Ze verlieten Ahga op een vroege morgen in Mai, terwijl de opkomende zon
de hemel in het oosten roze kleurde. Ondanks het tijdstip stonden massa's
juichende mensen langs de kronkelende straatjes, die de kou van de vroege
morgen verdroegen om hun Koning ten strijde te zien trekken. Ze gooiden
de eerste lenteknoppen over hem heen, zwaaiden met dennentakken en witte
linnen doeken toen hij voorbijreed.
Abelard, rechtop in zijn zadel, koesterde zich in de bewondering. Het
slagzwaard, dat schuin op zijn rug gebonden was, weerkaatste sprankjes licht
van de juwelen in het handvat. Hij knikte en glimlachte ter begroeting. Hier
en daar stopte hij om een drankje of een lekker hapje, aangeboden door
vrouwen in de menigte, te accepteren. Hij boog naar elke vrouw van wie hij
iets aannam, jong of oud, mooi of lelijk. Pas toen ze eindelijk buiten de
stadsmuren waren maakten ze enige voortgang.
Phineas reed naast de Koning, omringd door de luitenanten van de
bereden regimenten van de Koninklijke Garde. Toen ze op de openbare weg
kwamen en de compagnie zich wat meer verspreidde, ging Nydia naast
Tedmund van Linoys rijden. Phineas zag de spanning in Abelards gezicht;
zijn ogen vernauwden zich enigszins en hij keek zijdelings naar het paar. Als
Tedmund zelf het ongenoegen van de Koning had gezien, liet hij dat niet
merken.
In plaats daarvan leek hij in een hemelse, nietsvermoedende staat te
verkeren. Hij greep Nydia's zadel en pakte haar hand. 'Nog eventjes, lieve-
ling,' zei hij, zich niet bewust van Abelards onverwachte, afkeurende blik.
'Zie je dat tolstation voor ons?'
Toen ze knikte vervolgde hij, 'Dat is de grens van Linoys. Die wachters
dragen mijn kleuren en de landerijen die ze bewaken zijn van mij.'
Abelard leek het niet te hebben gehoord, maar Phineas zag dat ze een blik
in de richting van de Koning wierp. Bezorgd ontmoette hij haar donkere
ogen, toen wendde hij zich met een frons af. Plotseling herinnerde Phineas
zich dat de Koning hem gezegd had dat hij Tedmunds instructies moest
veranderen en hij voelde zich opeens ongemakkelijk. Phineas versmalde zijn
ogen en keek hoe Abelards blik op Nydia rustte. Was het slechts een
onderbreking van de gebruikelijke routine, begrijpelijk onder de omstandig-
heden? Of zat er een meer duistere bedoeling achter? Abelard had erop
gestaan dat Tedmund moest denken dat het bevel van Phineas kwam. Hij
wilde het zelfvertrouwen van de jongen niet ondermijnen, zei hij.
Nydia glimlachte breder naar Tedmund.
Aangemoedigd ging hij verder. 'Het mooiste land in Meriga is mijn land.
De inwoners van Ahga worden gevoed door het brood van mijn akkers. Zo
is het toch, Majesteit?'
'Inderdaad, edelachtbare Senador,' antwoordde Abelard, 'en voor het
privilege de gewassen te kweken voor de tafel van de Koning betaalt u de
laagste belasting in heel Meriga.'
Tedmunds glimlach verdween.
'Majesteit.' Phineas kwam dichterbij. 'Ik heb eens nagedacht. We moeten
onze toevoerlijnen naar Arkan versterken.'
Abelard staarde Phineas somber aan. Terwijl Phineas doelbewust een
gesprek over de campagne met de Koning aanknoopte, keek hij naar de
gebarentaal tussen Nydia en Tedmund. Tedmund keek mismoedig, geraakt
door de berisping van de Koning, hoewel hij opklaarde toen Nydia zijn arm
aanraakte en hem iets over zijn landerijen vroeg.
Phineas luisterde met een half oor. Zoals de meeste beroepsmilitairen had
hij de neiging om de Senadors, die in de eerste plaats boer waren, min of
meer te minachten. Maar de boerderijen van Linoys bevoorraadden inder-
daad niet alleen de markten van Ahga, maar leverden ook een groot deel van
de voorraden van het leger. En Linoys was een mooie provincie, met licht
golvende heuvels en lieflijke velden, versierd met het eerste groen van de
nieuwe oogst.
Hij geloofde niet dat de jongen Abelards berisping of afkeuring verdiende.
Maar de Koning leek vastbesloten te zijn om van Tedmund een soldaat te
maken. Phineas dacht opnieuw aan de gewijzigde instructies die hij van
Abelard per se voor hun vertrek uit Ahga aan Tedmund had moeten geven.
Hij haalde zijn schouders op. Misschien was Tedmund het product van een
beschermde opvoeding, de bevoorrechte zoon van liefdevolle ouders. Mis-
schien had Abelard gelijk. Een reis naar het zuiden van Arkan, een verken-
nersexpeditie, zou Tedmund een kans geven de ervaring op te doen die hij
miste. Maar toch had Phineas twijfels. Hij zorgde er angstvallig voor met
Abelard in gesprek te blijven.
Toen de schaduwen tegen de avond langer werden, bereikten ze Tedmunds
burcht op Springfell. Het kleine kasteel stond boven op een heuvel aan de
overkant van de oever van een traag stromende rivier. Het was een klassieke
constructie en de plaats op de heuvel was perfect. Het was nu net zo mooi
als toen het nieuw was.
Aan de rechterkant verrees een vierkante toren van vier verdiepingen
hoog; loodrecht daarachter stond een andere met misschien twee verdiepin-
gen. De tijd had het steen een zachtgrijze tint gegeven en de ondergaande
zon wierp een rozig licht op de muren. Rechts, aan de andere kant van een
kleine binnenplaats, stond een laag, rond gebouw. Op het dak stonden
bewakers op de uitkijk. Tedmund bracht zijn paard in galop en reed luid
hallo roepend de brug over.
De mannen op het dak begroetten hem luidruchtig en toen de rest van de
compagnie de brug over reed werd er boven de kantelen een grote zijden
vlag gehesen, het rood en zilver van Linoys. Tedmund was blijven staan aan
de voet van de heuvel. Hij wendde zich tot de compagnie en een brede
glimlach fleurde zijn gezicht op. 'Welkom,' riep hij. 'Welkom, Majesteit,
vrouwe, geëerde gasten. Welkom op Springfell. Rust uit. Het is mij een eer.'
Phineas keek op en zag dat er een andere vlag werd uitgerold, Abelards
wit en blauw, de adelaar in het midden. Hij deed zijn paard naast Nydia halt
houden. 'Een mooi gezicht, hè, vrouwe?'
'Ja, inderdaad. Geen wonder dat Tedmund van zijn thuis houdt en het
vreselijk vindt om het te verlaten.'
'Het zou zijn thuis niet blijven als hij het niet leerde te verlaten. Zullen
we gaan?' Beleefd hield hij zich in en liet haar voor rijden. En dus ging Nydia
net achter de Koning Tedmunds burcht binnen.
Op het feest die avond zat Nydia links van Tedmund die, als lord van het
landgoed, op de stoel in het midden zat. Abelard, de voornaamste gast, zat
rechts van Tedmund. Liss zat rechts van de Koning. Ze speelde met het
voedsel op haar bord.
Hoewel het al laat was, had Tedmund bevolen dat er een feest moest
worden gegeven voor de Koning en de maaltijd was met net zoveel zorg
bereid als op Ahga. De overblijfselen van een grote homp vlees lagen voor
Abelard en de schalen die vol met fruit en kaas, brood en groenten hadden
gelegen waren nu bijna leeg. Abelard en Tedmund lachten samen om één of
andere grap; Liss leunde op Abelards arm en giechelde. Er was een lege plek
voor Phineas naast Liss; een probleem met één van de paarden hield hem
sinds hun aankomst bezig.
Nydia luisterde naar de schertsende Abelard en Tedmund, opgelucht dat
de spanning die Abelard tentoon had gespreid tijdens de reis verdwenen leek
te zijn. Ze was moe, zowel van de spanning als van de reis. Toen Tedmund
zich tot haar wendde, in een poging haar bij het gesprek te betrekken,
glimlachte ze enkel kalm.
Het gezelschap werd zo luidruchtig dat de muzikanten hun best moesten
doen om gehoord te worden. Plotseling ging Abelard staan, zijn drinkbeker
in de hand. 'Daar ben je, Kapitein Phineas. We misten je al. Ongetwijfeld
eiste een merrie je aandacht op?'
Nydia keek op en zag Phineas door het middenpad naar de hoge tafel toe
lopen. De kapitein haalde zijn schouders op en grijnsde.
'Is ze geïnstalleerd voor de nacht?'
Phineas maakte een lichte buiging. 'Ik garandeer u dat ze tot de morgen
slaapt, Majesteit.' Zacht hinnikend gelach klonk in de zaal.
'Laten alle merries en veulens zo goed slapen.' Abelard hief zijn drinkbeker
op en dronk hem leeg. De rest stond op, de één wat stabieler dan de ander,
en dronk.
Zonder te wachten wendde Abelard zich tot Tedmund. 'Onze gastheer
vertelde me dat hij als jongen enige faam had als zanger - dat klopt toch,
Lord Tedmund?'
Tedmund haalde zijn schouders op, zowel blij als verlegen.
'Kom, Edelachtbare Senador, zing een lied voor ons - een lied voor uw
dame.'
Meer aanmoediging had Tedmund niet nodig. Hij stond op, boog voor
het gezelschap en nam de harp die hem gegeven werd aan. Hij liet zijn vingers
over de snaren glijden en de menigte mompelde. Abelard hief zijn hand op
voor stilte en het gezelschap werd rustig.
'Zo wijd als de uitgestrekte vlakte, mijn lief
Zo hoog als de hemel,
Zo diep als het groene bos, mijn lief
Zo constant als getij.
Wat je ook van me vraagt,
Mijn antwoord zal niet veranderen,
Zolang mijn hart slaat,
Blijft mijn liefde voor jou bestaan.
Zo wijd als de uitgestrekte vlakte, mijn lief
Zo hoog als de hemel,
Zo diep als het groene bos, mijn lief
Zo constant als het getij.'
Nydia boog haar hoofd. Tedmunds stem was niet onaardig: een weemoe-
dige tenor, net zo melancholiek en lief als zijn lied.
Toen het geluid van de harp wegstierf zette Abelard zijn drinkbeker met
een bons neer en klapte. Tedmund bloosde als een meisje en onder het
applaus gebaarde hij de muzikanten om dansmuziek te gaan spelen.
'Ja,' riep de Koning uit, 'laten we gaan dansen en vrolijk zijn deze avond
- want wie weet wat we morgen op onze weg zullen vinden?'
Daarop keek Nydia op. Iets in de roekeloze toon van Abelard verwarde
haar. Enigszins fronsend ontmoette ze de ogen van de Koning. Abelard
schoof zijn stoel naar achteren en stond op. 'Wilt u de dans openen, vrouwe?'
Hij stak zijn hand naar Nydia uit.
Ze keek even naar Liss, die haar schouders ophaalde. Nydia was ongetwij-
feld de vrouw van de hoogste afkomst; het was haar plaats om de dans met
Abelard te openen. Ze kon hem niet weigeren zonder hem te beledigen.
Tedmund, nog steeds stralend vanwege het applaus, knikte en spoorde
haar aan. Stiekem veegde ze haar handen aan haar rok af voor ze haar vingers
op Abelards open palm legde.
De hand van de Koning omsloot de hare als een handschoen die voor haar
op maat gemaakt was. Hij zwierde met haar naar het midden van de grote,
glanzende vloer. De kaarsen en fakkels weerspiegelden als sterren op het
oppervlak. De muziek was wild, alsof die haar uitdaagde alle behoedzaam-
heid opzij te gooien. Terwijl ze danste raakten de linten in haar haar los en
haar krullen vielen op haar schouders. Ze herinnerde zich dat ze een dag
verwijderd waren van Agara's spiedende ogen en opeens keek ze op en keek
Abelard met ongebruikelijk lef aan. Haar hart ging sneller kloppen.
Abelard tilde haar praktisch op. Ze pakte zijn hand, geschrokken, en keek
naar beneden. Meteen zette hij haar weer neer, zijn aanraking zacht en
geruststellend. Hij trok haar dichter naar zich toe. Door haar rok heen voelde
ze de stevige spieren van zijn dijen en haar wangen kleurden.
'Je bent uit de maat, liefje,' fluisterde hij en hij duwde zijn heup tegen de
hare aan.
De muziek resoneerde door haar heen, net zo dwingend als zijn armen. Ze
wierp haar hoofd naar achteren, gooide haar haar over haar schouder. Haar
lange, blanke hals werd zichtbaar en zijn ogen volgde de zedige halslijn van
haar jurk. Zijn hand drukte haar naar voren, tegen zijn lichaam aan, en ze gaf
zichzelf over aan het hardnekkige ritme van de muziek. Hun lichamen
modelleerden zich tot mooi gestroomlijnde lijnen en bogen, in harmonie met
het ritme van de dans. Enkele andere dansers stopten om naar hen te kijken.
De muzikanten voelden de verandering in de stemming van de Koning
aan en zonder een toon over te slaan, vertraagden ze het tempo.
Ze keek Abelard in de ogen en de passie die ze daar zag deed haar adem
stokken. 'Kent u deze dans, Majesteit?' Zelfs in haar eigen oren klonk haar
stem zacht, wulps.
'Zeker weten - en u?'
'Als u leidt, kan ik volgen.'
'Maar zult u me volgen waar ik u ook naartoe leid?'
'Zou u me ergens naartoe leiden waar ik niet heen wil gaan?'
Zijn glimlach verflauwde en zijn ooghoeken gingen omhoog. Zijn hand
bewoog zich traag naar de onderkant van haar rug en bleef met zachte maar
hardnekkige druk net boven haar heup rusten. 'Ik denk van niet, liefje. Ik
breng u alleen waar - en wanneer - u wilt.'
Tedmunds gezicht straalde van trots toen hij Nydia over de gladde tegels van
de binnenplaats naar zijn vertrekken leidde. Toen de zware deur achter hen
dichtging draaide ze zich om in zijn omhelzing. De dans met Abelard had
haar opgewonden. Het leek alsof haar lichaam gesmolten was, alsof haar
botten opgelost waren in het vuur van de passie. Ze wilde zich in dit moment
wentelen, iedere seconde van het heden opzuigen voordat het voorbijging.
Ze sloot haar ogen om haar visioenen buiten te sluiten.
'Waarom doe je je ogen dicht? Ben ik zo lelijk dat je me niet kunt
aanzien?'
Ze keek op. Ze zorgde er angstvallig voor dat ze niet over zijn schouder
keek. 'Nee, helemaal niet.' In de maanden dat ze zijn bed gedeeld had, had
ze nooit haar geheimen gedeeld. Om te voorkomen dat hij verder zou vragen
trok ze aan zijn tunica. 'Kom, laten we naar bed gaan. We zullen niet veel
nachten als deze hebben...'
'Nee,' stemde hij in, haar hals besnuffelend. 'In feite zal dit voorlopig onze
laatste nacht samen zijn. Ik vertrek bij zonsopgang - Phineas heeft mijn
instructies veranderd en stuurt me naar het zuiden.'
Ze maakte zich los uit zijn omhelzing. 'Naar het zuiden? Voor het leger
uit? Waarom?'
'Er zijn berichten gekomen over bandieten die zich in de woestijnen in
het diepe zuiden van Arkan groeperen. Tot aan vanmiddag zou één van de
andere kapiteins de expeditie leiden, maar Phineas heeft besloten om zijn
compagnie in reserve te houden.'
'Maar waarom jij? Waarom de verandering?' Aan de rand van haar
bewustzijn flakkerden herinneringen als de flikkering van een vlam in een
bries. Ze vlocht haar vingers door zijn tunica.
'Waarom ik niet? Ik zal mijn eigen manschappen leiden. Denk je dat ik
het niet aankan?'
Zichzelf wapenend tegen hetgeen ze zou kunnen zien, keek Nydia opzet-
telijk zijn toekomst in. Hij stond aan de oever van een troebele rivier,
donkerbruin onder een helderblauwe hemel, zijn blanke huid verbrand,
verveld en vol sproeten. Het licht was zo fel dat het zijn ogen pijn deed. Hij
had een lap stof om zijn hoofd gewikkeld om zichzelf tegen de zon te
beschermen. Hij moest een beslissing nemen, dacht ze. Daar, naast dat
troebele water. 'Zul je alsjeblieft voorzichtig zijn?'
'Natuurlijk zal ik voorzichtig zijn. Denk je dat ik wil sterven?' Zachtjes
maakte hij zich los uit haar greep. Hij kuste haar en voorkwam daarmee
andere bezwaren.
Toen hij over de dood sprak, kwam de waarschuwing weer naar boven,
helderder en hardnekkiger, de herinnering aan een bepaalde wetenschap die
probeerde naar de oppervlakte van haar bewustzijn te komen. Ze deed haar
ogen dicht, drukte zich steviger tegen zijn borst aan. Hij streelde haar haar,
fluisterde haar geruststellend toe. 'Weet je niet dat ik altijd bij je terug zal
komen?'
Als je kunt. Ze drukte die gedachte weg, draaide haar gezicht naar hem toe
en opende haar mond om zijn kus in ontvangst te nemen. Hij loodste haar
naar het bed, zijn vingers frummelden met rijgsnoeren en bandjes terwijl hij
haar op haar rug legde. Hun kleren gleden achteloos op de grond. De lakens
waren koel in het schemerlicht. Het enige geluid was het zachte geknapper
van het vuur. Hij strekte zich naast haar uit en het matras kraakte onder zijn
gewicht. Hij raakte haar wang met aarzelende vingertoppen aan, alsof hij er
niet helemaal van overtuigd was dat ze er was. 'Ik zong dat lied vanavond
voor jou; ik meende elk woord. Zelfs als ik morgen zou sterven, ben ik deze
maanden met jou gelukkiger geweest dan ooit te voren.'
Toen hij het over de dood had werd ze bang. 'Zeg dat niet,' fluisterde ze.
'Praat niet over sterven.' Hij legde zijn handen beschermend om haar borsten
heen en ze deed haar handen om zijn nek om hem naar zich toe te trekken.
Om een onverklaarbare reden dacht ze aan Liss die de zaal aan Abelards zijde
verlaten had. Ze verstrengelden zich met elkaar.
