Vanuit de ramen van de raadzaal, zes verdiepingen boven de grond, zag

Phineas hoe de golven witte schuimkoppen vormden op de zwarte ruïnes

van de verloren stad op de bodem van de zee. De vloedgolven klotsten tegen

de kasteelmuren. De winter had zijn intrede gedaan, op deze vijftiende Tober.

Er stonden 's morgens al ijsbloemen op de ramen en zelfs 's middags schonk

de zon weinig warmte. Abelard ijsbeerde langs de lange tafel, rusteloos als

een gekooid dier. Met een vloek bleef hij naast Phineas stilstaan. 'Geef

antwoord!' eiste hij.

Phineas zag hoe het water over de fundamenten van een toren sloeg die

eens hoger was geweest dan de torens van Ahga.

'Mijn antwoord moet ja zijn.'

'Die verdomde eer van jou. Ik wil weten wat je denkt.'

Phineas keek de Koning aan met rechte schouders. 'U hebt al een besluit

genomen - in Ithan al. Wat maakt het uit wat ik denk?' In het koude

ochtendlicht waren Phineas' ogen als twee identieke brokken vuursteen.

'Waarom moet deze verbintenis per se beëdigd worden?'

'Ik wil die vrouw...'

'Prima. Neem de vrouw. Maar niet hier. Stuur haar naar het noorden -

naar het buitenhuis in Minnis.'

'Hoe kan ze me dan van dienst zijn?'

De twee mannen keken elkaar aan. Uiteindelijk sloeg Phineas zijn ogen

neer.

'Hebt u bedacht wat voor verplichtingen u op u neemt? U moet haar

beschermen met uw leven.'

'Wat is het verschil met andere beëdigde verbintenissen?'

'Maar u hebt nog nooit de gelofte van een vrouw geaccepteerd. Het is niet

hetzelfde. Wat kan ze u in vredesnaam in ruil teruggeven? Deze speciale gave

van haar - is die uw leven waard? En deze Magie - zelfs zij heeft u verteld dat

die te gevaarlijk is om te gebruiken. Abelard, denk na. U kunt haar misschien

beschermen tegen de bisschoppen en de priesters en de bijgelovige massa,

maar kunt u haar ook beschermen tegen uw moeder?'

Nu was het Abelards beurt om zijn ogen neer te slaan en zich af te wenden.

Phineas oefende nog meer druk op hem uit. 'Weet u zo zeker dat u in staat

bent om alles te doen wat u moet beloven?'

'Mijn moeder mag het niet weten.' Abelard leunde op één van de zware

houten stoelen en keek fronsend naar de tafel. Phineas wachtte. Toen sloeg

Abelard met een vuist op tafel. 'Boven in de oostelijk toren. Daar stop ik haar

met haar boeken. Mijn moeder zal daar niet naartoe gaan. Ze heeft hoogte-

vrees. En de vrouw is eraan gewend om voorzichtig te zijn...'

'Weet u dat zeker?'

'Als ze niet op de brandstapel wil eindigen, zal ze wel moeten. Mara zal

me helpen. Haal de vrouw, Phineas. Laten we dit afhandelen.'

Gehoorzaam opende Phineas de deur, gaf één van de krijgsmannen een

bevel en ging toen aan de tafel zitten. Abelard begon opnieuw te ijsberen.

Na een paar minuten kwam Nydia binnen. Ze bleef staan met ineengevou-

wen handen en neergeslagen ogen.

Abelard bleef staan. Hij richtte zijn hoofd op en Phineas zag dat zijn

neusgaten zich opensperden. 'Kom hier.' Toen ze voor hem stond zei hij,

'Kniel.' Toen gaf hij Phineas een teken.

In één vloeiende beweging knielde ze neer. Met tegenzin ging Phineas

staan.

'Kent u de woorden van de Gelofte van Trouw?' Abelard legde zijn

linkerhand op haar schouder.

Ze schudde haar hoofd.

'Herhaal dan wat Phineas zegt. Geef me uw rechterhand.'

Toen ze gehoorzaamde knikte hij naar Phineas.

Phineas aarzelde. Een plotselinge windstoot gierde om de toren. De ruiten

kletterden alsof er dobbelstenen werden gegooid.

'Kom op, man,' blafte de Koning.

Hij trok zijn schouders recht en wierp Abelard nog een laatste wanhopige

blik toe. Abelard negeerde hem. Zijn ogen waren gevestigd op Nydia. Phineas

haalde diep adem. Het had een huivering geweest kunnen zijn. 'Zeg mij na,

vrouwe. Ik zweer trouw aan de Koning - van de verenigde Staten van

Meriga...'

Haar zachte echo volgde. '... en aan het koninkrijk waar hij voor staat -

één natie, ondeelbaar...'

Abelards vingers klemden zich steviger om die van haar. Zijn blauwe ogen

drukten haar neer. De warme druk van de Konings hand deed haar wankelen.

Hun mompelende stemmen strengelden zich ineen en de woorden verbon-

den hen met elkaar tot aan de dood toen ze zwoer haar leven geheel te wijden

aan de ondersteuning van het koninkrijk en de Koning.

Abelard hielp haar opstaan. 'In aanwezigheid van deze getuige, vrouwe,

aanvaard ik uw gelofte, en ik zal onze verbintenis met deze kus verzegelen.'

Hij trok haar naar zich toe en raakte haar mond met de zijne aan. Zijn lippen

waren koel en onbeweeglijk.

Nydia sloeg haar ogen neer en streek met haar handen over haar rok.

Phineas liep bij haar vandaan en ging bij het raam staan. Abelard gebaarde

naar een bundeltje dat midden op de tafel in een doek gewikkeld was. 'Uw

boeken, vrouwe.'

Ze slaakte een kreet van vreugde en toen ze het bundeltje pakte maakte

ze het voorzichtig open. 'Dank u, Majesteit, dank u!'

'Ik zal ervoor zorgen dat u een kamer krijgt waar u ze kunt bewaren.'

Ze raakte de uit elkaar vallende boekbanden eerbiedig aan. Abelard keek

naar Phineas. 'Je moet weer aan het werk, nietwaar?'

Phineas' gezicht was uitdrukkingsloos. Hij liep bij het raam weg. 'Zoals u

zegt, Majesteit.' Na een lichte buiging was hij vertrokken.

Abelard wachtte totdat de deur zachtjes achter Phineas was dichtgegaan.

Nydia was verdiept in de boeken. 'Vrouwe.'

Met tegenzin keek ze op.

'Vrouwe, u verstaat de Magie toch?'

'Dat klopt.' Haar gezicht was alert, als een dier dat gevaar ruikt.

'Is het mogelijk om te voorspellen...'

'Ik heb u gezegd dat ik niet weet hoe...'

'Maar is het mogelijk?'

Hulpeloos spreidde ze haar handen. 'De oude Magiërs geloofden dat alles

mogelijk was.'

'Ik wil dat u erachter probeert te komen.'

'Wat?' Ze deed een stap achteruit.

'Ik vroeg u niet om de Magie te gebruiken. Ik vroeg u om een manier te

vinden om te voorspellen wat de gevolgen zouden zijn als zij gebruikt werd.

Kunt u dat?'

Nydia schudde langzaam haar hoofd. 'Ik - ik weet het niet. Het is waar

dat er een tak in de wiskunde is die zich bezighoudt met kansberekening,

maar...'

'Wilt u het proberen?'

Ze bevochtigde haar lippen. 'Majesteit, de Magie is geen wapen. Ze

manipuleert de constructie van de realiteit - alle realiteit. Het gebruik ervan

beïnvloedt alles - zelfs dingen die we niet kunnen waarnemen. Er bestaat

een onderlinge relatie tussen alle dingen in het universum. De Magie knoeit

daarmee – vernietigt de symmetrie, verstoort de balans. Om haar te beheersen

moet je enige notie hebben van het patroon van het geheel. Ik - ik betwijfel

of ik zoiets zou kunnen bevatten...'

'Het is het enige wat ik van u vraag.' Hij deed een stap naar haar toe,

bedacht zich, en ging terug naar het raam. 'Niet alles is zoals het lijkt. Ik weet

niet wat uw speciale waarnemingsvermogen onthult. Misschien begrijpt u

niet alles wat u ziet. Ik ben niet door veroveringen de Koning van Meriga

geworden. De Ridenaus heersen bij acclamatie. We hebben de troon gekre-

gen - de troon is gecreëerd - met instemming van het Congres.'

'Dat weet ik.'

'Begrijpt u dan dat er zelfs nu nog facties in het Congres zijn die de troon

ten val willen brengen? Die Meriga uit elkaar willen halen, die het willen

laten bloeden als een gewond beest zodat aaseters het kunnen kaalvreten?'

Abelard keek uit over het water. 'Mijn vader, Renmond, is door één van die

facties vermoord. Ik was pas negentien jaar oud. Ik was hier niet eens.' Zijn

stem was bitter. 'Ze hadden Harleyruiters ingehuurd en timeden het goed.

Phineas slaagde erin de stad en het garnizoen niet prijs te geven tot mijn

terugkeer. Toen kon ik het bevel overnemen. Mijn vader was een slappeling.

De vijanden binnen het Congres waren in staat om er een puinhoop van te

maken tijdens zijn regering. Ik worstel twaalf jaar na zijn dood nog steeds

met zijn erfenis. Ik zou u verhalen kunnen vertellen... Het ontbrak mijn vader

aan visie. Hij keek niet verder dan zijn eigen toekomst.'

Abelard keek Nydia aan. 'Maar u, u kunt het zelfs nog duidelijker zien dan

ik. En met uw hulp zou ik dit land weer kunnen opbouwen. Ik zou er één

natie van kunnen maken - een ondeelbaar geheel zoals in zijn glorietijd.

Samen kunnen we van Meriga de trotse natie maken die het eens was. Met

uw hulp kan ik zijn vijanden verslaan. Ik kan het verleden goedmaken.' Hij

stak zijn hand uit. 'Wilt u me helpen?'

Nydia voelde de wilskracht in zijn priemende blauwe ogen. 'Ik heb

gezworen om alles te doen wat ik kan, Majesteit. Maar u wilt toch zeker niet

dat ik het bestaande vernietig?'

'Nee! Ik vraag u niet om de Magie te gebruiken. Pak uw boeken. Ik zal

ervoor zorgen dat u een plek krijgt, een plek voor uzelf waar u ongestoord

kunt werken. Ik zal ervoor zorgen dat het u aan niets ontbreekt; ik zal

proberen u te voorzien van alles wat u nodig hebt. Ik vraag u alleen het te

proberen.'

Ze keek over zijn schouder en zag niets. Zijn toekomst hing van haar

antwoord af. Haar oog viel op een grijze vlag die slap aan een stok in de hoek

van de kamer hing.

'Wat is dat?'

'Wat? Oh, dat. Volgens de legende is het de vlag van Meriga. Hij is heel

oud.'

Ze liep ernaartoe door de stille kamer en raakte de oude stof voorzichtig

aan. De kleuren waren verschoten, maar toch kon ze dertien strepen en een

vlak met sterren in de bovenhoek onderscheiden. Ze keek hem vragend aan.

'Ik had nooit gedacht dat ik dit zou zien. Ze noemden hem de "Stars and

Stripes". Hij is ontzettend oud. Hoe is het mogelijk dat hij bewaard is

gebleven?'  Tranen prikten achter haar oogleden.

Hij doorkruiste de kamer en pakte haar bovenarmen vast. 'Geeft u genoeg

om het verleden om er tranen over te vergieten? Doe dan wat ik vraag. Help

me deze vlag, dit rijk, in ere te herstellen. Meriga was eens de machtigste

natie op aarde; het zou weer machtig kunnen zijn. Als u me wilt helpen -

denkt u eens in wat we zouden kunnen bereiken. We kunnen alles wat de

Oude Magie kapotgemaakt heeft herstellen. Stelt u zich eens voor, vrouwe.

Wie durft er zijn legenden nog waar te maken?'

Ze staarde naar de vloer. Ze wilde zijn onwrikbare blik niet ontmoeten.

Waarom maakte deze man haar zo bang? vroeg ze zich af. Ze voelde zijn

verlangen – wist dat dit haar naar hem toetrok. Het was niet de lichamelijke

aantrekkingskracht die haar overrompelde, hoe onweerstaanbaar die ook

mocht zijn. Het was iets anders, iets wat iedereen die met hem in aanraking

kwam leek te beïnvloeden. Hij had iets waardoor het erg moeilijk was om

nee te zeggen.

Hij liet haar armen los. Voor de eerste keer zag ze enige aarzeling in hem

toen hij met een vinger over haar kaaklijn streek. 'Maak ik u zo van streek?'

Ze hoorde dat zijn ademhaling sneller werd.

Hij deed een paar stappen naar achteren. Toen ze haar ogen opsloeg, had

hij zijn armen resoluut over elkaar geslagen. 'Wij hebben een beëdigde

verbintenis, vrouwe. Het is niet aan mij om te zeggen of het meer wordt.'

Hij haalde zijn schouders op toen hij haar vragende ogen zag. 'Ik geef

vrouwen niet het bevel het bed met mij te delen.' Bittere humor klonk in

zijn stem door en hij glimlachte enigszins spijtig. 'Ik wil niet dat u de

betekenis van uw belofte om de Koning te steunen verkeerd interpreteert.

Dus, wat zegt u ervan? Als het u niet lukt, zal er niets veranderen. Maar wilt

u me beloven dat u in elk geval zult proberen me te helpen dit land weer op

te bouwen?'

Ze keken elkaar zwijgend aan. Misschien ging er een uur voorbij, mis-

schien maar een minuut. Uiteindelijk, met een diepe zucht, knikte ze. Ze

keek hoe de schimmen van zijn toekomst zich samenvoegden in de grijze

leegte achter zijn schouder.

Pas veel later, lang nadat ze geïnstalleerd was in de torenkamer, waar ze

de zon kon zien opkomen, besefte ze dat hij alleen maar gesproken had over

land en welvaart, de veiligheid van de troon en de vroegere glorie van Meriga.

Niet één keer had hij het volk genoemd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk zeven

 

 

 

 

 

'En, jongen. Wat zeg je ervan?' De herfstzon viel in een bundel op Abelards

haar en omlijstte zijn gezicht met een gouden aureool. De beweging van zijn

kin verraadde enig ongeduld.

Miles plukte aan het borduursel op de mouw van zijn tunica en rolde met

zijn duim en wijsvinger kleine bolletjes van de draadjes. Net  de dag daarvoor

had een bode, die snel uit Ithan was komen rijden, het nieuws van de dood

van de Senador van Tennessy Fall gebracht. Nu verscheen er een donkere

blos op het bleke gezicht van zijn opvolger, want alle ogen richtten zich op

de jongen, die er met opgetrokken schouders en een angstig gezicht bij zat.

'Wat – wat u goeddunkt, Majesteit. Wat u zegt.'

Abelards ogen versmalden zich en er verscheen een lijn tussen zijn

wenkbrauwen. Rusteloos verschoof hij wat, maar voor hij iets kon zeggen

leunde Phineas over de tafel heen en wierp de Koning een waarschuwende

blik toe. Het was niet zo verwonderlijk dat de jongen met zijn mond vol

tanden stond. Rondom de tafel in de raadzaal stonden negen van de meest

gevreesde mannen uit Meriga: Niklas Vantigorn, de eerste Lord van Mon-

dana; Finlay van Norda Coda; Gredahl, de eerste Lord van de Arkan Vlakten;

Obayana van Kora-lado; Jarone van Nourk; Ezram van Rissona; en Tedmund

van Linoys. Garrick, de Generaal van het Leger van de Koning in het oosten,

stond aan het hoofd van de tafel. Een grote huiden kaart met daarop Ithan

Ford en zijn perifere grondgebied was op een houten standaard naast hem

vastgepend. Phineas sprak zachtjes: 'Nee, Edelachtbare, het gaat er niet om

wat wij vinden. Tennessy Fall is uw provincie, niet die van de Koning. Hij

zal u wel helpen om haar te verdedigen, maar u moet om zijn hulp vragen.

Zonder uw toestemming kunnen we onze manschappen Ithan niet binnen

laten trekken.'

