt kunnen
worden. Nydia hield haar adem in en haar ogen richtten zich plotseling op
de muren. Ze wist dat er misschien een boogschutter op zo'n kans wachtte.
Boven op de poort leunde Mortmain naar voren en richtte zich tot de
Koning. 'Abelard Ridenau!'
'Ik ben gekomen, verrader.' Abelard stond met zijn benen stevig op de
grond, handen tegen zijn heupen. Eén hand hield het gevest van zijn dolk
vast.
'Herkent u uw Kapitein?'
'Ja.' Abelards stem weerkaatste tegen de muren.
'Als u mijn grondgebied binnen vierentwintig uur verlaat, zal ik hem en
alle andere gevangenen naar u terugsturen. Stemt u ermee in mijn grondge-
bied te verlaten?'
'Wiens grondgebied?'
'Het mijne.'
'Dit grondgebied is een deel van Meriga en zolang ik leef zal ik niet
toestaan dat er ook maar één meter vanaf wordt gehaald. Ik ga niet weg totdat
u afstand hebt gedaan van uw aanspraak op de koningstitel en mij opnieuw
een gelofte van trouw hebt gezworen.'
'Ik heb meer dan dertig soldaten van u, Abelard Ridenau. Als u niet binnen
vierentwintig uur bij deze muren weg bent, zal ik ze één voor één van deze
poort laten vallen - één voor ieder uur dat u blijft dralen. En deze man zal
de eerste zijn.'
Abelard snoof spottend. 'Dan hangt daar een lijk, Mortmain. U zult mij
geen voorwaarden dicteren.' Hij draaide zich om en liep met grote passen
terug naar de soldaten.
Nydia wendde zich ongelovig tot Obayana die naast haar stond. 'Hoe kan
hij...' Ze kon niet geloven wat ze gehoord had. Abelards woorden kwamen
haar immens wreed over. Wat ze ook dacht van Phineas, hij was de Kapitein
van de Koninklijke Garde; hij was altijd loyaal geweest aan Abelard. Hoe kon
Abelard zo gemakkelijk afstand van hem doen?
'De Koning heeft geen keus, vrouwe,' mompelde Obayana. 'Wat zou hij
anders kunnen zeggen zonder zwak te lijken?'
'Maar dan hebben we nog maar vierentwintig uur, voordat Mortmain...'
'Kapitein Phineas begrijpt dat. Begreep dat toen hij zijn eed aflegde. Als
het nodig is om in dienst van zijn Koning te sterven, weet ik zeker dat Phineas,
meer dan wie dan ook, daarvoor klaar is.'
Nydia kon alleen maar voor zich uit staren. Abelard baande zich een weg
door de menigte en gebaarde naar Obayana en Niklas. In een reflex liep Nydia
achter de mannen aan. Eenmaal in Abelards commandotent ging ze in de
hoek zitten, wat ze vaak placht te doen - de mannen waren gewend aan haar
aanwezigheid en dachten er niets meer van. Maar haar eigen inschatting van
de situatie werd bevestigd door de eerste woorden die de Koning sprak toen
hij zich tot zijn adviseurs richtte.
'We hebben vierentwintig uur, heren.'
Niklas schudde zijn hoofd en schuurde zijn vuist over het gevest van zijn
korte zwaard. 'Hoewel onze aanval op de muren, Abelard, enig succes lijkt
te hebben, zullen we nooit op tijd door de muren heen kunnen breken.'
'Er moet een andere manier zijn om binnen te komen,' zei Obayana. Hij
liep naar de tentopening en stond half binnen, half buiten. Hij staarde naar
de lange, lage constructie van Owens burcht achter massieve muren.
'We kunnen ze op den duur uithongeren,' zei Mondana.
'Maar niet snel genoeg om Phineas te redden.' Abelard staarde naar de van
dierenhuid gemaakte kaart die over zijn geïmproviseerde bureau lag uitge-
spreid. 'Als we geen andere manier kunnen bedenken, zullen we gedwongen
zijn hem te zien sterven.'
Nydia staarde Abelard aan. Hij keek haar doordringend aan en ze wist wat
hij van haar wilde.
Obayana schuifelde in de tentopening, alsof hij naar iets keek. 'Abelard,'
was alles wat hij met zachte stem zei.
Onmiddellijk stond de Koning naast hem en tuurde over zijn schouder
naar de doolhof van tenten, soldaten en proviand in het kamp. 'Wat is er?'
'Daar - ziet u...' Obayana brak de zin halverwege af en stormde bij de tent
vandaan, zijn korte zwaard getrokken. Onder een wagen die volgeladen was
met proviand sleurde hij een in lompen gehulde jongen van een jaar of
dertien vandaan. De jongen salueerde en stak meteen zijn handen omhoog.
'Mijn naam is Roderic. Ik was de vaandeldrager van de Koning. Alstublieft,
breng me naar de Koning.'
Obayana staarde de jongen vol verbazing aan. 'Waar kom jij vandaan?'
'Daar.' De jongen wees naar Owens kasteel. 'Ik ben vorig jaar samen met
Kapitein Phineas gevangengenomen. Ik ben zijn kamerdienaar geweest. Ze
zullen hem vermoorden - alstublieft, ik moet de Koning spreken.'
'De Koning is hier, Roderic,' onderbrak Abelard, die met grote passen aan
kwam lopen. 'Dus je hebt de veldslag overleefd.'
De jongen rechtte zich en salueerde. 'Majesteit. Neem me nog een keer in
dienst.' Hij zou zijn neergeknield als Abelard hem niet had tegengehouden.
'Zo is het wel genoeg, jongen. Hoe ben je eruit gekomen? Hebben ze je
laten gaan?'
De jongen grijnsde. 'Nee, ik weet een manier om naar binnen en naar
buiten te gaan, en ik dacht dat u dat moest weten - gezien de moeilijke positie
waarin Kapitein Phineas zich bevindt.' Hij gebaarde naar de muren waar
Phineas verdwenen was.
'Kun je ons laten zien hoe we binnen kunnen komen?'
'Ja, Majesteit. Ik weet een weggetje.'
Abelard deed zijn arm om de jongen heen en spoorde hem aan te blijven
praten terwijl ze naar de tent liepen.
De fluisterende stemmen stegen als een onregelmatig refrein op toen de
bewakers Phineas door de smalle gang van de donjon sleurden en duwden.
Opeens vertrok zijn gezicht van pijn toen een zware elleboog tussen, zijn
schouderbladen plofte en hij een schemerige, ondergrondse kamer inge-
duwd werd.
Nu Abelard Mortmain zo dicht op de hielen zat was alle schijn van
hoffelijkheid kennelijk verloren gegaan. Of misschien, dacht Phineas, terwijl
hij wankelend opstond en zijn tunica rechttrok, vond Mortmain het eigenlijk
helemaal niet leuk om hem vermoorden.
'Het is de Kapitein.'
'Kapitein Phineas!'
'Hoe gaat het, Kapitein?'
Vanuit het schemerduister smolten donkere vormen samen tot de gedaan-
ten van mannen. Phineas herkende de gezichten van de andere gevangenen.
Hij wreef over zijn polsen waar de touwen pijnlijke, rode brandwonden
hadden achtergelaten. Hij knikte ter begroeting.
'Is er nieuws, Kapitein?'
'Is het waar dat de Koning gekomen is?'
Phineas haalde diep adem terwijl zijn ogen gewend raakten aan het gebrek
aan licht. De mannen die rond hem samendromden zagen er redelijk gezond
uit, hoewel ze al meer dan twee weken in de cel hadden gezeten. 'Heren,'
begon hij. Onmiddellijk werden ze stil en hij was blij te zien dat ze in de
houding gingen staan.
Zonder omhaal van woorden vertelde hij hun alles wat hij wist: dat de
Koning inderdaad naar Lost Vegas gekomen was, dat Mondana, Kora-lado,
Rissona en de M'Callaster in opstand gekomen waren tegen de alliantie. Ten
slotte vertelde hij hun van Mortmains ultimatum.
'Dus we zullen sterven, Kapitein?' De eerste man die sprak was waarschijn-
lijk ook de oudste - Phineas herkende hem als een oudgediende van vele
campagnes. Hij was al een oude soldaat geweest toen Phineas nog jong was.
'Tenzij de Koning een manier ontdekt om binnen te komen, of Mortmain
op de één of andere manier dwingt...'
'Nou, ik ben er klaar voor,' gromde de spreker. Hij wendde zich af. De rest
ging dichter bij elkaar staan, luid speculerend.
'Heren,' Phineas verhief zijn stem en het gekeuvel stopte. Maar voor hij
verder kon gaan, zwaaide de zware stalen deur open en een tengere gestalte
werd de ruimte in gegooid. Hij landde met een zware bons op de vloer.
'Roderic!' Phineas snelde naar de roerloze vorm. Hij wiegde het hoofd van
de jongen, turend in het schemerduister. Uit een grote wond in zijn voor-
hoofd stroomde zwart bloed en wit bot glansde mat in het schemerlicht. 'Bij
de Ene, wie heeft dit gedaan?'
De jongen was bewusteloos. Iemand klopte op zijn arm en gaf hem een
groezelige, vochtige linnen lap. Voorzichtig depte Phineas het bloed, drukte
de randen van de wond samen. Roderics gezicht was gezwollen en vertoonde
blauwe plekken. Zijn arm hing in een scheve hoek. 'Wie heeft dit gedaan?'
herhaalde hij, meer tegen zichzelf dan tegen de toeschouwers.
'Is dit de jonge vaandeldrager, Kapitein?'
'Ja.' Hij gaf het met bloed doordrenkte vod terug. 'Kan ik hem hier ergens
enigszins comfortabel neerleggen?'
'Hier.'
De mannen trokken zich respectvol wat terug toen Phineas het inerte
lichaam van de jongen naar een stapel gerafelde dekens bij een muur droeg.
'De situatie is veranderd,' mompelde één van de mannen.
'Ja.' Phineas voelde de pols van de jongen. Hij was zwak en klopte
onregelmatig onder zijn hand. 'Ik had dit kunnen verwachten.'
Opeens kraakten de verroeste scharnieren van de stalen deur. Phineas
stond half op, verwachtte een andere schok. Hij hapte naar adem toen hij
een frêle gedaante, met een hoog opgeheven fakkel en een mand aan de arm,
de ruimte in zag turen. 'Phineas!' Het was een hoge, heimelijke fluisterstem.
'Phineas, bent u hier?'
Hij stond naast haar voor de anderen konden reageren. 'Melisande! Wat
doet u hier?'
De fakkel maakte haar grote ogen lichtgevend. 'Ik zag wat er met Roderic
gebeurde. Ik wist dat ze u hiernaartoe gebracht hadden en hoopte dat hij
hier ook zou zijn.'
'Hij is hier.' Phineas gebaarde naar het geïmproviseerde bed. 'Wat zag
u?'
'Die bende koksjongens - ze besprongen hem. Hij wist niet eens wat hem
raakte, denk ik. Ik probeerde ze te stoppen, maar er waren er te veel. En tegen
de tijd dat de bewakers kwamen, tja, ik kon niet veel doen.' Ze wierp een blik
op de muur. 'Ik - ik heb wat water gebracht en verband. Ik - ik weet niet wat
ik moet zeggen.'
'Het is niet uw schuld.' Wat hij zei was alleen voor haar oren bestemd en
ze wisten allebei dat hij niet doelde op Roderics pak rammel.