Ze dacht aan Abelards handen - de stugge, gouden haren die krulden op
de ruggen, de gladde, vereelte palmen. Ze bedacht hoe die handen zouden
voelen als hij haar borsten tegen zijn mond drukte. Ze vergat Tedmund en
haar angsten.
Terwijl de passie haar overrompelde, leek het alsof de man die haar buik
met lichte kusjes overdekte, door de schimmige beeltenis van de Koning
omgeven werd. Ze kreunde toen hij haar benen spreidde en achter haar
gesloten oogleden was het Abelards tong die de vochtige heuvel tussen haar
benen beroerde. Ze vlocht haar vingers door zijn haar, haar dat goudkleurig
was, niet rood. Laat het de Koning zijn, schreeuwde ze van binnen, en ze
bracht haar heupen omhoog.
Later, toen hij in slaap gevallen was, stond ze op en hulde zich in haar
gekreukelde nachthemd. Ze stond verward bij het raam.
De volle maan was boven de kasteelmuren gerezen en de binnenplaats
beneden baadde in zilverkleurig licht. Ze hoorde de bewakers die wachtlie-
pen zachtjes met elkaar praten. Uit de richting van de stallen kon ze de
paarden horen hinniken en stampen. De aardse geuren van de stallen
vermengden zich met de scherpe, karakteristieke lucht van de kruidentuin
en de zoete geur van de rozen die langs het latwerk tegen de muur omhoog
klommen.
Ondanks de rust die als een mantel om haar heen lag, klopte er iets niet
- iets wat ze gezien had die dag in Abelards auditorium, toen ze over zijn
schouder voor het eerst een toekomst had gezien die zowel obscuur als
duidelijk was.
Waarom? Wat was er mis met hetgeen ze gezien had? Ze drukte haar
handen tegen haar slapen en probeerde het zich te herinneren. Twee legers
- steile bergen die overal oprezen - was dat het? Op de vlakten van Arkan
waren toch zeker geen bergen? En de soldaten - Abelards manschappen
droegen de uniformen die ze gewend was, maar de mannen tegen wie ze
vochten, welk vaandel hadden ze gedragen? Een wit vlak - een oranje zon
die opkwam achter een groene heuvel? Droegen de Harleys vaandels? Wie
vochten er onder zo'n vlag?
Ze keek om naar Tedmund, die nu zacht lag te snurken op zijn kussen.
Voorkennis was niet zo'n zegen als je zou denken, dacht ze. Er was te veel
wat ze liever niet zou weten, periodes van menselijk lijden die het resultaat
waren van gedachteloze keuzes die onvoorzichtig, achteloos, gemaakt wer-
den. En hoe, vroeg ze zich af, zou ze omgaan met de scènes die ze ongetwijfeld zou zien - die soldaten die hun dood tegemoet reden na de orders van hun kapitein en de Koning. Dacht Abelard er ooit aan, vroeg ze zich af, wanneer hij de manschappen inspecteerde, dat sommige van hen niet zouden terugkeren? Keek hij ooit iemand in de ogen met de gedachte: vandaag jaag ik deze man de
dood in?
Een zachte bries speelde met haar haar. Hij bracht de geur van de pas
omgespitte aarde en de eerste knoppen met zich mee. Het raam keek uit op
het westen: de richting die zij morgen op zouden gaan. De horizon in de
verte was een rechte lijn - honderden kilometers waren er geen bergen. Waar
waren dan, vroeg ze zich af, de okergele en bruine bergen met scherpe, hoge
pieken waar sneeuw op lag? En welk leger marcheerde er onder dat vaandel?
Ze huiverde toen de bries harder woei.
'Nydia, lief.' Tedmund leunde op één elleboog. 'Wat is er?'
Ze draaide zich zonder na te denken om en in het halfduister zag ze het
weer - zijn toekomst over zijn schouder. Ze zag hem op de tijd en plaats van
zijn besluit. Verder kon ze niet zien. Met een zucht ging ze terug naar bed
en bracht zijn uitgestoken handen naar haar lippen. 'Niets. Er is niets aan de
hand.' Toen zei ze tegen zichzelf '... hoop ik.'
Hoofdstuk dertien
Gost, 47ste Jaar van de Heerschappij van de Ridenaus
(2715, Oude Mutanten-Kalender)
Er is iets mis, dacht Phineas. Het verblindende licht van de middagzon was
warm en hij verschoof rusteloos in zijn zadel. Met halfdichtgeknepen ogen
keek hij naar de horizon in het westen. In de bergen achter de rivier, die als
een zilveren draad langs de voet van de sepiaheuvels kronkelde, lag Senifay.
Volgens de verslagen van de verkenners en de bodes van Gredahl hadden de
Harleys zich volledig teruggetrokken. Hij had verwacht één of ander teken
van hen te zien, maar terwijl het leger steeds westelijker trok, waren de
Harleys kennelijk opgelost in de woestijn als sneeuw in de lente. Abelard
reed gestaag door de woestijn; hij was er zeker van dat ze eindelijk een kans
hadden om hun oude vijand te grazen te nemen.
De brug was een merkwaardige combinatie van oud en nieuw, want
dankzij de veranderingen van het armageddon was er een nieuw kanaal
gegraven. Het brugdek was ooit een hoofdweg geweest die een andere weg
overwelfde. De ondersteunende pijlers waren door de meedogenloze wind
en het water van voorbijgegleden eeuwen geschuurd, maar de houten
leuningen waren nauwelijks verweerd. Nu stroomde donker water traag
tussen de steile, hoge oevers aan beide kanten van de brug en de nazomer-
lucht was broeierig.
Het kamp strekte zich uit in de schaduw van de brug, waar de oude pilaren
wat bescherming tegen de felle zon boden. Vanaf zijn uitkijkpost kon Phineas
zien dat de soldaten er hun gemak van namen in de hitte van de dag.
Sommigen zaten te knabbelen op de kamprantsoenen, die ze aanvulden door
te jagen; anderen poetsten wapens op, wasten of herstelden uniformen. Licht
weerkaatste op de randen van zwaarden, spiesen en speren.
De hitte trilde boven het plakkerige, zwarte wegdek van de brug. Phineas'
paard gooide zijn hoofd naar achteren en snoof. Afwezig klopte Phineas op
de zijkant van zijn nek en maakte geruststellend een klokkend geluid. Hij
had niet verwacht dat het leger zo ver naar het westen zou gaan. Er waren
weinig toevoerlinies - en hier in dit niemandsland, met heuvels die zich
tastend een weg baanden aan de voet van het gebergte, met door de wind
gekromde bomen en onvolgroeide, uitgedroogde pijnen, waren ze kwetsbaar
voor onverwachte aanvallen. Phineas was blij dat Senifay zo dichtbij was. Als
de verkenners niet snel terugkwamen met een rapport over de positie van
de bandieten, zouden ze morgenochtend de brug overgaan en Senifay een
bericht sturen. Met versterkingen konden ze een aanval lanceren vanaf de
andere kant van de brug.
Hij sloeg met zijn teugels en het paard kloste langzaam de helling af, het
hoofd omlaag. In het midden van het kamp stond Abelards commandotent,
naast de zijne, en de tenten waar de kapiteins gekwartierd waren. Iets verder
weg stond de tent die Nydia zogenaamd met Liss deelde.
Nydia sliep alleen, wist hij. De Koning niet. Net als de meeste mannen,
want her en der waren flitsjes van de wervelende, korte rokken van soldaten-
hoeren te zien. Nu en dan benaderden één of twee brutalere hem, maar
Phineas maakte zelden gebruik van de gunsten die ze zo openlijk schonken.
Hun begerige gezichten maakten hem triest. Hij had medelijden met hen om
redenen die de meeste mannen onbegrijpelijk zouden vinden. Omdat hij geen
land bezat was hij niet echt genoodzaakt om vader te worden. Phineas had
het grootste deel van zijn leven besteed aan het systematisch doden van
mensen en de verminkingen van het menselijke lichaam die hij had gezien
waren erger dan hij zich wilde herinneren. Daarom vond hij het menselijke
lichaam te kostbaar om louter voor de belofte van een omhelzing in de nacht,
een ondersteunende arm, een maaltijd of een plaats bij het vuur, weg te geven.
Maar hij kon de gedachten aan Nydia niet ontkennen, die ongevraagd
kwamen in de doezelige momenten voor het slapen gaan; herinneringen aan
hoe ze eruitzag toen ze danste in Abelards armen op Kasteel Springfell,
glimpen van de ronde lijnen van haar borsten onder de dunne stof van haar
lichte zomerjurken. En de wilsinspanning die hem gedwongen had haar de
rug toe te keren die koude nacht, bijna een jaar geleden, op Ithan Ford, toen
hij smachtte om te zien of haar lichaam echt zo perfect was als hij het zich
herinnerde toen ze het grove kleed voor hen allen op haar voeten had laten
vallen. Hij deed zijn ogen doelbewust dicht om die herinnering buiten te
sluiten.
Hij veegde het zweet van zijn gezicht. Het land deinde in de heiige hitte.
Een stofwolk die achter de oostelijke heuvels opsteeg trok zijn aandacht.
Hij spoorde zijn paard naar voren in een snellere draf. Ten slotte spuugde
de stofwolk een ruiter uit die op een ongezadeld paard zat, met stoom op
zijn flanken en rond zijn mond. Een schildwacht pakte het ruwe touw van
het hoofdstel en de ruiter rolde in de armen van een andere, die zijn speer
opzij gooide.
Ze riepen om water en een dokter. Phineas gleed van zijn paard af en
baande zich een weg door de nieuwsgierige mannen die dichterbij kwamen.
Een stinkende oude-kaasgeur steeg van de voorovergebogen gedaante op;
de stank van iemand die lang opgesloten heeft gezeten, met nauwelijks
voldoende eten, gedwongen om in zijn eigen uitwerpselen te liggen. Het
paard waarop hij had gereden zweette schuimig, zijn ogen rolden, zijn
moeizame ademhaling deed zijn borstkas op en neer gaan. Op het witte
schuim rond zijn mond zaten bloedspatjes.
'Zorg voor dit dier,' beval Phineas de dichtstbijzijnde soldaat. 'Het zal me
verbazen als we het niet verliezen in deze hitte.' Hij knielde naast de man neer
en herkende toen de overblijfselen van het haveloze uniform. Dit was geen
verkenner. Dit was één van Tedmund Allcorts mannen - één van degenen die
meer dan drie maanden geleden met Tedmund uit Linoys was gereden.
Zijn kin was bedekt met een woest uitgegroeide baard. Stof vulde de diepe
lijnen van het uitgeputte gezicht. Eén arm hing nutteloos langs zijn zij.
'Is hij bij bewustzijn?' Phineas ondersteunde zijn hoofd, terwijl de schild-
wacht een beetje water uit zijn fles tussen de gekloofde, kleurloze lippen van
de man goot.
Als antwoord kreunde de man. De schildwacht goot nog wat water in zijn
mond en wachtte. Rood omrande ogen knipperden open, gingen dicht en
uiteindelijk weer open. Het begon hem te dagen. 'Kapitein...' Hij fluisterde
zwakjes.
'De Lord van Linoys?' Phineas weerstond de neiging om de man door
elkaar te schudden.
'Dood. Ze wachtten ons op - ten zuiden van Arkan. Trokken door Loma.
Bandieten kregen ons daar te pakken. Sleurden ons terug. Naar de Boom.
Kruisigden hem daar. Weet niet waarom ze me hebben laten gaan.'
De soldaten waren stil geworden toen hij begon te spreken en nu, terwijl
de zwakke fluisterstem wegstierf, steeg een gemompel op, dat zich langza-
merhand versterkte toen het nieuws zich verspreidde. Ondanks de hitte kreeg
Phineas het koud. Een soort woede omsloot zijn hart, maakte zijn mond
droog. Hij herinnerde zich Tedmunds gezicht de dag dat hij Springfell verliet,
zo doelbewust en trots. Hij wilde zijn Koning zo graag dienen. Hij voelde het
tikje op zijn arm de eerste keer niet.
'Heer?' De kampdokter, die een grijze baard had, tuurde met een bezorgde
frons op hem neer.
Aarzelend stond Phineas op en deed een pas achteruit. 'Doe wat u kunt.'
Hij keek hoe de schildwachten de gewonde man zo voorzichtig mogelijk
optilden en wegdroegen.
Zijn ogen tastten de verlaten horizon nog eens af. Twee dingen kwamen
naar boven: woede over het zinloze verlies van het leven van een jonge,
loyale supporter en een groeiend besef dat de Harleys ergens in de buurt
moesten zijn. Terneergeslagen maar met onwrikbare vastberadenheid liep
hij naar de Koning.
Abelard bladerde door de verslagen van de krijgsverrichtingen op de lange
houten tafel die als primitief bureau diende. Hij keek op toen Phineas zijn
hoofd door het tentdoek stak. 'Nou?'
'Eén van Tedmunds mannen is binnengekomen. Tedmund is dood en zijn
hele compagnie ook.' Als er een beschuldiging in Phineas' stem school, deed
Abelard alsof hij die niet hoorde.
'Hoe?' Abelards stem was vlak, totaal verstoken van emotie.
'Maakt dat wat uit?'
Abelard wierp Phineas een gevaarlijke blik toe die een minder dapper man
zou kunnen koeioneren.
Phineas schraapte zijn keel. Hij begreep onmiddellijk dat Abelard, zijn
vriend, verdwenen was. Het was de Koning van Meriga die voor hem zat, die
hem koel en afstandelijk aankeek. Hij ging in de houding staan, de houding
van een ondergeschikte die rapport uitbrengt aan zijn bevelhebber. 'De
overlevende, die op dit moment meer dood dan levend is, zei dat ze werden
aangevallen toen ze door Loma trokken.'
'Loma?' Abelards stem verhief zich en ongeloof vermengde zich met
woede. 'Waarom ging die dwaas daarnaartoe? Hij had moeten weten dat de
Harleys zouden wachten...'
'Toen zijn instructies veranderd werden' - Phineas koos zijn woorden
voorzichtig - 'Is erop gewezen dat de jonge Senador nog maar weinig ervaring
had met het vechten tegen de Harleys.' Hij zei niet door wie.
'Ja, dat herinner ik me.' Abelard legde de rollen perkament op volgorde
neer. Hij staarde kregelig naar de perkamenten kaart die op het tafelblad vast
was gepend. 'Nog iets anders?'
Phineas haalde diep adem. 'Abelard, dit verandert de zaak, denkt u niet?'
Abelard hief zijn hoofd op en staarde door de tentopening naar buiten.
De woorden schenen niet aan te komen.
Phineas verbrak zijn pose. 'Verdomme, begrijpt u het dan niet? Ze hebben
ons in de val laten lopen.'
Abelard gaf geen antwoord.
'Maar waar zijn de Harleys?' vroeg Phineas, 'Volgens onze rapporten zou
een grote groep zich ergens ten westen van Fort Dodge moeten schuilhou-
den. Waar zijn ze dan?'
'Waar denk jij dat ze zijn?'
'Ik denk dat ze achter ons zijn. Tenzij ons beloofd wordt dat we versterking
en bevoorrading vanuit Senifay en Rissona krijgen, zullen we volgens mij
heel snel afgesneden worden.'
'Heb je een bericht naar Senifay gestuurd?'
'Nog niet.'
'Dan zou ik dat maar eens doen.'
Phineas draaide zich om. 'Zoals u zegt, Majesteit. Zodra ik Vrouwe Nydia
het nieuws verteld heb. Of doet u dat liever zelf?'
Abelard negeerde de vraag. 'Maak haar duidelijk dat de Senador van Linoys
op uw bevel naar het zuiden is getrokken.' De Koning keek Phineas met zo'n
intense blik aan dat Phineas stellig het gevoel had alsof Abelard in zijn hoofd
kijken kon.
Phineas staarde terug. Elke vezel van loyaliteit die hij bezat was tot het
uiterste gerekt. Dus Abelard aanvaardde geen schuld en verwachtte van
Phineas dat hij de volle verantwoordelijkheid voor de dood van Tedmund
op zich nam. Ongevraagd echoden de woorden van de eed die hij de Koning
gezworen had door zijn hoofd, als het geroffel van een begrafenistrom. Het
was de code die zijn leven bepaalde: het definieerde en vormde hem. Hij wist
niet beter; zonder dat was hij niet meer dan de zoon van een stalknecht.
Uiteindelijk sloeg hij zijn ogen neer en bijna onmerkbaar liet hij zijn
schouders hangen.
Abelard knikte tevreden. 'Ik denk,' ging hij verder, 'dat onder deze
omstandigheden het bericht beter van mij kan komen. Stuur binnen een uur
een bode naar me toe.'
Phineas draalde. Abelard trok een schoon stuk perkament van een stapeltje
op zijn tafel, pakte zijn pen op en begon te schrijven. Phineas wist dat hij
kon gaan. Zonder nog iets te zeggen verliet hij de tent.
Phineas bedacht dat hij niet moest aarzelen wanneer hij geconfronteerd werd
met een onplezierige taak. Dat hoorde niet bij zijn code. Hoewel hij diep
teleurgesteld was in Abelard en hij zelf het gevoel had dat hij iemand verloren
had, ging hij onmiddellijk naar Nydia's tent. Ze zat in de schaduw en maakte
zwachtels van stroken linnen.
Ze keek op toen hij naderde. Hij wachtte niet tot ze wat zei. 'Waar is Liss?'
'Ze is nog wat water aan het halen.'
'Goed zo. Ik moet u onder vier ogen spreken.'
Ze stond op en gebaarde dat hij de tent in moest komen. De tent was open,
maar toch was de lucht binnen verstikkend. Desalniettemin sloeg ze haar
armen om zichzelf heen alsof ze het koud had. Phineas zelf huiverde vanwege
de koele, strakke blik in haar donkere ogen. Hij vroeg zich af of ze wist wat
hij haar kwam zeggen.
'Ik vind het heel erg dat ik u dit moet vertellen. Een paar minuten geleden
is een van Lord Tedmunds soldaten aangekomen. Lord Tedmund is dood.'
Hij hoorde hoe ze huiverend inademde en wachtte op haar tranen, maar
ze keerde hem alleen de rug toe en liep naar de tegenoverliggende ingang
van de tent. 'Juist ja.' Er viel nog een stilte en toen vroeg ze: 'Hoe?'
'Dat zeg ik liever niet, vrouwe.'
'Is hij gekruisigd?'
'Kunt u met uw gave ook het verleden zien?'
