Magie

 

 

 

Het hoogverraad van binnenuit

 

 

De blik van de Mutant viel direct op Phineas. Zijn derde oog doorboorde zijn

hersenen diep, tot aan de plek waar zijn meest geheime gedachten verborgen

waren...

Je zou hem willen doden, nietwaar Kapitein? Doden, zijn Koningin nemen...

Phineas trok zijn zwaard uit zijn schede. Hij bewoog zijn hoofd heen en

weer en probeerde aan het verleidelijke gefluister in zijn hoofd te ontsnap-

pen.

Dood hem. Hij verdient het.

Het gezicht van de jonge Tedmund verscheen voor hem, de ruïnes van

Springfell, Mortmains gezicht de nacht dat Abelard hem dwong zich over te

geven, Melisande's witte borsten, blootgesteld aan de wellustige blikken van

de soldaten.

Eén steek en ze is de jouwe.

Met een schreeuw stormde Phineas op Koning Abelard af, zijn zwaard

opgeheven. Hij sloeg en de Koning had beide handen nodig om het af te

weren. Vonken vlogen van de metalen randen af terwijl Phineas aanviel,

telkens weer, Abelard dwingend zich in een steeds kleinere cirkel terug te

trekken...

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dit boek is, met liefde, opgedragen aan

mijn moeder, Frances Kelly, mijn oma, Rose Castaldi,

en mijn vader, Michael J. Kelleher:

 

Spes messis in semine

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dankbetuiging

 

 

 

 

Hoewel het onmogelijk voor me is om alle mensen te noemen die me door

hun steun en aanmoediging in staat hebben gesteld dit boek te schrijven,

wil ik de volgende personen speciaal bedanken: Carol Svec, Lorraine Stanton, Christine Whittemore Papa en Juilene Osborne-McKnight, allen peettantes en vroedvrouwen; mijn impresario Sharon Jarvis voor het risico dat ze genomen heeft; mijn vrienden, zowel schrijvers als niet-schrijvers, die zo vriendelijk waren om te luisteren en, in veel gevallen, te lezen en kritiek te

geven; mijn kinderen Katherine, James, Margaret en Abigail, die late maal-

tijden en sporadische wasdagen getolereerd hebben, en  (last but not least)

mijn echtgenoot Ray, die er niet altijd in geloofde, maar de rekeningen toch

maar betaalde.

 

Bethlehem, Pennsylvania

Februari 1994

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Proloog

 

 

 

 

 

 

 

Sommigen zeggen dat alle woorden van de mensen met de wind worden

meegedragen, eindeloos dwarrelend in de luchtstromen, en dat als je goed

luistert, je ze kunt horen, eeuwig fluisterend terwijl de jaren voorbijglijden.

Nu ik hier alleen lig op mijn draagstoel, luister ik naar de stemmen in de

wind, en ik denk aan mijn leven als kind en mijn leven als man - aan de

glorieuze tijden toen ik over de vlakten van Meriga reed en een koning mijn

vriend noemde. Je zou kunnen zeggen dat ik een koning mijn zoon kon

noemen, maar zulke gedachten zijn gevaarlijk en kunnen beter niet uitge-

sproken worden. In plaats daarvan zal ik mijn verhaal fluisterend vertellen

aan de klagende wind, in woorden die snel verloren zullen gaan, net als die

tijd en die man, de man die ik eens was.

Ik zal nooit de eerste aanblik vergeten van Nydia, de heks, toen ik de ruwe

jute van haar gezicht trok. Haar schoonheid was als een zwaard, van zo'n

doordringende zoetheid dat het een man naar adem deed happen. Ik

herinner me nu hoe we onze blik afwendden toen ze het kleed liet vallen,

alsof wij gewone stervelingen haar naakte lichaam niet konden verdragen.

Alleen de Koning, alleen Abelard, durfde het in zich op te nemen, en keek

haar in de ogen met een zekere erkenning dat zij tijdens die eerste confron-

tatie als overwinnaar te voorschijn kwam. Zo was het niet altijd tussen hen.