'Ik heb geprobeerd met mijn vader te praten, maar hij wil niet luisteren.'
'Ik verwacht niet dat hij dat zal doen.' Hij leidde haar naar de deur. 'U
kunt maar beter gaan. Hoe bent u langs de bewaker gekomen?'
'Er is geen...' begon ze, en stopte. Ze keek Phineas smekend aan.
'Ga.' Hij pakte haar mand en luisterde hoe de zware deur galmend achter
haar dichtviel. Hij hoorde haar zachte voetstappen wegsterven in de gang.
Geen bewaker. Slechts een vergrendelde deur. Eén vergrendelde, stalen deur.
Een klein raam, zo hoog in de cementen muur dat het ondenkbaar was via
die weg te ontsnappen. Maar geen bewaker. Dan had Mortmain weinig
soldaten. Als er alleen maar een mogelijkheid was om Abelard te bereiken...
Hij ging naar Roderic, knielde naast hem neer en opende de mand. Hij
ontkurkte een fles schoon water en bevochtigde een wit linnen verband. Hij
beroerde er de lippen van jongen mee.
'Kapitein.' Het was nog geen zuchtje.
'Ik ben hier, jongen, blijf stilliggen.'
'De Koning.'
'Ik weet het, de Koning is heel vlakbij.' Even vroeg hij zich af of de jongen
hallucineerde.
'Is het donker?'
'Ja, ja, jongen, het is donker. We zijn in een souterrain, een kelder, ergens
onder de burcht...'
'Koning - na het donker - sta klaar.' Roderic tastte zoekend naar Phineas'
hand. 'Heb hem verteld...'
'Blijf stilliggen, jongen, rust uit.'
'Luister!' De aandrang maakte de fluisterstem hard. 'Ben naar de Koning
gegaan. Na het donker - verwacht - redding - sta klaar.'
'Wat zegt hij, Kapitein?'
'Zei hij dat hij naar de Koning is gegaan?'
'Hij droomt zeker, hè?'
Hoop maakte de stemmen hees van opwinding. Achter Phineas' rug liepen
de mannen rusteloos heen en weer, als bladeren dwarrelend in een bries.
Phineas ging weer staan, hij durfde nauwelijks te geloven wat de jongen zei.
'Roderic.'
De ogen van de jongen knipperden, probeerden zich te openen en werden
onbeweeglijk.
'Knijp in mijn hand als je me begrijpt.' De druk die als antwoord gold deed
Phineas verdergaan: 'Goed. Eén keer voor ja, twee keer voor nee, begrepen?'
Weer werd hij krachtig geknepen, één keer, toen twee keer en vervolgens
nog een keer. 'Goed. Nu, probeer je me te vertellen dat je naar de Koning
toe bent gegaan?'
De vingers spanden en ontspanden zich.
'Heb je een weg naar buiten gevonden?'
Weer een kneep in zijn hand.
'Heb je de Koning ontmoet?'
Het antwoord was ja.
'En hij zal na het donker hier zijn?'
Ja.
Phineas streek het ruige haar van de jongen van zijn voorhoofd en maakte
het glad. Zo hadden die zware jongens uit de keuken hem te pakken
gekregen, dacht hij. Roderic was in geen weken meer op de binnenplaats van
de keuken geweest - ze moeten hem overrompeld hebben toen hij te-
rugsloop. En waarom was hij teruggekomen? Opdat Mortmain geen onraad
zou ruiken, natuurlijk. Hij zat met gekruiste benen naast de jongen op de
grond en luisterde naar zijn zware ademhaling. De avond kroop voort terwijl
hij waakte.
Langzamerhand werd de duisternis om hem heen ondoordringbaarder,
zodat hij de lichamen van de mannen niet langer kon onderscheiden van de
zwartheid van de ruimte. Geluiden leken buitengewoon hard: het gebrom
en gesnurk van de mannen die tegen elkaar aan lagen te slapen, gekuch,
kelen die geschraapt werden, wat onderling gemompel. Hij had misschien
wat gedoezeld, maar opeens was hij klaarwakker, gealarmeerd door een luide
knal buiten. De mannen stonden wankelend op terwijl het plafond boven
hun hoofden trilde door de kracht van één of andere massieve klap. In de
gang aan de andere kant van de stalen deur klonk het geluid van rennende
voetstapen en vaag hoorde Phineas een hoorn alarm blazen.
Hij is gekomen! dacht hij en hij keek neer op Roderic. De jongen lag
onbeweeglijk. Zijn lichaam was koud. Phineas zocht naar zijn pols. Hij klopte
niet. Hij slaakte een diepe zucht en liet zijn schouders hangen.
'Kapitein.' In het donker tastte een van de soldaten naar zijn schouder.
Phineas stond op. 'Ik ben hier.'
'Is het - Kapitein, denkt u dat...'
'Ja. Ik denk dat de Koning gekomen is.'
De mannen juichten galmend, maar Phineas was stil. Hij stond naast het
lichaam van de dode jongen. Zelfs toen de deur opensloeg en licht de kelder
binnenstroomde, draaide hij zich schoorvoetend om en knipperde met zijn
ogen. De mannen drongen door de deur naar buiten en begroetten hun
redders met luid geschreeuw.
'Jij - jij daar!'
Phineas besefte eerst niet dat de soldaat tegen hem sprak. Hij draaide zich
om en rechtte zijn schouders.
'Jij daar - wat is je naam? Je rang?'
'Mijn naam is Phineas. Ik ben de Kapitein van de Koninklijke Garde.'
'Edelachtbare!' De soldaat ging onmiddellijk in de houding staan en
salueerde. 'Engus Greentree, Luitenant van de Eerste Compagnie van Mon-
dana.'
Hij kwam wat dichterbij en drong langs de laatste gevangenen die naar
buiten stoven om zwaarden, staven en wat dan ook te bemachtigen voor de
veldslag. 'Is dat een gevangene?'
'Roderic, de vaandeldrager van de Koning. Hij heeft me deze winter
gediend.'
'Is hij gewond?'
'Hij is dood.'
'Oh. Het spijt me.' Hij gebaarde over zijn schouder. 'De Koning is in de
ridderzaal, geloof ik. Wilt u zich bij hem voegen?'
Phineas knikte.
Engus trok zijn korte zwaard uit zijn schede. 'Wilt u mijn zwaard hebben?'
Phineas pakte het aangereikte wapen. Hij genoot bij de aanraking van het
gevest toen hij het in zijn hand schoof. Bijna een jaar geleden had hij voor
het laatst een wapen vastgehouden.
'Zal ik iemand sturen voor het lichaam?'
'Ja. Bedankt, Luitenant.'
'Weet u de weg?'
'Ik geloof van wel.' Hij wachtte niet op het saluut van de luitenant. Hij
liep de lange gang door, een smalle trap op en liep door een andere smalle
gang totdat de doorgang breder werd. Hij hoorde de vertrouwde geluiden
die het eind van een veldslag kenmerkten - voornamelijk het gekreun van
de gewonden, de geschreeuwde bevelen van de overwinnaars, het geluid van
huilende vrouwen. Bij de ingang van de zaal stopte hij.
Op de estrade stond Abelard voor Mortmain, die werd vastgehouden door
drie bewakers. Phineas herkende Mondana en Obayana, en ook een paar
andere soldaten die Mortmains verslagen soldaten bewaakten.
'Zweer!' Abelard duwde de punt van zijn slagzwaard tegen Mortmains keel
aan.
Mortmain schudde zijn hoofd.
'Dan zult u sterven, verrader.' Abelard trok zijn hand terug om hem de
genadeklap te geven. Van de andere kant van de ruimte vloog Melisande met
een opgeheven dolk op hem af.
Phineas zag met een wee gevoel in zijn hart dat ze gekleed was als een
jongen. 'Nee!' riep hij zo luid als hij kon, maar haar gil deed zijn stem
verloren gaan.
Abelard liet het slagzwaard vallen en het kostte hem weinig moeite de
dolk uit haar greep te ontfutselen. Het was alsof het een keukenmes was. Hij
pakte haar bij middel en staarde hij haar aan toen hij besefte dat ze een vrouw
was. 'Wat hebben we hier?' Hij grinnikte naar Mortmain terwijl hij Melisan-
de's kin omhoogduwde. 'Wie ben je, liefje?'
Mortmain probeerde zich uit de greep van zijn bewakers los te worstelen
en Abelard knikte langzaam. 'De dochter. Mortmains erfgename. Zo.' Hij
knevelde haar met één arm rond haar lichaam.
Melisande kronkelde, maar haar worsteling was vergeefs. Abelard was te
sterk.
'Ik wil het op een akkoordje gooien, Mortmain.' Abelards mond krulde in
een gemene grijns. 'Geef me uw dochter, laat haar mijn Koningin worden
en leg een gelofte van trouw af. Dan zal ik u laten leven.'
'Over mijn lijk,' spuwde Mortmain.
'Ze is een schoonheid, die dochter van u.' Abelards ogen versmalden zich
en Phineas deed een stap naar voren. Hij hapte naar adem toen Abelard
Melisandes overhemd bij de kraag vastpakte en het tot aan haar middel
openscheurde. Slechts haar dunne hemd bedekte haar borsten.
'Zweer, Mortmain, of ik neem haar nu - hier - en u zult toekijken.'
Mortmains gezicht werd rood en hij duwde tegen zijn bewakers aan.
'Nee, Vader,' gilde Melisande. 'Alsjeblieft, nee, het geeft niet...'
'Nee?' Abelards stem deed Phineas huiveren. Voor hij nog een stap kon
zetten, was haar witte hemd aan flarden gescheurd. Abelard trok haar armen
op haar rug en duwde haar naakte, witte borsten naar voren zodat iedereen
ze kon zien. Hij draaide haar rond zodat ze de zaal inkeek. 'Wat vinden jullie,
mannen. Zullen we allemaal genieten van Mortmains erfgename?'
De soldaten juichten en Phineas strompelde naar voren. Hij geloofde
nauwelijks wat hij zag.
Abelard dwong haar haar vader aan te kijken en rolde één roze tepel tussen
zijn vingers. 'Nou, Mortmain? Of zal ik haar door de bewakers op tafel laten
leggen?'
'Vader...' Melisande gilde gepijnigd.
'Abelard!' schreeuwde Phineas.
Maar de aandacht van de Koning was gefixeerd op zijn vijand die tussen
zijn bewakers in op zijn knieën viel en met een door tranen verstikte stem
de woorden van de Gelofte van Trouw opzei.
Hoofdstuk zesentwintig
De kaarsen brandden zwakjes toen Abelard bij haar kwam, zijn overhemd
halfopen, zijn broek nonchalant in zijn laarzen gestopt. Zijn haar was in de
war en een woeste baard bedekte zijn kin. Nydia keek hem koeltjes aan en
toen hij haar in zijn armen wou nemen liep ze naar de andere kant van de
kamer.
'Wat is er?' Hij klonk oprecht verbaasd, maar zijn ogen waren halfdicht
en behoedzaam.
Toen ze uiteindelijk sprak, was haar stem kil, hoewel de emotie als zomerse
hitte door haar woorden zinderde. 'Je komt zo uit je bruidsbed bij me en
verwacht dat ik je verwelkom? Is je lul al droog?'