Ze keek hem minachtend aan. 'Nee. Het maakt niet uit hoe ik het weet.'
Hij wachtte nog een paar minuten. Hij probeerde de juiste woorden te
vinden om zijn sympathie te betuigen. Toen ze kennelijk niets meer te vragen
had, boog hij en schraapte zijn keel. 'Als er niets meer is, vrouwe, zal ik dan
een bediende laten roepen?'
'Nee, wacht, Kapitein.' Ze keek hem met rechte schouders en opgeheven
kin aan. 'Waarom hebt u hem gestuurd?' Haar stem trilde maar een beetje.
'Alle troepen van de Koninklijke Garde waren elders nodig.'
'Maar waarom Tedmund? Hij was jong - hij had niet echt ervaring met de
Harleys. Er moeten toch zeker anderen geweest zijn...'
'Jong? Hij was vijfentwintig. Ik deed mijn gelofte toen ik veertien was. Ik
ben drieëndertig - ik heb zo negentien jaar van mijn leven doorgebracht.
Het is niet mijn schuld dat de oude Senador van Linoys zijn zoon vertroeteld
heeft, hem veilig thuis hield terwijl jongere mannen hun leven op het spel
zetten.'
'Maar waarom...'
'Tijdens een oorlog worden er veel beslissingen genomen die achteraf
onjuist blijken te zijn.' Hij kapte haar af met een hardvochtigheid die hij niet
voelde. 'Ik hoef mijn keus niet tegenover u te verantwoorden. Het spijt me
dat hij dood is - zowel voor u als voor het rijk.' Zijn stem klonk scherper dan
zijn bedoeling was, alsof de ruwe woorden zijn eigen verdriet konden
weggummen. 'Hij heeft dezelfde eed afgelegd als wij allemaal - dezelfde eed
die u hebt gezworen. Denkt u dat dat alleen maar woorden zijn, vrouwe?
Wanneer we zweren dat we bereid zijn ons leven te geven om het koninkrijk
en de Koning te steunen, wil dat zeggen dat we daarvoor, als het moet, zullen
sterven.'
Ze trok een wenkbrauw op. Opeens wilde hij haar in zijn armen nemen,
de minachting uit haar ogen schudden. Alleen met de grootst mogelijke
moeite beheerste hij zichzelf. 'Begrijpt u het dan niet? Vraagt u zich ooit
weleens af of de Koning u op een goeie dag iets zal vragen wat u niet geven
wil?'
De opmerking was raak. Ze bewoog haar kin alsof hij haar met zijn vuist
had geraakt. Deze keer was de pijn in haar ogen puur. Meteen had hij spijt
van zijn woorden. 'Hij was een goede man,' zei hij, bij wijze van verontschul-
diging. Voor ze hem nog meer kon vragen draaide hij zich om en liep snel
de tent uit.
Nydia staarde hem na, vechtend tegen de verlamming die op haar neer-
daalde als een mantel. Op het moment dat hij aarzelde had ze in zijn
toekomst gekeken en iets gezien wat haar zowel vertrouwd als vreemd leek.
Ze begreep, eindelijk, iets van wat ze gezien had in Ahga, toen ze voor het
eerst in Abelards toekomst keek.
'Nee!' Ze rende Phineas achterna, het verblindende licht in. Haar voet-
stappen deden een verstikkende stofwolk ontstaan. Ze greep zijn bovenarm
vast en trok aan zijn mouw. 'U moet het niet doen - u kunt het niet doen.'
Nu was het zijn beurt om haar vol verbazing aan te staren. 'Waar hebt u
het over?'
'De rivier - u bent van plan de rivier over te steken. Doe het niet.
Alstublieft.'
'Waarom niet?'
'Er dreigt daar gevaar - er wacht een leger...'
'Dat hoop ik, vrouwe. Ik denk dat de bandieten ons in de val hebben laten
lopen - ze zullen ons van achteren aanvallen en onze toevoerlinies afsnijden.
We moeten de rivier oversteken zodat Senifay ons kan versterken.'
'Nee! We moeten de rivier niet oversteken.'
'We hebben geen keus.' Hij probeerde zijn stem vriendelijk te laten
klinken. 'U moet een vergissing hebben gemaakt, vrouwe. U kent dit deel
van het land niet goed, hè?' Toen ze haar hoofd schudde, knikte hij.
'Misschien klopt wat u ziet niet. We hebben geen keus.' Hij pakte haar hand.
Haar vingers waren zo klein, dacht hij, zo fragiel. Bijna onmiddellijk wilde
hij haar alleen nog maar beschermen, troosten.
Ze trok haar hand terug, alsof zijn aanraking prikte.
'Vergeef me, vrouwe,' mompelde hij. Tranen vertroebelden zijn blik en
hij liet haar midden in het kamp staan. Hij liep weg en voelde zich erg oud.
De overlevende stierf een paar uur later. Phineas stond naar het met aarde
bedekte graf te staren. Er lagen rotsblokken op om aaseters weg te houden.
Toen keek hij over de lage heuvels naar de horizon.
Hoe had deze man hen gevonden? vroeg hij zich af. Was de arme stakker
enkel geleid door geluk? Buiten het kamp bewoog niets, op een paar lusteloze
witte amaranten na.
Nydia's waarschuwing kwelde hem als kiespijn. Abelards strategie van
schijnaanvallen en ontwijkingen steunde op het feit dat het leger deze rivier
op de grens van Arkan zou oversteken en dat de bandieten omsingeld zouden
worden met de versterkingen van Widgidaw, als ook die van bondgenoten
als Arkan en Senifay, indien dat nodig mocht zijn. Senifays dichtstbijzijnde
vesting, een buitenpost aan de grens, lag aan de andere kant van de bergen,
een rit van misschien een dag. Abelards bode zou al een flink eind op weg
moeten zijn. Maar welk leger had Nydia gezien? Zou ze hun eigen leger
bedoeld kunnen hebben? Nee, besloot hij bijna onmiddellijk, dat sloeg
helemaal nergens op. En in de hooglanden, aan de andere kant van de rivier,
zouden ze meer controle hebben over de manoeuvres van de Harleyruiters,
niet minder. Tenzij - Phineas verstijfde. Tenzij er een andere vijand was waar
Abelard niet op gerekend had, en de Harleys wel.
Senifay. Senifay die tijdens elke Bijeenkomst klaagde. Senifay die aan-
spraak maakte op de zuidelijke handelsroute door de Saraneva Mountains.
Senifay die Obayana van Kora-lado met onverhulde passie haatte. Ja, dacht
Phineas bars, Senifay haatte Kora-lado genoeg om de wapens op te nemen
tegen de Koning. Althans, het was mogelijk.
En de Harleys vonden het verrukkelijk om extravagante bewegingen te
maken. Als de terugkeer van Tedmunds soldaat een onuitgesproken dreige-
ment was, betekende dat misschien wel dat de bandieten dichterbij waren
dan één van hen zich realiseerde. Zijn akelige voorgevoel werd steeds sterker
en hij knipte met zijn vingers naar de dichtstbijzijnde soldaat. 'Zoek Vrouwe
Nydia en vraag haar of ze bij de Koning en mij in zijn tent wil komen. Nu
meteen.'
Hij wachtte niet op zijn saluut. Hij baande zich een weg door het
wanordelijke kamp en kwam abrupt tot stilstand toen hij zag dat één van de
schildwachten een met stof bedekte man op een vreemd paard meevoerde.
Ze kwamen van de westelijke grens van het kamp. Wegens het afnemende
licht moest hij turen. 'Soldaat. Wie is dit?'
De bewaker ging in de houding staan. 'Een bode van de Senador van
Senifay.'
Phineas fronste. 'Senifay? Waar is onze bode?'
'Senifays man is alleen binnengekomen.'
Behoedzaam inspecteerde Phineas de nieuwkomer en herhaalde zijn
vraag.
'Ik moet me melden bij de Koning van Meriga.' De man had iets brutaals.
'Ik ben de Kapitein van zijn Garde. Ga van dat paard af.' De man gleed -
met tegenzin, dacht Phineas - op de grond. Hij keek op naar Phineas. 'Waar
is onze bode?'
'Uw bode heeft een ongeluk gehad.'
'Wat voor soort ongeluk?'
'Hij - viel van zijn paard, brak zijn enkel.'
Zijn ogen gingen van links naar rechts, dicht langs de rand van Phineas'
verschijning. Phineas fronste. 'Waar komt u vandaan?'
'Van mijn meester...'
'Ik weet wie u gestuurd heeft. Ik vraag waar u vandaan komt.'
De bode likte zijn lippen en keek even naar de bewaker die het hoofdstel
van het paard goed vasthield. 'Wat bedoelt u, waarvandaan?'
'De dichtstbijzijnde burcht van uw meester is in Lahunta, dat is op zijn
minst een dag rijden. Hoe bent u hier zo snel gekomen? Waar bent u vandaan
gekomen?'
Phineas deed nog een stap dichterbij. De bode ging tegen de flank van
zijn paard staan en het dier snoof. 'Ik weet niet waar u het over hebt. Ik heb
een boodschap voor de Koning...'
'Ik heb u een vraag gesteld. Ik verwacht een antwoord.'
De ogen van de bode gleden van rechts naar links en hij opende nog een
keer zijn mond. Voor hij iets kon zeggen, steeg een angstaanjagend gegil op
dat echode in de stille, warme lucht.
Phineas' nekharen gingen rechtovereind staan. Harleyruiters. Hij greep de
kleine man bij de kraag van zijn tunica, draaide de stof om zijn vuist heen
en tilde hem bijna van de grond.
'Wist u hier iets van?' Hij schudde de kleine man zo boosaardig door elkaar
dat zijn tanden klapperden toen hij zijn hoofd schudde.
'Nee, nee, Kapitein, Edelachtbare - ik zweer...'
Phineas smeet hem krachtig weg zodat hij languit op de grond kwam te
liggen. In een reflex greep Phineas naar zijn slagzwaard. Toen besefte hij dat
dat in zijn tent hing. 'Bewaak die man - laat hem niet ontsnappen.'
De bewaker salueerde keurig.
Phineas stoof hem voorbij. Eerst ging hij naar zijn tent om zijn zwaard
aan te pakken van zijn bediende, die over zijn toeren was, en vervolgens
stortte hij zich in het strijdgewoel. De bandieten hadden gebruik gemaakt
van de loomheid van de namiddag. Ze, reden binnen op ruige pony's met
korte benen, grijnzend om de verwarring. Brandende speren vlogen door de
lucht en landden ruisend met een plof in tenten, op mannen en getuide
paarden. De dieren hinnikten en steigerden toen de geur van verbranding
hen bereikte. De paarden van de cavalerie reageerden instinctief op het
gebrul, de geur van bloed en verbrand vlees, de schittering van metaal.
Hoeven trapten willekeurig naar achteren, net zo gevaarlijk als de rondvlie-
gende pijlen.
Phineas sprong op de rug van zijn paard zonder de tijd te nemen het te
zadelen. Hij klemde de flanken van het dier vast met zijn dijen en het
reageerde perfect op zijn teken. Zonder sporen dreef hij het voort met zijn
knieën, één hand gewikkeld in de manen, de andere om het gevest van zijn
zwaard.
De Harleyruiters deinden door het kamp, zwaaiend met zware, zilveren
kettingen boven hun hoofd. Aan het eind van elke ketting zat een zware
stalen bal met scherpe punten. Terwijl ze langsgaloppeerden deelden ze links
en rechts klappen uit. Het barbaarse gebrul weerklonk door de stille lucht.
Er ontstonden stofwolken en Phineas snakte nog naar adem terwijl de rook
van een brandende tent zijn ogen deed tranen. Een soldaat strompelde langs,
jammerend van de pijn; zijn rug stond in brand, een pijl stak tussen zijn
schouderbladen uit.
Hij hoorde de kapiteins verwoed proberen hun manschappen te hergroe-
peren en hij draaide zich halfverblind om. Uit het waterige, nevelige beeld
doemde een Harleyruiter op, een man die bijna te groot was voor de kleine
pony waarop hij reed. Hij zwaaide dreigend met een tweesnijdende bijl.
Phineas klemde de flanken van de hengst tussen zijn dijen, greep met beide
handen zijn slagzwaard en sloeg.
De bandiet blokkeerde de klap met de steel van zijn bijl en dwong het blad
van de bijl naar voren. De hengst danste naar achteren, steigerde en gaf de
pony een klap tegen de borst. Het dier struikelde; de bandiet werd gedwon-
gen de teugels vast te pakken. Zijn waakzaamheid verslapte.
Phineas liet het zware slagzwaard met een klap op de schouder van de
bandiet neerkomen. De kling hakte er diep in, sneed door botten en spieren,
sloeg krachtig in zijn long. Toen er donker bloed in een boog naar buiten
spoot, keek de bandiet even verbaasd. Toen viel hij. Phineas duwde het hoofd
van de pony opzij en passeerde hem in handgalop.
Het vechten was net zo plotseling voorbij als het begonnen was. Alsof er
één of ander teken was gegeven, staakten de strijdkreten en trokken de
bandieten zich terug. Eén of twee riepen over hun schouder dreigementen.
Een klein eindje verder trof hij Abelard aan, luisterend naar de verslagen
van de kapiteins. Hij gleed van de rug van zijn paard en gebaarde een
stalknecht om het dier weg te brengen. Een dun straaltje bloed liep langs het
rechtervoorbeen van het dier.
'Misschien vallen ze ons morgen bij het aanbreken van de dag wel weer
aan,' zei één van de luitenanten. Hij streek met een arm over zijn voorhoofd
en in het schemerlicht zag Phineas een rode brandwond op zijn voorarm.
'Laat daarnaar kijken,' zei Phineas. Hij wendde zich tot de kapiteins van
de regimenten van de Koninklijke Garde. 'Ik wil een accurate beschrijving
van alle gewonden: ik wil weten wie er nog kan rijden, hoeveel paarden we
hebben verloren.'
'Denkt u dat ze vannacht zullen terugkomen?' vroeg iemand.
Phineas aarzelde, dacht aan Nydia's waarschuwing en schudde zijn hoofd.
'Ik betwijfel het.'
'Dat was het, heren. Verdubbel de wacht. Ik wil die verslagen binnen het
uur hebben. Laat uw wonden bekijken - zorg voor uw manschappen.
Bedankt.'
Terwijl de mannen vertrokken, gewonde ledematen wiegend en vermoei-
de spieren rekkend, wendde Abelard zich tot Phineas. 'En?'
'Vermoedelijk denken ze dat ze ons klem hebben gezet tussen henzelf en
de rivier. Ze hebben die arme drommel laten gaan - een boodschap voor ons,
neem ik aan. Ik moet met u praten - ik was op weg naar uw tent toen we
werden aangevallen. Er is iets wat Nydia zei - iets wat u moet weten.'
Abelard staarde zijn onderbevelhebber aan. Phineas was zich bewust van
een verandering. Hij voelde niet langer de vanzelfsprekende vriendschap
tussen hemzelf en de Koning en hij vroeg zich af of de Koning het ook voelde.
Abelard nam als eerste het woord. 'Stuur Vrouwe Nydia naar mijn tent. En
kom zodra je je gewassen hebt.'
Phineas draaide zich om en toen Abelard opnieuw sprak, kwam hij tot
stilstand. 'Ik weet dat je boos bent vanwege Tedmund.'
'Hij zou u zijn leven lang loyaal gediend hebben.'
'Hij had geen goed beoordelingsvermogen.'
Ooit hadden we dat geen van allen, wilde Phineas zeggen. Maar zijn
jarenlange loyaliteit en zijn plichtsbesef waren sterk genoeg om hem het
zwijgen op te leggen. Dit was een verontschuldiging voor Abelard. Er zat
niets anders op dan de kwestie te laten rusten. Weer heb je precies gekregen
wat je wou, dacht hij. Maar hij zei niets meer. Terwijl de Koning naar zijn
tent toe ging in de langer wordende schaduwen, begon er een koel briesje te
waaien. Het bracht Phineas' haar in de war. Het leek alsof er een gewicht op
zijn schouders was neergedaald dat hij niet helemaal kon negeren.
Nydia strengelde haar handen in haar schoot ineen. De tent van de Koning
was groter dan de meeste maar het was er desalniettemin verstikkend. De
avondwind, die de rook wegblies, had de tenten nog niet bereikt. Nydia
streek vochtige slierten haar uit haar ogen.
Ze was net bij de tent van de Koning aangekomen toen de gevechten
begonnen en de geschrokken bewaker had haar in het slaapgedeelte van de
Koning geduwd. Ze had ineengedoken binnen gezeten, luisterend naar het
gegil van de gewonden en de geschreeuwde bevelen, het geknetter van de
vlammen en het gestamp van de paarden, de fluitende pijlen. Af en toe
hoorde ze de plof van een lemmet dat in vlees terechtkwam. Ze had
geprobeerd te denken aan de rust die de andere vrouwen in het kamp tentoon
hadden gespreid tijdens eerdere aanvallen.
Nu, zelfs in de plotselinge stilte, wist ze niet zeker of ze de relatieve
veiligheid van de tent van de Koning moest verlaten. Ze hoopte dat hij of
Phineas snel zou komen. En ze hoopte dat ze dan zouden geloven wat ze hun
te zeggen had.
Ze herkende Abelards voetstappen, hoorde hem zachtjes fluiten. De
verrassingsaanval had hem niet van zijn stuk gebracht; sterker nog, hij leek
erdoor te zijn geïnspireerd. Hij liep met grote passen de tent in, links noch
rechts kijkend, en ging naar een emmer water in de hoek. Hij trok zijn
bezwete overhemd uit en plensde water op zijn gezicht, borst en armen.
Ze kon de bijtende geur van de rook vermengd met het zweet van zijn
lichaam ruiken. Ze stond op van de lage kruk en pakte een linnen handdoek.
Toen hij opkeek, druppels water van zijn hoofd schuddend, gaf ze die
zwijgend. Hij sprong op, geschrokken door haar aanwezigheid.
'Bij de goden, vrouwe.' Hij rechtte zich.
Ze kreeg een raar gevoel in haar maag. Ze slikte hard en probeerde de
aanblik van zijn vochtige borstkas, met donkere, vochtige krulletjes op zijn
natte huid, te negeren. Door de zware inspanningen waren zijn spieren
opgezwollen.
Nu ze hem zag en rook, ging haar hart sneller slaan. Hij stond zo dichtbij,
op nog geen armlengte afstand. Hij was zo ontzettend mannelijk, dacht ze.