Abelard leunde achterover in zijn stoel. Miles wierp een steelse blik in de

richting van de Koning. 'Wat moet ik dan zeggen?'

Gredahl van Arkan stond op. Zijn brede schouders, behangen met bont,

gingen op en neer als die van een beer. 'Majesteit, het is niet mijn bedoeling

de jonge Senador te beledigen, maar zou zo'n verzoek niet beter kunnen

worden ingediend tijdens de Bijeenkomst, via zijn voogd?'

Phineas ving Abelards blik op en knikte haast onzichtbaar, hoewel de

kwestie van Miles' voogdij nog een dilemma was waarover het Congres kon

twisten.

Abelard wreef zich in de handen en dacht na. Het was veel belangrijker

dat de verdediging van Ithan Ford geregeld was voor het Congres de kans

had om erover te bekvechten. De kwestie van de voogdij zou hen een

behoorlijke tijd zoet houden. Zijn stem was vriendelijk toen hij uiteindelijk

sprak. 'Je vader was een goede vriend, Miles. Niet alleen van mij, maar ook

van mijn vader en grootvader. Ik zal nooit toestaan dat je je erfgoed verliest.

Wanneer het Congres bijeenkomt op de eerste Vember, zal je een voogd

toegewezen krijgen. Maar de Bijeenkomst vindt pas over tien dagen plaats,

er moeten nog andere zaken voor de Lords gebracht worden en het weer

verslechtert. Als de sneeuw de wegen afsluit, zou Ithan in de lente kwetsbaar

aangetroffen kunnen worden. Ik wil graag je toestemming.' De ogen van de

Koning gingen de tafel rond en ontmoetten beurtelings de ogen van de

andere mannen. Zijn stem was veelbetekenend.

'Dit komt op een slecht moment, Majesteit.' Niklas Vantigorn wierp één

van zijn lange witte manen over zijn schouder en tuitte zijn lippen. Zijn

verweerde gezicht was een lapwerk van littekens. 'W'homing heeft vorig jaar

heftig geprotesteerd toen ik om hulp vroeg tegen de Chiefs van de Settle

Eilanden...'

'Zijn zuster is met één van hen getrouwd,' onderbrak Finlay. Zijn knarsen-

de stem kraakte in Phineas' oor. 'En hij zal u nooit vergeven dat uw vader

het land ten noorden van Gaspar opgeëist heeft.'

Abelard hief zijn handen op. 'Heren, alstublieft. Ik weet dat een ieder van

u zijn eigen belangen heeft. Eén ding tegelijk.'

'Maar waarom zal W'homing, of iemand anders, bezwaar maken?' vroeg

Tedmund van Linoys. Tedmund was een van de jongste Senadors in het

Congres en in tegenstelling tot de anderen pachtte hij zijn land rechtstreeks

van Abelard. Zijn glanzende haar was koperkleurig, zijn onbezoedelde room-

gele huid zag eruit alsof hij nauwelijks gewend was een scheermes. Door zijn

tengere postuur zag hij er veel jonger uit dan zijn vijfentwintig jaar.

'Het zit zo, jongen.' Finlay wreef zijn hand, waar veldslagen littekens op

hadden achtergelaten, over zijn kin. 'Jij bent hier de enige die zijn titel heeft

gekregen van de Koning. Voor de rest van ons geldt dat zijn land hem door

geboorte toekomt. W'homing en Mondana staan elkaar al generatieslang

naar het leven. Ik wil u niet beledigen, Niklas, ik spreek alleen duidelijke

taal. Door de Koning te steunen, doet Niklas de balans der machten doorslaan

naar zijn kant - althans, dat hoopt hij; W'homing, die een zuster heeft die

getrouwd is met één van de Chiefs van de Settle Eilanden, probeert het weer

in evenwicht te brengen. Het is een ingewikkelde situatie en u, Majesteit,

zou voorzichtig te werk moeten gaan.'

Phineas vroeg zich af of de waarschuwing niet een verhuld dreigement

was. Finlays hondenkop was onschuldig, maar er stond veel meer op het spel

dan het deel van Meriga van één jongen. De kern van het conflict, de

achterliggende oorzaak van het eindeloze gekibbel in het Congres, draaide

om de macht van de Koning.

Het kwam neer op één kwestie, dacht Phineas, toen Garrick, op verzoek

van Abelard, zijn plannen voor de verdediging van Ithan herhaalde. Sommi-

gen probeerden de macht van de Koning om de provincies binnen te vallen

te beperken, terwijl anderen zich zo veilig voelden in hun burchten dat het

ze niet kon schelen. Jarone, bijvoorbeeld. Nourk, gelegen aan de Oostelijke

Zee, begrensd door bergen, was praktisch een onafhankelijk vorstendom.

Zolang Jarone zijn belasting betaalde, op de jaarlijkse Bijeenkomsten ver-

scheen en Abelards beleid steunde, was het hoogst onwaarschijnlijk dat

Abelard ooit een voet in Nourk zou zetten. En Jarone zou waarschijnlijk geen

hulp van de Koning nodig hebben, aangezien Nourk rijk was en de bergen

een natuurlijke verdedigingslinie vormden. Dus Abelard en Jarone verkeer-

den in een staat van wederzijds respect en noemden dat vriendschap.

Finlay daarentegen verdedigde de noordelijke grens van Meriga tegen de

Sascatch-Stammen. Norda Coda grensde aan Abelards grondgebied en Phi-

neas vroeg zich af of dat Finlay weleens nerveus maakte.

Garrick kwam aan het eind van zijn uitleg. 'Begrijpt u het, Edelachtbare?'

Miles reageerde niet. Hij wierp alleen een wanhopige blik in de richting

van de Koning. Garrick ging verder. 'Het kasteel is groot genoeg om er twee

divisies te huisvesten, meer indien dat nodig is. Als het moet kan ik verster-

king laten komen vanuit het garnizoen in Atland. We moeten bekijken wat

de Mutanten doen als het lente wordt.'

'Hoe zit het met het proviand?' vroeg Finlay.

'Everic heeft een inventaris gestuurd en Ithan is redelijk goed bevoorraad,

gegeven de moeilijkheden die ze daar hebben gehad. Het zal ons niet

overmatig belasten om de voorraden op het noodzakelijke niveau te bren-

gen.' Garrick pauzeerde en liet de woorden 'in geval van een belegering'

achterwege, maar iedereen aan de tafel begreep wat hij bedoelde. 'We

moeten alle middelen die nodig zijn voor de verdediging van Ithan inzetten.

Dat is het waard.' Hij rechtte zich en knikte de jongen toe.

Miles kronkelde verlegen in zijn stoel. 'Ik wil mijn grondgebied niet

verliezen, Majesteit. Ik wil u allen duidelijk maken dat ik u toesta – u verzoek

om Ithan Ford binnen te trekken.'

Abelard knikte tevreden. 'Ga maar weer naar je mentor, jongen. Waar-

schijnlijk zal de benoeming van je voogd geen discussie opleveren. Het is

meer een ceremonie. We spreken elkaar wel weer als daar reden toe is.'

Haastig, alsof hij vluchtte, verliet de jongen de zaal. Hij keek enorm

opgelucht. Toen de deur zachtjes dichtviel, keek Obayana de Koning met

een ondoorgrondelijke uitdrukking op zijn gezicht aan. Hij was een kleine

man, verraderlijk fragiel. Zijn donkere ogen hadden de vorm van dadels, zijn

huid de gouden kleur van het westelijke woestijnzand. Hij naderde de veertig

en controleerde de Saraneva Mountains vanuit zijn fort dat hoog boven de

Kora-lado-pas lag. 'De jongen is bang, Abelard.'

'Hij weet dat er meer op het spel staat dan zijn deel van Meriga,' viel Jarone

hem bij. Met zijn zestig jaar was hij de oudste van de bijeengekomen

Senadors. Zijn donkere huid was mat van ouderdom en het grijze haar op

zijn zwarte schedel was gemillimeterd. Desalniettemin waren zijn ogen alert,

zijn rug recht. Zijn linkerarm eindigde in een stomp.

'De jongen heeft echt wel wat in zijn mars.' Abelard haalde zijn schouders

op. 'Maar hij is opgevoed door vrouwen en oude mannen. Ik heb hem naar

Philips mentoren gestuurd. Het zal nog wel even duren voor hij er klaar voor

is zijn functie te vervullen.'

Jarone tuitte zijn lippen. 'Gredahl heeft gelijk, Abelard. De jongen heeft

een voogd nodig - wie wilt u benoemen?'

Abelard grinnikte. 'U bedoelt, wie van u zal het meest aanvaardbaar zijn

voor een meerderheid van het Congres, Edelachtbare Senador?'

Jarone spreidde de vingers van zijn rechterhand en glimlachte schouder-

ophalend terug.

'Wat rapporteert uw luitenant op Ithan, Phineas?' vroeg Tedmund.

'Sommige buitenposten in de zuidelijke gebergten zijn verlaten,' ant-

woordde Phineas. 'Dat zou de toegenomen plunderingen gedeeltelijk kun-

nen verklaren. Verkenners vertellen ons dat de Ruiters naar de zuidelijkste

delen van de provincie zijn getrokken en daar winterkampen opslaan. Everic

rapporteert dat er vluchtelingen Ithan binnenkomen.'

'Maar...' Ezram was opeens één en al aandacht. 'Maar - dat betekent dat

Missiluse moet...'

'Precies, heren.' Abelards stem was bars. 'Eldred slaapt of laat ze bewust

zijn grenzen passeren.'

'Maar...' Ezrams adem stokte ongelovig. 'Wie - waarom - met welk doel

zou iemand dat doen...'

'Precies, Edelachtbare.' Phineas knikte. Hij probeerde niet te lachen om

Ezrams paniek. 'Dat is een vraag die de Edelachtbare Senador tijdens de

Bijeenkomst hopelijk beantwoorden zal.'

'Een vraag die u hem zou kunnen voorleggen, Ezram,' zei Abelard vlak,

zonder een spoortje slinksheid, 'aangezien uw grondgebied aan de westkant

kwetsbaar is.'

'Dus Eldred is bevriend geraakt met de Harleys?' Gredahl schudde zijn

hoofd.

'Dat vermoeden we alleen, Edelachtbare,' waarschuwde Phineas.

'Benoem mij tot voogd van de jongen,' zei Gredahl tegen de Koning. 'Ik

zal ervoor zorgen dat zijn belangen beschermd worden. Ze zijn gelijk aan die

van mij.'

Abelard schudde zijn hoofd. 'Er zou vanuit te veel hoeken beweerd

worden, vriend, dat Arkan een te gevaarlijke en onstabiele plek is om zo'n

belangrijk pleegkind groot te brengen.'

'Missiluse is net zo gevaarlijk als Arkan. Eldred zal toch zeker niet...' Ezram

sputterde. Hij was een magere, zenuwachtige man van middelbare leeftijd.

Hij was bijna net zo twistziek als Eldred, maar desalniettemin was Ezram de

Koning onomstotelijk trouw. Risona, aan de zuidwestkust van Meriga, was

een gebied met grimmige ravijnen en zanderige kusten, dunbevolkt met

herders en vissers.

Abelard schudde nogmaals zijn hoofd. 'Eldred zal zichzelf niet voordra-

gen. Hij weet dat we daar nooit mee zouden instemmen. Hij zal gewoon

bezwaar maken tegen degene die ik voordraag, wie dat ook moge zijn.'

Niklas ving de blik van de Koning op. 'Draag niemand voor, Abelard. Laat

het Congres deze kwestie naar eigen inzicht afhandelen. Immers, welke

kandidaten, naast mijzelf, Jarone en misschien Mortmain in Vada, maken er

nog meer een kans?'

Jarone knikte. 'Niklas spreekt verstandige woorden, Abelard. Ik denk dat

als u doet alsof u betrokken maar neutraal bent, alles vanzelf op zijn pootjes

terechtkomt.'

'En,' vervolgde Niklas, 'zolang het Congres discussieert, hebt u het recht

om uw troepen Ithan binnen te laten trekken. Want wie van ons zou onder

gelijke omstandigheden niet om dergelijke hulp vragen?'

'Maar wij zijn waarschijnlijk ook niet het probleem.' Obayana zuchtte

zachtjes. 'W'homing is niet de enige in het Congres die zal protesteren als

hij erachter komt dat de Koning al een stelling betrokken heeft in een

provincie die hem niet toebehoort. En aangezien de erfgenaam van de

provincie nog zo jong is...' Zijn stem stierf weg.

Het duurde even voordat Garrick de stilte verbrak. 'We hebben een kleine

kans, heren. Ik kan mijn divisies in drie weken naar Ithan Ford brengen. Kunt

u de discussie over de voogdij van de jonge Miles op zijn minst zo lang laten

voortduren?'

'En wanneer bekend wordt waar u precies bent, Generaal Garrick? En met

hoeveel troepen?' Ezram keek bezorgd.

'Dan moeten we klaar zijn om Eldred te ontmaskeren. En hem eens een

keer in de verdediging te drukken.' Abelard keek naar Phineas. 'Zorg ervoor

dat er meer verkenners komen in de bergen op de grens met Missiluse. Ik

wil alle informatie die we mogelijkerwijs kunnen verzamelen: waar die

kampen zich bevinden, hoeveel soldaten en paarden er zijn, welke routes ze

precies gebruiken. Geen enkele Senador zal een alliantie met de Harleys

gunstig beoordelen.'

'Met uw toestemming, Majesteit, zal ik de verslagen van de krijgsverrich-

ringen naar de kapiteins van mijn divisies sturen.' Garrick ging staan.

Abelard gaf niet meteen antwoord. Phineas zag dat de Senadors stuk voor

stuk ernstig knikten. Opeens voelde hij zich ongemakkelijk en hij verschoof

in zijn stoel. Hij sloot zijn ogen, voelde zijn vingertoppen tintelen. Toen hij

zijn ogen opende, leek het alsof alles in slowmotion gebeurde. Hij boog zijn

handen, probeerde dat althans, en de lucht voelde dik aan, als een vloeistof.

Een onzichtbaar pulserende luchtstroom ruiste en flikkerde om hen heen.

De woorden bleven steken in zijn keel en hij zag dat de andere mannen ook

verlamd waren, net als hij. Alleen hun ogen schoten van de ene kant naar de

andere.

Met een stuiptrekking, alsof er een stuwdam werd opengezet, raasde er

een stroom energie door zijn lichaam, circulerend door zijn botten en

spieren, wervelend door zijn bloed. Zijn hart sloeg over en bonsde in zijn

keel. Hij greep de leuningen van de stoel vast. Boven hem, tegen het plafond,

flikkerden vlakke metalen platen die de hele ruimte in daglicht leken te

plaatsen. In het spookachtige licht zaten de anderen, net als hij, met angst

op hun gezicht gegrift. Elke lijn, elk vlak werd verlicht door de grimmige,

blauwachtige gloed.

Jarone's hoofd werd naar achteren geworpen, zijn huid was asgrauw, zijn

tanden waren opeengeklemd. Zijn enige hand was gewikkeld in de stof die

zijn borstkas bedekte. Tedmunds gezicht was lijkbleek; Abelards lippen

waren blauw. Alleen Obayana's gezicht was kalm, hoewel zijn ogen gesloten

waren, zijn lippen opeengeperst.

Het plafond zoemde als een zwerm boze bijen, en vonken schoten alle

kanten op. Toen, opeens, doofde het onnatuurlijke licht. Phineas' hart sloeg

over en vond een nieuw ritme. Hij zakte in elkaar in zijn stoel. Toen zwol er

buiten een laag, bulderend geluid aan, afgezwakt door het dikke glas.

Degenen die uitkeken op het raam gaapten met open mond naar buiten

en Phineas draaide zich om. Een paar honderd meter van de kust spoot een

geiser vanuit de vlakke zeespiegel omhoog, bijna zo hoog en zo dik als de

hoogste toren van Ahga. Terwijl ze ongelovig naar buiten staarden zakte het

water met een donderende klap ineen, net zo snel als het verschenen was.

'In naam van de Drie, wat...?' vroeg Gredahl.

'Kijk Jarone eens.' Phineas stond half op uit zijn stoel.