Hij deinsde achteruit. Hulpeloos spreidde hij zijn handen. 'Nydia, je
begrijpt toch zeker wel dat ik dat alleen gedaan heb om de Unie te consoli-
deren...'
'De Unie?' Ze spuwde het woord giftig naar hem terug. 'Vanmorgen heb
ik gezien hoe je een andere vrouw tot echtgenote genomen hebt - haar je
Koningin maakte voor de ogen van beide legers - en haar trouw zwoer totdat
je erfgenaam geboren of aangewezen is. Heb je in de afgelopen drie uur een
erfgenaam benoemd? Of heb ik iets gemist?'
Hij keek haar ongemakkelijk aan. 'Nee, nee, ik heb geen opvolger be-
noemd. Maar je begrijpt toch zeker wel dat ze niets voor me betekent? Ik ben
alleen maar met haar getrouwd omdat...'
'Omdat ze een provincie erft die groter is dan enige andere op die van
jezelf na. Omdat door met haar te trouwen je meer land controleert dan enige
andere man in Meriga. Omdat er nu niemand sterk genoeg is om jouw recht
op de heerschappij aan te vechten.'
Abelard bloosde en fronste zijn wenkbrauwen. 'Als je gedaan had wat ik
je ruim een maand geleden vroeg, zou dit allemaal niet gebeurd zijn.'
'Ik? Wat heb ik ermee te maken?'
'Als je je Magie had gebruikt en deze muren met de grond had gelijkge-
maakt, zou de belegering nooit zo lang geduurd hebben en waren we beiden
nu veilig op Ahga geweest.'
Ze schudde ongelovig haar hoofd. 'Ga je gang en geef mij maar de schuld!
Dit heeft niets met mij te maken. Je bent met dat meisje getrouwd om jouw
doel te bereiken - je dwong haar vader te capituleren op de meest wrede
manier - hoe kun je zeggen dat het mijn fout is? Ik heb gehoord wat er
gisteravond is gebeurd. Je hebt haar bijna helemaal ontbloot en dreigde haar
te verkrachten voor de ogen van haar vader. De strijd was gewonnen,
Mortmain was verslagen. Het was niet nodig haar op die manier te gebrui-
ken...'
Abelards schouders spanden zich. 'Ik heb je gezegd, vrouwe, dat er in een
oorlog geen regels zijn - dat mannen doen wat ze moeten doen.'
'En ik neem aan dat het absoluut noodzakelijk was om met haar te trouwen
- absoluut noodzakelijk om haar trouw te zweren...'
'Het betekent niets.'
'Het betekent alles!' gilde ze. 'Je hebt je woord gegeven - je belofte. Wat is
er nog meer? En nu sta je hier en bied je aan je woord te breken met mij -
leuk voor jou, misschien, maar hoe zit het met mij? Jij bent de Koning - ze
zullen zeggen dat ik je verleid heb - dat ik je betoverd heb - je geeft geen moer
om mij. Je denkt alleen maar aan je eigen genot - wanneer het jou uitkomt.'
Hij boog zijn hoofd en keek haar woest aan. 'Goed dan, vrouwe. Als dat
je stemming is, zal ik mijn pleziertjes wel ergens anders zoeken.'
Hij draaide zich om, maar haar volgende woorden deden hem stilstaan.
'Wacht, Majesteit,' riep ze enigszins hysterisch. Ze klonk een beetje dronken.
'Wil je niet weten wat je vandaag gezaaid hebt - de oogst die deze werkdag
je zal opleveren?'
Met een strak gezicht draaide hij zich om naar haar. 'Nou, heks?'
Ze glimlachte, een harde, triomfantelijke glimlach, en gooide haar hoofd
naar achteren. 'Ik zie zelden zo ver, Majesteit, want zelden heeft een daad
zulke verstrekkende gevolgen. Maar de schaduw van vandaag strekt zich over
vele jaren uit. Je Koninginnetje is onvruchtbaar - ze zal je geen zoon
schenken, noch een dochter. Er zal geen wettelijk erfgenaam van Meriga zijn
om in jouw voetstappen te treden - en je andere zonen zullen dit land na je
dood verscheuren, als jakhalzen een kadaver. Luister naar me, Majesteit, en
onthoud goed wat ik zeg. Geen zoon van jou zal in Ahga heersen. De lijn van
de Ridenaus eindigt bij jou - en de Unie waarvoor je zo wanhopig hebt
gevochten, zal ten onder gaan in anarchie.'
Met een ongekende wilskracht dwong ze zichzelf, ondanks zijn toorn, te
blijven glimlachen. Hij opende zijn mond, aarzelde, en liep toen zwijgend
met grote passen weg.
Later, toen ze uitgehuild was, ging ze naar de top van de hoogste toren. Een
volle maan stond laag aan de hemel en bleke, grijze wolkslierten snelden
langs haar gezicht. Slechts een paar vuren flikkerden in de donkere nacht en
het land lag er vredig bij. Uitputting lag als een deken over alles heen.
Ze leunde tegen een kanteel en zuchtte. De lucht die ze uitademde was
een zachte huivering. Ze had hoofdpijn en haar ogen waren zwaar, maar toch
kon ze niet slapen. Ze staarde over het land; de zacht golvende heuvels
strekten zich in westelijke richting uit tot aan de zee, zo'n honderdvijftig
kilometer verderop, de vruchtbare akkers stonden nog vol gewassen. Ze
sprong op toen ze leer tegen cement hoorde schrapen.
'Vergeef me, vrouwe.'
Ze hapte naar adem toen ze de stem herkende en een lange gedaante uit
de duisternis te voorschijn kwam, een grijze schim tegen de donkere toren.
'Kapitein Phineas!'
'Vrouwe Nydia.'
Zijn stem had een hele treurige ondertoon die goed bij de hare leek te
passen. Nieuwsgierig deed ze een stap naar voren en ze tuurde naar hem in
het schemerduister. 'Hoe gaat het met u, Kapitein? Dat is lang geleden.'
'Het gaat redelijk met me; Mortmain was een zachtaardige cipier.'
'Dat heb ik vernomen.' In het donker gaapte ze hem aan. Zijn profiel was
mager en welgevormd, diepe groeven waren in zijn gezicht getekend. Zijn
lichaam was slanker dan dat van Abelard; zijn schouders waren niet zo breed
als die van de Koning, maar hij gedroeg zichzelf met de beheersing van een
zeer sterke man.
Het was even stil en toen zei hij, alsof hij zichzelf dwong te spreken: 'En
met u, vrouwe? Hoe gaat het met u?'
Ze boog haar hoofd terwijl de tranen in haar ogen sprongen en haar keel
dik werd. Ze schudde haar hoofd, niet in staat iets te zeggen. Er ontsnapte
een snik en hij zei: 'Ik begrijp het.'
Hij zuchtte diep en ging wat verder weg staan. Hij leunde tegen de kanteel
naast haar. 'Ik zag aan uw gezicht vandaag hoe het zat tussen u en Abelard.'
'Wat bedoelt u? Haar stem was hees.
'Ik wist toen ik u zag, vrouwe, de eerste dag in dat godvergeten dorpje dat
hij zou - dat u zou...' Hij haalde zijn schouders op. 'Ik heb geprobeerd u te
waarschuwen.'
'Was u niet verbaasd? Vandaag, toen hij met Melisande trouwde?'
In de duisternis dacht ze dat ze hem ineen zag krimpen toen de naam van
het meisje genoemd werd.
Hij was even stil, alsof hij nadacht. 'Nee,' zei hij ten slotte. 'Ik geloof van
niet.'
'Hij kent haar niet eens, Kapitein. Ze betekent niets voor hem - hoe kan
hij...'
Hij keek haar aan. Op zijn norse gezicht stond medelijden geschreven. 'Ik
heb u langgeleden verteld dat wat hij ook voor u mag betekenen, hij in de
eerste plaats de Koning was, altijd.'
'Ja,' antwoordde ze bitter. 'Dat zie ik nu in. Hij kwam bij me - nu, daarnet.
Hij moet uit haar bed zijn gekomen - en verwachtte dat ik...' De woeste
uitdrukking op Phineas' gezicht bracht haar tot zwijgen. Zijn handen waren
tot vuisten gebald en hij sloeg tegen de stenen muur, geen acht slaand op de
pijn.
Hij vloekte zachtjes en wendde zich af. In een paar snelle stappen was hij
aan de andere kant van de torentop en met nog een vloek schopte hij tegen
de muur van de kanteel.
'Phineas!' riep ze verbaasd uit.
Hij antwoordde niet, maar leunde tegen de muur. Al zijn spieren waren
gespannen en verstijfd.
Het begon haar te dagen en beschroomd kwam ze naderbij.
'Phineas,' zei ze zachtjes. 'U houdt van haar, hè?'
Hij wierp haar een gepijnigde blik toe en wendde zich af. Ze legde haar
hand op de zijne en hij schudde die niet van zich af.
'U houdt van haar - en u hebt gezien wat hij gisteravond in de ridderzaal
met haar deed?'
Hij knikte. 'Ik wou hem vermoorden,' fluisterde hij. 'Ik wou mijn Koning
vermoorden.' Hij glimlachte, een flauwe, broze glimlach vol pijn, alsof zijn
gezicht kon breken. 'Hij kwam vannacht naar u toe?'
Ze knikte, wilde geen zout in zijn wonden strooien.
'Hij zal nooit van haar houden. Hij zal haar alleen gebruiken om een
erfgenaam te krijgen...'
'Nee,' fluisterde Nydia. 'Ze is onvruchtbaar - er zal geen erfgenaam zijn.
Nooit.'
Phineas zakte tegen de kanteel ineen. 'Oh, bij de Ene.' Zijn stem brak.
Huiverend richtte hij zichzelf op, zijn ruggengraat zo onbuigzaam als een
ongetemperde kling. 'En het koninkrijk?'
'Zal uiteenvallen. Uiteindelijk.'
Hij zei niets meer. In het oosten werd de hemel beroerd door de eerste
stralen van de opkomende zon. Ze stonden zij aan zij, elkaar niet aanrakend,
totdat het licht sterk genoeg was om hen te verblinden.
Hoofdstuk zevenentwintig
Nydia staarde recht voor zich uit in het niets. De hoeven van de paarden sloe-
gen een gestaag, verdovend ritme op het brede wegdek van de hoofdweg. Ach-
ter hen rezen de Saraneva Mountains op, een donker silhouet tegen de wolke-
loze hemel. De middagzon brandde op haar schouders. Liss en de overigen
hadden hun mantels van zich afgeworpen, maar Nydia kon het niet schelen.
Een merkwaardige verdoving was op haar neergedaald toen de kleine
groep vanuit Vada de uitlopers van de Saraneva mountains ingetrokken was.
Het land lag verwoest onder de nazomerzon. Mensen die op de akkers en in
de dorpen werkten, onderbraken overal hun herstelwerkzaamheden om hen,
terwijl hun paarden in handgalop voorbijreden, in een sombere stilte aan te
staren. Nydia ontweek hun blikken. Ze voelde hun rancune in de geelbruine
velden, de afgebrande ruïnes van de boerenhoeven en graanschuren. In
Yudaw smeulde het vuur nog steeds, zei de sergeant van de garde, en overal
werden de mensen geconfronteerd met hongersnood.
Ze waren goed bevoorraad; Obayana had bevolen dat het ze aan niets
mocht ontbreken op hun reis terug. En nu waren ze dus zes weken verwijderd
van de Kora-lado-pas, in oostelijke richting trekkend naar Ahga en Abelards
grondgebied.