Iets in haar wilde een stap achteruit doen; iets anders sidderde in de hoop
dat hij haar misschien, heel misschien, naar zich toe zou trekken. Ze vroeg
zich af hoe het zou voelen om naar achteren te wijken in zijn omhelzing,
zodat haar mond en hals en borsten zijn lippen in ontvangst konden nemen.
Ze strengelde haar handen ineen en hoopte dat haar stem haar niet
verraden zou, hoewel ze slappe knieën had. 'Ik kwam hier...'
'Ja?' Hij deed een stap naar haar toe en ze sidderde.
Als hij me aanraakt, dacht ze, zal ik nooit zeggen waarom ik hier gekomen
ben.
'Was u bang?'
Ze keek naar de harde, opeengepakte modder en weigerde op te kijken.
'Natuurlijk. Maar dat is het niet. Phineas - voor de aanval - Phineas heeft me
laten roepen. Ik - ik denk dat u moet weten wat ik heb gezien.'
Daarop trok hij zich terug. Hij pakte een schoon overhemd uit een kleine
houten kist aan de voet van het veldbed. 'Nou?' Hij maakte het langzaam
vast. Ze was enigszins teleurgesteld.
'Steek de rivier niet over. De dood wacht achter die heuvels.'
Hij fronste en reageerde net als Phineas. 'We hebben geen keus, vrouwe,
dat begrijpt u toch zeker wel. Die verdomde bandieten - ze hebben ons in
de val laten lopen. Als we de rivier niet oversteken en ons niet bij de
versterkingen uit Senifay voegen...'
'Nee!' Haar stem was schril. Ze haalde diep adem en dwong zichzelf rustig
te praten, want ze wist dat hij nooit zou luisteren naar een hysterische vrouw.
'Er zijn geen versterkingen...'
'Senifay heeft ons verraden, Abelard.' Phineas sprak vanuit de ingang.
Abelard draaide zich langzaam om, nog steeds fronsend. 'Denk je dat hij
onder één hoedje speelt met de Harleys?'
'Ik weet het niet zeker. Maar ze hebben het ons lastig gemaakt. Ze hebben
ons heel Arkan laten doorkruisen - dan weer hiernaartoe en dan weer
daarnaartoe - het komt bijna te goed uit dat we hier eindigen, slechts een
paar kilometer verwijderd van Senifays kamp.'
'Hoe weet je dat?'
In het kort vertelde Phineas de Koning van zijn gesprek met Senifays bode.
'We moeten die bode ondervragen en erachter zien te komen wat hij te
zeggen heeft. Maar het is geen toeval dat Senifay hier is.'
Met een nors gezicht wendde Abelard zich nog eens tot Nydia. 'Vertel me
wat u ziet. Alles. Wat staat ons te wachten?'
Ze keek op. 'Aan de andere kant van de bergketen, in de vallei, zie ik een
witte vlag met een oranje zon die opkomt of ondergaat achter een groene
heuvel. Kent u die vlag?'
Beide mannen sisten. Ontzetting stond op hun gezichten geschreven. Ze
keken elkaar aan en de blik die ze wisselden maakte Nydia bang.
'Mortmain.' Abelard sprak de naam uit alsof het een vloek was. 'Dus zo
zit het in elkaar. Een bladluis in zijn oogst, ja, ja. Geen wonder dat Eldred zo
graag contact met hem wou opnemen, afgelopen Vember.'
'Majesteit!' Een bewaker stormde de tent binnen, struikelde en viel languit
op de zanderige vloer neer. 'De bode - de bode van Senifay - hij is ontsnapt
tijdens de aanval, heeft zijn bewaker gedood.'
Abelard hees de man, of de jongen, want hij was erg jong, aan zijn arm
op. Enkele lange seconden zei hij niets, zijn lippen op elkaar geklemd.
Eindelijk knikte hij dat hij kon gaan. De soldaat salueerde, knikte naar Nydia
en maakte zich uit de voeten.
'De bode heeft gelogen,' zei Phineas vlak.
'Maar we kunnen hier toch niet blijven...' Abelard brak zijn zin af en ze
hoorde hem zuchten. Hij pakte haar hand en bracht die naar zijn lippen. Ze
voelde de warmte van zijn lichaam en ze vroeg zich af waarom de vochtige
krullen rond zijn oren geen stoom vormden. 'Bedankt.' Hij liet haar hand
los. De huid brandde waar hij haar gekust had. 'Pak uw spullen - alleen wat
echt noodzakelijk is – wat u zou kunnen dragen als het moest. En extra water.
Begrepen? Goed zo. Ga nu maar. Ik zal iemand naar u toe sturen zodra we
plannen gemaakt hebben.'
Ze knikte zwijgend. Ze wist dat ze allebei naar haar keken toen ze in de
vallende duisternis haar weg zocht door het kamp.
Hoofdstuk veertien
Het was Abelard die hen kwam halen toen de nacht viel. Zwijgend gebaarde
hij Nydia en Liss hem te volgen terwijl hij het tentdoek openhield. Twee
bewakers hielden de gezadelde paarden die op hen wachtten vast. Abelard
gaf hun bundeltjes aan de mannen en hielp eerst Liss en toen Nydia op een
paard. In het licht van de flikkerende fakkels zag Nydia dat de voeten van de
paarden met lompen omwikkeld waren.
Abelard stond tussen hen in, op elk hoofdstel een hand, uitgedost voor
de strijd. Een borstschild weerkaatste het flakkerende licht van het vuur en
een slagzwaard was met riemen op zijn rug bevestigd. 'Onze verkenners
vertellen ons dat er even van de hoofdweg af, aan de andere kant van de
rivier, een vervallen herberg is - geen ideale schuilplaats, maar het is beter
dan niets. Hij ligt beschermd, boven op een heuvel. Hij is makkelijk te
verdedigen.'
'Majesteit,' zei Liss, zonder haar gebruikelijke flirterige toontje, 'wat is er
gebeurd? Ik begrijp het niet.'
Abelard zuchtte en zijn mantel flapperde rond zijn schouders door een
onverwachte, warme windvlaag. Hij hief zijn gezicht op naar de hemel,
turend naar de wolken die voor de bleke maan gleden. 'We zitten in de val,
liefje. Ze zijn ons te slim af geweest - en we hebben geen tijd te verliezen.'
Nydia hield zich vast aan de teugels. De ingepakte hoeven maakten een
spookachtig schuifelend geluid in de stille nacht. De weg was donker en de
wind blies harder toen ze bij de brug aankwamen.
Als een leger schimmen volgden ze de verkenners. Ze gingen de voornaam-
ste hoofdweg af en trokken de uitlopers van de Saraneva's in. Nydia wist dat
die bergen in de morgen okergeel en bruin zouden zijn, met hoge, scherpe
pieken. Ze vroeg zich af of er iets was wat ze had kunnen zeggen om deze
crisis af te wenden. Ze vroeg zich af of de Koning naar haar geluisterd zou
hebben als ze hem, de dag dat hij ermee had ingestemd haar mee te nemen,
had verteld dat ze onder aan deze bergen twee legers met elkaar had zien
vechten.
Haar aandacht werd afgeleid toen ze voorzichtig hun weg zochten over
een oud pad, eens net zo glad geplaveid als de hoofdweg, nu vervallen en
bijna weggevaagd door de tijd. Opeens rezen er muren op uit de duisternis.
Ze hoorde het bevel om te stoppen.
Uit de rangen kwam een kapitein te voorschijn. Op zijn bondige bevel
hielpen hun begeleiders hen uit het zadel. Even stond ze gedesoriënteerd in
het donker, bijna duizelig van vermoeidheid.
Toen voelde ze dat haar arm licht werd aangeraakt, en zij en Liss werden
de oude herberg ingeloodst.
Hij was niet gebouwd voor deze tijd, bedacht Nydia. Het dak was al lang
geleden ingezakt; de grote ramen gaapten als open monden. De plek was
vele malen geplunderd en alles wat er kon worden weggesleept en ergens
anders kon worden gebruikt was verdwenen. Wat er was overgebleven was
niet veel meer dan een geraamte.
Ze hoorde Abelards stem en herkende die van Phineas boven het gedempte
gekeuvel uitstijgen. Het leek net alsof ze heel ver weg waren. De gewonden
kermden toen ze uit de wagens werden getild. Zij en Liss werden naar een
ruimte gebracht die weinig meer dan een beschutte hoek was - geen dak,
geen ramen, enkel drie muren die misschien drie meter hoog waren. Er hing
een sterke geur van verval en schimmel in de vochtige nachtlucht. De
bewaker liet de lantaarn bij hen achter. Het zwakke licht drong nauwelijks
door tot de schaduwen in de hoeken van de ruimte.
'Ik neem aan dat deze plek niet geveegd is.' Liss klonk eerder gekrenkt dan
vermoeid.
Ondanks alles glimlachte Nydia. Er krakte iets onder haar voeten en ze
hoopte dat het enkel eierschalen waren van de vogels die nesten in de ruïnes
hadden gebouwd. 'Laten we er het beste van maken.'
Liss geeuwde. 'Ik hoop dat ze eraan gedacht hebben om bezems mee te
nemen.' Ze bewoog zich langzaam door de duisternis. Ze liep op de tast naar
de pakken die de bewakers hadden achtergelaten. 'Hier - deze is van u...'
Nydia stak haar hand uit, pakte de zware bundel aan en zocht op de tast
haar deken.
'Zullen we proberen te gaan slapen? Misschien kunnen we deze ruimte
morgen op orde brengen.' Liss geeuwde nog eens en Nydia mompelde
instemmend.
De twee vrouwen bewogen zich onbeholpen door de duisternis, om elkaar
heen tastend. Liss slaakte zachtjes kreten van weerzin wanneer haar gezicht
rakelings langs een spinrag ging.
Phineas deed hen allebei schrikken. 'Wilt u met mij meekomen, vrouwe
Nydia? De Koning vraagt of u bij hem komt.' Hij sprak zoals gewoonlijk met
ernstige hoffelijkheid.
Liss slaakte zachtjes een kreet; een protest en een vraag in één. Nydia stond
langzaam op. Ze bewoog zich wankelend door de donkere ruimte, waar
Phineas als een geest in de deuropening stond. 'Nu, Kapitein?' Het ergerde
haar dat Phineas zich gedroeg alsof de wetenschap dat Tedmund dood was
niets veranderd had.
'Nu meteen, vrouwe.'
'Liss, red jij het wel...'
'Vrouwe, kom alstublieft.' Hij greep haar arm voorzichtig maar stevig vast.
Zonder nog iets te zeggen volgde ze hem door een bouwvallige gang naar
een andere kamer. Er groeide een boom in de ruimte en zijn takken hingen
laag. In het licht van het kleine vuur, dat in het midden van de gebarsten
vloer brandde, wierpen de takken vreemde schaduwen op de muren. Abelard
hurkte in het licht, turend naar een perkamenten kaart die opengeslagen
voor hem lag. Hij zag er vermoeid uit, dacht ze, kringen onder zijn ogen, een
baard van een nacht op zijn kin.
Hij gebaarde haar dichterbij te komen. Ze knielde aan zijn zijde neer en
keek naar de kaart. Phineas knielde naast haar neer. Ze huiverde een beetje
en vroeg zich af of hij Tedmund naar het zuiden zou hebben gezonden als
ze hem haar visioen had verteld, die dag in de raadzaal van Ahga.
Phineas' plichtsbesef was zo groot, dacht ze, dat het niets zou hebben
uitgemaakt. Hij zou alles doen wat Abelard hem vroeg, wat naar zijn oordeel
de Koning het best zou dienen.
'Ik heb de soldaten naar bed gestuurd.'
Abelard klonk ouder dan ze hem ooit gehoord had, zijn stem lijzig en hees.
Phineas knikte alleen maar.
Ze wachtte.
Abelard staarde ogenschijnlijk een lange tijd naar de kaart. De wind waaide
met vlagen door de takken van de bomen heen en de blaadjes helden naar
beneden. Het vuur flakkerde, vonkte. Takjes knakten en braken af.
Ten slotte zuchtte hij. 'Vergeef me, vrouwe. Ook u moet moe zijn.' Hij
zweeg weer, piekerend.
'Wat wilt u van me?' Haar schouders deden pijn en haar hoofd was zwaar.
'Als Senifay me inderdaad verraden heeft, dan moeten we ervan uitgaan
dat Rissona aan zijn kant staat, of van weinig nut is. De enige hoop die we
hebben is Kora-lado.'
'Er is een bode uitgezonden, Majesteit.'
Ze hoorde de formaliteit in Phineas' stem en vroeg zich even af wat er
tussen de twee mannen gebeurd was. Maar ze was te moe om er lang over
na te denken. Ze onderdrukte een geeuw.
Abelard stond op en begon te ijsberen. De bovenkant van zijn hoofd raakte
bijna de takken van de boom. 'Kunt u me aanwijzen waar ze zijn?'
Ze boog zich aarzelend over de kaart. Ze kende dit gebied niet. Onzeker
raakte ze een punt het perkament aan. 'Bevinden we ons hier?' Toen hij
knikte tikte ze een plekje een paar centimeter naar links aan. 'Hier, denk ik.
Dit is niet wat ik gewend ben.'
Phineas knikte en bestudeerde de plek die ze aangewezen had. 'Het is
logisch. Abelard, kijk hier eens.'
De Koning onderbrak zijn geijsbeer lang genoeg om naar beneden te
kunnen turen. 'Wat kunt u me nog meer vertellen?'
Nydia haalde haar schouders op. 'U hebt nog geen besluit genomen.'
De boom sidderde plotseling toen een koele wind hem heen en weer
schudde. Er verscheen opeens een schaduw in de deuropening. 'Majesteit.
Kapitein Phineas.' De man salueerde en ging in de houding staan.
Phineas herkende de verkenner. 'Kom binnen, Ronal. 'Wat kun je ons
vertellen?'
De verkenner knielde naast de kaart neer. Stukjes van bladeren en takjes
kleefden aan zijn kleren. Feilloos wees hij bijna precies dezelfde plek aan als
Nydia. 'Hier, Edelachtbare. Ik heb het kamp van de vijand gevonden. Het is
ongeveer twee uur van hier verwijderd, hoewel het moeilijk is om daar zeker
van te zijn in het donker.'
'En?' Abelards gezicht verraadde niets.
De verkenner aarzelde. 'Niet alleen de Senador van Senifay is daar,
Majesteit. Vada, Ragonn en ik denk dat ik de vlag van W'homing zag, hoewel
het in het donker moeilijk met zekerheid te zeggen was...'
'Hoe zit het met Yudaw?' onderbrak de Koning.
'Ik heb zijn vlag niet gezien, edelachtbare.'
'Dat wil nog niet zeggen dat hij er niet is,' mompelde Phineas.
'Ja,' knikte Abelard. 'Als hij er nog niet is, durf ik te wedden dat hij nog
komt. Ga verder.'
'Ik was zo dichtbij dat ik een aantal van hun schildwachten kon horen
praten. Ik denk niet dat ze al weten dat we de rivier overgestoken zijn - en
ik denk niet dat ze van plan zijn om ons aan te vallen. Nog niet.'
'Waarom niet?'
'Ze willen dat de Harleyruiters ons verzwakken - dat waren hun woorden
- en wanneer we ons dan over de brug terugtrekken, verwachten ze dat ze in
de positie zijn om een overeenkomst af te dwingen zonder te hoeven
vechten.'
'Overeenkomst?' herhaalde Phineas. 'Wat voor overeenkomst?'
'Ik sluit geen overeenkomst met verraders.' Abelards gezicht was moord-
zuchtig. Zijn handen spanden zich. 'Met hen kom ik alleen iets overeen door
middel van een zwaard.' Met een ruk draaide hij zijn hoofd naar de verken-
ner. 'Je kunt gaan. Je hebt het goed gedaan. Ga iets eten - en dan slapen. Als
ze niet van plan zijn ons aan te vallen, hebben we misschien nog wat tijd.'
Toen de verkenner was vertrokken schuifelde Nydia ongemakkelijk heen
en weer bij het vuur. Haar spieren raakten verkrampt. Abelard stopte met
ijsberen en staarde omhoog naar de donkere hemel. Hier en daar scheen een
ster door de deken van wolken heen. De wind bracht zijn haar in de war.
'Begrijpen ze het niet?' Hij sprak zo zachtjes dat ze niet zeker wist of ze hem
wel goed gehoord had.
'Nee,' antwoordde Phineas. Zijn stem klonk enigszins bits, wat Nydia niet
begreep. Hij keek Abelard met een grimmige voldoening aan. 'Het Meriga
dat u zich voorstelt - een verenigd en vreedzaam Meriga - is iets wat de
meesten van hen zich niet kunnen voorstellen. En zelfs degenen die dat wel
kunnen, lachen en noemen u een hopeloze dromer.' Hij stond op, gooide
zijn mantel over zijn schouder en duwde zijn slagzwaard op zijn rug. 'Neemt
u mij niet kwalijk, Majesteit, ik moet de wacht nog orders geven.' Hij maakte
nog een buiging en liep met grote passen naar buiten.
Nydia was geschokt. Ze had nog nooit iemand, zelfs Agara niet, zo'n toon
tegen de Koning horen aanslaan. Ze verwachtte bijna dat hij zijn dolk achter
Phineas aan zou werpen. Maar hij staarde alleen maar naar de sterren. 'Ja,'
zei hij na een lange tijd. 'Ik weet het.' Hij zag er zo eenzaam uit, zoals hij
daar stond, dat ze voor de eerste keer sinds ze hem kende medelijden met
hem had.
Er viel opnieuw een lange stilte. De vlammen dansten op hun gezichten
en de wind wakkerde aan. Ze huiverde ondanks zichzelf. Dat schudde Abelard
wakker.
'Blijft u om me te troosten, vrouwe?' Hij lachte kort, bitter. 'Ik heb geen
troost te vergeven. Kijk hier.' Hij knielde neer, gebaarde haar dichterbij te
komen. Met de punt van zijn dolk wees hij naar de kaart. 'De Harleys staan
tussen ons en onze reserves in. Ten oosten en ten zuiden is er minstens
achthonderd kilometer niets dan open woestijn.'
'Maar hoe...'