'Nee - nee.' De oudste Senador was nog steeds asgrijs, maar hij ademde

gemakkelijker en hield zijn borst niet langer krampachtig vast. Hij wuifde

Tedmund weg. 'Was dat Magie?'

Aanhoudend geklop maakte een eind aan verdere speculaties. 'Binnen!'

riep de Koning.

'Kapitein Phineas,' stamelde een knecht die de ruimte binnenstommelde,

'de Kapitein van de wacht vraagt of u bij hem komt. Nu meteen.' Hij scheen

zich opeens te herinneren dat de Koning aanwezig was en boog alsnog.

'Is er enige schade?' Phineas stond op.

'Wij kunnen niets zien. Maar de nagolf van die - die toren van water sloeg

hard tegen de buitenmuur.'

'Haal de voorman van de Ingenieurs erbij. En de beste metselaars. Met uw

toestemming, Majesteit?'

'Ga.'

Phineas wachtte. De Koning wou hem niet aankijken. Hij is helemaal niet

van zijn stuk gebracht, dacht hij. En hij wil zich niet met mij bezighouden.

'Majesteit, dit is net voor u aangekomen van de Senador van de Vada

Valley.' De knecht gaf Abelard een houten koker waar een boodschap in zat.

'En een andere bode van ons zuidelijkste tolstation kwam net voor die

golfslag binnen. Eldred van Missiluse is aangekomen bij de grens van uw

territorium en vraagt permissie om verder te trekken naar Ahga.'

Phineas probeerde nogmaals de blik van de Koning te vangen en faalde.

Terwijl Abelard de verzegelde koker openbrak, volgde hij de knecht met

tegenzin naar de deur. Tussen de speculerende stemmen van de anderen

door, hoorde hij Abelard zeggen: 'Laat de troepen snel uitrukken, Garrick.

De Senadors zullen hier binnen een week voor de Bijeenkomst zijn.'

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk acht

 

 

 

 

 

De bediende bracht de lamp wat meer omhoog en bood Nydia een arm aan

om haar van de steile, smalle trap van de oostelijke toren naar beneden te

loodsen. Haar rok ruiste luidruchtig over de trap en de fakkels, die op

regelmatige afstand van elkaar aan de muur hingen, veroorzaakten groteske

schaduwen die veranderden als ze passeerden. Twaalf dagen geleden had ze

haar gelofte gedaan en sindsdien had Nydia de Koning noch zijn moeder

gezien.

Desalniettemin had hij onmiddellijk gereageerd op haar verzoek om

papier, inkt en pennen. De kamers die hij haar gegeven had waren groot en

adequaat ingericht. Ze had vier vertrekken: een zitkamer, een slaapkamer,

een ruimte die ze als studeerkamer wou gebruiken omdat er een slot op zat,

en een betegelde badkamer met een badkuip die groot genoeg was voor op

zijn minst twee volwassenen.

Aangezien de kamers zich vijfentwintig verdiepingen boven de begane

grond bevonden waren ze alleen toegankelijk voor degenen met de sterkste

benen. Zelfs de twee kameniers die haar waren toegewezen maakten de tocht

alleen wanneer het absoluut noodzakelijk was. Als Agara inderdaad hoogte-

vrees had, begreep Nydia waarom Abelard dacht dat zijn moeder zich niet in

dit deel van de toren zou wagen. De buitenmuren bestonden bijna helemaal

uit glas waardoor de kamers toegankelijk leken te zijn voor de lucht.

Zoals bijna alles in Ahga waren ook de kamers een vreemde mengeling

van oud en nieuw. De tegels in de badkamer hadden onmogelijke roze en

zachtpaarse tinten, kleuren die sinds het armageddon niet meer in Meriga

gemaakt werden. Het massieve bed was gegraveerd en fleurige, geweven

kleden uit het westen versierden de muren met zachtgroene en zachtblauwe

tinten. Maar de haard was een recente aanwinst: die was gehakt uit het

schoorsteenkanaal dat naar de diepgelegen kelders onder het kasteel liep.

Tavia had haar twee keer opgezocht met nieuws over de Senadors die nu

dagelijks arriveerden, sommigen vergezeld van een gevolg dat nog uitgebrei-

der was dan dat van de Koning. Ze had genoten van de beschrijvingen van

het meisje en was dankbaar voor het gezelschap.

De eerste dagen in de toren gingen vlug voorbij. Ze deden haar denken

aan de rustige studie-uren in de bibliotheek in haar vaders huis. Het was vele

maanden geleden dat ze de gelegenheid had gehad om zichzelf te verliezen

in de literatuur en dus had ze de meeste tijd doorgebracht om zichzelf weer

vertrouwd te maken met haar boeken. Maar de uren duurden langer toen de

dagen vergleden en ze alleen bleef. Ze voelde zich steeds meer als één van

die in torens opgesloten prinsessen uit de legenden die haar moeder placht

te vertellen.

Op deze hoogte kon ze de zee niet horen en ze miste het kalme geklots

tegen de kade, de zachte deining van de golven, de geur van de zilte zeewind

in de morgen. Het enige geluid dat door het dikke glas heen drong was het

klagen van de wind. Zelfs het krassende geschreeuw van de zeevogels die

rond de torens fladderden werd gedempt. 's Morgens keek ze hoe de golven

geluidloos braken over en tussen de ruïnes van de oude stad. De kale

skeletten van de gebouwen waren behangen met zeewier en de nesten van

de meeuwen leken net haveloze lijkwaden.

Ze verborg haar boeken angstvallig, vooral nadat ze geëxperimenteerd had

met de verboden formules. De spectaculaire, directe gevolgen hadden haar

geschokt. Ze probeerde niet te denken aan hetgeen er met haar zou gebeuren

als ze ooit ontdekt werden. Ze hoopte dat de Koning zijn moeder goed had

ingeschat.

Nu volgde ze de knecht aangezien de Koning haar ontboden had. Gister

hadden de kleermakers haar twee van de nieuwe, lange jurken gebracht die

Mara voor haar had laten maken en die morgen had ze een bad genomen in

water dat ze boven haar eigen haard verwarmd had. Ze had haar nog vochtige

haar in een stevige knot bovenop haar hoofd gebonden. Piekerige slierten

ontsnapten en krulden in haar witte nek. Ze was blij met de nieuwe jurken.

Het was zo lang geleden dat ze iets nieuws gedragen had, iets wat geen haastig

opgelapt afdankertje was. De zachte, wollen stof was zo fijn geweven dat ze

bijna viel als zijde. Ze viel in grove plooien helemaal naar de grond, een

lengte die alleen de meest vermogende adel zich kon veroorloven. De

diepgroene kleur accentueerde de rode glans van haar haar en de crèmekleu-

rige gloed van haar huid. En hoewel ze had gestaan op een zedige halslijn,

kon de jurk de contouren van haar lichaam niet verbergen.

Vijftien verdiepingen lager gebaarde de bediende haar door de smalle deur

te gaan. Ze volgde hem door de gang naar een deur waar twee krijgslieden

in de houding stonden. Hun gezichten veranderden niet, hoewel hun ogen

even over haar boezem gleden.

Nieuwsgierig keek ze rond toen ze alleen achtergelaten werd in de ruimte.

Het was een besloten auditorium; het diepblauwe tapijt was gemaakt van

dikke wol, de stoelen waren laag en diep en bekleed met een rijke, donker-

rode stof. Er brandde een klein vuur achter de glanzende haardijzers en aan

de muur waren brandende fakkels bevestigd. De kamer had geen ramen,

besefte ze ineens geschrokken, noch enige andere waarneembare ingang. Ze

stak haar handen uit om zichzelf boven de vlammen te verwarmen. Even

genoot ze van de aanblik van haar handen die omlijst waren door dubbele

katoenen boorden. Een klik deed haar schrikken en ze sprong op.

Abelard maakte een buiging. 'Vergeef me, vrouwe. Ik wilde u niet laten

schrikken.' Het leek alsof hij uit het niets te voorschijn was gekomen. Hij

gebaarde naar de muur achter hem. 'Er zit een paneel verborgen in deze muur

- ziet u? Het leidt direct naar mijn vertrekken - daarom wordt de ingang van

deze ruimte bewaakt.' Hij wees naar één van de stoelen. 'Ga alstublieft zitten.

Ik heb u een tijd niet gezien. Is alles naar wens? Is er nog iets wat u nodig

hebt?'

'Ik heb niets te klagen, Majesteit. De kamers zijn heel mooi. Maar ik vroeg

me af - Tavia zegt dat u boeken hebt. Zou ik ze mogen bestuderen?'

'Ik zal ze morgen naar u toe laten brengen. Is er nog iets anders?'

Ze vroeg zich vergeefs af of ze kon uitleggen hoe geïsoleerd ze zich voelde,

hoe eenzaam, nu de dagen langer leken te duren. Toen ze geen antwoord

gaf, ging Abelard verder. 'Wat er een paar dagen geleden gebeurde – het licht,

het water - was dat de Magie?'

Ze had dit verwacht. Ze pakte een gedraaid en misvormd tafelmes uit de

zak van haar rok. De ene helft was gemaakt van donker tin, de andere helft

van helder goud. Hij pakte het voorzichtig tussen twee vingers op. 'Hebt u

dit gedaan? Hebt u de Magie gebruikt om dit te doen?'

'Ik probeerde iets kleins en onbeduidends te bedenken - iets waarbij ik

controle zou kunnen hebben over de reactie, maar ik vrees dat ik nooit iets

onder controle heb gehad.'

'Eén van mijn meest loyale bondgenoten werd bijna gedood en het enige

wat u deed was dit?'

'Ik heb u gewaarschuwd, Majesteit. De Magie is volkomen onvoorspel-

baar.'

Even staarde hij haar aan. 'Gaat u dit soort dingen nog vaker doen?'

'Nee, het was een vergissing. Ik zal het niet meer doen...'

'Maar zult u verdergaan met uw studie, zoals ik gevraagd heb?'

'Als ik moet, Majesteit.'

'Misschien moet ik u ergens anders naartoe brengen - naar mijn jagershuis

bij Minnis Saul. Ik heb u liever hier...'

Hij brak af, maar keek alsof hij nog meer wilde zeggen. 'Er is iets wat ik

met u moet bespreken...'

Ze keek over zijn schouder en begreep het. 'U hebt straks een ontmoeting

met die Eldred - de Senador - degene die u zo wantrouwt?'

'Heeft de bediende u verteld dat hij gekomen is?'

'Nee - ik zie uw keuze.'

'Juist ja.' Hij ging op een stoel bij de haard zitten. 'Ziet u, ik heb uw hulp

nodig, vrouwe. Ik heb reden om aan te nemen dat Eldred van Missiluse een

alliantie heeft gesloten met de Harleyruiters van de Arkan Vlakten, de

bandieten die ons aanvielen toen we terugkeerden van Ithan Ford. Als dit

waar is, staat niet alleen de Unie op het spel, maar lopen ook individuele

Senadors en hun grondgebied gevaar. U begrijpt dat de gelofte van trouw,

die iedere Senador mij gezworen heeft, me verantwoordelijk maakt voor de

verdediging van hun provincies, als ze mijn hulp inroepen.' Toen ze knikte,

ging hij verder. 'We gaan nu naar beneden voor een ontmoeting met Eldred

in de ridderzaal. Ik wil dat u op hem let - dat u op iedereen let, nu we het

daar toch over hebben - en me vertelt wat u ziet. Vanwege uw - uw positie

hier, ligt het voor de hand dat wordt aangenomen dat u en ik...'

Tot haar ontzetting bloosde ze. 'Ik begrijp het.'

Hij schudde zijn hoofd. 'We begeven ons de komende weken op glad ijs,

vrouwe. Als de Senadors aannemen dat u met mij het bed deelt, zal uw plaats

aan mijn zijde niet aangevochten worden. Zijn we aan de andere kant te...'

'Intiem?' vulde ze aan.

'Mijn moeder zal gewaarschuwd worden en ik wil niet dat ze argwaan

krijgt en haar leger spionnen op u afstuurt.'

'Wat wilt u dan dat ik doe, Majesteit?'

'Noem me maar Abelard als we alleen zijn.' Hij ging snel verder, alsof hij

spijt had van de woorden. 'Zeg weinig, behalve tegen mij, maar moedig de

attenties van een ieder aan. U zult tijdens de feesten niet aan mijn zijde zijn,

maar kom onmiddellijk naar me toe als er iets of iemand is...'

Ze onderbrak hem lachend. 'U geeft me zulke tegenstrijdige instructies,

Majesteit, iedereen zal zich afvragen of we nou vrienden of vijanden zijn.'

'Wat stelt u voor?'

'Ik zal me zoveel mogelijk terug trekken - dat vind ik prettig en dan ziet

uw moeder me niet. Wat de Senadors betreft, ze mogen denken wat ze willen.

Vergeef me, Majesteit, maar over het algemeen wordt aangenomen dat iedere

vrouw die in het kasteel woont ten minste één keer de nacht met u heeft

doorgebracht.'

'Ik neem aan dat u dat ook gelooft?'

'Majesteit - Abelard, als u dat wenst - het is niet aan mij om dat te zeggen.

Het is zeker dat u meer kinderen hebt dan enige andere man die ik ooit

gekend heb - maar...' Ze haalde haar schouders op. 'Ik heb nooit gehoord

dat u een vrouw tegen haar wil gedwongen hebt en u bent tegen mij in woord

en daad echt zeer vriendelijk geweest.' Deze wending in het gesprek maakte

haar nerveus en ze kon hem niet in de ogen kijken. 'Ik denk dat het ons wel

lukt als we allebei voorzichtig zijn.'

Toen glimlachte hij, een brede, ongedwongen grijns, en hij stak zijn hand

uit. 'Kom dan, vrouwe. Laten we het strijdperk betreden.'

 

'Senifay is van plan een klacht in te dienen tegen Kora-lado.' Tedmunds stem

was zacht.

'Is er iets nieuws onder de zon?' Phineas gooide zijn klokhuis in het

loeiende vuur. 'Senifay klaagt elke Bijeenkomst die ik me kan herinneren

over Obayana. Hij is jaloers. Hij wil controle hebben over de zuidelijke

handelsroute door de Saraneva's en ik neem aan dat hij denkt dat er iemand

zal luisteren als hij maar lang en luid genoeg klaagt...' Phineas stopte

halverwege de zin toen de Koning gearmd met Nydia de ridderzaal binnen-

kwam.

Tedmund volgde Phineas' blik en floot zachtjes. 'Bij de Ene en de Drie,

moet je dat zien, Phineas. Waar heeft hij haar gevonden?'

'In een klein dorpje een paar kilometer hiervandaan.' Phineas zorgde er

angstvallig voor dat zijn stem vlak was.

'In wat voor dorp vind je zulke vrouwen?'

Ondanks het bange voorgevoel dat Phineas iedere keer als hij de vrouw

zag had, moest hij toegeven dat het inderdaad fascinerend was om Abelard

en Nydia samen te zien. Naast Abelards brede schouderpartij leken de smalle

schouders van Nydia breekbaar en krachteloos; in vergelijking met Abelards

vlakke borstkas werden de rondingen van haar borsten geaccentueerd. De

bovenkant van haar hoofd reikte nauwelijks tot aan zijn schouder.

Phineas zag dat Agara's lippen wit werden en dat haar ogen zich versmal-

den. Ze stond naast Eldred aan de andere kant van de zaal. 'Voorzichtig,

Majesteit,' mompelde hij.

'Phineas.' Tedmund onderbrak zijn gedachten. 'Je denkt toch niet dat ze

hem beloftes heeft gedaan, hè? Denk je dat hij haar tot zijn gezellin zal

maken?'

Geamuseerd, ondanks de gevaarlijke blik op het gezicht van Agara, schud-

de Phineas zijn hoofd. 'Hoezo, Tedmund, zou je het risico willen nemen de

woede van Abelard op je hals te halen?'

'Voor haar...' Hij knikte naar Nydia. 'Absoluut.'