Maar zij ging niet naar Ahga, dacht Nydia. Nooit. Niet zolang Agara daar
de scepter zwaaide, ook al was de Bisschop dood. Het was Liss die had
voorgesteld, kort na haar aankomst op Obayana's burcht, dat Nydia haar
misschien zou willen vergezellen naar de hoeve van haar ouders ergens in
Linoys. Liss wilde ook niet naar Ahga terugkeren.
De gedachte aan Linoys, aan Tedmunds burcht, aan Tedmund zelf, leek
haar te troosten. De afstand garandeerde dat Nydia er buiten het bereik van
Agara zou zijn, maar het toch op de één of andere manier klaar zou kunnen
spelen een boodschap aan Vere over te brengen en haar dierbare boeken
terug te krijgen. En daarna? De toekomst was slechts een grote leegte die met
iedere passerende kilometer leek te groeien.
De dagen die volgden op het huwelijk van de Koning waren gepasseerd
in een nevel van medelijdende blikken van de vrouwen en zijdelingse
blikken van de mannen, die naar haar wiegende heupen keken als ze
voorbijliep en hees fluisterend opmerkingen maakten die bestemd waren
voor haar oren. Ze voelde zich niet langer veilig tussen de soldaten van
Abelards artillerie en ze wist dat Mortmains soldaten zouden kunnen
denken dat 's Konings afgedankte gezelschapsdame een willig slachtoffer
was. Obayana had aangeboden haar vertrek te arrangeren, maar de gedachte
Vada te verlaten zonder Abelard ten minste nog één keer te zien was meer
dan ze kon verdragen. Onder haar woede lag bittere pijn en de wetenschap
dat hij nooit van haar kon zijn of zij van hem was als een messteek in haar
maag.
Haar onderhoud met Abelard was zowel kort als openbaar geweest. De
manier waarop hij haar verzoek om te mogen vertrekken aanhoorde, zonder
haar aan te kijken, had iets vernederends. Zijn ogen waren gevestigd op een
perkamentrol en zijn hand bewoog gehaast over het vel. Zelfs toen ze
uitgepraat was, keek hij haar niet aan.
Hij rolde het perkament op en deed het in een houten koker. Hij pakte de
zegelwas van de andere kant van het bureau, goot wat op de uiteinden en
drukte ter verzegeling zijn zegelring erop. Hij gaf hem aan de bode die achter
hem stond te wachten. 'Naar mijn zoon, Brand, zo snel mogelijk. Misschien
is het nodig dat je 's nachts reist, want dit moet Brand bereiken...' hij keek
voor de eerste keer sinds ze in de ruimte was op naar Nydia, binnen twee
weken.'
'Zoals u zegt, Majesteit.' De bode boog door zijn knie en was vertrokken.
'Majesteit...' begon Nydia, die het gevoel had alsof ze haar hele verzoek
moest herhalen '... zou u zo vriendelijk willen zijn...'
Zijn ogen gleden over haar lichaam en ze slikte. Ze voelde haar wangen
branden toen zijn ogen op haar boezem bleven dralen en ze zag dat alle
andere mannen die bij hem in de buurt stonden haar met dezelfde onbe-
schaamde blik bekeken. 'Je mag me verlaten, mijn lief, maar niet omdat ik
vriendelijk ben.'
Ze slaakte een kreet, een zwak, onwillekeurig protest, maar hij wuifde met
zijn hand alsof hij haar als een vlieg wou wegjagen. 'Ga,' snauwde hij en ze
was blij dat ze onder de onverschilligheid, die hij zo goed veinsde, de emotie
zag.
Ze had langzaam een revérence gemaakt. Toen ze opkeek, had hij zich
afgewend en scheurde hij traag een andere boodschap open. Phineas knikte.
Ze kon niet zeggen of het een groet was of een teken dat ze kon gaan, maar
ze zag de donkere kringen onder zijn ogen, de groeven rond zijn mond alsof
ze uit graniet gehouwen waren. Ze maakte een lichte buiging voor hem en
draaide zich om.
Toen Nydia bij de deur was weerklonk luid de lach van de Koning, echoënd
tegen het gewelfde plafond. Ze kromp ineen. De bewaker zwaaide de deur
met een wellustige blik voor haar open. Ze tilde haar rok op en holde weg.
Onderweg keek Nydia naar Liss met het kind. Reginald was een stevige baby
met zandkleurig haar geworden. Hij had vlezige dijen en mollige armen.
Alles wat hij in zijn handen kon krijgen bracht hij naar zijn mond. Het leek
wel alsof hij de meeste tijd, als hij niet sliep, gulzig drinkend aan zijn moeders
borst doorbracht. Hij probeerde te drinken aan de borst van iedere vrouw
die hem vasthield - een verschijnsel dat een grote bron van vermaak was
voor iedereen in de stoet. Maar Nydia kon de onverschilligheid, het vage
besef dat er niets van belang was, dat niets helemaal echt was, niet van zich
afschudden. Ze leefde van minuut tot minuut, als onsamenhangende kralen
aan een ketting.
Halverwege Tember waren ze nogmaals vlak bij Abelards grondgebied -
een gebied waar de oorlog net zoveel verwoestingen had aangericht als
Abelard in zijn kielzog had achtergelaten. 'Harleyruiters,' zei de kapitein van
de garde, met een nors gezicht wijzend op de geruïneerde boerderijen, de
verse grafheuvels die als zweren op de geplunderde, ongecultiveerde akkers
verrezen.
Nydia huiverde en wendde zich af. Ze had genoeg oorlog gezien. De
beschadigde huizen en stallen, zwartgeblakerde stenen en verkoolde houten
balken die als weggegooide blokken lukraak in het rond lagen, deden haar
denken aan haar vaders burcht. Ze hield haar hoofd omlaag, haar ogen
vastberaden op de weg gericht.
Eindelijk, toen de eerste Tober naderde, raakte Liss aarzelend haar arm
aan. 'Vrouwe?' Liss probeerde haar te vermijden, alsof ze geen woorden had
om Nydia in haar verdriet te bereiken. 'Ziet u dat? De schaduw aan de
horizon? Dat is Ahga, vrouwe. We zijn bijna thuis.'
Thuis. Het woord had een nare bijsmaak. Ze keek op en volgde Liss' vinger
naar de donkere vlek aan de oostelijke hemel. Thuis. Ahga. Ze had gedacht
dat ze aan Abelards arm zou terugkeren. Ze had nooit gehoopt zijn Koningin
te worden, maar zijn gezellin - beschermd, bemind en gekoesterd in zijn
sterke armen. De gezellin van de Koning - ze had erover gefantaseerd tijdens
de lange trek door Yudaw en Vada, had ervan gedroomd tijdens de lange
nachten in Kora-lado. De mensen zouden langs de straten staan, net als de
dag waarop de Koning was weggereden, bloemen gooien, wijn aanbieden en
toosten op hun zegevierende Koning. Geen vrouw zou zich over zijn zadel
durven werpen, want daar zou zij zijn, aan zijn zijde, zich koesterend in de
weerkaatste gloed van zijn glorie.
Niet nu. Nooit. Ze liet haar schouders hangen toen de werkelijkheid tot
haar doordrong. Ze zou nooit aan de arm van de Koning binnenkomen - ze
kwam omdat ze door hem gedoogd werd: een bedelares, een vluchtelinge,
net als alle anderen die uit angst voor de opmars van Harleyruiters gevlucht
waren. Ze ontweek Liss' bezorgde blikken.
Bij de poorten van het tolstation werden ze gedwongen te stoppen. De
poorten waren gesloten en vergrendeld. Nydia zat al een heel tijdje in haar
zadel voor ze zichzelf voldoende had wakker geschud en ze begreep dat er
een probleem was. Ze gleed zonder hulp op de grond en liep naar de kapitein
van de garde die bij de poorten zachtjes ruggespraak hield met de sergeant.
'Is er een probleem, Kapitein?' Haar heldere stem maakte abrupt een eind
aan het gesprek. Het gezicht van de man was behoedzaam. Hij keek haar niet
aan toen hij antwoordde: 'Er zijn wat vragen omtrent uw terugkeer, vrouwe.'
'Ze gaat met mij mee naar huis,' onderbrak Liss.
'Ja, vrouwe. Het schijnt dat er iemand is die u wil spreken.'
'Mij?' Ze liet haar kap naar achteren vallen en hief haar gezicht op naar
de kapitein. 'Ik begrijp het niet...'
'Vergeef me, vrouwe,' onderbrak de sergeant van de stedelijke garde, 'we
hebben het bevel gekregen u aan te houden, als u aankwam.'
Ze wendde haar blik tot de sergeant. Hij was misschien even oud als de
Koning en ontvankelijk voor haar schoonheid. Ze hief haar gezicht op naar
het zijne, sloeg haar ogen neer waardoor haar lange wimpers haar bleke
wangen bedekten. Ze hoorde zijn snelle ademhaling, zag zijn oogleden
zakken toen zijn ogen in een reflex over haar lichaam gleden.
'Ik ben een lid van de huishouding van de Koning. Wie zou me willen
aanhouden?'
De mannen keken niet op. De sergeant schoffelde met een teen in de
modder en zag eruit als een jongetje dat terecht was gekomen in een of andere
ruzie die hij niet begreep.
'Geef antwoord!' eiste ze toen het stil bleef.
'Vrouwe Agara Ridenau, de moeder van de Koning.' De stem van de
sergeant was schor, alsof hij de naam met tegenzin uitsprak. 'En de Bisschop
van Ahga.'
'De Bisschop van Ahga? Wij hebben afgelopen winter vernomen dat ze
tijdens de plunderingen omgekomen was.'
'Niet de oude. De nieuwe - ze is pas aangekomen, nog geen maand
geleden. Haar naam is Doriunn - ze komt uit een plaatsje vlak bij Ithan, in
Tennessy Fall.'
Nydia zat aan het voeteneinde van het bed. Haar handen waren dichtgekne-
pen in haar schoot, haar voeten plat op de witte, pijnhouten plankenvloer
die met nauwgezette precisie was gelegd. Het bed was zo smal dat het
onmogelijk was erop te liggen zonder de zijkanten vast te houden, want dan
zou een verkeerde draai haar op de vloer doen belanden. Het matras was
hard en dun, weinig meer dan een stuk gevoerd linnen op het vlechtwerk
van touwen. De lakens waren ruw en ongebleekt.
De muren van haar kleine cel waren gewit, het enige raam zat hoog in de
oostelijke muur van het Paleis van de Bisschop. De nazomerregen kletterde
mat en eentonig tegen het gerimpelde glas.
Twee weken waren voorbijgegaan sinds die dag voor de poorten, hoewel
de herinnering aan Agara's magere gezicht dat triomfantelijk gloeide en de
wrede glimlach op het grove gezicht van de nieuwe Bisschop haar nog pijnlijk
duidelijk waren helder voor de geest stonden.
Ze had natuurlijk niets toegegeven, hoewel het ernaar uitzag dat ze
nergens van beschuldigd zou worden. Het was een uitgemaakte zaak dat ze
een heks was. Ze kreeg de indruk dat ze verantwoordelijk werd gehouden
voor de oorlog en voor alle tegenspoed die over de stad en het volk gekomen
was. Ze wist met een kalme zekerheid dat zowel Agara als de Bisschop van
plan waren God te pacificeren met een snelle en openbare executie.