Uiteindelijk nam hij wat zij hem schonk en verwrong het tot iets smarte-

lijks, een wapen waarmee hij zijn zelfgekozen toekomst smeedde. Maar dat

was jaren later, jaren en keuzes later, en op die gebarsten en vervallen

hoofdweg verscheen geen voorbode die ons afhield van het lot dat we zo

gretig tegemoet reden.

Hoofdstuk een

 

 

Tember, 46ste jaar van de Heerschappij van de Ridenaus

(2714, Oude Mutanten-Kalender)

 

 

'Sta stil!' De stem sneed door het zachte gemompel van de kleine menigte

als staal door vlees: het was de stem van een man die gewend was aan

gehoorzaamheid.

De priesteres, een potige vrouw in een ruwe, zwarte wollen jurk die onder

de zweetplekken zat, wachtte bij de voet van het schavot en maakte zich lang.

Met één opgezwollen hand, vereeld door de lange werkdagen op het land

met haar parochianen, hield ze een fakkel vast. De vlammen waaierden uit

in lange oranje slierten terwijl een gure wind, ongebruikelijk zo vroeg in de

herfst, de heuvels in de nabije omgeving schoonveegde.

De dorpelingen gingen nog meer op een kluitje staan, en het gebrom van

hun stemmen werd sterker toen de onbekende compagnie soldaten het lege

marktplein op denderde.

Ze waren volledig bewapend. Slagzwaarden waren op hun rug gebonden

en dolken in omhulsels sloegen tegen hun dijen die gehard waren door de

lange dagen die ze in het zadel en op de slagvelden hadden doorgebracht.

Ze droegen lederen harnassen, soepel geolied, en dicht geweven grijsbruine

mantels.

Achter de vaandeldrager wapperde een witte zijden vlag met een blauwe

rand en een blazoen voorzien van een adelaar die een schoof tarwe en een

stel pijlen in zijn klauwen hield. De weldoorvoede oorlogspaarden vormden

een schril contrast met de ingevallen wangen en de magere ledematen van

de mensen die vol verbazing maar behoedzaam toekeken.

'In wiens naam?' vroeg de priesteres. 'Wie zijn jullie?' Ze keek een lange

man met kapiteinssterren op zijn tunica uitdagend in de ogen. Hij leidde zijn

grijze hengst een paar passen van waar zij stond.

De kapitein antwoordde niet. Hij keek over de priesteres heen naar de

vervallen hutten die nauwelijks geschikt waren voor menselijke bewoning,

naar de menigte, rillend in versleten kleding, naar het geïmproviseerde

schavot. Het was duidelijk dat men haastig een jonge boom had omgehakt

voor de gelegenheid, want er zaten nog een paar blaadjes aan de dunne stam.

De figuur die eraan vastgebonden was, was een vrouw. Ze droeg een vies wit

kleed dat tot aan haar blote knieën reikte. De kapitein keek over zijn

schouder, zijn lippen op elkaar geklemd, zijn voorhoofd gefronst.

De priesteres volgde zijn blik. Ze kende noch de mannen, noch de vaandels

die ze droegen, en ze rechtte haar schouders. Het gewicht van de angst van

de mensen werd voelbaar. 'Antwoord mij, in de Naam van de Ene! Dit is

heilig...'

'Heilig?' Een andere man, net zo lang als de eerste maar met bredere

schouders, leidde zijn paard naast dat van de kapitein. Ze waren ongeveer

even oud, wellicht niet ouder dan dertig, maar de ondertoon van absolute

autoriteit in de stem van de nieuwkomer was onmiskenbaar. Hij droeg geen

duidelijk teken van rang, maar in het gevest van zijn slagzwaard op zijn rug

zaten drie bloedrode stenen die vuur spuwden in het zonlicht. 'Sinds

wanneer is een executie heilig?'

'Wat geeft u het recht om u hiermee te bemoeien?' Het gezicht van de

priesteres verschoot van kleur en werd vlekkerig paars. 'Hoe durft u...'

'Ik ben Abelard Ridenau, Koning van het gehele Meriga-rijk.'

In de plotselinge stilte richtte de vastgebonden vrouw haar hoofd op. Ze

draaide met haar hoofd onder de ruwe jute alsof ze haar best deed de stem

van de Koning te horen.

Hij negeerde de opstandige priesteres nagenoeg. 'Waar is uw akte van

toestemming?'