Phineas lachte. Abelard stopte regelmatig terwijl hij zich een weg door de

zaal baande, buigend en lachend. Hij lette erop dat hij Nydia aan iedere

Senador die ze passeerden voorstelde. De meesten werden vergezeld door

hun vrouw of gezellin. De mannen staarden haar allemaal aan en zelfs

wanneer Abelard haar verder leidde volgden hun ogen haar. Meerdere

vrouwen trokken hun metgezel aan de mouw toen de Koning langsliep.

'Waarom brengt hij haar niet hiernaartoe?' klaagde Tedmund, toen het

duidelijk werd dat Abelard naar Eldred toe liep. 'Neem me niet kwalijk.'

Phineas kon een grijns niet onderdrukken toen Tedmund zich in de

menigte begaf.

Nydia's aandacht werd getrokken door de dikke bos helderrood haar die

steeds dichterbij gehopt kwam. Tedmund brak door de mannen die zich rond

de Koning geschaard hadden heen en probeerde onstuimig haar arm te

pakken. Maar er was nauwelijks tijd voor een glimlach, want Abelard duwde

hem resoluut met zijn schouders opzij en bracht haar tot stilstand naast zijn

moeder, die in gesprek was.

'Moeder,' onderbrak Abelard.

Agara brak midden in een woord af. Hoewel haar glimlach haar gezicht

niet verliet, waren haar ogen koud toen ze over Nydia gleden. 'Daar ben je

eindelijk, mijn zoon. Heb je een groet voor je neef Eldred?'

Abelard wierp zijn moeder een glimlach toe die Phineas zou hebben

herkend, want tijdens een veldslag glimlachte hij op dezelfde manier.

'Eldred.' Zijn stem was lijzig.

Eldred pakte de uitgestoken hand van de Koning. 'U ziet er goed uit, neef.

Ik ben blij u weer te zien.'

'Hebt u een goede reis gehad?'

'Een vermoeiende reis. Het is fijn om eindelijk hier te zijn.'

'Ik wil een nieuw lid van onze huishouding voorstellen. Dit...' - Abelard

trok Nydia aan de arm en met tegenzin keek ze Agara aan - '... is Vrouwe

Nydia Farhallen. Haar vader was de Senador van Jersy. Helaas is alles verloren

gegaan tijdens een aanval van de Mutanten, meer dan een jaar geleden.'

Eldred boog zijn hoofd. 'Vrouwe Nydia.'

Nydia pakte de hand die hij haar toestak. De man die voor haar stond

verbaasde haar. Was dit Abelards gehate vijand? Eldred Onrada van Missiluse

was een middelgrote man, lang niet zo groot als de Koning of Phineas, maar

iets groter dan gemiddeld. Althans, dat zou hij geweest zijn als hij niet krom

was.

Zijn leeftijd was al net zo moeilijk te bepalen: hij zou ergens tussen de

veertig en de zestig kunnen zijn. Hij had een baard, hetgeen hem onder-

scheidde in een ruimte waar de meeste mannen gladgeschoren waren.

Weerbarstige grijze slierten staken in vreemde hoeken uit de donkerder

bakkebaarden. Zijn ogen waren waterig blauw en lagen diep in hun kassen

die omringd waren met rimpels. Hij keek met halfdichtgeknepen ogen op

haar neer. Zijn twee voortanden staken onder zijn bovenlip vandaan waar-

door hij enigszins op een konijn leek, en op dat moment begreep Nydia

waarom hij een baard had en waarom Abelard hem een rammelaar noemde.

Ze glimlachte. 'Edelachtbare Senador, het is me een genoegen u te

ontmoeten.' Ze keek even over zijn schouder naar zijn toekomst en zag niets

onwenselijks - zeker niet iets wat Abelards vermoeden, dat deze man een

complot smeedde tegen de troon en het rijk, bevestigde.

Eldred wierp haar de onbeholpen glimlach toe van een man die weet dat

vrouwen hem onaantrekkelijk vinden en hun gezelschap daarom zoveel

mogelijk mijdt. Hij haakte zijn duimen in zijn riem en zei, de ruimte

rondkijkend, tegen de Koning: 'Is iedereen gearriveerd?'

Abelard haalde zijn schouders op. 'De meesten wel. Ik verwacht de Settle

Eilanden natuurlijk niet. Het wordt tijd dat het Congres onze verdragen met

hen opnieuw in overweging neemt.'

Eldred knikte ernstig. 'Het beste is om aan te sturen op een alliantie die

hun voordelen biedt.'

Abelards mond vertrok in afschuw. 'Het enige wat ik ze zou willen bieden

is een levenskans. De Chiefs zijn veel te onafhankelijk en twistziek.'

'Het is beter om te komen met een alternatieve manier om hun ruzies op

te lossen, als u van plan bent ze aan de Unie toe te voegen.' De rustige,

gezaghebbende ondertoon in zijn stem verbaasde Nydia.

'Het is jammer dat de situatie in het zuiden dit jaar zo onstabiel is, neef.

Je zou zo'n goede afgezant zijn.' Abelard wierp hem nog eens een gevaarlijke

glimlach toe.

'Ach - persoonlijke banden mogen geen hindernis vormen voor wat het

beste is voor het rijk.'

Het gesprek had een ondertoon die Nydia niet helemaal kon begrijpen.

Plotseling geeuwde Abelard. 'Weet je dat de oude Miles van Tennessy dood

is?'

'Eh, ja, de berichten hebben ons voor we vertrokken bereikt.'

De spanning was verdwenen. Nydia had het gevoel dat de Koning Eldred

met opzet had opgehitst, maar terugdeinsde voor een openlijke confrontatie.

'Op de Vada Valley na is dus iedereen hier.'

'Is Owen niet gekomen?' De nieuwe, geïnteresseerde toon in de stem van

Eldred deed Nydia in een reflex over zijn schouder kijken. Onwillekeurig

greep ze Abelards mouw steviger vast toen ze de plotselinge verandering zag.

'En hij komt ook niet. Er zit een bladluis in zijn oogst. Ik heb een paar

dagen geleden zijn boodschap gekregen.' Abelard inspecteerde de zaal, alsof

hij, nu hij een tijdelijk bestand uitgeroepen had, zich van Eldreds gezelschap

wilde ontdoen.

'En is zijn bode gebleven om rapporten van deze Bijeenkomst mee terug

te nemen?'

Deze keer keek Abelard hem met nauwelijks merkbare nieuwsgierigheid

aan. De Koning gaf niet meteen antwoord. Vrouwe Mara had een gesprek

aangeknoopt met zijn moeder over het feest van die avond. Nydia was binnen

gehoorsafstand. 'Nee.' Abelards gezicht was net zo uitdrukkingsloos als zijn

stem. 'Ik geloof van niet. Ongetwijfeld verwacht Owen een bericht van een

koninklijke bode.'

'Oh.' Eldred maakte een onhandige buiging voor Nydia. 'Ik - ik - er moeten

nog dingen worden uitgepakt. Ik kijk uit naar onze volgende ontmoeting,

neef. Vrouwe.'

'En?' vroeg de Koning zodra Eldred werd opgeslokt door de menigte. Zijn

stem was zacht.

Nydia aarzelde. 'Eerst zag ik niets voorbij de opening van de Bijeenkomst

morgen, maar toen u over deze Owen sprak...'

'Owen Mortmain. Senador van de Vada Valley. De voornaamste Lord van

het Westen.'

'Eldred is van plan contact met hem op te nemen.'

'Waarom?'

'Dat kan ik niet zeggen. Maar daarom ging hij weg - om een brief te

schrijven aan Mortmain. Hij zal vanavond laat op het feest komen. Hij zal

één van zijn mannen met de boodschap op pad sturen.'

Abelard fronste. 'Ik heb nooit een reden gehad om Mortmain ergens van

te verdenken.'

'Is hij een bondgenoot?'

'Mortmain is moeilijk te doorgronden. Hij gaat zijn eigen gang - niet de

mijne, niet die van het Congres. Maar ik durf de troon erom te verwedden

dat hij ook niet aan Eldreds hand loopt. Hij steunde mijn vader - maar mijn

grootvader niet, hoewel hij toen nog erg jong was. Nou ja, we zien wel.

Bedankt, vrouwe.'

Nydia draaide zich om en zag dat Agara haar aanstaarde. Ze haat me, dacht

Nydia. Agara vertrok geen spier toen Nydia haar in de ogen keek. 'Neem me

niet kwalijk, Majesteit.' Elegant, zonder nog iets te zeggen, verdween ze in

de menigte. Toen ze zich een weg baande door de zaal, zag ze Phineas bij

een haard staan. Hij sprak met één van zijn luitenanten. Onzeker van haar

ontvangst, snelde ze naar hem toe en raakte zijn mouw aan. 'Kapitein

Phineas?' Het was de eerste keer dat ze hem aansprak sinds ze Abelard haar

gelofte had gedaan.

Zijn gezicht was niet te ontcijferen, maar hij zei meteen tegen zijn gezel:

'Neem me niet kwalijk, Jedro.'

De luitenant boog en vertrok.

Phineas wachtte.

Nydia bevochtigde haar lippen. 'Ik weet - ik weet dat u me niet mag,

Kapitein Phineas. Ik zal u daarom niet lang in verlegenheid brengen, maar

ik denk dat u moet weten wat ik daarnet zag...'

Phineas wipte van de ene voet op de andere en iets van spijt flikkerde in

zijn grijze ogen. 'Of ik u al dan niet mag heeft er niets mee te maken, vrouwe.

Ik heb onder ede beloofd mijn Koning te beschermen, met mijn leven indien

dat nodig mocht zijn, en u geeft me het ongemakkelijke gevoel dat u op een

goede dag mijn taak nog moeilijker zult maken dan hij nu al is. Ik ben op

de hoogte van uw gave. Wat wilt u me vertellen?'

Phineas' gezicht veranderde niet, maar hij luisterde aandachtig toen ze

hem vertelde van Eldreds reactie op het nieuws dat Owen Mortmain niet

aanwezig zou zijn. 'Wat wil hij met Mortmain?'

'Ik weet het niet - dat kan ik niet zien. Weet u het?'

'Nee,' gaf Phineas toe.

'Abel - de Koning leek zich geen zorgen te maken en toch zag ik de

verandering. Eldred besloot om dit te doen op het moment dat de Koning

hem vertelde dat Mortmain niet bij de Bijeenkomst aanwezig zou zijn.'

Phineas zweeg. Hij nam de mogelijkheden in overweging. 'Wanneer zal

Eldred dit bericht versturen?'

'Vanavond. Nu. Hij zal laat op het feest komen om de vereiste voorzorgen

te nemen.' Nydia keek wanhopig de zaal rond. 'Was het verkeerd om naar u

toe te komen?'

Tegen beter weten in was Phineas vertederd. 'Nee, vrouwe,' zei hij na nog

een moment van stilte. 'Waarom maakte Abelard zich geen zorgen?'

'Hij zei dat hij geen reden had om Mortmain ergens van te verdenken.'

'Dat is waar.' Phineas zuchtte en onderdrukte een verlangen om naar haar

te glimlachen. 'Maar dit voegt een nieuw aspect toe dat ik niet verwacht had.

Missiluse is lastig. Mortmain is een ander geval.'

'Waarom? Wat is zijn positie in het Congres?'

'Hij is de machtigste man in het westen. Zijn grondgebied strekt zich uit

over een aantal provincies, net als dat van Abelard. Dus als hij zich tegen de

troon heeft gekeerd...' Phineas staarde in de vlammen. 'Ik zal met Abelard

spreken. En, vrouwe, voor uw eigen bestwil, wat hij ook voor u betekent, of

betekenen zal, hij is de Koning - boven alles.'

Nydia keek over Phineas' schouder, naar zijn toekomst, en knikte tevre-

den.

'Dank u, Kapitein. Dat zal ik niet vergeten.' Ze was verbaasd toen hij een

hand op haar arm legde.

'Dank u.' Zijn grijze ogen waren koel, maar zijn stem was vriendelijk en

hij drukte haar stevig de hand.

Phineas wachtte totdat Nydia in de menigte verdwenen was. De bedienden

begonnen net de tafels te dekken voor het feest en Phineas wist zeker dat hij

niet gemist zou worden. Stilletjes glipte hij ongezien de ridderzaal uit en liep

door de donkere gang naar het binnenplein waar de herfstnacht was gevallen.

Het binnenplein was grotendeels verlaten; de dieren verbleven in de stallen,

de stalknechten en koetsbedienden hadden hun werk erop zitten en zaten

bij elkaar in de keukens. Alleen de dienstdoende bewakers stonden rond het

plein en stuk voor stuk gingen ze in de houding staan toen hij langsliep.

 

Zo snel als ze kon spoedde Nydia zich uit de zaal. Het gezelschap was twee

keer zo groot als tijdens het feest dat gehouden werd om de terugkeer van

de Koning te vieren en de mensen drukten tegen haar aan. Ze kon nauwelijks

een kant op kijken; overal zag ze iemands toekomst het gezicht van een ander

overlappen. De beelden van heden en toekomst vermengden zich en draai-

den rond, creëerden verwarrende patronen die haar gezichtsveld vertroebel-

den. Vastberaden hield ze haar ogen recht voor zich uit gericht, links noch

rechts kijkend. Wanhopig probeerde ze de tactieken die ze op het laatste feest

had gebruikt toe te passen.

Een bediende die langssnelde liep zijwaarts tegen haar op, ze struikelde

en viel bijna op haar knieën. 'Pas op, vrouwe.' De bediende bukte zich om

haar te helpen en zonder na te denken keek Nydia over de schouder van de

vrouw. Ontzet zag ze een zware kookpot omkantelen en hete olie over voeten

in sloffen gaan. Ze hapte naar adem. De aanblik van de verschroeide en

verschrompelde huid maakte haar misselijk.

'Gaat het?' De vrouw keek haar bezorgd en wat onzeker aan.

Nydia dook ineen en ontweek de hand die uitgestoken was om haar te

helpen. Ze draaide zich snel om en liep tegen de borstkas van een kleine

krijgsheer op, die gromde: 'Kijk uit.' Ze keek op en zag een bloedneus als

gevolg van een vuistgevecht bij het kaarten. Met een snik maakte ze zich los

en rende, weg van de krankzinnige, caleidoscopische beelden, naar de rust

van de donkere gang.

Ze leunde tegen de muur aan. Nu begreep ze waarom haar familie haar zo

angstvallig uit menigten had gehouden, haar nooit had toegestaan om op

de drukste dagen naar de markt te gaan, waarom zulke feesten ongehoord

waren in haar vaders kleine burcht. Ze drukte haar warme handen tegen haar

slapen en haalde diep adem. De spelden die haar haar vasthielden prikten

in haar schedel en met een zucht van verlichting trok ze ze eruit en liet de

lange krullen over haar rug dansen. Met haar vingers kamde ze haar haar en

scheidde de nog steeds vochtige slierten van elkaar. Toen ze zich eindelijk

wat rustiger voelde liep ze door de gang naar de trap die naar haar torenka-

mers leidde.

Het metaal van de leuning was zeer oud, afgesleten door jarenlang gebruik,

en ze vroeg zich af of haar benen haar de vijfentwintig verdiepingen op

zouden dragen. Ze haalde diep adem, greep de koude leuning stevig vast en

liep de trap op.

'Vrouwe!' Het bijtende sarcasme trof haar als een zweepslag. Al herkende

ze de stem niet, de toon kende ze wel degelijk.

Agara tuurde vanuit de smalle deuropening naar haar.

'Ja, vrouwe?' Nydia probeerde haar stem zo rustig mogelijk te laten

klinken.

Agara bewoog zich naar de voet van de trap. 'Blijft u niet voor het feest?'

'Ik - ik voelde me niet goed, dus ik dacht...'

Voor Nydia de tijd had om de woorden uit te spreken, stond Agara op de

trede onder haar. Ze greep Nydia bij de pols alsof ze haar in de boeien sloeg

en raakte een vochtige krul aan. 'Wou u zichzelf klaarmaken voor mijn

zoon?'

Nydia deinsde terug. De glinstering in Agara's ogen gaf haar een ongemak-

kelijk gevoel. 'Vrouwe, wat u ook denkt, ik ben niet - ik heb niet het

verlangen...'