Haar voeten waren koud in de sandalen die ze haar gegeven hadden en
het enige grove gewaad van ruw linnen, hetzelfde materiaal als de lakens,
maakte krassen op haar huid. De sergeant van de garde was klaarblijkelijk
bereid zijn bevelen direct van Agara te ontvangen, hoewel Nydia niet zeker
wist of dat uit angst voor haar afkeuring of uit gemeend respect was. In
afwezigheid van de Koning was er niemand in Ahga om de bevelen van de
vrouw te herroepen.
De gedachte aan de Koning deed haar opkijken naar het raam. Het gewicht
van haar verdriet lag op haar maag als een klomp lood, waarvan de constante
belasting haar alleen al uitputte. 's Nachts verraadden haar dromen haar,
want zodra ze haar vermoeide hoofd op het harde kussen had neergelegd
was hij er - zijn armen om haar heen, zijn ogen zo levendig, zijn lichaam
tegen het hare aangedrukt, en al haar woede en pijn, als ze zich die al
herinnerde, betekenden niets meer en waren haar een raadsel. Haar hart was
tijdelijk verlicht als ze uit deze dromen ontwaakte, totdat de werkelijkheid
haar verpletterde als een meedogenloze boei.
Maar nu deed de gedachte aan Abelard haar beven, want het zag ernaar
uit dat alleen hij haar kon redden van wat haar constant toescheen als een
onvermijdelijke dood.
De zware, houten deur opende geluidloos en een bewaker tuurde onbe-
wogen de kamer in. Hij trok zijn hoofd terug en gebaarde naar een onzicht-
baar iemand. 'Vijf minuten.' Toen stapte hij opzij.
Opgelucht ontspande Nydia zich toen ze Tavia zag. Het meisje rende naar
haar toe. 'Oh, vrouwe. Ik ben zo snel ik kon gekomen.'
'Ik ben zo blij je te zien, Tavia...'
Het eerste vriendelijke gezicht in zo vele dagen maakte Nydia's ogen
vochtig en toen Tavia de tranen zag, sloeg ze haar armen om Nydia heen en
omhelsde haar stevig.
'Stil maar, niet huilen. We bedenken wel iets, het kan niet zo erg zijn als
het eruitziet...'
De gangbare zinnen van troost stierven op haar lippen toen Nydia zich
losmaakte om het meisje in het gezicht te kijken. 'Het is wel zo erg als het
eruitziet.'
Tavia's ogen gleden naar de vloer, hoewel ze troostend op Nydia's schou-
der klopte. 'Er moet iets zijn...'
Nydia schudde haar hoofd en trok het meisje naast zich op het smalle bed.
Op de vloer na was er geen andere plek om te zitten. 'Vertel me wat er in de
stad gebeurd is. Hoe kan Agara dit doen?'
'Mijn grootmoeder heeft het gerucht verspreid dat de Koning op sterven
ligt. Sommigen zeggen dat Mortmain Abelard gedwongen heeft om met zijn
dochter te trouwen zodat hij Koning zou worden als Abelard dood was...'
'Maar dat zijn leugens! Hoe kan iemand zulke onzin geloven? Dat is
belachelijk...'
'De gevechten waren zo erg in deze omgeving dat er nauwelijks bodes zijn
doorgedrongen. En degenen die het wel gelukt is - tja, Agara laat alleen
informatie naar buiten komen die de mensen van haar mogen hebben. Dat
gelooft u toch zeker wel?'
'Ga verder.'
'Ze zeggen dat u een heks bent. Dat u de toorn van de Ene en de Drie op
de stad en de Koning hebt doen neerdalen. De Harleys zijn de stad binnen-
gedrongen. De gevechten waren verschrikkelijk, veel mensen stierven, veel
boerderijen werden vernietigd...'
'En het is mijn schuld.'
'Volgens de Bisschop.'
'Hoe is zij hier terechtgekomen?'
'Toen de oude vermoord was, is er een Bijeenkomst, zoals ze het geloof ik
noemen, bijeengeroepen, van alle priesters en bisschoppen, en iedereen die
hier komen kon kwam. En dus hielden ze een verkiezing en Doriunn won
door goddelijke wilsbeschikking, zeggen ze.'
'En het Congres? Zijn er Senadors hier?'
'Nee. Vorig jaar is er geen Bijeenkomst geweest - de situatie was te
onstabiel.' Tavia beet op haar lip. 'Er wordt gesproken over een openbare
terechtzitting, vrouwe.'
'Wanneer?'
'Binnenkort. Zodra ze weten of u zwanger bent of niet. Daar wachten ze
op.
Nydia drukte haar vingers tegen haar slapen aan. Het duizelde haar door
al die beschouwingen. 'En Vere?'
'Hij is verdwenen. Niemand weet waar hij naartoe is gegaan.'
'Wordt er gesproken over enig bewijs tegen mij? Getuigenissen? Boeken...'
'Ja, er wordt gesproken over getuigenissen. Een Mayher uit een stadje in
Tennessy is ontboden bij de Bisschop...'
De deur ging open en dezelfde bewaker stak zijn hoofd in de kamer. 'Uw
tijd is om.'
'Tavia...' Nydia legde haar hand op Oe arm van het meisje toen ze met
tegenzin opstond, 'probeer er als je kunt achter te komen wat er met mijn
boeken gebeurd kan zijn.'
'Boeken? Had u boeken?'
'Ja. Ik heb ze bij Vere achtergelaten - ik moet weten wat er met ze gebeurd
is. Maar je mag het niet doorvertellen, weet je, aan iemand die me zou
kunnen veroordelen. Begrijp je wat ik bedoel?'
'U moet gaan.' De bewaker stapte de kamer in en greep Tavia bij de
elleboog.
Ze schudde hem van zich af met een hooghartige schouderbeweging en
een ijzige blik. 'Ik zal doen wat ik kan. Mijn broer is er nog, Brand...'
Nydia knikte en sloot haar ogen zodat ze niet hoefde te zien hoe de deur
achter haar vriendin dichtviel.
De dagen gingen onmerkbaar in elkaar over, een nevel van grijze luchten en
witte muren, smaakloos eten binnengebracht op grove dienbladen, geser-
veerd met oude, harde hompen brood. Zelfs het water had een zure bijsmaak.
Tavia kwam niet meer, hoewel op de avond van haar twintigste dag in
gevangenschap de bewaker een briefje voor haar bracht. Het was geschreven
in een groot, kinderlijk handschrift, de letters voorzichtig getekend alsof de
schrijver noch bekwaam was in het schrijven zelf noch de gave had om zich
schriftelijk uit te drukken.
Ze ontvouwde het perkament voorzichtig en merkte op dat het zegel
verbroken was, niet eenmaal, maar vaak genoeg om de was te doen kruime-
len, wat een kleurig smeersel op de achterkant van de brief had achtergelaten.
De boodschap was kort. 'Geen teken.'
Ze maakte een prop van het perkament. In elk geval had Tavia begrepen
dat mocht Vere in staat zijn geweest de boeken met zich mee te nemen naar
zijn schuilplek, noch Agara noch de Bisschop attent moesten worden ge-
maakt op hun belang. Natuurlijk zou Doriunn zich herinneren dat ze
bestonden, dat Abelard haar had toegestaan ze met zich mee te nemen toen
ze, zo lang geleden, uit dat troosteloze plaatsje waren weggereden. Het leek
inmiddels wel in een vorig leven, dacht ze weemoedig, dat ze veilig in
Abelards armen had gelegen, veilig in de wetenschap dat niemand haar zou
durven te bedreigen zolang hij naast haar stond.
Maar nu stond ze er alleen voor.
Hoofdstuk achtentwintig
'Hoe luidt het pleidooi van de gevangene zelf?' De Eerwaarde Vrouwe
Doriunn, Bisschop van Ahga, gehuld in een diepscharlaken zijden robe,
tuurde vanaf haar bisschoppelijke zetel op de estrade in de ridderzaal naar
beneden. Rondom haar stonden priesteressen, allen gekleed in zwarte toga's.
Degenen aan de rechterkant droegen de witte, groene en blauwe koorhem-
den die karakteristiek waren voor de priesteressen van de Drie, terwijl
degenen aan de linkerkant de paarse koorhemden van de Ene droegen.
Agara zat aan de linkerkant in een stoel die slechts iets minder groots was
dan die van de Bisschop. Haar hofdames stonden om haar heen, gekleed in
matte grijze en bruine tinten, hun haar bedekt met sneeuwwitte kapjes, geen
boezem of blote arm zichtbaar. Aan de andere kant van de zaal stonden de
vrouwen van kooplieden, strikt gerangschikt naar positie, van de hoogste
naar de laagste. Boven, op de balkons, verdrong een voornamelijk vrouwelijk
publiek uit de afgelegen districten zich onstuimig om een plekje vlak bij de
reling te kunnen bemachtigen.
De enige aanwezige mannen waren de soldaten van de Koninklijke Garde,
van wie er drie om Nydia heen stonden. Zes anderen waren bij de drie
ingangen geposteerd.
Nydia's hart ging tekeer en zweet prikte in haar oksels. Ze had ruim drie
weken geen water gekregen om zich te wassen en haar lange haren hingen
sluik om haar gezicht. Haar linnen gewaad, dat ze ook had gedragen toen ze
het Paleis van de Bisschop was binnengebracht, was gekreukeld en vuil.
Doriunns brede gezicht gloeide. Haar kleine oogjes glansden hongerig, als
een varken dat slijk ruikt, dacht Nydia. Ook op de paarse robe van de Bisschop
zaten hier en daar vlekken en haar grote handen omklemden de gegraveerde
leuningen van haar stoel als bankschroeven.
'Nou?' Doriunn leunde naar voren. 'Hoe luidt het pleidooi van de gevan-
gene zelf?'
'Ik ben niet schuldig,' riep Nydia, zo ferm als haar stem haar toestond.
De Bisschop leunde achterover in haar stoel. 'Dit is geen gerechtshof. Dit
is een hof van de Rechtschapenen die de aarde hebben geërfd.'
'Wereld zonder einde, amen,' dreunde de priesteres rechts van de Bisschop
op.
Doriunn negeerde het zachte refrein en keek Nydia met iets van medelij-
den aan. 'Schuld of onschuld heeft hier geen betekenis - want we zijn
allemaal schuldig. Hebt u berouw of geen berouw?'
Nydia gooide haar hoofd naar achteren en de bewakers aan beide kanten
verstevigden hun greep. 'Absoluut niet,' spuwde ze de Bisschop toe.
Een gemompel verspreidde zich door de zaal, van de priesteressen op de
estrade tot aan Agara's hofdames. Het zwol aan toen het het publiek, dat zich
op de balkons verzameld had, bereikte.
'Geen berouw!' De kreet echode door de ruimte.
Nydia maakte zichzelf zo recht en zo lang als ze kon. Deze volkse priesteres
zou het bevel kunnen geven haar te verbranden of te martelen, allemaal in
de naam van een god of van goden die het, als ze al bestonden, waarschijnlijk
onverschillig zou laten. Maar ze behoorde tot de grondbezittende adel en ze
zou ervoor zorgen dat ze dat geen van allen zouden vergeten.