'Wat voor akte?' sputterde de priesteres.

'De akte van executie van de Senador van deze provincie. U kunt niemand

executeren...'

'Deze vrouw is een heks.' De stem van de priesteres had haar kalmte weer

enigszins herwonnen, maar haar ogen versmalden zich tot dunne spleetjes.

Met minachting in zijn ogen inspecteerde de Koning de mensen. 'Wie is

hier de Mayher?'

'Dat ben ik, Majesteit.' Een magere man met een dun snorretje stapte uit

de menigte naar voren. Zijn stem was hoog en hij keek achterdochtig

omhoog naar de jonge man op de licht goudkleurige hengst.

'Hoe is dit gebeurd? U kunt niemand executeren - moordenaar, dief of

heks - zonder toestemming van het hof van de Senador.'

'Onze priesteres...' begon de Mayher.

'De oude heilige geschriften zijn duidelijk,' onderbrak de priesteres. 'Gij

zult geen heks in leven laten.'

'De wet van Meriga is net zo duidelijk.' De stem van de Koning was

gevaarlijk zacht.

'De wet van Meriga is niet van toepassing op de Kerk. De Kerk is gescheiden

van de Staat. Dat was al lang voor de Ridenaus heel Meriga opeisten - lang

voor het armageddon en de Tijd van Verlossing.' De priesteres liet zich niet

kennen.

Alsof hij werd aangemoedigd door de woorden van de priesteres, wierp

de Mayher de Koning een steelse blik toe. 'Het hof heeft hier al meer dan

een jaar niet vergaderd, Majesteit - niet sinds het midden van vorig jaar. De

Harleyruiters zijn sinds Gost op strooptocht en de Senador heeft geen

mensen gestuurd om ons te verdedigen. De oogst is slecht - maar hij heeft

zijn maatregelen genomen. Waarom zou ik me tot hem wenden?'

De Koning wisselde een bezorgde blik uit met zijn kapitein. 'Hebt u een

paard?' vroeg hij de Mayher. 'Goed. Zadel het. Phineas,' hij knikte naar de

kapitein. 'Maak de vrouw los.'

Een ader klopte in het voorhoofd van de priesteres. Voordat ze kon

protesteren, vervolgde de Koning: 'U ook, Eerwaarde Dame. We zijn toevallig

op weg naar het kasteel van de Senador in Ithan Ford. We zullen daar deze

zaak verder bestuderen.'

'Zij beschikt over de Magie!' De priesteres stampte haar voeten en balde

haar vuisten tot twee bundels witte knokkels.

'Ze heeft het recht om gehoord te worden voor een gerechtshof hoger dan

dat van u.'

'Er is geen hoger gerechtshof.'

'Eerwaarde Dame, in de tijd voor het armageddon was er gerechtigheid

voor iedereen. Volgens de oude wetten is ze onschuldig totdat haar schuld

bewezen is.'

De Mayher verscheen op een mager beest. Hij stak zijn hand uit naar de

priesteres en weinig gracieus klauterde ze achter hem op het zadel.

De Koning keek naar de opgestapelde takkenbossen. De vrouw, die het

bevuilde doek krampachtig tegen haar borsten aan drukte, stond wankelend

op het ongelijke hout. Phineas nam haar in zijn armen en zette haar zachtjes

naast de Koning op de grond. Ze keek naar hem op.

Alleen zij hoorde zijn snelle ademhaling, zag de oneindig kleine frons, de

subtiele buiging van zijn hoofd. Stilzwijgend, met een gefixeerde blik,

taxeerden de Koning en de veroordeelde elkaar.

Ze wist dat hij de ontstoken rode vlekken zag, veroorzaakt door de ruwe

wol en de strakke leren banden om haar witte armen en hals. Ze prikten door

het rimpelende kippenvel in de koude wind, en ze deed geen poging ze te

bedekken.

Hij reikte achter zijn zadel, waar hij zijn eigen mantel had weggelegd. Hij

gaf hem aan haar. Ze liet het witte kleed op haar voeten vallen. Een kreet

van ontzetting ontsteeg aan de menigte, want even stond ze naakt en

onbeschaamd voor hem. Toen wikkelde ze zichzelf in de zware, paarse

mantel. De fijngesponnen wol en de rijke kleurschakering gaven haar een

koninklijk voorkomen, ondanks haar verwarde kastanjebruine haar en haar

besmeurde wangen. Ze keek naar een kleinere stapel hout een paar meter

verderop.