'U liegt.' In één stap stond Agara op dezelfde tree. Nydia deed nog een stap

naar achteren. Ze trok haar zware rok uit de weg. Agara verstevigde haar

greep. 'U liegt. Ik zie hoe u naar hem kijkt. Net  zoals alle vrouwen naar hem

kijken. Ik zag hoe u dat lied zong - "hij brengt jullie allen huwelijksgeluk" -

waarom gaat u niet terug en zingt u dat lied voor het gezelschap vanavond,

vrouwe-die-wel-aardig-zingen-kan? Hm?'

'Vrouwe, alstublieft, laat mijn pols los. U doet me pijn.'

Als antwoord gaf Agara een gemene draai. 'U denkt dat u een kind van

hem krijgt, hè? Helaas is dat waarschijnlijk ook zo. Dat krijgen ze allemaal -

en hij is wettelijk verplicht één van hen te benoemen...'

'Vrouwe.' Nydia probeerde niet te wanhopig te klinken. 'Ik ben niet geïn-

teresseerd in uw zoon. Ik wil zijn kind niet dragen. U hebt gelijk. Hij heeft

genoeg kinderen.'

Agara keek haar wantrouwend aan. Nydia deed nog een stap naar achteren.

Opeens liet Agara Nydia's pols los en greep de leuning vast. 'Ziet u,'

vertrouwde ze haar plotseling toe, 'als hij geen opvolger benoemt, zal er na

zijn dood waarschijnlijk een burgeroorlog uitbreken.'

Nydia knikte en ging naar achteren. Agara volgde. 'En als er een burger-

oorlog is, zal het land verscheurd worden.'

'En uw kleinzonen zijn voorlopig nog niet oud genoeg om hun recht op

de troon te doen gelden.' Nydia sprak kalm.

Agara knikte en pakte haar slepende rok op. Nydia probeerde stiekem over

de schouder van de vrouw te kijken - ze zou toch zeker niet van plan zijn

Nydia vijfentwintig verdiepingen naar boven te vergezellen? Het visioen

flikkerde, kleuren en beelden vermengden zich en vormden een onsamen-

hangend patroon. Nydia probeerde zachtjes weerstand te bieden, maar Agara

dwong haar steeds verder naar boven te gaan.

'Was mijn lieve Rabica maar niet gestorven. Van al die vrouwen moest net

mijn lieve meisje, die hem niet één maar twee zonen schonk, sterven.' Agara

zuchtte. 'Als u haar eens had kunnen zien. Ze was lang, niet zo'n miezerig

ding als u, zo fijntjes en elegant - ze was als een jonge wilg, ze paste zo goed

bij hem.'

'Ik betreur uw verlies, vrouwe. Ik heb begrepen dat het ook de plannen

van de Koning dwarsboomde.'

'De plannen van de Koning.' Agara maakte een spottend geluid. 'Hij zou

die plannen nog steeds kunnen uitvoeren. Amanander zou een geweldige

Koning zijn - maar luistert hij naar mij?' Boven op de tweede overloop, zo'n

veertig treden boven de begane grond, stopte Agara. 'Natuurlijk niet.' Ze

bracht haar gezicht dicht bij dat van Nydia en haar adem stonk naar wijn.

'In plaats daarvan hopt hij van bed naar bed, als een bij op zoek naar nectar.

Hij zegt dat hij op zoek is naar een Koningin.'

Ze keek rond. En toen ze naar beneden keek stokte haar adem. De kleur

uit haar gezicht trok weg en buiten zichzelf greep ze Nydia vast. 'Oh, bij alle

goden, moet u zien hoe hoog we zijn - hoe zijn we...'

Nydia greep de oudere vrouw bij haar middel en arm vast. 'Kijk niet naar

beneden, vrouwe, kijk recht voor u uit. Richt uw ogen niet op de vloer, maar

kijk gewoon naar de muren voor u.' Met zachte hand manoeuvreerde Nydia

Agara's houterige lichaam de trap af.

Toen ze beneden waren, rukte Agara zich los. Zelfs met haar voeten vlak

op de vloer torende ze nog boven Nydia, die op de onderste tree stond, uit.

Plotseling vertrok Agara's gezicht en ze hief haar arm op. Nydia deinsde

achteruit. 'Ik zie wat u bent.' Agara sprak met een lelijk raspende stem. 'U

bent aardig.'

Nydia week terug en Agara sloeg. Nydia wendde haar wang te laat af. De

klap kwam recht tegen de zijkant van haar hoofd; ze wankelde en verloor

haar evenwicht. Ze greep naar de leuning en Agara sloeg haar nog een keer.

'Dat bent u van plan, hè? U zult aardig zijn. U bedekt uw borsten en zorgt

ervoor dat hij, al die tijd dat hij naar uw honingzoete woorden luistert, zich

afvraagt hoe ze eruit zien...' Ze hief haar arm nog eens op.

Nydia stond weer op en haar hak bleef in de zoom van haar rok haken.

Toen ze viel hoorde ze een mannenstem roepen: 'Bij de Drie, vrouwe - weet

u wel wat u doet?'

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk Negen

 

 

 

 

 

Er druppelde iets vochtigs langs haar nek. Ze opende haar ogen. De kamer

was halfdonker, slechts twee kaarsen brandden naast het hoge hemelbed.

Het gezicht dat op haar neerkeek, kwam haar vaag bekend voor. Ze fronste

haar voorhoofd en probeerde te gaan zitten.

'Rustig maar, u hebt een behoorlijke smak gemaakt.' De stem was jong.

'Wie - waar -?'

'Ik ben Tedmund Allcort. U glimlachte naar me in de ridderzaal. Ik zocht

u nadat u de Koning verlaten had. Ik deed navraag bij de Hofmeester en

aangezien u niet aan de grote tafel bij de Koning mocht zitten, hoopte ik dat

u naast mij zou willen zitten tijdens het feest. Maar - nou - ik ben blij dat ik

u daarnet vond.'

Ze deed haar best om rechtop te gaan zitten in het schemerlicht. De kamer

was haar onbekend, maar hij was groot en met veel zorg ingericht. Tedmund

ging gemakkelijk zitten. Hij was niet zo jong als hij op het eerste gezicht leek;

hij was halverwege de twintig, schatte ze, maar vanwege zijn tengere postuur

leek hij niet ouder dan zestien. 'Waar ben ik?'

'Ik heb u naar mijn kamer gebracht. Ik hoop dat u dat niet erg vindt - ik

weet niet waar de uwe is en ik wilde u zo snel mogelijk bij Agara vandaan

halen.'

'Agara. Waar is ze?'

'Ze ging weg, terug naar de ridderzaal, toen ik - haar onderbrak. Vergeef

me, vrouwe, maar wat deed u?'

Nydia haalde haar schouders op. 'Ik hielp haar de trap af.' Ze veegde haar

wang af die vochtig was van de natte doek die hij op haar voorhoofd gelegd

had. Onmiddellijk leunde hij voorover en klopte zachtjes met een linnen

handdoek op haar gezicht.

'Stelt u zich eens voor wat ze doet met mensen die deuren voor haar

openhouden.'

Ondanks haar hoofdpijn lachte Nydia. Tedmund lachte terug.

'Dat is beter.' Hij keek even naar haar. 'Zonder gekheid, wat deed u?'

Nydia huiverde en voelde tranen branden. 'Ze - ze denkt dat de Koning

en ik...' Haar stem stierf weg en ze sloeg haar armen om zichzelf heen.

Tedmund keek rond, pakte een deken van het voeteneinde van het bed

en sloeg die om haar heen. 'Warmer? Agara sloeg u omdat u de Koning

gezelschap houdt?'

Ellendig knikte Nydia en de tranen stroomden over haar wangen. Ze

wendde haar hoofd af. Ze geneerde zich dat zo'n klein gebaar van vriende-

lijkheid zo'n reactie teweeg kon brengen. Tedmund staarde haar onzeker

aan. Vergeefs veegde ze de tranen weg.

'Ik denk dat u naar de Koning moet gaan. Hij zal niet toestaan dat zijn

moeder u zo behandelt...'

'Nee.' Nydia schudde haar hoofd. 'U begrijpt het niet. De Koning en ik

hebben niets met elkaar.' Ze beet op haar lip vanwege de leugen.

'Maar ik was ervan overtuigd toen ik u vandaag met hem zag...'

'Dat denkt zeker iedereen over een vrouw die met de Koning gezien wordt,

hè? Het kan me niet echt schelen wat de mensen denken, maar ik wil beslist

niet dat Agara...'

'De vrouw is gek. Het is niet u die ze haat. Dit is al zolang ik me kan

herinneren aan de gang. De Koning weigert Amanander tot zijn opvolger te

benoemen en dus gaat ze tegen iedereen tekeer. Wilt u dat ik dit met hem

bespreek? Iemand moet het hem vertellen.'

'U bent erg aardig, maar wie bent u eigenlijk? Wat voor invloed hebt u op

de Koning?'

'Ik ben de Senador van Linoys. Dat ligt hier net ten zuiden; het is een deel

van het overgeërfde grondgebied van de Ridenaus. Mijn familie kreeg de titel

van Abelards grootvader; we pachten het land rechtstreeks van hem.' Hij

sprak zo ernstig, als een jongen die een geschiedenisles opzegt, en hij keek

haar met zulke ongegeneerde bewondering aan, dat ze glimlachte.

'Nou, Edelachtbare Senador, ik dank u, maar ik weet niet zeker wat het

beste is...'

'Uw naam is Nydia?'

'Nydia Farhallen. Mijn vader was...'

'De Senador van Jersy. Ik hoorde Abelard dat tegen Eldred zeggen.'

Aarzelend streek hij een krul uit haar ogen.

Zijn aanraking maakte haar bewust van het schemerlicht, het grote bed.

'Vergeef me als ik u aanstaar, vrouwe. U bent de mooiste vrouw die ik ooit

gezien heb.'

Ze bood geen verzet toen hij haar in zijn armen nam en haar wiegde alsof

ze een kind was. Met de top van een vinger volgde hij het spoor van een

traan die uit de hoek van haar oog druppelde. 'Waarom huilt u?' Hij hield

haar steviger vast.

Ze hoorde zijn hart door zijn magere borstkas heen bonzen. Ze hield haar

adem in, durfde zich nauwelijks te bewegen. Voor het eerst sinds maanden

voelde ze zich beschermd, veilig. Onwillekeurig ontsnapte er een klein

zuchtje toen ze zich ontspande. Door de kracht waarmee hij haar vasthield

werd ze eindelijk bevrijd van de greep van haar niet-aflatende angst. Het was

zo fijn om in de armen te liggen van een man die haar alleen omwille van

haarzelf wilde, die zachtaardig was, die zo dapper was geweest om Agara het

hoofd te bieden en die zo vriendelijk had aangeboden om met de Koning te

gaan praten. Ze wendde zich niet af toen hij zich boog en haar mond kuste.

Ze hapte naar adem en hij trok zich terug. Het verlangen dat in haar

lichaam ontbrandde overrompelde haar. Met geopende mond boog ze haar

rug. Haar adem stokte in haar keel. Zijn ogen versmalden zich en hij boog

zijn hoofd nogmaals voorover.

Deze keer stak ze haar handen omhoog en ze streelde zijn gladde nek.

Haar vingers woelden onstuimig door zijn korte, rode haar. Zijn handen

trilden toen hij de dikke deken opzijschoof en onbesuisd de rijgsnoertjes van

haar lijfje zocht. Ze kreunde tegen zijn mond aan toen hij over haar tepel

streek. Door de dunne onderjurk heen streelde hij haar borsten en zijn duim

raakte haar tepel even aan. Ze draaide in zijn omhelzing en trok aan de

rijgsnoeren van zijn broek.

Ze smolten samen, nog half gekleed, en ze drukte zich tegen hem aan,

verlangend naar de bevrediging van een behoefte die haar tot dan toe

onbekend was.

Uiteindelijk, buiten adem, zegen ze neer in een wirwar van lakens en

uitgegooide kleren. Hij rolde van haar af op zijn zij, nog steeds zwaar

ademend. Een licht waas van transpiratie bedekte haar borsten. 'Bij de Drie,

vrouwe, toen ik u hier bracht was ik niet van plan...'

Ze glimlachte. Een heerlijke, lome zwoelheid verspreidde zich door haar

lichaam. 'Maar u had hoop...'

'Ik zou geen man zijn als ik geen hoop had.' Hij raakte haar wang met de

rug van zijn hand aan. 'Waarom lacht u?'

'U doet me aan iemand denken.'

'Aan wie?'

'Mijn man.'

'Goede Goden, vrouwe, bent u getrouwd? Heeft hij een erfgenaam?'

Ondanks zichzelf glimlachte Nydia om de plotselinge paniek. 'Die had hij

wel. Maar dat maakt nu niet meer uit.' Haar glimlach verdween. 'Hij is dood

- ze zijn allemaal dood.'

'Hebt u helemaal niemand meer?'

Ze schudde haar hoofd.

'Deze erfgenaam - was hij uw zoon?'

Ze knikte en voelde opnieuw tranen branden.

'Ach, vrouwe. Uw verlies doet mij verdriet.' Hij steunde op een elleboog

en sloeg teder een deken om haar schouders. Beschermend legde hij zijn

hand om haar gezicht heen. 'Ga met me mee.'

'Wat?'

'Ga met me mee. Naar Linoys. Ik zal u tot mijn gezellin maken; als de

Koning het toestaat zal ik u tot mijn vrouw maken. Ik zweer dat ik u de rest

van mijn leven trouw zal zijn. Zeg ja.'

Ze was ontroerd dat hij zo roekeloos aandrong. 'Dat is niet mogelijk.'

'Niet mogelijk? Er is toch zeker niets wat u hier houdt? U hoeft het maar

te zeggen en de zon gaat onder op uw bevel.'

'Ik kan Ahga niet verlaten.'

Hij sloeg zijn ogen neer en sprak zachtjes. 'Ik begrijp het. Ik ben maar een

junior Senador en een vrouw als u verdient een Koning.'

'Oh, nee, Tedmund, dat is het niet. Er is iets wat ik moet doen, wat ik de

Koning beloofd heb om te doen...'

'Maar wilt u met mij naar het feest gaan?'

Ze trok zijn arm over haar lichaam zodat ze omsloten werd. 'Dat zou me

een groot genoegen zijn.'

 

Phineas keerde terug naar de ridderzaal. Abelard had plaatsgenomen en het

feest was net begonnen.

'Waar ben je geweest?' vroeg Abelard toen Phineas op zijn stoel schoof.

Phineas glimlachte vriendelijk en knikte naar de Senadors en hun vrou-

wen die zich rond de tafel verzameld hadden. De zaal was bomvol die avond,

maar Nydia was nergens te zien, als ze sowieso al aanwezig was, en Agara's

ereplaats naast Abelard was ook leeg. Toen hij vooroverleunde om het servet

te pakken dat hij met opzet had laten vallen, mompelde hij, 'ik zie uw

lievelingsfamilielid niet.'

'Hij komt nog wel,' gromde Abelard.

'Ik heb ervoor gezorgd dat zijn man gevolgd wordt.'

'Waarom?'

'Nydia heeft het me verteld. We moeten op de hoogte blijven. Er is te veel

dat ze ons niet kan vertellen.'

Abelard knikte boven zijn drinkbeker en schoof zijn stoel dichter bij de

tafel toen een bediende een grote bout geroosterd vlees op een platte schotel

voor hen neerzette. 'En in de tussentijd, Phineas?'

Phineas glimlachte. Een toeschouwer zou gedacht kunnen hebben dat

hem werd gevraagd of hij het vlees gaar genoeg vond. Hij knikte naar de

hoek aan de andere kant van de ridderzaal, waar Eldred van Missiluse naar

binnen glipte en door het zijpad naar zijn plaats op de estrade liep, links

noch rechts kijkend. 'We zullen afwachten wat er tijdens de Bijeenkomst

gebeurt.'

Abelard stak zijn vork in het voedsel op de schotel. Toen stopte hij. Uit de

ingang tegenover hem, aan de andere kant van de zaal, kwam Nydia binnen

aan Tedmunds arm. Hij loodste haar langs de lange rijen tafels, zijn hand

bezitterig rond haar middel. Iemand riep hem iets toe; hij antwoordde

lachend en Nydia bloosde. Ze gingen naast elkaar tussen de junior Senadors

zitten. Tedmund hief zijn drinkbeker op en streek een losse krul achter haar

oor.