Haar trotse blik tastte de ruimte af. 'Ik heb het recht om te weten waarvan
ik beschuldigd word, Eerwaarde Bisschop.' Heel subtiel benadrukte ze de
titel. 'Ik heb het recht om te weten wie mijn aanklager is en wat voor bewijs
er tegen mij kan worden ingebracht. En u mag me niet executeren, of ook
maar een haar op mijn hoofd krenken, zonder de toestemming van de lord
van deze provincie - die de Koning van Meri...'
'Die op dit moment misschien wel dood of stervende is,' onderbrak
Agara.
'Abelard Ridenau verkeerde niet in levensgevaar toen ik hem een maand
geleden verliet. U liegt, vrouwe...'
'Stilte!' bulderde de Bisschop. 'Dit hof legt geen rekenschap af aan
mensen, of aan de wetten van mensen. Is dat duidelijk? En wie u beschuldigt?
Ik beschuldig u, mocht dat ertoe doen, de moeder van de Koning van Meriga
beschuldigt u, de priesteressen van Kasteel Ahga beschuldigen u - zal ik
verdergaan?'
Nydia beet op haar lip. Dus dit was geen rechtszitting in de normale zin
van het woord. Ze was al schuldig bevonden - dit was gewoon een ceremonie
om haar verder te demoraliseren. Ze keek op naar de bewakers aan haar
zijden. Ze staarden strak voor zich uit. Ze zouden haar niet steunen.
'Welnu.' De Bisschop ging gemakkelijk in de hoge, houten stoel zitten.
'Breng de gevangene naar voren.' Er was een nieuwe, dwingende klank in
haar stem die Nydia zich niet herinnerde uit het dorp. Daar was ze enigszins
teruggeschrokken toen Nydia haar had aangestaard met de koele blik van de
adel, maar hier in dit paleis vertrok ze geen spier.
Het was het overwicht van de massa, besefte Nydia, terwijl het gewicht
van al deze gezichten op haar drukte. De zaal was warm en benauwd en ze
staarde omhoog. Ze had het gevoel alsof ze vast werd gehouden op de bodem
van een grote zee. Ze zag dat er op ieder gezicht onverbloemde haat en angst
geschreven stond. Ze hunkerden naar haar dood.
De bewakers trokken haar naar voren en ze struikelde; haar voet was
blijven haken in de zoom van haar gewaad. Een plotselinge golf van
duizeligheid overweldigde haar. Ze had die morgen alleen maar water
gedronken en een kapje brood gegeten. Gal kwam naar boven en golfde door
haar mond. Ze trok een gezicht, liet haar hoofd hangen, vechtend tegen de
duizeligheid die haar opeens overspoelde. Ze hief haar hoofd op, snakkend
naar adem. Haar blik viel op de menigte en ze sloot haar ogen voor de
caleidoscopische wirwar van het heden en de toekomst op de gezichten voor
haar.
De duizeligheid nam toe; het draaide haar voor de ogen en ze zakte tegen
de bewakers aan in elkaar. Van heel ver weg hoorde ze de Bisschop een
woedende tirade afsteken, en toen was alles aangenaam zwart.
Toen ze haar ogen opende hield Agara een boek omhoog. De moed zonk
Nydia in de schoenen. Dus Agara had haar boeken. Het was Vere niet gelukt
ze te beschermen.
De Bisschop pakte het boek met gretige vingers af en hield het omhoog
zodat iedereen het kon zien. Er klonken kreten van ontsteltenis en een
geschokt gemompel toen ze langzaam ronddraaide en het met beide handen
hoog in de lucht hield.
Nydia keek op, opeens in de war. Het boek dat de Bisschop vasthield was
niet haar boek. Het was er één van de Koning, één van de boeken die bewaard
werden in de kamer grenzend aan het auditorium, vlak bij zijn slaapkamer,
die hij voor privé-studie gebruikte. En wat nog vreemder was, het had geen
betrekking op de Magie. Het was een oude collectie kinderverhalen, 'sprook-
jes', zoals ze in het Oude Meriga genoemd werden. Er stond geen numeriek
symbool in de tekst - op een paar paginanummers onder aan de vergane
bladzijden na. En zelfs die waren lang geleden al grotendeels tot stof vergaan.
Iedereen - vooral de Bisschop en de priesters die voldoende konden lezen
om letters van nummers te onderscheiden - wist dat dit boek althans niets
met Magie te maken had. Waarom dan dit boek? Waarom niet één van de
wetenschappelijke of wiskundige teksten waarin de verboden vergelijkingen
stonden?
Terwijl Nydia het probeerde te doorgronden, stonden Agara's hofdames
op en één voor één brachten ze andere boeken, gewikkeld in wit linnen -
om ze tegen aantasting te beschermen, veronderstelde Nydia - naar de
Bisschop. Nydia keek vol verbazing toe. Met groot ceremonieel begon de
Bisschop systematisch de bladzijden uit iedere band te scheuren. Ze gooide
ze in een komfoortje op de vloer. De zinloze vernietiging deed Nydia zachtjes
een kreet slaken. Abelards boeken waren ongevaarlijk - het waren eenvou-
dige verhalen die door de eeuwen heen aan kinderen waren verteld. De
Bisschop zag dat toch zeker wel in? Waarom zouden ze voorgoed vernietigd
moeten worden?
Ze hief een betraand gezicht op naar de Bisschop, haar mond geopend in
een geluidloze kreet van pijn. De Bisschop keek glimlachend op haar neer.
'Ziet u wel, mijn volk? Ziet u hoe de heks de vernietiging van haar Magie
betreurt? Ziet u hoe de vlammen de wereld reinigen en zuiveren? Kijk, de
rook stijgt op - zwart en vies - terwijl de Ene en de Drie het vuur toestaan
om de zwarte vuiligheid van door de mens gemaakte macht te vernietigen.
Luister naar me, mijn volk! We zijn gereinigd! We zijn gezuiverd! We zijn
de deemoedigen die deze prachtige nieuwe wereld erven - en we zullen niet
dulden dat de heks in leven blijft. Wij worden gered! We zijn het Uitverkoren
Volk - een heilige natie, een koninklijke priesterstaat - en we zullen niet
dulden dat een heks in leven blijft!'
Zweet druppelde over haar gezicht en ze liep lelijk rood aan, een pijnlijk
contrast met de scharlaken zijde. 'Vrouwe Agara!' riep ze, zonder haar blik
van Nydia af te wenden. 'Is er nog meer? Is dat alle vuiligheid?'
'Yes.' Agara's antwoord was een lang, sissend geluid.
Nydia keek geschokt naar de moeder van de Koning. Waarom loog ze?
Agara ontmoette Nydia's blik triomfantelijk. Een koude rilling ging door
Nydia heen. Het was alsof Agara haar uitdaagde om te spreken, haar uitdaag-
de om te vragen wat er met de rest gebeurd was en daardoor nog meer de
verdenking op zichzelf te laden. Nydia sloeg haar ogen neer. Ze zou Agara
niet de voldoening schenken haar verslagen te zien. Zo goed ze kon rechtte
ze haar schouders en hief ze haar hoofd op, hoewel ze naar beneden bleef
kijken. De boeken brandden met de stoffige geur van oud papier, de harde
banden hadden de zure geur van oude lijm.
Als Agara haar zin kreeg, zou ze op een soortgelijke brandstapel eindigen.
Ze deed haar ogen dicht en in stilte smeekte ze dat Abelard zo snel mogelijk
thuis zou komen.
'Kijk, oh, mensen,' sprak de Bisschop reciterend. Het hele gezelschap ging
staan en begon te bidden. Nydia werd gedwongen op haar knieën te gaan
zitten.
Nydia luisterde naar het gezongen refrein. Dachten ze nooit eens over de
woorden na, vroeg ze zich af. Had niemand ooit bedacht dat de woorden
onzin waren en niets betekenden? Ze hield haar hoofd omlaag, haar ogen
gevestigd op de vloer.
De lange schaduwen streken door de zaal en de laatste stralen van de
stervende zon vielen op de gezichten van de vrouwen in de rijen aan de
oostkant. De 'rechtszitting' was afgelopen. De Bisschop sprak haar vonnis
met een tevreden en zelfgenoegzaam lachje uit. Morgenmiddag om twaalf
uur zou Nydia naar het centrale marktplein van de stad gebracht worden en
daar worden verbrand...
De Bisschop brak geïrriteerd af toen de Kapitein van het stadsgarnizoen
voor de estrade ging staan. 'Waarom onderbreekt u deze heilige zaak,
Kapitein?' Het was een spottende opmerking.
'Een heilige zaak of niet, vrouwe, ik breng niemand ter dood zonder het
juiste bevelschrift. En dat hebt u niet en dat krijgt u ook niet totdat de Koning
terugkeert op Ahga.'
Zwaarwichtig verrees de Bisschop en ging op de rand van de estrade staan.
Ze torende boven de Kapitein uit en geconfronteerd met haar woede deed
hij een stap naar achteren. 'Ik heb geen bevelschrift nodig. De heks is er al
eens tussenuit geknepen, Kapitein, toen ze verbrand had moeten worden. U
zult niet datzelfde kleine, formele juridische punt opwerpen. De Ene en de
Drie zullen krijgen wat hun toekomt. Hun zal niets worden ontzegd. Idioot!
Wilt u dat deze stad nog erger getroffen wordt? Waren de Harleys nog niet
genoeg? Misschien als het water stijgt of een grote windvlaag over de huizen
raast en uw kinderen meeneemt, misschien zult u me dan geloven wanneer
ik u vertel dat deze vrouw ter dood gebracht moet worden?
De Kapitein likte zijn lippen. 'Ik heb mijn bevelen, vrouwe...'
'Wiens bevelen? Wie heeft het recht om de Ene en de Drie te negeren? Er
is geen hoger hof in het hele rijk - de heks is niet alleen schuldig maar ze
heeft ook geen berouw. Wie weet hoe ze zich op ons zal wreken?'
'Dan kan ik de verantwoordelijkheid niet op me nemen.'
'Goed dan, Kapitein.' Agara ging snel naast de soldaat staan. 'Ik machtig
mezelf. Ik zal rekenschap afleggen aan mijn zoon wanneer hij terugkomt -
als hij terugkomt. Tevreden?'
De man antwoordde niet. Hij wierp zowel de Bisschop als Agara een
nerveuze blik toe en keek verontschuldigend over zijn schouder naar Ny-
dia.
'Volk van Ahga,' riep de Bisschop, 'wiens toorn wilt u riskeren - de toorn
van de Koning of de toorn van de Ene?'
'Van de Koning!' brulde de menigte terug en hier en daar hoorde Nydia
de hoge stemmen van de vrouwen roepen: 'Verbrand de heks! Red onze
kinderen! Verbrand haar! Nu!'
De Bisschop keek met een tevreden glimlach op haar gezicht in het rond.
'Morgen. Om twaalf uur 's middags. De heks zal branden.'
Hoofdstuk negenentwintig
Nydia huiverde. Of de weg terug naar haar cel was plotseling twee keer zo
lang geworden of ze werd naar een andere gevangenis gebracht. De bewakers
aan beide zijden hielden haar ellebogen stevig vast en volgden de twee
priesteressen in het zwart door de slingerende gangen. Ze knipperde met haar
ogen toen een onverhoedse windvlaag de fakkels deed druipen en flakkeren.
De scharnieren van een deur piepten.
'Deze kant op,' mompelde één van de priesteressen.