'Is dit gebeurd? Phineas heeft gelijk. Het was mijn fout. Weet u, ik heb te
veel voor zoete koek aangenomen. Ik ging ervan uit dat alle Senadors er net
zo over dachten als ik - als Arkan en Tennessy Fall - hoewel ik hem niet zou
moeten meetellen, hij is nog maar een kind. We wisten wel dat ze er waren,
soms volgend, soms lokkend - ik dacht dat we een slim kat-en-muis-spelletje
speelden. Alleen bleek het achteraf toch niet zo slim te zijn geweest. Want
ziet u, hier bevinden zich alle Senadors van West-Meriga.'
'Wat willen ze?'
'Oh, dat kan ik wel raden. Senifay wil de zuidelijke handelsroutes. W'ho-
ming wil het oude territorium dat hij opeist van Mondana. Yudaw wil een
deel van Kora-lado - hoogstwaarschijnlijk dit deel hier – deze pas naar Vada.
Ik weet niet zeker wat Ragonn wil.'
'En Vada?'
Abelard schudde langzaam zijn hoofd en staarde in het vuur. 'Voorzover
ik weet zou het mijn kroon kunnen zijn.'
'Wat gaat u doen?'
'Als we de Harleys aan de andere kant van de rivier kunnen tegenhouden,
bestaat er misschien een mogelijkheid dat we deze westelijke alliantie eerst
een slag toe kunnen brengen, voor ze weten waar we ons bevinden of wat
we van plan zijn. Ze zijn misschien niet zo eensgezind als ze eruitzien. Vada
en Ragonn zijn nou niet bepaald boezemvrienden. Senifay en Vada staan
elkaar al generaties lang naar het leven. Misschien is het nu allemaal koek
en ei, maar ik wed dat de herinneringen van hun manschappen verder
teruggaan. Wij hebben misschien minder troepen, maar er heerst geen
jaloezie, er zijn geen rekeningen te vereffenen, geen oude ruzies die uitge-
vochten moeten worden. Misschien maken we een kans.' Hij wierp haar een
scheve glimlach toe. De glimlach verraadde spijt en verdriet, maar ook moed
en een koelbloedige vastberadenheid. Hij zou niet zomaar ten onder gaan
en zou veel vijanden met zich mee sleuren.
En op dat moment begreep Nydia waarom mannen en vrouwen van hem
hielden, waarom zo velen zwoeren hem tot aan de dood te volgen. Als hij
naast haar stond, dacht ze, maakte het niet uit wie er tegenover haar zou
staan. En nu, dacht ze, onbezonnen, roekeloos, stond half Meriga tegenover
hem en zij naast hem, zij die meer macht tot haar beschikking had dan
iemand ook maar besefte. 'En als de brug vernietigd werd?'
Hij lachte kort. 'Dat is een idee, maar die brug staat daar al minstens
duizend jaar. Als we weken de tijd hadden, zouden we hem misschien
kunnen afbreken. Ik stel uw suggestie op prijs, maar ik denk niet dat we
zoveel tijd hebben.'
Ze legde haar hand op de zijne, hoorde zijn snelle ademhaling. Hij draaide
zich zo snel naar haar toe dat ze terugdeinsde. Zijn ogen schitterden in het
flikkerende licht. 'Bij alle goden die er schijnen te bestaan...' Hij wendde zich
af, schudde zijn hoofd. 'Het is ironisch dat u nu naar me toe komt - nu ik u
niet eens een bed aanbieden kan.'
Ze raakte zijn schouder aan. Haar vrijpostigheid verwonderde haar. 'Abe-
lard, ik kom u niet troosten - niet op die manier. Ik heb iets anders voor u.
Ik ben me bewust van het gevaar en ik weet wat er kan gebeuren, maar ik
zou niet...'
Hij greep haar bovenarmen vast. Zijn blik doorboorde haar en ze voelde
zijn wilskracht de kern van haar wezen binnendringen, alsof hij tot in haar
ziel doordrong. Ze rechtte haar schouders en hief haar kin op, keek hem in
de ogen met al de trots die ze kon opbrengen. Ze bevochtigde haar lippen.
'Ik begrijp wat u wilt voor Meriga. Ik geloof niet dat niemand zich dat kan
voorstellen en ik geloof niet dat u een hopeloze dromer bent.' Iets in haar
trok aan de bel, maar ze ging door, fulminerend tegen Phineas, tegen zijn
woorden die immens wreed op haar waren overgekomen, tegen een wereld
waar zo'n aardig iemand als Tedmund zo pijnlijk aan zijn eind kon komen.
Had ze vandaag pas gehoord dat hij overleden was? Nou, hij was niet voor
niets gestorven; dat was het minste wat ze hem kon geven. Ze kon Abelard
enige hoop bieden en Phineas, die bijgelovige boer, in zijn eigen sop gaar
laten koken. Laat ze ieder gebed dat ze kennen maar mompelen. Dit was de
Koning en ze had hem trouw gezworen, gezworen om tot aan de dood alles
voor zijn koninkrijk te doen.
Ze stak haar handen omhoog, pakte zijn gezicht tussen haar handen. Haar
lichaam sidderde van verlangen, maar ze negeerde het. Dit was niet het
moment. Opeens wist ze zeker dat de dag zou komen dat ze hem bij de hand
zou nemen en mee zou nemen naar haar bed. Maar niet nu. Niet hier, te
midden van de vervallen overblijfselen van een oude herberg. 'Ik schenk u
de Magie.'
'Wilt u die nu gebruiken, om mij te helpen?'
Ze knikte, slikte hard. Haar handen beefden. Hij wikkelde zijn vingers om
ze heen en bracht eerst de ene en toen de andere naar zijn lippen. 'Maar ik
dacht dat u had gezegd...'
'Dat het gevaarlijk is? Niets ter wereld is gevaarlijker. Ik doe het niet
lichtvaardig. Ik zou het helemaal niet doen als ik dacht dat er een andere
manier was - en ik kan het niet lukraak gebruiken.'
'Wat gaat u doen?'
'De brug is oud. Als hij vernietigd is, worden de Harleys afgesneden van
Mortmains troepen. Er moet toch zeker ergens een zwakke plek zijn in de
ondersteunende pilaren - ik moet daar alleen maar gebruik van maken. Als
de zuilen vallen, breken de kabels en zal de brug, in elk geval dat gedeelte,
ineenstorten.'
'Kunt u dat echt doen?'
Het ongeloof in zijn stem deed haar glimlachen. 'We moeten nu snel gaan.
Over een paar uur wordt het al licht. Ik mag niet gezien worden.'
Abelard trok haar omhoog toen hij ging staan. Hij pakte een mantel, sloeg
die om haar schouders en deed zelf een andere om. Hij greep een fakkel uit
een geïmproviseerde houder aan de muur. 'Laten we gaan.'
Ze voelde zich net een voortvluchtige toen ze de herberg uitglipten. De
schildwachten die naar hun identiteit vroegen toen ze passeerden, weken
zonder iets te vragen terug toen ze de Koning herkenden. De wind was
aangewakkerd, wolken snelden langs de hemel en de sterren waren verdwe-
nen. De vlammen waaierden uit, flakkerden wild. Abelard vloekte zacht.
Toen ze de geplaveide weg die naar de brug leidde bereikt hadden, ging
de fakkel helemaal uit, net toen het licht de aandacht had getrokken van de
bewakers die aan het begin van de brug geposteerd waren. Hun paarden
waren in de luwte met een tui vastgelegd en er brandde een klein vuur in de
overblijfselen van wat eens het tolhuisje was geweest waar de brugbelasting
werd betaald. De dienstdoende bewaker ging staan. Hij had zijn speer laten
zakken en tuurde argwanend de stormachtige nacht in.
Zijn vraag naar hun identiteit stierf op zijn lippen toen hij de stem van de
Koning hoorde en hij ging op bevel van Abelard zonder mopperen terug naar
zijn plek bij het vuur. Ze waren alleen in de zwarte nacht.
Nydia huiverde, trok de mantel steviger om zich heen. Abelard sloeg zijn
arm om haar heen en draaide haar rond zodat ze hem aankeek. Even stonden
ze daar; de contouren van de oude brug rezen als een geest tussen hen op.
Toen hij haar gezicht kantelde zodat ze naar hem opkeek, stokte haar adem.
Ze begreep wat zijn bedoeling was. Haar ogen gingen dicht toen zijn mond
de hare raakte.
Ze was niet voorbereid op de vloedgolf van genot die door haar heen
stroomde. Haar borsten smachtten naar een aanraking, haar benen trilden;
ze was warm en slap. Ze klampte zich stevig aan hem vast en hij hield haar,
met een gemak alsof ze gewichtloos was, in zijn armen. De tijd vertraagde,
stond stil, alle urgentie loste op. Niets was belangrijk in deze donkere nacht,
alleen deze man.
Ze protesteerde zacht toen hij haar losliet. Hij volgde met één vinger de
lijn van haar wang. Zijn aanraking was een belofte, onuitgesproken maar
begrepen.
Haar hart bonsde en haar bloed gonsde dof in haar oren. Nog steeds
trillend haalde ze diep adem. 'Is hier ergens een plekje uit de wind?'
Hij keek rond, wees naar een opstand van onbeduidende pijnbomen,
genesteld in een kom aan de kant van de weg. 'Daar?'
Ze keek om naar de brug en uiteindelijk knikte ze. 'Ik denk van wel.'
Ze ging naast één van de kleine bomen zitten. Zijn takken fluisterden zacht
in de wind; hij rook schoon en fris. Het weer zou gaan veranderen, dacht ze.
Hij ging achter haar zitten, alsof hij instinctief begreep dat ze niet moest
worden afgeleid. Ze hoorde hem verschuiven, zuchten.
Toen was het stil. Ze wachtte een paar minuten, luisterend naar de zacht
zuchtende wind en het geruis van het water dat onder de brug door gleed.
Het sloeg tegen de brugpijlers.
Ze haalde diep adem, toen nog eens, en deed haar ogen dicht. Terwijl de
tijd vergleed dook ze in de catacomben van haar geest. Ze haalde uit haar
herinnering de eerste, meest fundamentele vergelijkingen van de Magie naar
boven, vergelijkingen die ze lang geleden uit haar hoofd geleerd had, voordat
ze enige betekenis hadden.
Maar deze keer ging ze er niet gewoon overheen als over een weg die je
zo vaak bereisd hebt, dat je de historische monumenten die erlangs staan
niet meer opmerkt. Deze keer overdacht ze alles, genietend van de verboden
voortgang. Lichtflitsen schoten door haar geest, van de ene kant naar de
andere kant, en er kwam een patroon te voorschijn, langzaam maar zeker,
onvermijdelijk. Ze kwam bij het tweede niveau van de vergelijkingen, groef
diep, haalde uit plaatsen waar ze nooit aan dacht onthouden formules naar
boven. Normaal gesproken, in haar bewustzijn, zou ze niet gedacht hebben
dat ze die kende.
Maar de vergelijkingen waren als pijlen, onverbiddelijk wezen ze allemaal
de weg naar de volgende. Het patroon van het universum werd onthuld,
afgepeld als de rokken van een ui, steeds dieper en toch steeds groter.
En toen was ze er, op die plek waar de scherpe randen van de materie
gerafeld waren als een afgeknipt lapje stof. Haar geest vloog door honderden,
duizenden, miljoenen bochten en draaide alle kanten op totdat de oneindig-
heid wenkte.
De moleculen van haar hersenen flikkerden als bakens, de energie van
haar wil werkte samen met de synapsen en bewuste gedachten werden
gevormd. Op de oneindige lijn tussen chaos en orde kreeg haar wil een vorm.
Hij deinde als een golf over de grenzen die materie van energie scheidt en
slingerde zichzelf tussen de oneindig kleine ruimten van de atomische
structuur van de brug door.
Ze voelde de moleculen van het steen trillen en een soort rimpeling, als
van een kiezelsteen die in een vijver wordt gegooid, sidderde door haar heen.
Ze verspreidde zich in alle richtingen en ze wist dat de rimpelingen op een
willekeurige, onvoorspelbare manier zouden verschuiven, buiten haar be-
reik of controle. Ze liet haar los en trok zich terug, onttrok haar geest aan de
reactie.
Abelard, die naast haar op de grond lag, gewikkeld in zijn mantel, was zich
enkel bewust van het feit dat ze langzamer en dieper ademhaalde. Haar
lichaam was helemaal stil. Liggend keek hij naar haar gezicht, bijna verbor-
gen in de nachtelijke duisternis.
Hij probeerde te zuchten. Zijn longen wilden niet uitzetten. Hij probeerde
rechtop te gaan zitten en iets zwaars leek hem neer te drukken. Hij herinnerde
zich de dag in de raadzaal en dwong zichzelf te ontspannen. Alleen zijn ogen
reageerden op de uitzinnige opdrachten van zijn hersenen.
Nydia was erg bleek. Haar ogen knipperden open, haar lippen bewogen
één keer, twee keer. Ze mompelde iets wat hij niet begreep, zacht, jammerend
en zangerig, maar het deed zijn huid prikken alsof hij gestoken werd door
duizend naalden. Een plotseling opkomende misselijkheid deed zijn maag
omkeren.
Heel ver weg hoorde hij iets kraken en toen knarsen. Er verschoof iets,
buiten zijn gezichtsveld, en in het donker rekte hij zich uit, probeerde het te
zien. Zonder waarschuwing klonk er een enorm gekraak, alsof er een
bliksemflits insloeg in de boom waaronder hij zat. De hele brug slingerde
heen en weer en terwijl hij vol ontzag toekeek viel er een toren om,
ongebalanceerd, toen de ondersteunende pilaar ineenstortte. Het steen viel
in gruis uiteen. Er klonk nog een krak en toen een klap, alsof de aarde zich
zou splijten.
Met ieder onsje wilskracht dat hij bezat, baande hij zich een weg door
lucht die dikker aanvoelde dan water en greep hij Nydia vast. De betovering
verbrak toen hij haar optilde, net toen de kabels braken en de hele zijkant
van de brug in het water viel. Hij rende weg. Toen hij dacht dat ze op een
veilige afstand waren, stopte hij om te kijken en wiegde haar in zijn armen.
Het regende puin, brokstukken vielen uit de hemel als grote hagelstenen.
Wit water spoot de lucht in toen het massieve bouwwerk met indrukwekkend
geplons en enorm gekraak de rivier in tuimelde.
Ze klampte zich aan hem vast, wrong de stof van zijn mantel. 'Ga zitten,'
fluisterde ze. 'Voelt u het niet aankomen?'
Hij knielde neer. Zijn nekharen gingen overeind staan. Eén kant van de
brug zakte in elkaar, een waanzinnig wrak van oude stenen in de knoop
geraakt met gebroken kabels. De nacht werd stil, doodstil. De wind ging
liggen. Vanuit het tolhuisje achter hem hoorde hij de bewakers die hem
riepen en opeens werden ook zij stil. Hij probeerde iets te zeggen, maar de
woorden bleven in zijn keel steken. De dolk verschoof uit eigen beweging
in zijn schede, alsof hij leefde en zelf zijn weg zocht. Een briesje tilde het
haar op zijn hoofd op. Het leek alsof zijn slapen zaten vastgeklemd tussen
een bankschroef.
Een boomtak viel binnen hun gezichtsveld naar beneden. Alsof dat het
teken was, stak er opeens een enorme wind op en meedogenloze vlagen
wervelden rond. Ze rukten aan zijn mantel en trokken die over zijn hoofd,
zodat zijn gezicht bedekt werd. Hij schudde hem uit zijn ogen, opgelucht dat
hij zich kon bewegen. Terwijl de wind toenam en krachtig begon te loeien,
dacht hij dat hij de bewakers nogmaals hoorde roepen. En toen klonk er
enkel nog een loeiend geweeklaag. Nydia huiverde en hield hem stevig vast.
'Ga liggen,' gilde ze.
Samen keken ze gefascineerd en ontzet toe. Een kolkende windvlaag kwam
onder de wolken vandaan. Hij landde op de rivier, stroomopwaarts van de
brug. Even aarzelde hij, alsof hij moest beslissen welke kant hij zou opgaan,
bijna licht dansend op het oppervlak. Golven sloegen tegen de oever.
De cycloon vertrok, recht op de brug af, net niet in het midden. Aan de
andere kant van het water trokken verlaten tenten de haringen uit de grond,
in de steek gelaten spullen vlogen door de lucht en werden naar het centrum
van de wervelwind gezogen. Hij bewoog zich dicht langs de rand van de brug
aan de andere kant van de oever en ging verder, totdat alleen het doffe gefluit
hun vertelde dat hij nog niet gedesintegreerd was.
Nydia ging rechtop zitten. Het zweet stond op haar voorhoofd. Er hingen
een paar koude regendruppels aan haar wang en ze staarde in zuidwestelijke
richting, waar het ding heen was gegaan. 'Godzijdank ging het de andere
kant op,' zei ze zachtjes.
'Is alles goed met u?'
Voor ze ook maar kon knikken kwamen er twee bewakers van het tolhuisje
aangerend, lantaarns dansend in het donker. 'Majesteit!' schreeuwden ze.
Abelard stond op. 'Ik ben hier - ongedeerd.'
'Wat was dat, Edelachtbare?'
'Een wervelwind. Ze komen vaak voor op de Vlakten, maar ik heb er nog
nooit eerder één van zo dichtbij gezien.'
In het licht van de lantaarns zag Nydia de bezorgdheid op hun grove
gezichten. 'Moet u zien wat er met de brug gebeurd is, Majesteit.' Eén van
hen wees.
'Laat de Harleys hem nu maar eens proberen over te steken,' zei de ander
met een tevreden knik. 'De dichtstbijzijnde doorwaadbare plaats ligt zo'n
vijftien, twintig kilometer naar het zuiden.'
Abelard stak een hand uit naar Nydia en trok haar naar zich toe. De
geïnteresseerde, gissende ogen van de manschappen deden haar kleuren en
ze drukte zich verlegen tegen zijn zij. Abelard was totaal niet van zijn stuk
gebracht. 'Zou u ons één van uw lampen willen geven, sergeant?'
'Natuurlijk, Majesteit.'
'Ga terug naar uw posten. Ik geloof dat de storm voorbij is. Nog even en
de dag breekt aan.'
Ze salueerden, sjokten terug naar het tolhuisje en riepen hun maten.
Samen zochten Abelard en Nydia voorzichtig hun weg terug naar de
herberg. Toen ze dichterbij kwamen, maar voordat ze in zicht waren, stopte
Abelard en zette de lantaarn op de grond. Ze zag de vermoeidheid op zijn
gezicht en opeens wilde ze niets liever dan haar hoofd op zijn brede borst
leggen en slapen, zich tegen hem aan schurkend in een groot bed waar noch
het heden, noch de toekomst hen kon storen. Hij kuste haar hand, raakte
haar gezicht aan. 'We zijn nog niet buiten gevaar. Begrijpt u dat? Maar de
balans is tenminste niet te veel in ons nadeel doorgeslagen.'