'Ja.' Abelard hield zijn ogen gericht op het paar. 'We zullen gewoon maar

afwachten.'

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk tien

 

 

 

Prill, 47ste Jaar van de Heerschappij van de Ridenaus

(2715, Oude Mutanten-Kalender)

 

 

Twee meeuwen vlogen rondjes in de opwaartse luchtstromen van de wind-

vlagen tussen de hoge torens. Nydia keek hoe ze bijna tot aan het raam

vlogen; gracieuze, donkergrijze vegen tegen de loodgrijze hemel. Regenwol-

ken verzamelden zich boven de zee en het waaide hard. De kortstondige

onderbreking van de Prill-stortregens was voorbij.

Ze legde haar pen neer en ging tegen de muur naast het raam staan. De

kustlijn strekte zich naar het noorden en oosten uit; de stranden achter de

stad waren dunne lijntjes van wit zand tegen het donkergroene water. Op de

bomen en de afgelegen heuvels in het oosten lag een sluier van lentegroen.

Direct onder haar, aan de kade, wiegden de vissersboten aan hun meertrossen

terwijl de storm de golven tot razernij begon op te zwepen.

Haar nek was stijf. Ze had de hele morgen boven haar boeken gezeten.

Haar hand deed pijn van het schrijven. Ze veegde haar met inkt bevlekte

vingers af aan haar zwarte schort, in de wetenschap dat de donkere stof de

vlekken zou verbergen. Ze pakte Tedmunds laatste brief op. Ruim een maand

geleden had hij Ahga verlaten. Met zijn karakteristieke enthousiasme be-

schreef hij in detail zijn plannen voor het plantseizoen. Ze deed haar ogen

dicht en terwijl ze haar slapen masseerde en het bloed onder haar huid voelde

kloppen, stelde ze zich de groene glooiende akkers voor. Ze probeerde zich

niet af te vragen of haar werk van de afgelopen maanden vergeefs was

geweest.

De enige bekende methode om de Magie te beheersen vergde meer van

haar dan ze wilde onthullen. Ze wilde haar ultieme geheim net zomin aan

Abelard prijsgeven als aan de misvormde Mutant die haar bijna van het leven

beroofd had. Ze dacht aan de dag op weg naar Ahga, toen die beklagenswaar-

dige Mutant haar had lastiggevallen met het blad. Wat een moed was ervoor

nodig geweest om de beschutting van zijn schuilplaats te verlaten, om zich

in de vijandige wereld te wagen. Misschien had ze het met meer gratie in

ontvangst moeten nemen. Ze waren immers niet allemaal verantwoordelijk...

Geklop deed haar opschrikken. Ze deed haar boek dicht, bedekte het

voorzichtig met het dikke, ongebleekte linnen dat het beschermde en sloot

de deur van haar studeerkamer. Ze was verrast om Tavia te zien toen ze de

buitendeur van haar zitkamer opende.

'Tavia, kom binnen.' Nydia hield de deur open en gebaarde naar een stoel

bij de haard. 'Ga zitten.'

Tavia's gezicht was rood en bezweet. Ze hijgde een beetje, alsof ze bijna

de hele weg gehold had. Met een zucht plofte ze in de stoel neer. 'Het spijt

me dat ik zomaar bij u kom binnenvallen. Ik weet dat u het druk hebt, maar

daarnet hoorde ik toevallig...' Ze stopte, wendde haar blik af en beet op haar

lip.

'Wat is er? Wat is er aan de hand?' Nydia's hart ging sneller slaan.

Tavia aarzelde, maar toen kwam er een stortvloed van woorden. 'Het is

mijn grootmoeder. Ze zegt vreselijke dingen - dat u een heks bent - dat u

hier boven bent omdat u de Oude Magie beoefent. En Vader heeft het zo

druk met de voorbereiding van de voorjaarsveldtochten... Vrouwe, ik wist

niet wat ik moest doen.'

Angst sloeg Nydia om het hart en haar maag kromp ineen. De Koning zou

Ahga verlaten. Natuurlijk. Ze dacht aan haar boeken, haar papieren die

angstvallig waren opgeborgen in de andere kamer. Het slot zag er opeens

ondeugdelijk uit, de deur slechts een obstakel dat gemakkelijk verwijderd

kon worden, allebei niet meer dan een kortstondig afschrikmiddel. Ze

huiverde toen ze bedacht hoe Agara zou kijken als ze wist dat haar beschul-

digingen juist waren.

Tavia keek haar met een mengeling van bezorgdheid en verbazing aan.

'Vrouwe, waar gaat u naartoe?'

Nydia stormde de trap af, haar wijde rok als een bundel in haar armen.

Op de verdieping waar zich het auditorium van de Koning bevond, holde ze

de gang door naar de bewaakte ingang. De bewakers kruisten hun speren

voor haar. 'Ik moet de Koning spreken,' smeekte ze.

Ze keken elkaar even aan. 'In de raadzaal, vrouwe,' mompelde de ene

fluisterend.

Stel uw vertrouwen niet in prinsen.  De klassieke waarschuwing, zo oud dat

haar oorsprong vergeten was, echode in haar hoofd. Natuurlijk zou de

Koning vertrekken. Natuurlijk betekende het aanbreken van de lente dat het

vechten weer zou beginnen, het eindeloze gekrakeel en de rooftochten die

de teneur van de tijd bepaalden. Wat had ze wel niet gedacht, al die maanden

geleden, toen ze voor het eerst besloot de Koning te gaan zoeken? Wat voor

ijdele hoop had haar verstand zo beneveld dat ze hem trouw gezworen had

en zichzelf voor het leven bond? Ze had de Koning nooit moeten zoeken, ze

had moeten blijven waar ze was. De grillen van het lot hadden moeten

bepalen of ze zou leven of sterven. Was ze de dood alleen maar te slim af

geweest om hem hier te, vinden, wachtend op haar, op de enige plek waar ze

veilig dacht te zijn?

Ze stormde zonder te kloppen de raadzaal binnen. Abelard, Phineas, de

kapiteins en luitenanten van de Koninklijke Garde, hadden zich aan één kant

van de lange tafel rond kaarten en aantekeningen geschaard. Ze staarden

haar allemaal aan en Abelard brak midden in een zin af.

Nydia keek wild in het rond. De mannen stonden op een kluitje, hun

gezichten overlapten elkaar en toen haar ogen die van de Koning zochten,

zag ze de toekomst van de soldaat die over hem heen leunde.

Ze hapte naar adem. Bloed stroomde langs de zijkanten van zijn hoofd,

hing in klonters aan zijn voorhoofd. Zijn armen waren van zijn schouders

afgerukt. Zijn torso was met ruwe touwen aan de takken van een grote boom

gebonden, een boom waarvan de stam dikker was dan zes mannen samen.

Op zijn verdroogde lippen vormden zich blaasjes en vliegen kropen onge-

hinderd over zijn gezicht. Met haar vuist tegen haar mond aangedrukt zakte

ze ineen.

Phineas was het eerst aan de andere kant van de zaal. Hij ving haar op

toen ze viel en tilde haar met gemak op. Haar gezicht was lijkbleek, koude

zweetdruppels stonden op haar bovenlip en bedekten haar voorhoofd.

Hij wendde zich met vragende ogen tot Abelard.

'Naar mijn auditorium,' zei Abelard.

'Wat is er met de vrouw aan de hand?' vroeg een van de luitenanten.

'Waarschijnlijk is ze zwanger,' antwoordde een ander toen Phineas de

gang inliep. 'Vreemde wezens, zwangere vrouwen. Voordat mijn zoon gebo-

ren werd, viel zijn moeder de hele tijd flauw.' De stemmen stierven weg.

In het auditorium van de Koning legde hij haar op een van de lage banken

neer.

'Laat wijn komen en zoek Mara,' zei Abelard. 'Wacht op me in de raadzaal.

Ik kom terug zodra ik weet dat ze in orde is.'

Nydia bewoog zich, opende haar ogen en deed haar best om rechtop te

gaan zitten. Abelard duwde haar zacht maar resoluut terug. 'Stil blijven

liggen. Wat is er aan de hand?'

Ze wilde hem niet aankijken. Blozend en verlegen draaide ze haar hoofd

weg. Hij pakte haar kin en dwong haar hem aan te kijken. 'Weken gaan

voorbij zonder dat ik uw bestaan opmerk en dan dendert u zonder waarschu-

wing mijn raadzaal binnen? Bent u zwanger? U weet dat Linoys hier niet is.

Wat wilt u van me?'

Hij hield haar gezicht stevig maar teder vast en Nydia voelde de onvermij-

delijke reactie die zijn aanwezigheid altijd in haar teweegbracht. Ze slikte

moeizaam en hoopte dat haar stem kalm was. 'Volgens Tavia vertelt uw

moeder iedereen dat ik een heks ben.'

Vloekend stond Abelard op en ging bij de koude haard staan. 'Ik heb Mara

gezegd dat ze naar mij toe moest gaan als ze zoiets hoorde.'

'Misschien heeft Vrouwe Mara het niet gehoord. En Tavia zei dat u druk

bezig was met de voorbereidingen van uw vertrek.' Nydia ging rechtop zitten.

'U besefte toch zeker wel dat ik vaak weg zou zijn?' De vriendelijke klank

in zijn stem verbaasde haar.

'Ik weet niet wat ik dacht. Ik weet dat ik mijn best heb gedaan om uw

moeder te ontwijken, maar het lijkt of alleen mijn bestaan al...'

Abelard hief zijn hand op. 'En zelfs de jonge Lord van Linoys kan u niet

beschermen.' Deze keer klonk hij bijna triomfantelijk. Toen, op die abrupte

manier die ze inmiddels van hem gewend was, veranderde hij van onder-

werp. 'Wat zag u in de raadzaal? Waarom viel u flauw?'

Ze deed haar ogen dicht om het afschuwelijke visioen niet te hoeven zien.

'Ik zag die man - de man die over u heen leunde - ik zag dat hij gekruisigd

werd.'

'Gekruisigd?'

Ze knikte en de gal kwam naar boven. 'Hij was gescalpeerd, zijn armen

waren van zijn schouders gerukt. Er was zoveel bloed.'

'Oorlog is geen spelletje, vrouwe. Zeg me eens, staat het vast dat dit gaat

gebeuren?'

'Bedoelt u of er iets gedaan kan worden om het te voorkomen?' Ze haalde

diep adem. 'Bepaalde keuzes kunnen de mensen om ons heen beïnvloeden

op een manier die we niet onmiddellijk begrijpen. De Harleyruiters kruisi-

gen.' Toen hij knikte ging ze verder. 'Als u van gedachten verandert en hem

ergens naartoe stuurt waar geen Harleyruiters zijn, zal hij niet sterven. Maar

als u dat niet doet, zal de consequentie zijn dat hij aan die boom zijn einde

vindt.'

'Weet u waar hij staat?'

Ze keek naar beneden, bracht haar vingers bij elkaar. 'Het is de boom die

de Mutanten de Wielas van Meriga noemen - waarvan ze zeggen dat hij niet

dood zal gaan. De stam is zo dik als minstens zes mannen.'

'Ik ken die boom. Ik wed dat het de enige boom is die nog in Arkan staat

- zelfs de Harleys beschouwden hem als heilig.' Hij staarde kregelig in de

koude haard en merkte niet op dat ze beefde en dat haar handen trilden in

haar schoot. 'Kunt u me vertellen wanneer het zal gebeuren?'

'De boom zat vol bladeren.'

Hij keek op toen er geklopt werd. 'Binnen.'

Vrouwe Mara snelde de kamer binnen. Toen ze Nydia half liggend op de

bank zag, stopte ze in de deuropening. Haar wangen kleurden tot aan de

witte rand van haar kap.

'Kom verder, verdomme.' Abelard wenkte. 'Waarom hebt u mij niet over

mijn moeders laatste streken geïnformeerd?'

'Majesteit,' Mara gebaarde hulpeloos, 'ik wilde u niet lastigvallen...'

'Laat maar zitten. Vertel. Alles.'

Mara wierp een vluchtige blik op Nydia en zei: 'Het begon na het Nieuwe

Jaar - nadat u de verslagen van de krijgsverrichtingen van de buitenposten

begon te ontvangen. Agara is de hele winter al erg geagiteerd, dat weet u ook.

Hoe waarschijnlijker het werd dat u snel zou vertrekken, hoe meer ze ging

roddelen. Het is tenslotte waar dat Vrouwe Nydia erg op zichzelf is, maar ik

heb haar dat nooit aangerekend. Ze doet haar werk, ze naait en spint voor

me, altijd snel en goed...'

Abelard zwaaide ongeduldig met zijn hand. 'Ja, ja. Maar mijn moeder, wat

zegt ze?'

Mara vatte moed. 'Ze zegt dat Vrouwe Nydia een heks moet zijn. Dat de

boeken die ze met zich meebracht naar Ahga de klassieke Oude Toverboeken

zijn. Ze zegt dat dat voorval afgelopen herfst, toen de grote golf kwam

opzetten, de toom van de Ene was en dat de vrouw gestraft moet worden

opdat we niet allemaal zullen lijden.' Ze keek de Koning met onverbloemde

angst op haar plompe gezicht aan. 'Majesteit, wat wilt u dat ik doe?'

Nydia's gezicht werd bleek en ze keek Abelard zonder iets te zeggen

smekend aan.

'Dit is allemaal vanwege Amanander,' mompelde Abelard. 'Goed, Mara,'

zei hij na een stilte. 'Bedankt. Kom onmiddellijk naar me toe als mijn moeder

nog meer zegt.'

Mara keek hem met zo'n onverhulde behaagzucht aan, dat Nydia, ondanks

haar situatie, bijna glimlachte. Deze man kon iedereen zover krijgen om alles

te doen wat hij vroeg. Behalve, kennelijk, zijn moeder.

'Majesteit,' zei Mara aarzelend, 'Ik denk dat het voor de veiligheid van de

dame beter is als ze op Minnis verblijft wanneer u weg bent.'

Hij knikte. 'We zullen zien.'

Toen Mara vertrokken was waren Nydia's handen dichtgeknepen. Abelard

plofte in een stoel neer. 'Zo. Wat moeten we nu doen, liefje? Als ik u hier

achterlaat, kan ik net zo goed het executiebevel tekenen. Als u naar Minnis

gaat, is er nog steeds niets om mijn moeder ervan te weerhouden een

gewapende garde achter u aan te sturen. Zelfs als ik een regiment achterlaat

om u te beschermen - dat ik op het moment niet missen kan - kan zij vanuit

het stadsgarnizoen een ander sturen. Ik wil mijn manschappen niet klemzet-

ten. Ik ben bang dat zij tijdens mijn afwezigheid rechtstreeks haar bevelen

zullen gehoorzamen. Dus. Wat moeten we doen?'

Een moment ging voorbij. 'Neem me mee.'

'Als ik ten strijde trek? Vrouwe, weet u wel wat u voorstelt?'

Ze bevochtigde haar lippen. 'Ik denk van wel.'

'U viel daarnet flauw toen u een beeld zag van iets wat misschien niet eens

zal gebeuren. Dat hebt u zelf toegegeven. Geloof me, zulke dingen zie je

vaker wel dan niet.'

'Er zijn vrouwen die het leger vergezellen...'

Hij liep de kamer door en doemde boven haar op. Ze hief haar kin op en

keek hem in de ogen. Plotseling was ze zich ervan bewust dat ze voor het

eerst sinds maanden weer alleen met hem was. De spieren van zijn dijen

golfden onder de soepele leren broek. Een stoppelbaard bedekte zijn kaak

als een ruwe sluier. Ze zorgde er angstvallig voor dat haar gezicht niets

verraadde.

'Die vrouwen bieden bepaalde diensten aan.' Zijn ogen gleden over haar

gezicht en langs haar hals. 'Niet echt geschikt voor een vrouw als u.'

Ze bloosde ondanks zichzelf. 'Kan ik u dan tenminste niet op één of andere

manier van dienst zijn, Abelard?'