'Wat is er? vroeg hij.

'Alstublieft, Majesteit,' ze slikte hard. Haar keel was rauw. 'Mijn boeken.'

Na een korte knik van de koning pakte een soldaat het kleine stapeltje van

het droge aanmaakhout waarop het lag. 'Kom, vrouwe.' Met de hulp van

Phineas werd ze achterop bij de luitenant van de compagnie gezet, die zowel

verbolgen als verrukt keek vanwege deze onverwachte taak. De Koning stak

zijn arm omhoog en de compagnie reed als één man het dorp uit, in een

stofwolk gehuld.

Aan de rand van het dorp bleef Phineas staan. De rest galoppeerde verder,

achter Abelard aan. Phineas keek om naar de mensen die beschutting bij elkaar

hadden gezocht. Sommigen staarden met doffe ogen voor zich uit, sommigen

spraken met gedempte stem, allemaal hielden ze hun kapotte mantels kramp-

achtig vast en rilden toen het harder ging waaien. 'Ga terug naar uw huizen,'

riep hij. Zijn stem was dragend, geschikt voor een slagveld. 'Uw priesteres en

uw Mayher zullen veilig terugkeren, zodra deze kwestie is opgelost.'

Niet ver bij hem vandaan zwaaide een deur open. De roestige scharnieren

kraakten. De rand schraapte over de stenige grond. De mensen verroerden

zich niet.

Zijn geoefend oog gleed over de pasgeoogste velden, de gestoppelde

ploegvoren die eruitzagen als wonden. De bouwvallige hutten waren weer-

loos en al zijn instincten, gevormd door jaren van oorlogvoeren in dienst

van zijn Koning, vertelden hem dat de Harleys hun plunderingen dit jaar

nog niet hadden beëindigd. Deze magere oogst, onbeveiligd, was een een-

voudig en geschikt doelwit. Hij keek opnieuw naar de dorpelingen. Hun

uitdrukking van achterdochtige gelatenheid deed hem denken aan lastdieren

die naar het slachthuis werden gebracht. Hij onderdrukte een plotselinge

impuls om een stuk of zes mannen het bevel te geven om het dorp te

bewaken. In plaats daarvan ging hij half in de stijgbeugels staan. 'Ga maar.

Ga nu maar, allemaal. En jij, verdeel dat aanmaakhout.' Er was genoeg hout

om het hele dorp dagenlang te verwarmen.

Ze vertrokken langzaam, de meesten schuifelend op blote voeten door het

droge stof van het plein. Slechts een paar mannen keken over hun schouder.

Toen hij ervan overtuigd was dat zijn bevel was opgevolgd, spoorde hij

zijn paard aan en galoppeerde hij weg om zich bij de rest te voegen.

Hoofdstuk twee

 

 

 

 

 

 

'En, Majesteit,' vroeg Phineas, toen ze eenmaal in een rustige draf over de

oude hoofdweg reden, 'wat denkt u ervan?'

Het gezicht van Abelard stond somber. 'Het gaat hier slechter dan ik dacht.

Moet je de staat van deze weg eens zien.' Hij gebaarde naar de gapende gaten

in het zwarte wegdek, met scheuren tot aan het stenen fundament onder het

platte oppervlak. Hij schudde zijn hoofd en trok even aan de teugels. 'De

oude Miles deed het prima in de tijd van mijn grootvader. Hij diende zelfs

mijn vader goed, voorzover dat mogelijk was. Maar ik ben bang dat hij nu

oud wordt. Te oud.'

'En zijn erfgenaam?'

'Nog een jongen. Nog geen twaalf jaar. Als hij een paar jaar ouder was

geweest...' Abelard schudde zijn hoofd.

'Het is de dorpelingen kennelijk gelukt de plunderingen te overleven.'

'Ze hadden toch al niet veel.' Hij haalde zijn schouders op en keek om

naar de Mayher op zijn knol, de priester hobbelend achterop. 'Het is al vroeg

koud. Dat zou de Harleys moeten stimuleren terug te gaan naar hun ho-

len.'