'Zullen de Harleys proberen de rivier over te steken?'
'Ik weet het niet. Ik verwacht dat de reserves die ik in Wigidaw heb
achtergelaten zullen komen, vooral als ze binnen een paar dagen niets van
ons horen. Het is bijna een week geleden dat de laatste bode vertrokken is -
zelfs als de bandieten hem onderschept hebben, zal Gredahl ons komen
zoeken. Volgens mij zullen de Harleys het druk krijgen - misschien worden
ze niet verslagen, maar ze krijgen het wel druk.'
'En hoe zit het met ons?'
'Ons?'
'Hier, nu. Wat bent u van plan? Trekken we ons terug naar het noorden?'
In plaats van te antwoorden trok hij haar naar zich toe. Hoewel ze uitgeput
was, reageerde haar lichaam onmiddellijk en gonsde. Hij kuste haar met een
onverwachte tederheid. 'Laat de strategie maar aan mij over.'
Hij zag hoe moe ze was en tilde haar in zijn armen. Ze was veel te moe
om meer te doen dan haar hoofd te nestelen in zijn schouderholte. Ze zag
niet hoe triomfantelijk hij keek toen hij haar naar binnen droeg.
Hoofdstuk vijftien
In het begin dacht Phineas dat ze nog wel een kans maakten. De meesten
beschouwden de tornado die de brug vernietigd had als een teken dat de
goden hun gunstig gezind waren. De verkenners die langs de rivier waren
opgesteld rapporteerden dat de Harleys, die zoals verwacht een aanval bij
zonsopkomst hadden gepland, vloekten toen ze ontdekten dat het kamp
verlaten en de brug verdwenen was.
Maar Phineas, die een verandering tussen Nydia en Abelard waarnam,
vermoedde dat er meer aan de hand was. De verslagen van de schildwachten
van die nacht leken erop te duiden dat de brug ineengestort was voordat de
cycloon was waargenomen. Maar hij ontdekte dat de grenzen van zijn
loyaliteit verder konden worden gerekt dan hij voor mogelijk had gehouden
en nog altijd niet overschreden waren.
Ze gaf hem de schuld van Tedmunds dood; dat begreep hij en hij
aanvaardde zijn verantwoordelijkheid. Ze behandelde hem met koele min-
achting, alsof hij niet meer dan een stalknecht of keukenhulp was, die slechts
bestond om haar op haar wenken te bedienen. Het stak alleen als hij eraan
dacht, maar hij accepteerde het als een passende boetedoening voor zijn
aandeel in Tedmunds dood. Bovendien had Phineas veel problemen die
urgenter waren.
Van de vijftienhonderd soldaten die uit Ahga vertrokken waren, waren er
minder dan negenhonderd nog gevechtsklaar. Het leger dat tegenover hen
stond telde duizenden manschappen. Kora-lado was meer dan vier weken
rijden verwijderd. Nu de winter voor de deur stond en de dagen korter
werden, zag zelfs Abelard in dat het verstandig was om zich terug te trekken
in de noordelijk gelegen bergen.
Dus nu leidde Phineas zijn paard over de hobbelige, doch eens geplaveide,
paden die om de hoogste pieken van de Saraneva Mountains heen slinger-
den. Hij wist, afgaande op de rigide houding van Abelards schouders en de
diepe frons in zijn voorhoofd, dat de gedwongen terugtrekking de Koning
ergerde. Abelard trad obstakels liever frontaal tegemoet. Nu konden ze het
best naar Obayana's burcht boven de Saraneva-pas gaan en wachten op de
lente om hun troepen te versterken.
De zon brandde op Phineas' schouders en in stilte dankte hij eventuele
goden dat de hitte gebroken en de kou nog niet gekomen was. Maar het
ruwe, rotsachtige terrein vertraagde hun mars en Mortmains legerplaats lag
nog maar vier dagen achter hen. Phineas staarde voor zich uit naar de eerste
grote pieken die op hun pad opdoemden. Een tunnel sneed door het hart
van de berg - de enige route naar het noorden en Obayana's grondgebied.
Als ze eenmaal door de tunnel waren, zou hij beter kunnen slapen en hoefde
de mars niet zo snel te gaan.
Ze pauzeerden om twaalf uur 's middags net lang genoeg om hun
veldflessen en waterzakken opnieuw te vullen in een bergbeekje dat over de
weg heen tuimelde en om gezouten vlees en ongerezen brood uit hun
proviandbuidels te pakken. Phineas greep de mogelijkheid aan om overleg
te plegen met de sergeant die het bevel over de eenheid had en waakte over
hun terugtrekking. Ook sprak hij een teruggekeerde verkenner aan. 'Zijn er
sporen van Rissona waargenomen?'
De verkenner schudde zijn hoofd en pauzeerde om een grote slok water
te nemen. Zijn gezicht was volgesmeerd met modder, om zich beter te
kunnen verbergen in het schemerduister, en zijn kleren zaten onder de
dennennaalden. 'Helemaal niets, Kapitein. Het ziet ernaar uit dat de Senador
totaal is afgesneden. Zelfs als hij geen verbond gesloten heeft met de
verraders, kan hij absoluut niet doorbreken en ons te hulp komen. Niet nu.
En er is ook niets wat erop wijst dat Mortmain van plan is om zijn positie te
verlaten. Ze lijken wel op iets te wachten.'
Phineas keek over de schouder van de man, waar de schaduwen van de
wolken over de heuvelruggen snelden en de weg door donkere opstanden
van spichtige bomen heen slingerde. 'Of op iemand,' maakte hij af. Hij keek
op toen een jongen van een jaar of veertien, die hij herkende als één van de
vaandeldragers, op hen af kwam rennen en salueerde.
'Kapitein Phineas.'
'Ja?' De jongen ademde snel, alsof hij de hele weg vanaf de kop van de
compagnie gehold had.
'De Koning. Hij vraagt of u bij hem komt. Nu meteen.'
Phineas keek weer naar de verkenner, en de man, alsof hij hem hoorde
denken, schudde nog eens zijn hoofd. 'Ik heb verder niets vermeldenswaar-
dige gezien, Kapitein.'
'Ga, jongen. Zeg tegen de Koning dat ik eraan kom.'
'Nee. Hij zei dat ik niet mocht terugkomen tenzij ik u met me meebracht.'
Phineas trok een wenkbrauw op. 'Goed, dan ga ik mee.' Hij wuifde naar
de sergeant en de verkenner dat ze mochten gaan en liep toen tussen de
soldaten door terug. 'Wat is er aan de hand?'
'Ik weet het niet. Maar de dame - niet de gezelschapsdame van de Koning,
de andere - ik hoorde haar zeggen dat ze iets gezien had en voor ik het wist
zei de Koning me dat ik u zo snel mogelijk moest vinden.'
Een vage angst legde hem het zwijgen op. Phineas baande zich met zijn
schouders een weg door de wanordelijke troep mannen, wagens en paarden,
achter de jongen aan. Toen ze bij Abelard aankwamen, stuurde de Koning
de vaandeldrager met een ongeduldig gebaar weg. 'Wat is er?' Hij merkte op
dat Nydia iets verder weg stond.
'Het is Yudaw.' Abelard gebaarde naar Nydia. 'Vertel het hem.'
'Achter de verste bergketen - achter de volgende vallei - komt er een leger
deze kant op. Als we door de tunnel gaan, zullen we ze na een dag tegen het
lijf lopen.'
'Hoeveel manschappen?' Phineas zorgde er angstvallig voor dat zijn stem
neutraal bleef.
Ze draaide haar handen in de stof van haar jurk. 'Ik weet het niet precies.
Ik kan niet inschatten...'
'Meer of minder dan u aan de andere kant van de rivier gezien hebt?'
'Minder. Denk ik.'
'Maar meer dan wij?'
'Ja.'
Abelard pakte Phineas bij de arm en voerde hem een eindje mee. 'Ze wil
dat we een andere weg nemen.'
'Maar er is geen andere weg. En als we niet door de tunnel gaan, zitten we
straks vastgeklemd tussen twee legers.'
'Dat weet ik.'
'Dus?'
'We gaan door de tunnel, zoeken een plek uit en nemen een stelling in.
Wat voor keus hebben we? We kunnen niet terug.' Abelard zette zijn handen
in zijn zij en tastte de horizon met zijn ogen af. 'Stuur de verkenners op pad,
Phineas. Je weet waar ze naar uit moeten kijken. Als we geen gevecht kunnen
vermijden, laat het dan tenminste op onze voorwaarden plaatsvinden.'
In het grijze licht voor de dageraad hadden zich slechts een paar wolken aan
de horizon verzameld. De wind was fris en kwam uit het westen. Vanaf zijn
plek op de helling, omringd door eskadrons van de Koninklijke Garde, kon
Phineas de vlaggen van de regimenten van de Senador van Yudaw langzaam
in de morgenwind zien flapperen, alsof ze uit een lange nachtrust waren
ontwaakt. In het midden van het kamp kon hij de geïmproviseerde stallen
zien waar de paarden waren opgesloten. Ze bewogen zich rusteloos, alsof ze
gevaar roken. Hier en daar, tussen de bomen door, ving Phineas een blik op
van de boogschutters van de Koning, verstopt in de takken. Nu en dan kuchte
een soldaat zachtjes of stampte iemand met zijn voeten tegen de kou en de
zenuwen.
De schildwachten aan de rand van het kamp waren slaperig, hun lange
nachtwacht zat er bijna op. Phineas trok de teugels strak, om te voorkomen
dat zijn hengst door de opwinding van het moment naar voren zou springen
voor het tijd was.
Abelard zat op zijn donkergrijze paard alsof het dier een deel van hemzelf
was. Hij trok ten strijde in hetzelfde lederen pantser als de soldaten, maar
zijn schitterende gouden haar maakten hem een onmiskenbaar doelwit.
Phineas keek naar de jonge knul die het vaandel van de Koning droeg. Zijn
lippen waren blauw en Phineas dacht aan de jonge Miles, de Senador van
Tennessy Fall, die veilig bij Jarone in Nourk was. Hij leidde zijn dier naar de
jongen, die de lange stok stevig vasthield met witte knokkels op zijn handen.
De jongen ging in de houding staan toen Phineas zijn paard dichterbij
bracht. 'Blijf in de buurt, jongen. Met wat geluk zullen ze niet dicht bij je
komen en als ze dat wel doen, nou, dan ben ik hier en de rest ook.' Hij
gebaarde naar de ruiters van de Koninklijke Garde, allemaal oudgedienden
die jaren te velde waren getrokken, mannen met geharde gezichten, hun
monden harde en meedogenloze lijnen, de wapens getrokken.
Alweer, dacht hij, had Nydia's vooruitziendheid hun een kans gegeven die
ze anders niet hadden gehad. Ze waren veilig door de tunnel gekomen en
zoals Nydia voorspeld had, hadden de verkenners Yudaws troepen net even
voor hen aangetroffen. Abelard begon hun aanval met onwrikbare vastbera-
denheid te plannen.
Toen de zon als een oranje sikkel de oostelijke horizon omrandde,
lanceerden de boogschutters die zich verscholen hadden op de heuvelruggen
het eerste salvo pijlen. Phineas bekeek hun vlucht en merkte met barse
instemming de doeltreffendheid van het eerste stadium van de aanval op.
Beneden vielen velen zonder geluid neer, slechts een enkeling besefte wat
er gebeurde. Toen het eerste alarm opsteeg en zich door het kamp verspreid-
de, hief de Koning zijn arm op. Met een indrukwekkend geschreeuw galop-
peerde de compagnie de heuvel af en het kamp binnen.
Het vertrouwde vuur van de strijd ging als een vloedgolf door Phineas
heen, het scherpte zijn zintuigen en deed zijn hart sneller slaan. Zijn mantel
bolde achter hem op in de wind en met een soepele beweging trok hij zijn
slagzwaard uit zijn schede. Het handvat leek wel een verlengde van zijn hand
te zijn. Hij verstevigde de druk op de flanken van de hengst en het paard zelf
hinnikte tartend. Vanuit zijn ooghoeken zag hij dat de andere ruiters de
paarden inhielden toen ze de eerste tegenstanders tegenkwamen; sommigen
worstelden zich nog in het pantser, grepen nog naar wapens.
Toen was er enkel de vijand voor hem. In het licht van de opkomende zon
was zijn kling een grijze, wazige vlek, die links en rechts sneed. Hij hakte
erop los. De zware kling kwam met gewelddadige klappen in ledematen
terecht. Bloed spoot omhoog, spatte in het rond en soldaten vielen krijsend
neer.
Ononderbroken woedde de strijd in de vroege morgenuren. Langzamer-
hand werd Phineas zich bewust van de futiliteit van de aanval - de voordelen
die het verrassingselement en het terrein hun hadden geboden gingen
verloren in de confrontatie met een vijand die hen puur op aantal zou
verpletteren.
Hij ging in zijn stijgbeugels staan en stond op het punt om het bevel te
geven tot terugtrekking in de heuvels, waar de hooglanden hun in een
schuilplaats enige bescherming konden bieden. Hij wierp één blik om zich
heen en zag niets anders dan een zee van soldaten die gewikkeld waren in
fatale man-tegen-man-gevechten. Een groot deel van Abelards cavalerie was
ontdaan van zijn paard, hun paarden gedood door vijandelijke soldaten die
niet de tijd hadden gehad hun eigen dieren te bestijgen.
Een speerwerper plantte zichzelf vlak voor Phineas en gooide, voordat
Phineas aan de teugels kon trekken, een twintig centimeter lange speerpunt
in de borst van zijn hengst. Toen het dier luid kermend op zijn knieën viel,
rolde Phineas uit het zadel. Hij stond op en hurkte in gevechtshouding. De
speerwerper trok de speer uit de borst van het paard en maakte een schijn-
beweging naar Phineas. Met een snelle afweermanoeuvre duwde Phineas de
punt van de speer opzij en stak zijn kling in de borst van zijn tegenstander.
De man viel, donker bloed spoot als een fontein uit zijn mond.
'Kapitein Phineas!' De stem van een jonge knul galmde achter hem. Hij
draaide zich half om en zag de vaandeldrager. Een dolk kwam een paar
centimeter naast zijn arm terecht. Hij greep de teugels toen de jongen naar
hem toe reed, het vaandel van de Koning volledig ontrold in de wind.
Met het gemak der gewoonte sprong hij achter de jongen in het zadel. Het
paard steigerde. Phineas greep de teugels en bracht het dier onder controle.
De zon schitterde in zijn ogen. Hadden ze al zo lang gevochten? Het leek
alsof de veldslag net een paar minuten geleden begonnen was.
'Kapitein Phineas,' riep de jongen, 'moet u daar zien!'
Phineas volgde de lijn van de wijsvinger van de jongen en zag net op tijd
dat Abelard werd omringd door drie vijanden. De Koning hanteerde zijn
slagzwaard met één hand en de kling draaide en schitterde in een troebele
dodendans. Onder hem dartelde en steigerde het oorlogspaard, met openge-
sperde neusvleugels.
'Houd je gedekt, jongen!' Phineas spoorde zijn paard naar voren. Terwijl
hij de nek van een vijand doorsneed, bracht de ruiter achter Abelard zijn
kling met een krachtige klap neer op Abelards schouder. Phineas hoorde het
misselijkmakende geknars toen de kling het vlees van de Koning doorboorde
en door spieren en botten sneed. Abelard zakte in elkaar. De man hief zijn
zwaard op om de Koning af te maken, maar Phineas stond in zijn stijgbeugels
en wierp zijn slagzwaard recht naar de borstkas van de man. Het landde met
een tevredenstellende plof en de man viel uit zijn zadel, zijn handen
gewrongen om de kling die vastzat tussen zijn ribben.
Abelards gezicht was bleek, zijn lippen waren vertrokken van pijn, maar
het lukte hem om zijn zwaard met zijn goede hand omhoog te brengen en
de laatste belager neer te slaan. Phineas sloeg de stervende soldaat opzij en
greep de Koning vast. Abelard zakte ineen, zijn ademhaling was zwak.
Phineas steeg van zijn paard en gooide de teugels terug naar de jongen.
'Laat de vlag niet vallen.' Hij sprong zelf op het paard van de Koning. 'Onze
soldaten mogen niet weten dat de Koning gewond is. Ik breng hem in
veiligheid - blijf vlak bij onze manschappen.' Zonder op een antwoord te
wachten, spoorde hij het paard hardvochtig aan. Om zijn ene hand waren
de teugels gewikkeld, met de andere hield hij Abelard vast. Hij galoppeerde
het strijdgewoel uit, de heuvel op, terug naar het kamp waar hij Everic en
een compagnie van twintig man had achtergelaten om Nydia en Liss te
bewaken.
Hij stapte behoedzaam uit het zadel en sleepte Abelard naar een beschutte
plek. De vrouwen stoven naar voren met kreten van ontzetting. Twee
bewakers tilden de Koning voorzichtig uit Phineas' armen en legden hem op
een stapel dekens. Zijn gezicht was bleek, zijn ademhaling zwak. Phineas
knielde neer en legde zijn vingers onder Abelards kaak om hem de pols te
voelen, die onregelmatig klopte. Toen hij overtuigd was dat de Koning nog
in leven was, stond hij op en greep Nydia bij de arm. 'Verbind zijn wonden
zo goed u kunt en ga dan naar het noorden. Naar het noorden, begrijpt u
dat?'
Ze knikte, met wijdopengesperde ogen, en zei niets. Liss knielde al naast
de Koning neer, met een wit gezicht en grote ogen, terwijl ze zachtjes de met
bloed doordrenkte stof weghaalde.
Phineas wendde zich tot Everic. 'Je moet hier weggaan zodra je hem kunt
vervoeren. Wacht niet op mij, of op iemand anders.'
'Maar - maar, Kapitein...'
Phineas schudde zijn hoofd. 'Geen gemaar. Daar is geen tijd voor. Ik zal
ze zo lang ik kan ophouden, maar wacht niet. Vertrek, en stop niet totdat
jullie Obayana's grondgebied bereikt hebben.'
'Hij zal sterven,' mompelde Liss. Ze drukte een linnen doek tegen de
schouder van de Koning.