Zwijgend leidde de bewaker haar een steile, rechte trap af die haar deed
denken aan de trappen in de hoge torens van Ahga. Aan de voet van de stenen
trap zwaaide een andere deur open.
Een man wenkte. 'Snel.'
De priesteressen wierpen hun capuchons af.
'Liss! Tavia!' Nydia viel bijna flauw van opluchting.
'Niet nu, vrouwe.' De krassende stem van de man was haar niet geheel
onbekend. De brede schouderpartij onder de donkere mantel kwam haar erg
bekend voor en haar hart maakte een sprongetje. Een flikkerende lichtbundel
viel op zijn gezicht en Nydia herkende Tavia's broer, Brand. 'Ga snel terug
naar uw post,' zei hij tegen de bewakers. 'Zeg niets. Wanneer de bewakers u
komen aflossen, klaag dan luidruchtig over het feit dat ze laat zijn. En een
ieder moet zich tegenover mij verantwoorden als er hier iets misgaat - en ik
verzeker u dat het vonnis dat ik over u zal vellen niet zo gemakkelijk te
ontlopen is als dat van de Bisschop. Begrepen?'
'Edelachtbare.' De bewakers salueerden keurig en glipten weg, de trap op.
'Hier.' Liss trok de bezoedelde robe uit. Je stinkt als een riool.'
'Ik voel me als een riool.' Nydia huiverde.
Brand wendde zijn blik af, maar niet voordat hij zijn ogen over haar
lichaam had laten glijden. Ze voelde dat ze bloosde in het donker. Tavia en
Liss trokken haar samen kleren aan: jongenskleren. Ze bonden haar dikke
haar in een strakke vlecht. Ze fluisterden terwijl ze bezig waren.
'Schiet op, schiet op,' foeterde Brand.
Ten slotte sloegen ze een mantel om haar schouders en haastten zich de
deur uit. Vier paarden stonden gezadeld op hen te wachten. 'Welnu,' zei
Brand. 'Kunt u rijden, vrouwe?'
Ze voelde zich uitgeput en hongerig, maar de gedachte aan vrijheid jaagde
adrenaline door haar lichaam heen. Ze knikte en greep gretig de teugels vast
en voor het eerst in haar leven niet gehinderd door rokken sprong ze in het
zadel.
'Laten we gaan.' Brand hielp Tavia en Liss op hun paarden, besteeg toen
zijn eigen rijdier en trok aan de teugels. 'Zeg niets, geen van allen. Als iemand
ernaar vraagt, Tavia, jij bent mijn vrouw; Nydia, u bent mijn zoon en Liss...'
'Ik ben je zuster,' zei ze charmant.
'Prima.' Met een kort gebaar gaf hij aan welke weg ze zouden nemen. Rond
het Paleis van de Bisschop waren de straten vol met mensen. Rondlopende
mannen en vrouwen bespraken opgewonden de gebeurtenissen van de dag.
Ze passeerden arbeiders die ladingen hout en takkenbossen, vastgebonden
met koorden, binnenbrachten. Toen ze dichter bij de muren van de stad
kwamen begon de menigte uit te dunnen en de paarden bewogen zich
gestadig voorwaarts door de verduisterde straten.
Eindelijk stak Brand zijn hand op. 'Hier zullen we erachter komen of die
knul zijn bestemming bereikt heeft.'
Ze drukten hun hielen tegen de flanken van hun paarden aan en liepen
langzaam naar voren. Ongeveer zeven meter voor de noordelijke poort riep
de schildwacht: 'Halt.'
Brand bracht zijn paard onmiddellijk tot stilstand.
De schildwacht liep naar het viertal toe. 'Uw naam en uw reisdoel.'
Nydia keek op en staarde fronsend in het zwakke licht over de schouder
van de schildwacht. Er heerste twijfel en verwarring; ze zag duidelijk dat de
meerdere van de man gedagvaard zou worden. Opeens wist ze dat Brands
bode niet aangekomen was.
Ze leunde naar voren en klopte Brand op de arm. 'Ik denk dat je bode
vertraging heeft opgelopen.'
'Wat?' Hij wendde zich geschrokken tot haar. 'Hoe weet u...'
'Laat het maar aan mij over,' zei Tavia, die haar paard tussen de anderen
door naar voren dreef. 'Kijk hier eens.' Haar stem vermengde zo precies de
verongelijkte toon van een overwerkte boerin met de onbuigzame authori-
teit van een geboren prinses, dat alle ogen zich instinctief op haar richtten.
'Kijk, mijn man en ik zijn opgeroepen om onze jongen op te halen en naar
huis te brengen. Hij heeft zich als leerjongen halfdood gewerkt, dat ziet u
toch wel, en ik zou weleens willen weten wie de boerderij moet bewerken
als er iets met hem gebeurt. Dus toen we de brief kregen, zei ik tegen mijn
man, ik zeg we kunnen er beter heen rijden en zelf een kijkje nemen. Weet
u, hard werken is één ding, maar ze mogen de jongen niet afmaken, toch?
En dus zei ik tegen mijn man, ik zeg...'
'Stop, mevrouwtje, stop.' De schildwacht keek aarzelend naar hen op. 'Is
dit uw zoon?' Hij versmalde zijn ogen toen hij naar Nydia keek.
Ze zakte in elkaar in haar zadel en hoopte dat ze er afgebeuld uitzag.
'Ja, inderdaad, dat is hij. En die jongen had veel in zijn mars, moet u weten,
totdat die ruwe baas hem in handen kreeg. Ik betreur de dag dat we op het
idee kwamen hem naar dit dievenhol te sturen, het was mijn mans idee, moet
u weten, en ik zeg tegen mijn man, ik zei...'
'Ja, ja, mevrouwtje, dat begrijp ik wel.' Hij fronste naar Liss. 'Wie bent u?'
'Ik ben de zuster van haar man,' antwoordde ze op dezelfde charmante
manier.
Hij aarzelde nog even. 'Goed dan,' zei hij, 'jullie mogen gaan.'
Nydia schopte haar hielen tegen de flanken van het dier en het paard sprong
naar voren. Tavia en Liss volgden. Ze galoppeerden over de weg en Nydia ver-
wachtte bijna dat ze de hoeven zou horen van een compagnie soldaten die
hen achterna was gestuurd. Voor haar gevoel hadden ze nauwelijks de buiten-
wijken van Ahga achter zich gelaten, toen Brand het bevel gaf om te rusten.
'Hier?' Ze keek enigszins schichtig rond. 'Weet je het zeker? Nu al?'
Hij keek haar nieuwsgierig aan. 'Vrouwe, we hebben minstens honderd
kilometer afgelegd - de nacht is half voorbij en de maan staat op het punt
onder te gaan.'
Ze staarde omhoog naar de lucht. De maan stond inderdaad laag aan de
hemel en opeens was ze zich ervan bewust dat de flanken van het paard
moeizaam op en neer gingen en dat er ze allemaal vermoeid uitzagen.
Uitgeput gleed ze van het paard af en ze stond Brand toe het vast te maken
aan een boom. Tavia en Liss loodsten haar naar een kleine open plek waar
een beekje luid klaterde in het licht van de sterren. Liss haalde zeep en
handdoeken uit een ransel te voorschijn. 'Kom.'
Samen lukte het hen haar te wassen. Ze was moe, haar hoofd was zwaar
en ze kon haar ogen nauwelijks openhouden.
Ze kleedden haar aan en wikkelden haar haar in een handdoek zodat het
kon drogen. Toen brachten ze haar naar het vuur dat Brand had aangelegd.
Ze was zo moe dat ze onmiddellijk in slaap viel.
Tegen de dageraad werd ze wakker. Brand zat naast het vuur, voedde het
af en toe een houtblok. Hij glimlachte een beetje toen hij zag dat haar ogen
open waren. Ze ging langzaam rechtop zitten en strekte haar handen naar
het licht uit.
Liss en Tavia sliepen zij aan zij aan de andere kant van het vuur.
'Hoe voelt u zich?'
Ze schrok op. 'Vrij.' Ze zag een lichte blos langs zijn hals omhoogkruipen.
Hij was nog erg jong, dacht ze, niet veel ouder dan twintig, en toch had hij
haar ontsnapping op touw gezet en hen zonder ongelukken zo ver gebracht.
'Je hebt niet geslapen.' Het was een bewering, geen vraag.
Hij haalde zijn schouders op. 'Het is niet de eerste keer, vrouwe. Op het
slagveld zijn de nachten vaak lang, of niet-bestaand.'
Ze herinnerde zich de lange nacht bij de brug in Senifay. Zijn blik was op
haar gezicht gevestigd. 'Dank je.'
Hij sloeg zijn ogen neer. 'Ik deed wat er van me gevraagd werd, vrouwe.'
'Gevraagd?'
'Hebt u zich niet bij ede verbonden aan mijn vader?'
Geschrokken keek ze op. 'Hoe...'
'Bijna een maand geleden ontving ik een bericht van hem. Het was het
eerste bericht dat ik in meer dan een jaar gekregen had en ik vond het erg
vreemd dat mijn vader de gelofte van een vrouw aanvaard had. Ik had u nog
nooit eerder echt gezien, vrouwe. Toen u naar Ahga kwam was ik net
gepromoveerd. Maar nu ik u zie begrijp ik het wel.'
'Echt waar?' Ze kon niet voorkomen dat haar stem licht geamuseerd klonk.
'Wat begrijp je?'
'U bent de mooiste vrouw die ik ooit gezien heb, vrouwe, en ik betwijfel
of ik de eerste ben die dat zegt. Mijn vader rustte niet voordat u de zijne was;
ik neem aan dat u dat ook weet.'
'Wat stond er in het bericht van de Koning?'
'Hij vertelde me dat ik de situatie in Ahga heel goed in de gaten moest
houden, dat u op weg terug was en dat een gelofte van trouw hem verplichtte
u te beschermen. En hij droeg de taak over aan mij, aangezien ik dat als lid
van de Koninklijke Garde niet kon weigeren en ik als zijn oudste zoon zijn
onvoorwaardelijke vertrouwen geniet sinds ik dit uniform draag.'
Ze ging gemakkelijk zitten, deed de handdoek af en schudde haar haar los.
Het was nog steeds vochtig en ze spreidde de slierten over haar schouders
uit. 'Dus Tavia...'
'Om u de waarheid te zeggen zou het weken geduurd hebben voor ik eraan
gedacht zou hebben naar u te informeren. Ik had het druk in Arkan, moet u
weten, de Harleys hebben Missiluse totaal onder de voet gelopen en de
Mutanten...' Hij spreidde zijn handen uit en liet ze in een achteloos gebaar
vallen. 'Maar daarom heb ik zo snel gehandeld - daarom wist ik dat ik uw
leven moest verlengen - tenminste totdat hij kon terugkeren.'
'Heeft hij aan mij gedacht?'
Ze draaide een vochtige krul bedachtzaam rond haar vinger.
'Waarom ook niet? U hebt hem een gelofte van trouw gedaan?'
Ze knikte.
'En u bent uw gelofte aan hem nagekomen?'
Ze haalde haar schouders op.
'Zijn woord verplicht hem u te beschermen. Waarom zou hij dat niet
doen?'
Ze staarde in de vlammen. 'We hebben ruzie gemaakt.'
'De gelofte van trouw staat boven ruzies, dat weet u toch zeker wel. Hij
zou er alles voor over hebben...'