'Ze horen niet zo noordelijk te zijn. Niet zo laat. Niet zo vaak als de Mayher

suggereerde.'

'Hebt u de verslagen gelezen die de verkenners gisteravond mee terug-

brachten?'

'De bergen zijn veilig. Geen spoor van de Harleyruiters. Ik heb vanmorgen

een andere patrouille erop uitgestuurd - ik denk dat we erop kunnen rekenen

dat ze tijdens hun laatste strooptochten van het jaar de nieuwe oogst zullen

plunderen. De Mutanten kondigen met hun getrommel de winter al aan -

misschien brengt een vroege winter een vroege vrede. We zullen de verken-

ners treffen bij Ithan Ford.'

Abelard rilde toen een sterke windvlaag door zijn glanzende, blonde haar

blies.

'Wilt u mijn mantel hebben?'

Abelard glimlachte. 'Nee, goede vriend. Ik ben nog niet zo'n slappeling

dat ik een paar uur in de kou niet kan verdragen.'

'Denkt u dat er moeilijkheden zullen komen met die vrouw?'

'De priesteres of de heks?'

'Allebei.'

De glimlach op het gezicht van de Koning werd breder. 'Ik zou het niet

erg vinden om moeilijkheden te krijgen met de jongste.'

Phineas keek naar de jonge vrouw, die zich stevig, met witte knokkels,

vasthield aan de rug van de luitenant. Haar blote voeten bungelden aan de

zijkant van het paard, paars van de kou. Haar gezicht werd verborgen door

een dikke lok donkerbruin haar, maar Phineas wist dat de herinnering aan

die eerste aanblik hem in zijn dromen zou blijven kwellen. 'Gelooft u dat ze

echt een heks is?'

'Wat is een heks? Die helleveeg van een priesteres vind ik eerder een heks.

De vraag is of ze over de Magie beschikt en of ze die kan toepassen.'

'Zou u durven...' Phineas keek verbaasd en de Koning lachte.

'Ik zou alles durven, Phineas - dat weet je - als ik dacht dat ik van Meriga

weer het rijk kon maken dat het eens was, als ik het koninkrijk in zijn

oorspronkelijke staat kon herstellen en degenen die iets anders zouden

willen kon verwijderen.'

'Abelard...' Phineas keek rond, en deze keer stond er angst op zijn gezicht

te lezen. Hij sprak zacht. 'Iedereen gelooft dat de Magie het armageddon

veroorzaakt heeft - het oude Meriga te gronde heeft gericht. Hoe zou u die

kunnen gebruiken, als u erover beschikte, zonder ergere dingen over ons af

te roepen?'

'Wat is er erger dan dit? Kijk om je heen. De mensen schrapen de kost

bijeen uit het stof, als ze dat kunnen, en de "Vrije Mensen van de Vlakten"

liggen op de loer om het hun af te nemen. Die sul van een Eldred smeedt

nog steeds plannen in zijn moerassen in Missiluse. Mijn vader liet hem

proeven van het Ridenau-bloed en al die jaren heeft hij gezocht naar een

manier om er nog eens van te kunnen genieten.'

'U bent uw vader niet, Abelard. U hebt dat vele malen bewezen.'

De Koning schudde zijn hoofd en keek naar het zuiden, waar Missiluse

lag, achter de bergen. 'Als Rabica niet gestorven was...' Hij schudde opnieuw

zijn hoofd. 'Sinds zij overleden is en mij met de tweeling achterliet, tussen

Eldred en zijn streken en mijn moeder en de hare...'

'Maar dan nog, Abelard, welke Congresleden zouden u steunen als u de

Magie terugbracht? Te veel manschappen zouden weigeren voor u te vech-

ten, denk ik, hoewel de lords zelf toch niet bijgelovig zijn.'

De Koning bewoog zich geërgerd in het zadel, zo plotseling dat zijn paard

het hoofd naar achteren wierp en hinnikte. 'Geef hier eens antwoord op, als

mijn vriend. Is de voorspoed van het rijk niet alle risico's waard?'