'Als jullie hier blijven, zullen jullie allemaal sterven. Vertrek nu - zo snel
als jullie kunnen.'
Zijn hand hield de teugels vast toen hij Nydia zijn arm voelde aanraken.
'Is het zo erg?'
Hij keek in haar donkere ogen. Tranen hingen als parels aan haar wimpers
en hij dacht dat ze er nog nooit zo mooi had uitgezien. 'We zijn in de
minderheid; het is minstens vier tegen één.' Hij glimlachte medelijdend,
pakte haar beide handen en drukte ze tussen de zijne. 'Ik leg het leven van
de Koning in uw handen, vrouwe. Het is geen taak die ik lichtzinnig
overdraag.'
'Maar, waar zullen we u weer treffen - hoe zullen we...'
'Als ik kan, zal ik naar Kora-lado gaan. De soldaten weten waar ze zich
moeten verzamelen. Maar wacht niet. Dit is uw enige kans en hij is met bloed
gekocht.' Impulsief gaf hij haar een kus op haar mond, grinnikend om haar
geschrokken gezicht. 'Ga. En kijk niet achterom.'
Niet lang daarna herinnerde ze zich dat er over zijn schouder enkel grijze
schimmen waren.
Hoofdstuk zestien
De herfst viel als een bijl; een koude wind uit het noorden sneed als een blad
door Nydia's dunne kleding. In één nacht creëerden de loofverliezende
bomen een waanzinnige sprei van kleuren, karmozijn- en vuurrood, saffraan
en geelbruin. In de namiddag, zodra de laatste rode rand van de zon achter
de paarse pieken zonk, tuimelde de temperatuur omlaag; 's morgens zag
Nydia dat de witte sneeuwkappen op de hoogste bergen verder naar beneden
waren gekropen.
Zo goed ze konden volgden ze het oude pad dat door de bergen heen
slingerde, de overblijfselen van een oud, geasfalteerd wegdek dat bijna niet
meer zichtbaar was door de vele ondergroei. In deze bergen was het te
kostbaar om de secundaire wegen te onderhouden. Alleen de oude hoofd-
wegen die rond de hoge pieken slingerden waren belangrijk genoeg om de
ontelbare uren en de hoge kosten, die voor hun onderhoud noodzakelijk
waren, te rechtvaardigen. Maar ze konden het zich niet veroorloven om de
hoofdweg te nemen, want dan zouden ze te kwetsbaar zijn, te kwetsbaar voor
aanvallen van vijandelijke soldaten die hen, naar ze moesten aannemen,
achtervolgden.
Paardenhoeven knerpten op de dikke laag gevallen bladeren, terwijl de
geïmproviseerde draagbaar waarop de Koning lag schraapte en sleepte over
het rotsachtige pad. 's Morgens bedekte een dunne laag rijp zowel zijn dekens
als de grond. Tien dagen waren voorbijgegleden sinds die laatste veldslag en
ze konden er niet achter komen wat de uitslag was geweest. Maar ze hadden
geen soldaten van de Koning gezien, zelfs geen soldatenhoeren, op hun trage
trek naar het noorden. Everic keek elke dag bezorgd naar het zuiden,
wanhopig zoekend naar een teken van zijn maten.
Abelard was de meeste tijd koortsig en buiten bewustzijn. Hij was gewik-
keld in alle beschikbare doeken. Uit zijn wond sijpelde nog steeds langzaam
bloed. Nydia en Liss letten goed op tekenen van infectie: stank, etter, een
rode huid. Tot dusver was het gestel van de Koning sterk, maar zo zou het
niet eeuwig blijven, wist Nydia. Zonder adequate voeding zou de Koning
verzwakken en zonder de zorg van een dokter die zijn sleutelbeen kon zetten,
zou Abelard het gebruik van zijn arm kunnen verliezen, als hij al in leven
bleef.
'Hoe ver nog, Luitenant?' Nydia benaderde Everic op een avond, toen ze
in een kleine vallei vlak bij een beek stopten om hun tenten op te slaan. Hij
had zijn paard vastgezet onder een boom en staarde kregelig naar het
noorden.
Hij schudde zijn hoofd. 'De grenzen zijn hier niet goed gemarkeerd; bij
mijn weten zouden we al wel in Kora-lado kunnen zijn. Maar dan duurt het
waarschijnlijk nog drie of vier dagen voor we iemand tegenkomen. Obayana
heeft patrouilles in deze bergen, maar waar die zich bevinden of hoe we ze
kunnen vinden, is een raadsel. De dag voor de veldslag is er nog een bode
naar het noorden gegaan, maar wie weet of hij de pas bereikt heeft? Ik weet
alleen dat we in een rechte lijn op de burcht afgaan. En dat het best nog een
week kan duren voor we die bereiken.'
Nydia knikte. Everic wendde zich tot zijn soldaten, gaf een paar korte
bevelen, en keek weer naar haar. Hij was ouder dan de Koning; er zaten grijze
strepen in zijn donkere haar en hij had een grijze baard, die de afgelopen
dagen was gegroeid. Zijn ogen waren halfdicht, maar hij had een vriendelijk
gezicht. 'En de Koning?' Hij sprak zacht, alsof hij haar antwoord vreesde.
'Hij heeft een dokter nodig.' Nydia zei niets meer. Het had geen zin om
te zeggen wat ze beiden wisten: Abelard zou zonder zorg niet langer dan een
paar dagen blijven leven.
Everic schraapte met de rand van zijn laars over de grond. 'Kunnen we iets
voor hem doen?'
'Kunt u ons nog wat water brengen?'
'Is dat alles?'
'Ik ben bang dat dat het enige is wat we voor hem kunnen doen.'
'We leggen ook een vuur aan.'
Nydia glimlachte dankbaar en ging terug naar Liss. Ze hadden hun rokken
tot boven de enkels afgeknipt om zwachtels voor de Koning te maken en
koude lucht wervelde langs hun blote benen omhoog. Als het weer veel
kouder werd, zouden hun dunne, katoenen jurken, die hen beschermd
hadden tegen de zomerse hitte op de Vlakten, ontoereikend zijn.
Liss knielde naast de Koning neer, haar vaalbruine deken als een sjaal om
haar schouders gewikkeld. Zijn gezicht was erg bleek en ingevallen en hij
leek zo op Agara dat Nydia's adem stokte. Liss keek niet op. Ze streek zijn
haar, donker en vochtig door het zweet, uit zijn gezicht.
Nydia knielde naast haar neer, raakte haar arm aan. Liss zag ook bleek;
haar huid was mat, ziekelijk wit. Ze had donkere kringen onder haar ogen
en haar mond krulde naar beneden van vermoeidheid. Ze liet haar schouders
moedeloos hangen. Liss keek Nydia ellendig aan. 'Stel dat hij sterft?'
Nydia haalde diep adem. Ze kon slechts een paar uur in de toekomst kijken
- er waren te veel variabelen in het spel. Ze keek intens naar Abelard terwijl
hij woelde en mompelde in koortsachtige dromen. Hij zou de morgen halen
- meer kon ze niet zien.
'Stel dat hij sterft?' herhaalde Liss, hees fluisterend. Ze streek een sluike
lok haar naar achteren. 'Wat gebeurt er dan met ons?' Haar handen beefden
toen ze Abelards hete wang aanraakte.
Nydia overwoog liever niet wat er zou kunnen gebeuren als de Koning
stierf. Van al zijn zonen was alleen Brand oud genoeg om ook maar te
overwegen zich meester te maken van de troon. Zonder hulp van anderen.
Brand - de zoon van een keukenmeid, geboren uit een verhouding toen de
Koning veertien was. Je had Vere, natuurlijk. Tavia had gezegd dat zijn
moeder een dochter was van een Mayher van een dorp vlak bij Ahga, maar
wie in het Congres zou Vere steunen? En dan had je Agara nog, altijd Agara,
die zou aandringen op Amanander. Maar Amanander was een kind - en dat
betekende een regentschap. Wie zou er voor hem regeren? Agara? Nydia
huiverde. 'Laten we er nu niet aan denken,' zei ze. Ze sloeg een arm om Liss
heen. Het meisje leunde tegen haar aan.
'U begrijpt het niet' fluisterde Liss. 'Ik draag zijn kind. Als de Koning dood
is, zal zijn moeder me vermoorden en de baby ook, als het een jongetje is.'
Nydia versteende. 'Weet je het zeker?'
Liss knikte ellendig. 'Luister naar me,' zei Nydia. Het meisje reageerde
instinctief op de gezaghebbende toon. Ze pinkte de tranen uit haar ogen en
ging rechter zitten. 'De Koning zal vannacht niet sterven. Vroeg of laat zullen
we Obayana's manschappen tegenkomen en dan zullen zij ons in veiligheid
brengen. Maar we moeten nu niet opgeven of tijd verliezen door ons zorgen
te maken over iets wat misschien niet gebeuren gaat, begrijp je dat? Dat helpt
niemand - jou niet, je baby niet, de Koning niet. Ga slapen. Ik breng je wat
te eten als ik hem verzorgd heb.'
Liss' flauwe glimlach duidde eerder op gehoorzaamheid dan geloof. 'Ik
zou hem moeten verzorgen...'
'Stil. Doe wat ik zeg. Kijk, het vuur is aangelegd - ga er vlakbij liggen en
zorg dat je warm blijft.'
Liss stond op en zuchtte diep. 'Zoals u zegt, vrouwe.'
Ze slofte weg en Nydia bleef achter bij de Koning en keek hoe zijn borstkas
op en neer ging, iedere keer als hij zwakjes ademhaalde.
De volgende dag kwam de zon achter een dikke mist op. Nevel rolde in
tastbare golven van de berghellingen tussen de bomen door naar beneden,
al het geluid dempend. Waar je ook keek, het zicht was minder dan een paar
meter. De groep bewoog zich langzaam voort, een eilandje in een grijze zee.
De weg die ze volgden was een onduidelijk pad met gebroken stenen,
opgeslokt door de vallende bladeren. Everic stopte vele malen al vloekend.
Zonder de zon en de nabijgelegen bergen als oriëntatiepunten konden ze
gemakkelijk in cirkels rondlopen.
Liss dook ellendig ineen onder haar mantel. Ze keek niet op toen Everic
uit zijn zadel sprong en naar Nydia liep.
'Ik denk dat we het best hier onze tenten kunnen opslaan, vrouwe. Ik
hoopte dat deze mist zou optrekken, maar het ziet ernaar uit dat hij bij ons
blijft. We rusten nu uit en gaan morgen weer verder.'
'Nee,' jammerde Liss. Ze sloeg haar armen om zichzelf heen en wiegde
heen en weer in haar zadel.
Everic spreidde zijn handen uit. 'Madam, u moet begrijpen dat ik niet weet
welke kant we op gaan in deze dichte mist. Misschien gaan we wel terug,
nemen we een verkeerde afslag – als we nu uitrusten en de mist trekt vannacht
op, kunnen we de sterren volgen. Maar zonder de zon of een andere gids die
me kan zeggen welke kant we op moeten, is er...'
'Nee!' Deze keer klonk Liss schril. 'De Koning zal sterven! We moeten
verder gaan.'
Everic keek hulpeloos op naar Nydia. Ze grimaste berustend en gebaarde
hem haar van haar paard af te helpen. Ze liep naar Liss en pakte de hand van
het meisje dat aan de teugels trok. 'Liss, stap af. Alsjeblieft, zo is het beter. Ik
weet...'
'Nee,' gilde Liss, luider dit keer. 'U weet niets. Het is niet uw kind dat zal
sterven...'
Nydia zag dat de soldaten verbaasde blikken wisselden. Everic draaide zich
vloekend om. 'Liss, stijg nu af.'
'Nee! Jullie idioten gaan misschien niet verder, maar ik wel. Ik zal zelf wel
hulp zoeken. Ik laat hem niet sterven!' Ze sloeg Nydia's hand weg en duwde
haar hielen hard tegen de flanken van haar paard aan. Geschrokken sprong
het dier naar voren.
Nydia keek verslagen toe hoe paard en ruiter de struiken instormden en
verdwenen in de mist. Everic liep met grote passen op haar af, handen op
zijn heupen. De uitputting stond op zijn gezicht geschreven. Hij vloekte
zachtjes. 'Wat nu, vrouwe?'
Nydia keek op en zag, ontzet, wat voor gevolgen Liss' onnadenkende
gedrag voor hen hebben zou. 'Oh, bij alle - hou haar tegen!'
Everic staarde haar aan. 'Dom, Kyle, ga haar achterna.' Hij keek naar
Nydia's witte gezicht. Het was duidelijk dat ze over haar toeren was. 'Wat is
er, vrouwe?'
'Er zijn soldaten in de buurt,' siste Nydia. 'Mortmains soldaten. Snel, we
moeten ons voorbereiden...'
'Mortmain? Vrouwe, u ziet spoken in de mist.' Hij klopte haar minzaam
op de arm.
Nydia rukte haar arm los uit zijn greep en maakte zich lang.
'Nee, dat doe ik niet,' zei ze met nadruk. 'Mortmains soldaten zijn in de
buurt - haar geschreeuw heeft ze dichterbij gebracht. Stel uw manschappen
op, Luitenant, ze zullen hier heel snel zijn.'
Everic staarde haar met iets van angst op zijn gezicht aan. De mannen
schuifelden en de paarden hinnikten en stampten.
'Luister naar haar.' Het hese geprevel sneed door de onzekere stilte.
Everic draaide zich snel om. Abelard lag op zijn draagbaar, zijn hoofd met
pijn opgeheven van de mantel die als kussen diende. 'Majesteit!' haperde
Everic.
'Luister naar haar,' raspte de Koning nog eenmaal en toen viel hij terug.
Het zweet stond op zijn voorhoofd.
Nydia vloog naar de Koning toe. Onmiddellijk wenkte Everic zijn mannen.
Ze sprongen van hun paard af, aangespoord tot actie. Everic gunde zich alleen
nog de tijd om Nydia te vragen uit welke richting ze kwamen. Zijn vraag was
half sarcastisch, maar Nydia hief haar hoofd op en wees. 'Van die kant,'
antwoordde ze.
Er was nauwelijks tijd om Abelard de struiken in te slepen. Everic gaf Nydia
een grote dolk.
'Hier,' zei hij. 'Ik weet niet of u hiermee kunt omgaan, maar misschien
dat u hem nodig hebt. Probeer te richten op...'
Maar Nydia zou Everics advies nooit te horen krijgen, want één van de
soldaten gebaarde verwoed om stilte. 'Luitenant,' fluisterde hij vanuit zijn
plekje in een boom, 'ik denk dat ik iets hoor.'
Everic trok een zwaard en verschool zich achter een boom, de oren
gespitst. Door de wirwar van struiken klonk het geluid van hoeven, gedempt
door de mist. Everic knikte. Hij hield zijn vinger tegen zijn lippen.
Gecamoufleerd door het struikgewas boog Nydia zich over de Koning. Zijn
ogen waren gesloten, zijn ademhaling was zwakjes. Ze raakte zijn voorhoofd
met de rug van haar hand aan: zijn huid was warm. Zijn ogen knipperden
open en stelden zich scherp. Hij glimlachte zwakjes toen hij haar herkende.
'Bedankt,' mompelde hij.
Ze drukte een vinger tegen haar lippen, schudde waarschuwend haar
hoofd. Opeens stormde Liss de open plek op, diep gebogen over haar teugels.
Everics soldaten zaten haar op de hielen.
Vloekend greep Everic het hoofdstel van Liss' paard toen ze langs de boom
waaronder hij gehurkt zat galoppeerde. Hij hield zijn zwaard gereed. Het dier
steigerde, hinnikte luid, en Liss viel uit het zadel. Eén van haar achtervolgers
hees haar van de grond en ze wankelde. Bijna tegelijkertijd denderde een
compagnie van minstens vijftien soldaten de open plek op. Ze droegen de
kleuren groen en oranje die Nydia herkende uit haar visioenen. De Konink-
lijke Garde ging ten aanval.
Liss gilde. Nydia drukte haar hand tegen haar mond. Ze greep het gevest
van de dolk, niet in staat om zich te bewegen of het meisje te hulp te schieten.
Een bewaker duwde haar het struikgewas in, achter een boom, zo veel
mogelijk uit de weg. Nydia zag haar in een hoopje ineenzakken.
En toen werd haar aandacht afgeleid door de veldslag. De soldaten vochten
zo dicht op elkaar dat de twee compagnieën bijna niet van elkaar te
onderscheiden waren. De één na de ander viel, met talrijke bloedvlekken op
hun kleding. Everic vocht op een afstand van ongeveer vijftien passen van
het struikgewas waar Nydia ineengedoken zat met de Koning. Hij zwaaide
met beide handen zijn slagzwaard in het rond en probeerde wanhopig te
voorkomen dat één van de aanvallers de schuilplek van de Koning zou
opmerken.
Everic doorkliefde de keel van een strijdros dat voor hem opdoemde. Het
dier stortte krijsend en met een zware bons ineen, zijn ruiter geplet onder
zijn gewicht. Een andere soldaat te paard reed op hem af, een bijl in de hand,
en Everic sprong opzij en wendde de aanval af. Een pijl vloog vanuit het niets
achter de mist vandaan en landde met een zachte plof in zijn borst. Een kreun
ontsnapte aan zijn lippen en hij draaide zich om. Eén hand omklemde stevig
de schacht en hij keek verontschuldigend. Hij gleed op de grond.
Vanuit haar eigen schuilplek gilde Liss protesterend. De soldaat op het
paard keek op in de richting van het geluid en zag Liss gehurkt in het
struikgewas zitten. Hij glimlachte kwaadaardig, stak zijn zwaard in zijn
schede en trok een dolk uit zijn riem. Hij gleed van zijn paard af en liep op
haar af.
Nydia ging op haar knieën zitten en drukte een hand met witte knokkels
tegen haar mond, want alle soldaten van de Koning waren aan het vechten
of waren gevallen. Er was niemand die de vrouw, die de vijand op hun hals
gehaald had, kon beschermen.
'Wat hebben we hier, liefje?' Hij greep Liss vast. Nydia keek ontzet toe,
terwijl hij Liss' voorarm pakte om haar weg te slepen. Ze zette haar tanden
in zijn pols. Met een schreeuw liet hij haar los, maar greep haar vervolgens
bij haar haar en strengelde haar lange, blonde slierten als een touw om zijn
hand. 'Dat wil ik niet hebben, schatje,' snauwde hij. 'Ik kan ook ruw zijn, als
je dat prettig vindt.'