Ze wendde haar blik af.
'Betwijfelt u dat? Dan kent u mijn vader niet.'
Het beeld dat zij had van Abelard Ridenau op zijn huwelijksnacht botste
met het beeld dat zijn zoon vol overtuiging bejubelde. Was haar redding een
kwestie van eer of wilde hij iets meer van haar? Ze keek in de donkere ogen
van zijn oudste zoon en zag zijn rustige, innerlijke overtuiging.
Ze ging weer op de deken liggen. De vochtige handdoek diende als haar
kussen. Ze dacht aan Abelard. Ze noemden haar een heks. Wat voor magische
krachten had de Koning dat hij zo'n onverdroten vertrouwen en loyaliteit
inspireerde in de mannen die hem dienden? Ze doezelde terwijl het licht van
het vuur over haar gezicht flakkerde.
Ze arriveerden halverwege de middag op Minnis. Ze hadden zadelpijn en
waren moe en hongerig. De man en de vrouw die uit het lage gebouw renden
om hen te begroeten, bleken de ouders van Liss te zijn - vooruitgestuurd
door Brand om de kern van de staf te versterken.
Het buitenhuis van Minnis Saul in de Greath North Woods was een laag
gebouw dat ver van de weg af stond op een lichte ophoging naast een groot
meer. De nazomernachten waren kil in de schaduw van de oude bomen, de
schaduwen donker onder de bladeren die al verkleurden en schitterende oran-
je, rode en gele tinten kregen. Liss' ouders betuttelden hen alle vier. Ze behan-
delden Brand en Tavia met speciale eerbied en Nydia als een verloren lam.
Ze had lang geslapen toen ze de morgen na hun aankomst wakker werd
en ontdekte dat Brand al vertrokken was. Tavia was van plan te blijven totdat
de Koning was teruggekeerd. 'Natuurlijk,' legde Liss uit toen ze Nydia's
ontbijt bracht, 'mag Prins Brand niet gemist worden. Maar wat Tavia betreft,
alleen de goden weten wat voor misbaar er is gemaakt toen ontdekt werd
dat u vermist werd. Ze kan niet veilig naar Ahga terugkeren, tenminste niet
voor de Koning terugkomt. Zou u graag met de toorn van Agara geconfron-
teerd worden?'
'Ze zullen toch zeker wel vermoeden dat Tavia me geholpen heeft te
ontsnappen?'
'Vast wel. Eet.'
'Maar zullen ze hier niet zoeken?' Nydia probeerde rechtop te gaan zitten
terwijl Liss een grote linnen doek onder haar kin propte, alsof ze een baby
was.
'Wie zal hier komen? Prins Brand heeft de Kapitein van de stedelijke garde
bevolen de stad in geen geval onverdedigd achter te laten. De bandieten
zullen zeker proberen dit jaar nog één keer te plunderen nu de oogst bijna
wordt binnengebracht. En ze zijn al met zo weinig. Denkt u dat de soldaten
de verdediging van hun huizen en gezinnen zullen laten voor wat die is om
achter één of andere ongelukkige vrouw aan te gaan, zelfs als Agara dat
beveelt? En bovendien, de Koning heeft bevolen om de familie van de
Koning te beschermen en zijn bevelen hebben voorrang.'
Nydia staarde Liss aan. Ze dompelde haar lepel langzaam in de dikke
haverpap. Stoom cirkelde traag rond en een gouden klont boter smolt tot
kleine stroompjes en vermengde zich met honing. Ze watertandde. 'En wat
nu?'
'We wachten hier.'
'Zonder verdediging?'
'Er valt niets te vrezen, vrouwe. De jachtopziener en zijn zoon kunnen
goed met bogen en speren omgaan - wacht maar af.' Liss vouwde haar armen
resoluut over haar boezem en staarde nadrukkelijk naar de schaal dampende
pap. 'Eet. Of moet ik ook nog voeren?'
Met een flauwe glimlach stak Nydia langzaam haar lepel in het mengsel.
Zoals Liss beloofd had gingen de dagen onmerkbaar in elkaar over. Een
plezierige nevel die zo verschilde van de nachtmerrie van haar gevangen-
schap, dat het leek alsof ze droomde terwijl ze wakker was. De jachtopziener
en zijn zoon waren niet de enige aanwezige mannen - in de stallen waren de
beste paarden van de Koning gehuisvest en het aantal stalknechten dat er
woonde om voor ze te zorgen, stond gelijk aan dat van een klein garnizoen.
De ochtenden waren mistig, de nachten zo koel dat een vuur gerechtvaardigd
was en de middagen werden doorgebracht met eenvoudige huishoudelijke
taken zoals boter karnen, garen spinnen of naaien. Reginald, Liss' zoontje,
werd dik en hoewel Nydia hem een lelijk jongetje vond hield Liss van hem
en was dol op al zijn grillen.
Nu de dagen korter werden zaten de vrouwen tijdens de lange middagen
te spinnen, terwijl Nydia eindeloze stapels naaiwerk stikte. Ze vond het een
kleine moeite om zo de mannen die haar bewaakten terug te betalen.
Op een warme dag, begin Tober, viel een lange schaduw over haar schoot.
Ze keek op in de overtuiging dat het Liss' vader was die van het weiland
kwam, maar haar verwelkomende glimlach en gretige groet bleven in haar
keel steken toen ze de kalme, blauwe ogen van Abelard Ridenau ontmoette.
Tavia hapte naar adem en rende op hem af. 'Vader!' Haar naaiwerk viel
achteloos op de grond.
De Koning groette zijn dochter met een knik en een glimlach, hoewel zijn
ogen Nydia's gezicht niet verlieten. Hij gaf Tavia een tikje op haar wang.
'Laat ons alleen, kind.'
'Vader, u bent terug...'
'Later, kind...'
Zijn stem duldde geen ongehoorzaamheid en met een licht teleurgestelde
blik verliet Tavia de zaal.
Nydia stond wankelend op en maakte met een bonzend hart een diepe
revérance. Haar keel was dik. 'Majesteit,' was het enige wat ze uit kon
brengen.
'Kijk me aan.'
Ze sloeg haar ogen naar hem op. In zijn diepblauwe ogen lag geen woede,
alleen een licht verwijt. Haar hartslag werd rustiger en begon regelmatig te
kloppen toen haar zintuigen op zijn nabijheid reageerden.
'Je hoeft niet voor me te knielen.' Zijn stem was zacht.
Ze bevochtigde haar lippen en dacht dat ze misschien niet in staat zou zijn
om te staan.
Hij pakte haar onder haar elleboog vast en trok haar voorzichtig maar ferm
omhoog. Hij deed een stap dichterbij en ze trilde. Nu hij hier was vergat ze
alles - ze vergat alles wat ze gehoord had over die verschrikkelijke dag, ze
vergat alles in de nevel van herinneringen: die sterke armen om haar heen,
haar hoofd genesteld tegen zijn brede borst, zijn geur, scherp en mannelijk,
zijn gestroomlijnde, robuuste lichaam, de textuur van zijn huid en het dikke,
gouden haar dat zijn borst en benen bedekte... Ze slikte en staarde onbeweeg-
lijk naar de vlammen.
'Nydia.' Zijn stem was een streling. 'Ik ben met Melisande getrouwd omdat
ik dat nodig achtte. Het lijkt al lang geleden dat ik je verteld heb dat ik geen
hopeloos verliefd groentje was. Ik heb heel Meriga in handen en zolang ik
Koning ben zal ik niet één kiezel laten wegglippen. Het spijt me als mijn
daden je gekwetst hebben. Ik handelde niet als je geliefde, dat is waar. Ik
handelde als de Koning van Meriga, want dat ben ik. Maar heb ik je eens
mijn woord gegeven en dat zal ik weer doen als het de vreugde in je ogen
en jou in mijn armen terugbrengen zou. Bij de troon van mijn vader, ik zal
van je houden tot aan mijn dood. En dat zal nooit veranderen - al trouw ik
met wel honderd vrouwen die ik allemaal trouw zweer.' Zijn stem verraadde
een pure, onopgesmukte behoefte.
'Brand zei dat u hem een bericht gestuurd had...'
'Dat bericht was verzonden nog voor je Vada verlaten had. Ik wist wat
mijn moeder waarschijnlijk zou gaan doen.'
'Hebt u haar gesproken?'
'Ik heb haar verbannen.'
'Waar is ze naartoe gegaan?'
'Naar de donkerste schacht van de diepste hel, wat mij betreft. Ik heb
genoeg van haar bemoeizucht. Ze zal je niet langer lastigvallen.'
'En de Bisschop?'
'Dat probleem kan niet zo gemakkelijk worden opgelost, mijn lief.' Hij
glimlachte haar triest toe. 'Ze kan je niet executeren zonder mijn toestem-
ming - die ik natuurlijk niet zal geven. Maar je kunt niet terugkeren naar
Ahga.'
'Nee.' Ze draaide haar vingers in de stof van haar jurk en staarde naar de
vloer.
'Heb je het hier naar je zin?'
'Hier? Op Minnis? Het is hier wel fijn.'
'Maar ietwat geïsoleerd?'
'Ik heb nooit behoefte gehad aan veel gezelschap.'
'Ik heb overwogen,' zei hij traag, terwijl hij zijn duimen in de riem van
zijn zwaard haakte en langzaam de ruimte inspecteerde, 'om van Minnis
meer dan een buitenhuis te maken.'
'Oh?'
Hij overbrugde de ruimte tussen hen en stond zo dicht bij haar dat haar
tepels net zijn borstkas raakten. 'De komende weken, voor de sneeuwval, zal
ik aan de bouw van een kasteel beginnen. Het zal verdedigbaar zijn en zo
ontoegankelijk als mijn metselaars, ingenieurs en ik het kunnen maken. Het
kwam vorige winter bij me op dat er een plek in de buurt moest zijn waar ik
mijn huishouding naartoe zou kunnen sturen als Ahga weer bedreigd werd.'
'Waar?'
'Dwaas kind,' zei hij berispend. Hij hief haar kin met één vingertop op.
'Waar anders? En ik zal zowel Minnis als Ahga in garnizoen leggen. Niemand
zal je ooit nog iets doen.'
Ze sloot haar ogen om plotseling opkomende tranen weg te drukken.
Opeens wilde ze alleen nog maar haar hoofd tegen zijn brede borstkas leggen.
In zijn armen zou ze veilig zijn. 'Abelard...'
'Wat is er?'
'Mijn boeken - mijn toverboeken - ik weet niet wat er met ze gebeurd is.
De Bisschop heeft die van u verbrand en Vere is verdwenen en zonder mijn
boeken kan ik onmogelijk doen wat u me gevraagd hebt.' Tranen stroomden
over haar wangen.
'Stil, mijn lief, niet huilen. Je hoeft nergens meer bang voor te zijn.'
Ze leunde onwillekeurig tegen hem aan, ontspande zich tegen het stevig
gespierde lichaam. Zijn armen omsloten haar hongerig en hij drukte haar
stevig tegen zich aan. Haar gezicht richtte zich, alsof het een eigen wil had,
naar het zijne op en haar mond opende zich toen hij zijn gezicht naar
beneden bracht om haar lippen te kussen. Voor de eerste keer, voor zover ze
zich kon herinneren, had ze het gevoel thuis te komen.
Hoofdstuk dertig