Phineas was stil. Toen hij uiteindelijk sprak, was zijn stem kalm. 'Ik ben

niet enkel uw vriend, Abelard. U bent mijn Koning - mijn leven staat geheel

in dienst van u. Dat kan ik niet vergeten. U weet niet of die vrouw over de

Magie beschikt, maar als dat wel zo is...' Hij keek openhartig in de blauwe

ogen van de Koning. 'Ik kan u geen antwoord geven.'

De Koning lachte. Phineas was in naam slechts Kapitein van de Koninklijke

Garde, maar in feite was hij de tweede bevelhebber van het Leger van de

Koning. Niemand in Meriga had meer macht, behalve de Koning zelf, en

niemand in Meriga was minder snel geneigd om er misbruik van te maken.

'Phineas, je kent me toch. Je weet dat ik het rijk nooit in gevaar zou brengen.

Maak jij je maar zorgen over de Harleyruiters. Ik zal me zorgen maken over

de Magie.' Hij grinnikte nog een keer om het sombere gezicht van Phineas,

en reed daarop zonder iets te zeggen in handgalop weg.

Phineas volgde langzamer. Hij zocht voorzichtig zijn pad over het pokda-

lige oppervlak van de vervallen weg. Hij was niet bijgelovig. Hij had nooit

de tijd of de behoefte gehad om naar de priesters te luisteren die zo

tekeer gingen en de mensen waarschuwden. Hij hield zich bezig met wat de

Koning bezighield.

Maar Phineas was de zoon van één van de stalknechten van Ahga en hij

begreep de religieuze overtuigingen van gewone mensen en wist hoe hoog

ze de priesters achtten.

Phineas had de aandacht getrokken van de wapenmeester, omdat hij net

zo gebouwd was als de jonge Prins: op zesjarige leeftijd was hij één van de

weinige jongens geweest die net zo sterk en lang waren als Abelard en die

het net als Abelard aan ervaring ontbrak. In de loop van de jaren werd Phineas

meer dan de sparringpartner van de Prins. Op veertienjarige leeftijd werd hij

beëdigd lid van de Koninklijke Garde, die elitecompagnie waaruit de gene-

raals van het Leger van de Koning kwamen en die verantwoordelijk was voor

de bescherming van de Koning in de strijd. Tijdens de algemene zuivering

die volgde op de moord op Renmond Ridenau door vogelvrij verklaarde

bandieten, promoveerde Abelard Phineas tot zijn huidige rang. Abelard

vermoedde dat Eldred Onrada van Missiluse, een van de Senadors die zich

geërgerd hadden aan de unificerende heerschappij van de Ridenaus, een rol

had gespeeld in de dood van zijn vader. Er kon echter niets bewezen worden.

Maar het duidelijke bewijs van de strooptochten van de Harleyruiters, zo

noordelijk, zo dicht bij de landerijen die van oudsher aan de Ridenaus

toebehoorden, wezen erop dat Eldred ze misschien niet langer buiten zijn

grenzen hield, en de gedachte dat één van de Senadors een alliantie had

gevormd met de bandieten deed Phineas rillen.

 

Toen het begon te schemeren, kwamen ze aan bij de donkere, verlaten burcht

van de Senador van de Tennessy Fall. De vierkante centrale toren rees

omhoog als een afzonderlijke zwarte arm, opgeheven tegen de omringende

heuvels. De Koning leidde zijn paard tot aan de muur. In de schemering

bekeek hij met een afkeurende blik wat hij voor zich zag. 'Dit is een schande.'

Phineas knikte langzaam. De Senador van de Tennessy Fall was een

machtige bondgenoot geweest tijdens de heerschappij van Abelards groot-

vader, de eerste Ridenau op de troon. Ithan Ford stond naast een oude

rivierbedding op een kruising van vier hoofdwegen. Ithan was een steunpi-

laar geweest tijdens de eerste gevechten, ingeklemd tussen de vruchtbare

gronden van noordelijk-centraal Meriga en de droge woestenij van de Arkan

Vlakten waar de Harleyruiters vrij ronddoolden, en bleef van cruciaal belang.