Met een boosaardige ruk trok hij haar weg. Nydia kromp ineen en voelde
haar eigen hoofd barsten van de pijn.
Met de punt van zijn dolk kantelde hij haar gezicht naar het zijne. 'Wat
ben je mooi,' zei hij zachtjes. Ze vocht en hij gaf haar hoofd een ruk naar
achteren zodat haar lange, blanke hals zichtbaar werd. 'Nu hou je je stil,' zei
hij. Met één snelle beweging, zo snel dat Nydia het vanuit haar positie niet
kon zien, werd Liss' lijfje tot aan haar middel kapotgescheurd waardoor haar
borsten zichtbaar werden.
Liss schreeuwde en probeerde zich los te rukken.
Met een lachje sloeg hij zijn armen om haar middel en wierp haar met
haar gezicht plat op de grond. Hij sleepte haar dichterbij, haar ontblote
borsten en tepels schraapten over de grond. Everics levenloze lichaam lag
veronachtzaamd twaalf of vijftien passen verderop. Nydia betastte het gevest
van de dolk en herinnerde zich wat haar vader haar over het gebruik ervan
had geleerd. Steek onderhands, richt op de zachte buik onder de ribben - hij
had nooit iets gezegd over een worp over een open plek vol vechtende
soldaten. Maar als ze niets deed...
Liss vocht. Haar rok werd over haar heupen getild toen ze op haar knieën
probeerde te gaan zitten, maar hij hield haar stevig vast. Terwijl de man één
hand hardvochtig onder haar rok duwde, ging hij achter haar op zijn knieën
zitten. Zijn rug was naar Nydia gekeerd. Nydia zag hoe hij Liss dwong haar
witte dijen te spreiden, de kromming van haar romp toen haar ondergoed
werd afgerukt. Liss hief haar hoofd op, zachtjes huilend, maar de manschap-
pen van de Koning waren in wanhopige van-man-tot-man-gevechten gewik-
keld.
Terwijl Nydia toekeek stootten de heupen van de man naar voren. Liss
schreeuwde en Nydia richtte zich zover als ze durfde op. Voordat de soldaat
opnieuw stoten kon wierp ze de dolk, biddend dat ze goed gericht had.
Hij trof zijn doel, precies tussen zijn schouderbladen. Hij kreunde, sidder-
de en zakte over Liss heen ineen. Nydia trok zich snel zo ver mogelijk in het
struikgewas terug, ineengedoken tegen Abelards draagbaar. Haar handen
trilden.
Zijn ogen waren wijdopengesperd toen hij probeerde zijn hoofd op te
tillen. 'Nydia,' zei hij zachtjes, 'Nydia...' Over zijn schouder zag ze zijn
toekomst - en ze sloot haar ogen. Ze bedekte haar gezicht met beide handen
en huilde terwijl de bergpatrouille van de Senador van Kora-lado de open
plek opgaloppeerde.
Hoofdstuk zeventien
Phineas opende zijn ogen en keek het grijze halfduister in. Overal om hem
heen lagen de bewegingloze vormen van slapende mannen. Sommigen
kreunden een beetje in hun slaap, anderen waren onnatuurlijk stil. Hij deed
zijn best om rechtop te gaan zitten. De stekende pijn in zijn been deed hem
ineenkrimpen. Ondanks de stank van ongewassen mannen en bloed, rook
de lucht als de morgen. Hij schatte dat het net voor zonsopgang was.
'Kapitein Phineas.'
Hij keek rond toen hij zijn naam hoorde. Aan de andere kant van de aarden
vloer zat een kleine figuur rechtop. Hij herkende de jonge vaandeldrager
door een werveling van duizeligheid. Het gezicht van de jongen was wit in
het zwakke schemerlicht.
'Kapitein Phineas. Ik ben het, Roderic. Bent u niet gewond?'
Hij rolde op zijn zij en ondersteunde zichzelf op één elleboog. Hij
probeerde zich te herinneren hoe hij hier gekomen was en schudde zijn
hoofd. 'Waar zijn we?'
'We zijn gevangenen,' zei de jonge stem. 'Iemand heeft u op het hoofd
geslagen – voelt u het niet?'
Toen hij probeerde zijn hoofd op te richten overviel een nieuwe golf van
duizeligheid hem. Hij bracht een hand omhoog. Over één oog had zich een
dikke korst gevormd. Voorzichtig betastte hij zijn hoofd. Er zat een bult
onder de nieuwe roof. De randen van de wond waren vers maar hij leek niet
erg groot of diep te zijn. Zijn schedel was in elk geval intact. Met een zucht
ging hij weer liggen. 'Waar zijn we?'
'Dit is Mortmains kamp. Ze hebben ons hier na de veldslag gebracht, maar
u hebt de meeste tijd geslapen.'
'Hoe lang zijn we hier al?' Phineas leunde achterover en probeerde het
zich te herinneren.
'Sinds gisteravond.'
'Ben je gewond?'
'Nee, alleen een paar schrammetjes - het stelt niks voor.'
Phineas was plotseling zo uitgeput dat hij alleen maar kon knikken. Hij
hoorde dat de jongen verschoof, bewoog en opeens voelde hij dat hij over
hem heen knielde met een tinnen kop in zijn hand. 'Ik heb uw water voor
u bewaard. Ze hebben ons gisteravond wat gegeven - ik dacht dat u het wel
zou willen hebben wanneer u wakker werd.'
Dankbaar aanvaardde Phineas de kop en het verontrustte hem toen hij
zag hoe zijn hand beefde. De jongen hield hem vast en hielp hem de kop
naar de lippen brengen. 'Dank je wel, jongen.'
Met een zucht ging hij weer liggen.
'Wat denkt u dat er gaat gebeuren, Kapitein?'
Phineas opende zijn ogen, probeerde na te denken. 'Het hangt ervan af.
Als de Koning ontsnapt is, zullen ze ons misschien vasthouden om iets af te
dwingen - proberen ons in onderhandelingen te gebruiken. Als dat niet zo
is, en hij dood is - wie zal het zeggen?'
'Denkt u dat ze ons zullen vermoorden?'
Hij keek naar het jonge gezicht boven hem in het halfduister. Hij wilde
niet liegen, maar toch, hoe moest je een knul, nog te jong om zich te scheren,
vertellen dat de dag die net aanbrak weleens zijn laatste zou kunnen zijn?
'Ik weet het niet,' zei hij uiteindelijk. 'Ga liggen, jongen. Rust nog wat uit.
Wie weet wat deze dag brengen zal? Gevangen of niet, we zijn nog steeds
soldaten van de Koninklijke Garde, of niet?'
Roderic ging rechter zitten. 'Zoals u zegt.'
Phineas keek hoe het licht in de tent helderder werd, hoorde buiten de
eerste activiteiten terwijl het kamp ontwaakte. Hij bleef stil liggen en hoopte
zo zijn krachten te sparen voor hetgeen er komen zou.
Drie soldaten kwamen binnen en trokken het tentdoek naar achteren.
Even bleven ze staan, inspecteerden de mannen die aan hun voeten op de
grond lagen. Eén wees hier en daar iemand aan en de mannen die 's nachts
waren gestorven werden naar buiten gesleept. Toen de lichamen van de
doden weggehaald waren, bleef minder dan een derde van de oorspronke-
lijke groep in de tent over.
Phineas richtte zich op één elleboog op toen er een emmer water en drie
broden vlak bij de ingang werden neergezet. Roderic sprong op toen hij het
voedsel zag. Hij aarzelde, keek naar Phineas. Met een knik gaf hij de jongen
toestemming het voedsel te verdelen.
Hij kauwde op een korst van het harde brood toen de bewakers terugkeerden.
Ze tuurden de tent in en vestigden hun blik op Phineas. 'Jij daar.' Op de
mouw van de tunica van de spreker waren kapiteinssterren geborduurd.
'Ben jij de Kapitein van de Koninklijke Garde?'
Phineas drukte zichzelf langzaam op, vechtend tegen golven van duize-
ligheid. 'Ja.' Zijn stem was hees, lang niet zo ferm als hij gewild had.
'Haal hem.' zei de kapitein.
De andere bewakers trokken hem omhoog en hij beet op zijn lip om een
kreet van pijn te onderdrukken toen zijn gewicht op zijn gewonde been
terechtkwam. Het duizelde hem en hij vocht om het brood in zijn maag te
houden.
'Rustig aan met hem,' zei de kapitein. 'Lord Mortmain wil hem levend.'
Ze sleepten Phineas min of meer het zonlicht in. Hij kneep zijn ogen dicht
in het licht.
Ze brachten Phineas naar een andere tent, veel groter dan die waarin hij
was ontwaakt. Twee bewakers bij de ingang trokken het tentdoek naar
achteren en Phineas was verbaasd toen hij in het gezicht van een kleine,
donkere man keek die wijn in twee drinkbekers goot. 'Geef hem er één,' zei
de man, gebarend naar een drinkbeker. Hij nam de andere en bracht die naar
zijn lippen. 'Op uw gezondheid, Kapitein Phineas.'
Phineas wankelde een beetje toen de twee mannen hem loslieten en er
een drinkbeker in zijn hand geduwd werd. Zijn mond verstrakte en hij dwong
zichzelf rechtop te staan. 'En op de uwe, Edelachtbare Senador.'
Mortmain glimlachte. 'U kent me nog, Kapitein.'
'Natuurlijk.' Phineas probeerde zich zoveel mogelijk te herinneren van de
kleine man die ging zitten achter een lange, houten tafel en glimlachte over
de rand van zijn drinkbeker. Hij was één van de weinige betrouwbare
aanhangers die Abelards vader in het Congres had gehad. Zijn provincie
strekte zich uit van de dichtbeboste gebieden ten zuiden van Summer Lake
op de grens van Ragonn, tot aan de westelijke randen van de Saraneva
Mountains in het oosten en tot aan Rissona in het zuiden. Hij had de rijkste
landbouwgrond, de vruchtbaarste valleien van heel Meriga. De steden van
Vada, de meest welvarende van alle steden in Meriga, stonden bekend om
de kwaliteit van hun goederen en de liberale handelsmoraal. Hij was min-
stens vijfenvijftig, een klein buikje hing over zijn leren riem, maar zijn
soepele bewegingen maakten duidelijk dat hij nog steeds een vitale man was.
Phineas vroeg zich af waarom deze man zich gekeerd had tegen de troon die
hij eens zo loyaal had gesteund.
'U hebt de Lord van Yudaw behoorlijk ernstig verwond. De veldslag vond
vier dagen geleden plaats en hij is nog steeds niet bij bewustzijn. Een stoel
voor de Kapitein.' Mortmain wenkte een bewaker en een kruk op drie poten
verscheen. De man duwde Phineas naar beneden en hij kromp ineen toen
nieuwe pijnscheuten langs zijn been omhoogschoten.
'Voorzichtig,' zei Mortmain berispend. 'Dat was het voorlopig.'
De soldaten salueerden, bogen en gingen weg.
Phineas keek op naar Mortmain.
'Drink uw wijn, Kapitein. Er zit geen vergif in, dat beloof ik u, en het is
goed voor uw hoofd.' Mortmain ledigde zijn drinkbeker tot op de bodem.
Phineas nam een klein slokje, zuchtte, verschoof op de kruk. Zijn gewonde
been klopte en zijn hoofdwond bonsde. Hij keek over de rand van de beker
naar Mortmain met de gevaarlijke blik van een gekooid dier.
'Ik moet u feliciteren, Kapitein. U hebt behoorlijk wat schade aangericht.
Niet genoeg om ons te stoppen, natuurlijk, maar genoeg om me nog eens te
laten nadenken over mijn jacht op Abelard.'
Phineas reageerde niet, maar inwendig sloeg zijn hart over. De Koning was
nog niet gepakt.
'En ik zal u niet beledigen door u te vragen waar hij naartoe is gegaan.'
Phineas keek in de drinkbeker. De wijn versterkte hem. Hij voelde dat zijn
bloed verwarmd werd.
'U hebt heel wat soldaten verloren,' ging Mortmain verder. 'Volgens mijn
schatting al zo'n twee derde van uw troepen. Abelard moet zich wel erg
wanhopig gevoeld hebben om zo weinig troepen tegen zo'n overmacht in
te zetten, enkel opdat hij zou kunnen ontsnappen.'
Phineas dacht na over Mortmains woorden. Ten eerste wist hij niet dat
Abelard gewond was. Ten tweede wist hij niet hoeveel manschappen ze
aanvankelijk hadden, anders had hij geweten dat Abelard alles wat hij had
tegen hem had ingezet.
'Maar u bent erin geslaagd uw Koning te laten ontsnappen met een
aanzienlijk verlies voor de tegenstander. Ik proost op u.' Hij hief zijn beker
op.
Als antwoord hief Phineas de zijne op. Hoop welde in hem op. Mortmain
dacht dat Abelard een leger bij zich had - ongetwijfeld een macht die veel
bedreigender was dan de kleine compagnie die hij in werkelijkheid had. Dus
Mortmain aarzelde omdat hij het niet zeker wist en daardoor zou misschien
meer kostbare tijd gewonnen kunnen worden. Maar Mortmain leek niet erg
van zijn stuk te zijn gebracht door het 'aanzienlijke verlies', wat betekende
dat hij genoeg reservetroepen gereed had staan, misschien niet hier, maar
dan toch wel ergens waar ze snel gemobiliseerd konden worden.
Mortmain sloeg hem nauwlettend gade. Phineas besloot dat het het beste
was om gewoon niets te zeggen. Hij nam een klein slokje wijn.
'Ik neem aan dat u zich afvraagt wat er met u gaat gebeuren, Kapitein. U
weet dat u te waardevol bent om te worden vermoord. We zullen u in
gijzeling houden.'
'En de anderen?'
'Degenen die de mars terug naar Vada overleven zullen net als u gijzelaars
worden. De rest...' Hier haalde hij zijn schouders op en spreidde zijn handen.
'Nog wat wijn?'
Phineas voelde zich weer duizelig. Hij schudde zijn hoofd en die kleine
inspanning deed de ruimte ogenschijnlijk al tollen.
'Zal Abelard voor de winter aanvallen?' Mortmains stem was zacht.
'Als u zich ook maar iets van mij herinnert, Edelachtbare Senador, moet
u weten dat ik de eed die ik mijn Koning gezworen heb erg serieus neem.
Kennelijk veel serieuzer dan u.'
De repliek trof zijn doel. Aan Mortmains gezicht was te zien dat hij
enigszins terugdeinsde. 'Dat verdiende ik,' mompelde hij.
Phineas keek hem recht in de ogen en vroeg zich af waarom zijn opmer-
king de Senador zo dwarszat en wat Mortmain ertoe had gebracht de wapens
tegen Abelard op te nemen.
'Maar onze geloften zijn enigszins verschillend, nietwaar, Kapitein? U hebt
gezworen voor hem te sterven. Mijn geloften zijn iets gecompliceerder.
Tenminste, zoals ik ze interpreteer.'
'Ik zie geen verschil.'
'Nee. En dat verwacht ik ook niet van u. Hebt u ooit de geschiedenis
bestudeerd, Kapitein? Niet de zoetsappige, holle frasen van de priesters, maar
echte geschiedenis? Geschiedenis zoals die in de boeken beschreven staat?'
Phineas schudde opnieuw zijn hoofd.
'Dat dacht ik al. We zullen in de winter genoeg tijd hebben om erover te
discussiëren, als u daar zin in hebt. Maar ik zal u achterlaten met deze
gedachte: uw Abelard Ridenau is een heel gevaarlijke man. En het Meriga dat
hij zo graag wil creëren, de troon die hij zo fanatiek probeert te versterken,
gaat in tegen ieder ideaal dat de mannen van het Oude Meriga ooit hebben
omhelsd. Er waren geen koningen in Meriga.'
Hij gebaarde naar de tentopening. 'Ik zal een dokter naar u laten kijken.
U zult erachter komen dat ik geen wrede man ben, Kapitein, en hoewel u
misschien denkt dat ik niet loyaal ben aan uw Koning, zult u ontdekken dat
ik heel trouw ben aan mijn idealen.'
'Dat hoop ik dan maar, Edelachtbare Senador.'
Mortmain fronste. 'Wat bedoelt u daarmee, Kapitein?'
'Een man die zijn woord eens gebroken heeft, zou dat mogelijk weer
kunnen doen.'
'Ik verwijt u niet dat u me niet vertrouwt.'
'En hoe zit het met de anderen? Senifay, Yudaw en Ragonn? We hebben
u de afgelopen jaren weinig op de Bijeenkomsten gezien, maar de rest heeft
ze trouw bijgewoond. En gezien hun woorden en daden daar, vind ik het
moeilijk te geloven dat ze uw idealen - of wat voor idealen dan ook - hebben
overgenomen.'
'Het is niet aan u om mijn bondgenoten te beoordelen.' Iets in Mortmains
stem vertelde Phineas dat de Senador soortgelijke twijfels had.
'Misschien niet, Edelachtbare Senador. Maar het is me niet ontgaan dat
de mannen die u als bondgenoten hebt gekozen tot de meest kritische in het
hele Congres behoren. Uw idealen moeten wel zeer onweerstaanbaar zijn.'
'Misschien onweerstaanbaar genoeg om u over te halen, Kapitein.'
Phineas maakte even een verwerpend gebaar. 'En wie omhelst uw opvat-
tingen nog meer? De Harleyruiters? Missiluse?'
Mortmain hief zijn handen op. 'Kapitein. U weet dat u niet verwacht dat
ik die vragen beantwoord.' Hij keek naar de ingang. 'Bewakers!'
Toen de soldaten binnenkwamen knikte hij naar Phineas. 'Breng Kapitein
Phineas naar de tent naast de mijne. Roep een dokter om zijn wonden te
verzorgen. Behandel hem met respect - als hij klachten heeft, moeten jullie
je bij mij verantwoorden. Begrepen?'
Ze salueerden keurig en deden een stap naar voren. Phineas ging staan.
Ze waren vrij hoffelijk, merkte Phineas. Ze duwden hem niet en gaven hem
geen zetten; ze leken juist wel hun uiterste best te doen om rekening te
houden met zijn verwondingen. Bij de tent wachtte hij even. Plotseling kwam
er een windvlaag uit het noorden en hij keek op, naar de bergen die van alle
kanten als schildwachten opdoemden. Hij hoopte dat eventuele goden zich
over Abelard hadden ontfermd.
Hoofdstuk achttien