Hij keek haar in de ogen. Toen hij eindelijk antwoord gaf, kalmeerde en

prikkelde zijn stem haar, als honing die door wijn gegoten wordt. 'Daar

twijfel ik niet aan, liefje.'

Ze dacht dat hij haar aan zou raken. Haar hart klopte sneller en haar lippen

gingen van elkaar.

'Maar we zitten met uw boeken. Mijn moeder is warmer dan ze beseft,

hm?'

'Misschien kan Vere op ze letten?'

'Vere?'

'Uw zoon. Hij is erg geïnteresseerd in zulke dingen...'

'Leer mij Vere kennen.' Er klonk afschuw in Abelards stem.

'Hij is een fantastische jongen, zo nieuwsgierig en leergierig...'

'Maar hij wil niet leren hoe hij een zwaard moet hanteren,' onderbrak

Abelard droogjes. 'Van al mijn zonen heeft hij het minst in zijn mars. Goed

dan. U mag mee. U zult begrijpen dat er geen ruimte is voor al te veel

bagage.'

'Mijn behoeften zijn niet zo erg groot.'

'Dat heb ik gemerkt.'

'Mag ik vragen waar u van plan bent naartoe te gaan?'

'We hebben dringende verzoeken van Gredahl in Arkan ontvangen. De

Ruiters hebben een aanval gelanceerd vanuit de Loma-woestijn. Ithan is

versterkt – er stromen vluchtelingen vanuit de Vlakten binnen. Gredahl heeft

zich zelfs tot de Lords van Mondana gewend.'

'Is er nieuws van Eldred?'

'Hij heeft afgelopen winter de Harley Kahn vermaakt - hun lord, als je

hem zo kan noemen. Dankzij u wisten we dat we hem goed in de gaten

moesten houden en onze verkenners hebben bijna wekelijks verslag uitge-

bracht.

'En Mortmain?'

'Eldreds mannetje heeft Vada bereikt. Maar we weten niet of er ooit

geantwoord is.'

'Zeker...'

'Moet dat het geval zijn geweest? We denken dat ook, maar ik betwijfel

of Mortmain zich zou aansluiten bij de Harleys. Dat is Eldreds theorie. Maar

we gaan geen oorlog voeren tegen één van hen. Nog niet. We zullen Gredahls

verzoek inwilligen.'

Nydia richtte haar hoofd op en keek over zijn schouder naar zijn toekomst.

Ze zag legers, verwikkeld in een bittere strijd, en fronste. Er was iets mis met

wat ze zag, maar ze begreep niet wat het was. 'Nog niet,' echode ze.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk elf

 

 

 

 

 

Nydia tuurde onzeker de onheilspellende zwartheid in en hield haar kaars

omhoog. Het kleine vlammetje kon de haast tastbare duisternis nauwelijks

doordringen. Ze zag, of liever voelde, het poreuze dak verdwijnen in lange

tunnels die zich kilometers lang onder stad uitstrekten. Ze hield de stalen

deurpost goed vast. Een laagje roest schilferde af en viel op haar mouw.

Achter haar waren de grafkamers. Een flauw licht filterde door de stoffige

ramen die boven in de muur ter hoogte van de begane grond zaten. De

crypten bevatten de graven van de Ridenau-Koningen en hun voorvaderen,

de Senadors die aan de macht waren gekomen in de verschrikkelijke jaren

die op het armageddon en de Vervolgingen volgden. Door huwelijken en

verdragen hadden ze de grootste en machtigste provincie van heel Meriga

gevormd.

Op de oudste graven konden de namen van oude provincies, lang geleden

opgegaan in de overgeërfde gronden, nog vaag onderscheiden worden.

Namen die ze zich herinnerde uit haar vaders boeken. Namen als Wisconsin,

Michigan, lowa, Missouri, Indiana, Nebraska, Ohio. Verloren en allang

vergeten namen, net als deze tunnels.

Ze hield haar kaars hoger. Alleen de Mutanten kenden het geheim van

koud vuur, licht dat gegenereerd werd door cilindervormige cellen gevuld

met chemicaliën.

De gedachte aan de Mutanten deed haar rillen en de herinnering aan haar

kindertijd was verdwenen. In plaats daarvan doemde een andere, meer

angstaanjagende herinnering op. Met opzet onderdrukte ze die, drukte haar

weg in de donkere schachten van haar geest. Een vochtige bries deed haar

kaars flikkeren en ze deed er één hand beschermend omheen. Ze keek naar

de gebroken tegelvloer die bedekt was met korstmos. 'Vere?' Haar stem

weerkaatste tegen de hoge plafonds en stuiterde op de gebarsten vloer. Ze

weerklonk in de lege ruimte. In het donker leek zij onnatuurlijk luid.

Geen antwoord. Ze zuchtte en tilde haar rok met één hand op. Haar ogen

wenden aan de duisternis. Boven haar bewoog iets en fladderde. Ze keek op,

zag niets. Een rilling van afschuw gleed langs haar ruggengraat naar beneden

en deed de haren in haar nek kriebelen. Ze hield de kaars hoger, stapte uit

de ingang en zocht voorzichtig een weg over de ongelijke vloer. 'Vere?' Ze

dacht dat ze voor zich een zwak licht op en neer zag gaan. 'Vere?' Ze liep

naar voren.

Een arm wikkelde zich om haar middel en ze hapte naar adem. 'Nee,

vrouwe. Verder niet...' Ze werd met een ruk naar achteren getrokken. Ze

draaide zich om en keek op naar een lange, magere jongen gekleed in lompen.

'Vere.' Ze sprak op een half verwijtende, half opgeluchte toon.

'Vergeef me, vrouwe.' Hij liet haar los en deed onbeholpen een stap terug.

Hij streek een lange lok onverzorgd haar uit zijn smalle gezicht. 'Ik wilde

niet oneerbiedig zijn, maar - kijk. Als u nog twee stappen had gedaan...' Hij

gebaarde met uitgestrekte arm.

Misschien een halve meter van waar ze stond eindigden de tegels abrupt.

Erachter gaapte een ondiepe kloof, een lange zwarte poel die in twee tunnels

verdween. 'Een ondergrondse,' mompelde ze. 'Natuurlijk.'

'Vrouwe?'

Ze liep bij Vere vandaan en sloop voorzichtig naar de rand van het perron.

Ze tuurde over de rand naar beneden en week terug toen ze het zachte

gekletter van puin hoorde. Een reflectie van de vlam van de kaars glom

flauwtjes in het olieachtige water en één of ander klein wezen spoedde zich

met een plons uit het licht. Ze keek over de kloof heen naar de plek waar de

muur aan de overkant moest zijn en ze besefte dat het licht dat ze meende

gezien te hebben een reflectie was van Vere's talkkaars in oud glas.

Vere stak een arm uit. 'Weet u wat dit was, vrouwe?'

'Dit zijn tunnels van de ondergrondse. De mensen uit het oude Meriga

gebruikten ze om van de ene plek naar de andere te gaan, de hele stad door,

met snelheden van zestig, zeventig kilometer per uur.'

'Per uur? Een rit van bijna een hele dag in een uur?'

'Misschien zelfs nog wel sneller. Ik weet het niet.'

Vere keek vol verwachting rond. Zijn magere gezicht leek in het duister

ontzettend op dat van zijn vader. Hij was lang, net als Abelard, maar zijn

postuur was tenger, zijn schouders rond en opgetrokken. Zijn kleding was

een samengeraapt assortiment van gerafelde tunica's en afgedankte over-

hemden, over elkaar aangetrokken voor de warmte. Bovendien kon hij zich

er gemakkelijk in bewegen.

'Kijk.' Zijn plots veranderende interesse deed haar denken aan Abelard.

Hij hield een verroeste metalen trommel voor zich uit, misschien een halve

vierkante meter groot. 'Kijk wat ik gevonden heb.'

Hij zette de trommel op de vloer en pakte de lantaren op die hij achter

hen had neergezet. 'Ik heb het slot gebroken toen ik hem eruit haalde. Ik

was van plan hem naar u te brengen, maar laten we er nu in kijken.'

Ze hield haar kaars boven de trommel en hij bewerkte het slot met een

klein mes. Hij schoof het lemmet langs de rand en schraapte de aangegroeide

roest van eeuwen weg. De bovenkant ging open met het gepiep van oude

scharnieren.

'Kijk, vrouwe!' Hij klonk zo opgewonden als een kind op zijn verjaar-

dag.

Ze tuurde over zijn schouder de trommel in, net zo nieuwsgierig als hij.

Vormen met onmogelijke, heldere kleuren - rood, geel en blauw - lagen in

hopen door elkaar gegooid. Voorzichtig raakte Vere een van de kleine

rechthoekige stukken aan. Het was hol, glad, met cilindervormige uitsteek-

sels aan de bovenkant en bijpassende holten aan de onderkant. Ze hoorde

zijn snelle ademhaling en door zijn uitdrukking kreeg ze plotseling zin om

te lachen. 'Wat is dit?'

Ze ging naar hem toe en pakte twee van de kleine voorwerpen op.

Voorzichtig zette ze ze in elkaar. 'Zie je wel? Zo?'

'Maar wat zijn het? Waar dienen ze voor?'

'Blokken. Speelgoed. Hier speelden de kinderen uit het oude Meriga mee.'

'Hiermee? Zulke heldere kleuren... hoe kan het, vrouwe, dat ze na al die

eeuwen niet verkleurd zijn? Zulke kostbare dingen zijn toch zeker niet

geschikt om mee te spelen?'

Ze haalde haar schouders op. 'Maar dat zijn ze wel. Kijk maar...' Ze pakte

nog een stuk op en zette het op de eerste twee. 'Je kunt hiermee bouwen.'

Vere keek eens beter in de trommel. Er stak een klein handje uit de door

elkaar gehaspelde massa. Hij tilde een pop onder de vormen vandaan. Ze was

naakt, met een ongelooflijk smalle taille, smalle heupen en grote borsten.

Rood haar was onhandig rond haar hoofd afgesneden. 'En dit.' Hij draaide

haar om en bestudeerde iedere plooi. 'Zagen vrouwen er in het oude Meriga

zo uit, vrouwe?'

Opnieuw haalde ze haar schouders op. Zijn nauwkeurige onderzoek

amuseerde haar. 'Ik denk van niet. Ik heb nog nooit zo'n vrouw gezien - het

is gewoon een pop.'

Hij doorzocht de trommel, de kleine bouwstenen ratelden rond zijn

vingers. 'Ah, kijk!' Hij haalde een klein metalen object met vier zwarte wielen

naar boven. Verbleekte groene verf schilferde er in spikkeltjes af en bovenop

was een nummer zichtbaar.

'Dat is een auto - een op energie lopend voertuig dat men eens boven op

de straten gebruikte. Zo zagen ze eruit, alleen groter, natuurlijk.'

Hij keerde hem ondersteboven en zijn wijsvinger gleed over de contouren

van de motor. 'Wat een wereld moet het geweest zijn!'

'Waar heb je dit gevonden?'

'Daar...' Hij gebaarde naar een tunnel. 'Daar is een ruimte vol met botten

en stenen. Ik heb dit onder de botten gevonden.'

'Kinderspeelgoed. Moet hier terecht zijn gekomen tijdens de aardbevingen

van het armageddon. Je moet ze niet naar boven brengen, weet je dat?'

Hij schudde zijn hoofd in afschuw. 'Ik weet het, de priesters.' Opeens leek

hij zich te herinneren waar ze waren en hij keek haar met een onzekere

uitdrukking op zijn gezicht aan. 'Wat doet u hier beneden, vrouwe? Waarom

bent u hier gekomen?'

Abrupt, alsof hij koud water over haar had heen gegooid, werd ze terug-

geworpen naar het heden. Onwillig legde ze de blokken in zijn hand. 'Ik

zocht jou. In de keukens vertelden ze me dat je waarschijnlijk hier zou zijn,

of in de crypten, dus ik...'

'Waarom mij?'

'Ik heb je hulp nodig.' Haar blanke hand vormde een vreemd contrast op

zijn gerafelde mouw.

Vere bloosde. 'Wat - wat wilt u van me, vrouwe?'

'Wanneer je vader deze lente vertrekt, zal ik met hem meegaan. Vrouwe

Mara denkt dat ik hier, in Ahga, niet veilig ben...'

'Vanwege mijn grootmoeder.' Veres stem was vlak.

Nydia knikte. 'Als ik vertrek heb ik iemand nodig die op mijn boeken past

- ze zijn te kostbaar om mee te nemen op een veldtocht.'

'Trekt u ten strijde, vrouwe?' Vere klonk ongelovig.

Ze sloeg haar ogen neer.

'Weet u hoe gevaarlijk - wat bent u mijn vader verschuldigd dat u het

risico neemt...' Ze was verbaasd dat ze in de jonge stem onmiskenbaar een

ondertoon van jaloezie hoorde.

Ze keek op en toen begreep ze het. Deze lange, magere jongen was geen

kind meer. Hij reageerde op haar als een man. Ze deed haar hand van zijn

arm af en pakte haar rok op. 'Kom. We moeten praten.'

Hij liep haar achterna, onder de lage deuropening door, en keek met half

dichtgeknepen ogen hoe ze op een van de stenen crypten ging zitten. Ze

klemde de kaars vast in een spleet. Schaduwen flikkerden op de oude stenen

muren.

Hij wachtte zwijgend.

'Je weet onder wat voor omstandigheden je vader mij heeft aangetroffen.

En alleen jij, naast je vader en Phineas, weet wat er in mijn boeken staat. Ik

heb je vader trouw gezworen toen ik net in Ahga was...' Zijn verbazing deed

haar haar hand opheffen. 'Hij zwoer mij te beschermen met zijn leven en ik

zwoer mijn gaven aan te wenden in dienst van hem.'

'Gebruikt u de Magie voor hem?' fluisterde Vere.

'Nee! Ik heb een andere gave. Ik kan de toekomst zien.'

'Een ziener. U bent een ziener. Ik dacht dat die allemaal dood waren,

vermoord tijdens de Vervolgingen - is het waar dat een kind van een ziener

een healer is?' Zijn uitdrukking veranderde van onbeholpen verlangen naar

zoiets als verering. 'Is zoiets echt mogelijk? Kunt u echt de toekomst zien?'

In zo min mogelijk woorden legde ze haar gave uit. 'Maar de toekomst

hangt af van de keuzes van elk individu. Alles wat ik zie kan veranderd

worden.'

'Geen wonder dat u bang bent voor de priesters.'

'Alsjeblieft, Vere, wil je mijn boeken bewaken, voor ze zorgen? Ze zijn het

enige wat ik nog van mijn oude leven over heb, en ze zijn heel, heel

gevaarlijk.'

Hij knikte zonder aarzeling. 'Met mijn leven als het moet, vrouwe.'

Tedmund sprak met diezelfde roekeloze toewijding. Ze raakte zijn hand

aan en glimlachte. 'Bedankt.' Nydia sloeg het stof van haar rok terwijl ze ging

staan.

'Wanneer vertrekt u?'

'Binnenkort, denk ik. Je vader heeft nog geen besluit genomen, maar ik

heb begrepen dat de plunderingen in Arkan elke dag heviger worden.'

Hij knikte en sleepte een voet door het grind op de vloer. Even was zijn

gezicht bitter.

'Vere?'

'Het is in zekere zin ironisch, vrouwe. Ziet u dat niet?'

Ze schudde haar hoofd.

'U gaat mee op een veldtocht met mijn vader terwijl ik me hier verstop -

in de ruïnes van een oude stad - tussen de botten en het puin. Alles om maar

niet ten strijde te hoeven trekken.'

'Zo is het niet altijd geweest,' zei ze. Ze wist niet precies wat hij bedoelde.

'In het Oude Meriga waren er veel mannen die niet vochten.'

'Maar, zoals mijn vader zou zeggen, dit is niet het Oude Meriga. Nietwaar,

vrouwe? En er kan alleen een nieuw Meriga bestaan als iedere man bereid is

zijn leven ervoor te geven.'

'Ik - ik weet niet of dat waar is, Vere. Niet elke man vecht - er zijn

kooplieden en boeren en...' Ze ging naast hem zitten en pakte zijn ruwe hand.

De vingers waren lang en slank; de nagels vies maar netjes geknipt. 'Er is

meer in Meriga dan oorlog, Vere. Er is muziek en zang en poëzie; de schone

kunsten van de goud- en zilversmeden. En denk eens aan de houtbewerkers,

de wevers en stoffenververs die de mooiste kleuren uit de meest onverwachte

plekken halen. Of de steenhouwers en de ingenieurs die op de ruïnes van

het Oude Meriga kastelen, torens en bruggen hebben doen verrijzen. Er zijn

honderden dingen die niets met vechten te maken hebben.'

'Allemaal mogelijk gemaakt door mannen als mijn vader.'

'Ik geloof dat dat tot op zekere hoogte juist is. Er is hier in Ahga meer dan

in veel andere plaatsen omdat de Ridenaus de vrede zo lang hebben weten

te bewaren. Maar misschien is onze manier, de zoon die de vader volgt, niet

altijd de beste. Weet je dat de Mutanten een eigenaardige gewoonte hebben

- ofschoon ik aanneem dat die net zo verstandig is als de onze, misschien

zelfs beter. Wanneer een kind tien jaar oud is, wordt het getest om erachter

te komen of hij of zij bepaalde talenten of gaven heeft. En afhankelijk van

de resultaten van die testen mag het kind worden wat hij of zij wil. Het heeft

niets te maken met wat de vader of moeder is.'

'De moeder?'

'In de stammen van de Mutanten is het niet ongehoord dat een vrouw

meer doet dan spinnen, naaien of koken. In feite zijn sommige van hun

voornaamste Pr'f...' Ze brak af en beet op haar lip.

'Vertel het me,' eiste hij, en op dat moment wist ze weer dat hij een prins

was van een volk van krijgers.

'Het is verboden over zulke dingen te spreken.'

'Verboden door wie? Wie kan het wat schelen?'

'Mij kan het wat schelen,' zei ze, zo zacht dat hij haar nauwelijks kon

horen.

'Waarom?' Deze keer was de toon in zijn stem onmiskenbaar die van zijn

vader.

'Ik had niet zoveel moeten zeggen. Alsjeblieft, laten we...'

'Nee, wacht, vrouwe. Ik heb de oude vrouwen horen zeggen dat de

Mutanten beschikken over de Oude Magie – dat ze meer van het Oude Meriga

weten dan wij.'

Ze hoorde de smeekbede, begreep de wanhoop, de behoefte om een plek

te vinden waar hij thuishoorde. Ze aarzelde, wierp een blik over zijn

schouder, keek zover als ze kon zijn toekomst in. Ze zag alleen maar een

appel, haastig gestolen uit de keuken. 'Dat klopt.'

'Hebt u ooit met hen gesproken? Kent u ze? Kunt u me vertellen waar ik

ze kan vinden?'

'Vere, nee, je begrijpt het niet. Er zijn bepaalde dingen die ik niet kan

onthullen – ik heb gezworen dat ik die dingen nooit vertellen zou. Vraag me

niets meer - en probeer er zelf ook niet achter te komen. Je zult er net zo'n

spijt van krijgen als ik als je het wel doet.'

Hij staarde haar aan, zijn magere gezicht bleek in het flakkerende licht.

Ze herinnerde zichzelf eraan dat dit een jongen was, hoe sympathiek of aardig

hij ook leek. Maar toen hij uiteindelijk sprak, na een korte pauze, klonk hij

niet als een jongen. 'De waarheid kan niet verborgen worden, vrouwe. Niet

voor eeuwig. Ik zal alles doen om uw boeken te beschermen. Voorlopig. Maar

op een goede dag zal ik die Mutanten vinden. Als ze me willen leren wat ik

wil weten, zal ik zoveel mogelijk proberen op te steken.' Hij leunde tegen de

crypt aan waarin de botten van zijn grootvader, Abelards vader, lagen. Hij

zat onder het spinrag.

'Luister naar me, Vere. Ik weet dat je het moeilijk hebt - ik weet dat je het

gevoel hebt dat je er niet bij hoort...'

'Erbij horen?' Hij draaide zich zo plotseling om dat ze schrok en weer deed

de intensiteit van zijn woorden haar denken aan de Koning. 'Vrouwe, weet

u dat u de eerste persoon bent die ik ooit heb ontmoet met wie ik kan praten?

De enige persoon in mijn hele leven die niet lacht maar luistert?' De

opgetrokken schouders waren uit frustratie onbeweeglijk. 'Kunt u zich

voorstellen hoe het voor mij is? De enige uit het hele nest die te onhandig

is om een zwaard te hanteren - zelfs te onhandig om met schermstokken te

vechten?'

Ze stak haar hand uit. 'Vere, het was niet mijn bedoeling...'

Hij haalde diep adem, alsof het hem grote moeite kostte. Hij keek op naar

het grote wapen boven de tombe en toen weer naar haar. Hij liet zijn

schouders gingen hangen. 'Vergeef me. Natuurlijk zal ik doen wat u vraagt.

Kom. Het is vast bijna etenstijd.'

Ze glimlachte, herinnerde zich de gejatte appel. Ze stond hem toe haar

tussen de crypten door te leiden om via de oude trappen in de warmte en

het licht van de grote keukens van Ahga te voorschijn te komen. Hij bracht

haar naar de gang die naar de ridderzaal leidde. Hij boog, met iets van de

gratie van zijn vader, en snelde weg. Hij pakte vlug een appel uit de mand

op de vloer terwijl hij oploste in de chaos.

Nydia liep de zwak verlichte gang in. Zelfs in Ahga waren wassen kaarsen

te duur voor het keukenpersoneel en aan de muren hingen muurarmen met

bieskaarsen. Haar gesprek met Vere zat haar dwars. Als de jongen probeerde

de Mutanten te vinden, zou ze zichzelf verantwoordelijk houden voor

hetgeen er met hem gebeurde. Ze kwam in het midden van de gang tot

stilstand. Moest ze hem achternagaan - moest ze zich meer moeite getroosten

om uit te leggen wat er met haar gebeurd was? De herinnering aan de

vierkante Mutant bezorgde haar kippenvel. De hand met de lange vingers

die haar huid streelden, de zwarte ogen die haar schedel doorboorden, alsof

ze probeerden binnen te dringen...

Nee, ze zou deze herinneringen nooit ophalen. Ze moesten blijven rusten,

net als de botten van Abelards voorouders in hun stille crypten. Ze voelde

zich erg moe. Moest ze hier beneden blijven, dacht ze, en in de ridderzaal

gaan eten? Misschien moest ze teruggaan naar de keuken en het personeel

laten weten dat er geen dienblad naar de hoge torenkamer gebracht hoefde

te worden. Haar kamenier zou daar blij om zijn. Nog steeds piekerend draaide

ze zich om en botste tegen Agara op.

Agara keek glimlachend op haar neer. Haar dunne lippen trokken zich

terug over haar grote, witte tanden. 'Vrouwe Nydia,' sprak ze lijzig. 'Eindelijk

vereert u ons met uw aanwezigheid. We hebben u al ruim een maand niet

meer gezien - en u bent niet meer in de kapel geweest sinds de Nieuwjaars-

riten.'

Nydia keek snel langs Agara heen. De vrouw was niet alleen. Twee in het

zwart gehulde priesteressen, hun handen weggestopt in de lange mouwen

van hun jurken, stonden achter haar. De ene droeg de groen, wit en blauw

gekleurde superplie van de Drie; de andere de paarse superplie van de Ene.

Eerder had ze deze priesteressen alleen op een afstand gezien.

Agara wachtte niet op Nydia's antwoord. Ze draaide zich om naar de

priesteressen. 'Eerwaarde Ursla, Eerwaarde Renn, ik neem aan dat u Vrouwe

Nydia Farhallen kent.'

Nydia versteende.

De priesteres links van Agara, Ursla, schraapte haar keel. 'Alleen vanuit de

verte, vrouwe. Ik heb haar gezien tijdens de Nieuwjaarsriten, tussen de andere

vrouwen van het kasteel.'

'Maar u, Renn, kent haar toch zeker wel?'

Renns gezicht was uitdrukkingsloos, haar stem vlak, zonder intonatie. 'Ik

ook niet, vrouwe. De laatste keer dat ik haar zag was in de ridderzaal op de

verjaardag van de Koning.'

'De verjaardag van de Koning. Natuurlijk.' Agara deed een stap naar voren

en Nydia probeerde op haar plek te blijven staan. 'Bent u niet gekomen voor

Vergiffenis of Verlossing, vrouwe? Hebt u niet de behoefte om de Drie of de

Ene om vergeving te smeken?'

Nydia beet op haar lip.

'Hoe zullen we het ooit weer goed kunnen maken met de Ene en de Drie?'

'Hoezo, vrouwe?'

Agara wisselde schalks een blik met haar priesteressen. Renn trok haar

wenkbrauwen op. Haar platte, maanvormige gezicht was uitdrukkingsloos.

'De zonden van onze voorvaderen, die op de kinderen worden overgedragen,

tot aan de honderdste generatie.'

'Mijn vader geloofde niet dat wij ergens schuldig aan zijn.'

Agara snoof minachtend. 'Wat weet een man daar nou van? Heeft uw

moeder u de noodzakelijkheid van de Vergiffenis of Verlossing niet bijge-

bracht?'

'Onder bepaalde omstandigheden.' Nydia greep met haar handen haar rok

stevig vast. De bedienden begonnen het diner binnen te brengen en de gang

werd voller. Nydia deed een stap naar de muur toe, maar Agara bleef op haar

plek staan. De bedienden die langssnelden werden gedwongen haar haastig

te omzeilen of liepen het risico haar weg te duwen met hun grote dienbladen

en manden met tafellinnen, borden en bestek.

Agara's ogen doorboorden haar, Nydia voelde dat ze ineenkromp. 'Of is

er nog meer, vrouwe? Weet u iets wat wij - de rest van ons - niet weten? Iets

wat u boven in die torenkamer van u - die u zo zelden verlaat - bewaart?'

Wanhopig keek Nydia over de schouder van de vrouw de toekomst in.

Het beeld verschoof, bewoog, figuren schommelden voor haar ogen, werden

vast, toen onomlijnd. 'Er is niets, vrouwe. Ik weet niets.' Ze hapte naar adem.

Het patroon kristalliseerde zich. Agara zou het bevel geven haar kamers te

doorzoeken. Ze was niet van plan te wachten totdat haar zoon Ahga verlaten

had.

Agara wierp haar een bijna triomfantelijke blik toe en hief haar kin op. Ze

haalde adem en Nydia wist, nog voordat ze sprak, wat ze zou gaan zeggen.

Een andere stem, jong en fris, galmde door de gang en voor Nydia's

ongelovige ogen desintegreerde het visioen. 'Vrouwe Agara, de Koning

ontbiedt u.'

Agara's adem stokte, haar mond was geopend om het bevel te geven voor

de huiszoeking. Een vrouw stond in de deuropening van de lange gang die

naar de ridderzaal leidde. Ze was jong, misschien vijf jaar jonger dan Nydia.

Ze liep slenterend op hen af, opzettelijk traag en verleidelijk om Agara nog

bozer te maken.

Het licht weerkaatste op het zachte, blonde haar van het meisje, want ze

droeg geen kap. Haar haar danste losjes in lange golven over haar rug. Haar

jurk, diep uitgesneden over haar boezem zodat haar grote borsten er dreigden

uit te vallen, ruiste met het luidruchtige gefluister van zijde en de stof leek

te glinsteren in het flauwe schijnsel. Haar huid had dezelfde zijdeachtige

textuur als haar jurk. 'Nou?' Haar stem was laag en hees en Nydia ving de

geur van haar parfum op. 'De Koning zei onmiddellijk.'

Agara's dunne mond verstrakte. 'Hoe kom je aan die parel?'

Rond de hals van het meisje hing een parel in de vorm van een traan aan

een zilveren ketting. Met twee vingers streelde ze voorzichtig het juweel.

Terwijl ze het liefkoosde hief ze haar kin op en glimlachte. 'Dat weet u wel,

vrouwe.'

Agara maakte een geluid dat een grom geweest had kunnen zijn en duwde

Nydia met een uitgestrekte hand opzij, alsof ze de parel van de hals van het

meisje af wou trekken. Elegant deed het meisje een stap opzij, haar hand

beschermend om de ketting heen. 'Laat dat maar uit uw hoofd, vrouwe,'

hoonde ze. 'De Koning zelf heeft me gevraagd dit vanavond te dragen - en

verder niets, overigens.'

Agara's gezicht gloeide met een soort waanzin, iets gevaarlijks en onbe-

teugelbaars. Maar het meisje hield voet bij stuk. Haar uitdrukking deed Nydia

denken aan een kat die aangetroffen wordt terwijl ze de laatste druppeltjes

melk van haar snorharen likt.

Zonder nog iets te zeggen stoof Agara langs haar heen. De twee priesteres-

sen moesten zich haasten om haar bij te kunnen houden.

Toen ze uit het zicht waren en zelfs hun voetstappen waren weggestorven,

zuchtte Nydia opgelucht en knikte ze het meisje toe. 'Bedankt.'

Ze haalde haar schouders op. 'Ik heb alleen de Koning maar gehoorzaamd.'

Nydia herinnerde zich haar naam weer: Liss. Een boerendochter, had Tavia

gezegd, die de aandacht van Abelard getrokken had toen haar vader een zaak

kwam bepleiten voor 's Konings Hof van Beroep. Als het haar vaders intentie

was geweest om sympathie te winnen door zijn mooie dochter tentoon te

stellen, was hem dat in elk geval gelukt. Liss was achtergebleven.

'U heet Nydia, hè?'

Nydia knikte.

'U moet leren hoe u met haar moet omgaan.'

Nydia streek haar rok glad. 'Ik betwijfel of ik dat ooit zal kunnen.'

'Het is gemakkelijk. U bent veel te bang voor haar - geeft haar te veel

macht. Waarom zou ze ons allemaal moeten terroriseren?'

'Ze is de moeder van de Koning. Ze heeft het oor van de Bisschop, en dat

van iedere priester in Ahga.'

'En ik ben het lievelingetje van de Koning en ik heb niet alleen zijn oor.'

Liss lachte. 'En dat zou u ook kunnen hebben, als u dat wou.'

Nydia sloeg haar ogen neer.

'Oh, ik vind het niet erg. Deze afgelopen twee maanden zijn als een droom

voor me geweest - wie had ooit gedacht dat ik zoiets zou dragen?' Ze hield

haar wijde rok vast en de zijde schitterde. 'Wie bent u? U bent van adel, hè?

Ook als hij me dat niet verteld zou hebben - het staat op uw gezicht

geschreven.'

Nydia schrok. Wat had Abelard het meisje nog meer verteld?

Alsof ze Nydia's gedachten hoorde, hief het meisje haar hoofd op. 'Hij

zegt niet veel over u, maar zijn blik vertelt me dat hij naar u verlangt. Soms

denk ik, wanneer hij me 's nachts in zijn armen houdt, dat hij u vasthoudt.

En u bent erg mooi - knapper dan ik.' Ze kwam wat dichterbij en Nydia zag

een merkwaardige vriendelijkheid onder de oppervlakkige buitenkant. 'Luis-

ter,' zei Liss impulsief, 'als u hulp nodig hebt met die vrouw - die heks - kom

dan naar mij toe. Ze mag me niet en ik mag haar niet, maar ik ben niet bang

voor haar.'

Nydia probeerde te glimlachen, hoewel haar onderlip trilde. 'Bedankt.'

'Toe, wees niet bang.' Liss deed beschermend een arm om Nydia's schou-

der. 'Ze is het niet waard. We vertrekken over een paar weken...'

'We?'

'De Koning reist niet zo ver in zijn eentje.'

Toen Nydia niets zei glimlachte Liss. 'Ik zal eerlijk tegen u zijn. Ik weet

niet waarom u hem niet wilt, maar mij maakt het niets uit.'

Ben je niet bang voor hem? wilde Nydia vragen. Bang dat hij je iets zal

laten doen wat je niet wilt?

Beschermend betastte Liss de parel. 'Kom. Het is etenstijd. We zullen

bespreken wat we moeten pakken.'

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk twaalf