Toen ze de krakende ophaalbrug overstaken in het wegstervende licht,

keek Phineas met halftoegeknepen ogen naar de stenen muren, en probeerde

in te schatten hoe ze onderhouden waren. Net  als de burcht van de Ridenaus

in de stad Ahga, was de toren zeer oud. Hij dateerde uit de bloeitijd van het

oude Meriga, voor het armageddon had plaatsgevonden. Brede, onbetaalbare

glazen panelen staarden als blinde ogen naar het binnenplein. Net  als in

Ahga was er een schril contrast tussen de gladde vlakken van de oude toren

en de nieuwere, ruwe muren van verpulverd puin. In het gedempte licht

merkte Phineas het smerige stalerf op, het stalgereedschap dat rommelig was

opgestapeld. De krijgslieden die hen via het eerste binnenplein naar het

tweede leidden, waren vies en onverzorgd. Een baard van een paar dagen

had een schaduw op hun kin aangebracht. Op zijn zachtst gezegd was er

weinig discipline.

Aan de voet van de ondiepe treden die naar het eigenlijke kasteel leidden,

stond een vrouw in haar eentje te wachten. Ze hield een gedeukte zilveren

beker met dampende kruiden in haar handen. Ze hief hem op naar de Koning

toen die met Phineas en zijn luitenant Everic de trap opliep.

'Hartelijk welkom, Majesteit.' Ze maakte een diepe revérence.

Abelard dronk van de welkomstbeker en gaf hem toen aan Phineas. Hij

hielp de vrouw opstaan. 'Vrouwe Kara?'

De echtgenote van de Senador, de Vrouwe van Ithan Ford, was niet jong

meer. In haar doffe bruine haar zaten grijze slierten. Haar rokken waren

lang en wijd, zoals haar rang vereiste, maar er waren duidelijk vlekken en

lappen te zien, zelfs in het wegstervende licht. 'Ja, Majesteit. Ik ben zo blij

u eindelijk te zien.' Er klonk een enorme opluchting in haar stem door,

waardoor Phineas nog eens beter naar haar keek toen hij de beker aan Everic

doorgaf.

'Waar is uw echtgenoot?' Abelard nam haar arm en liep met haar de trap

op.

Met een zucht boog ze haar hoofd. 'Mijn echtgenoot ligt op sterven,

Majesteit, en mijn zoon...'

'Ja, vrouwe. Ik begrijp het.'

'Mijn man was van plan om volgende maand de bijeenkomst van het

Congres bij te wonen. Hij wilde u vragen een bewaker aan te stellen voor de

jonge Miles, maar nu ben ik bang...'

'Wees gerust, vrouwe. We zullen u niet onbeschermd achterlaten.' In de

donkere gang die naar de grote hal van de burcht leidde, hield Abelard stil.

Hij deed zijn handschoenen uit en veegde zijn gezicht met een arm af.

'U bent moe, Majesteit, en ik heb alleen maar over mijn problemen

gesproken. Vergeef mij - ik heb een bad voor u vol laten lopen en er is eten.'

'Nee, vrouwe, ik ben degene die om vergeving moet vragen. Ik ben bang

dat ik u in een onplezierige situatie heb gebracht.'

'O ja?' Het zwakke licht was vriendelijk voor de lijnen van haar gezicht,

maar haar stem was kil.

'Zeg me eens, heeft iemand het hof van uw lord toestemming gevraagd

voor de executie van een veroordeelde heks?'

'Majesteit,' ze boog haar hoofd, opeens verlegen, 'het hof heeft hier al

meer dan een jaar niet vergaderd. Niemand heeft zich tot mijn lord gewend,

behalve voor de meest fundamentele behoeften en die hebben we zo goed

mogelijk vervuld. Maar u hebt het over een heks? Hier, in onze provincie?'

'Ja, we hebben een executie voorkomen in een klein dorpje, nog geen vijf

uur hiervandaan. Hebt u er niets over gehoord?' Toen ze haar hoofd schudde,

ging hij verder. 'Het maakt niet uit. Ik heb de aanklaagster, de Mayher en de

veroordeelde meegebracht...'

'Hebt u een heks meegebracht?' Ze deinsde terug, met opgetrokken

wenkbrauwen.

'Ik weet niet zeker of zij een heks is, vrouwe. Volgens de oude wetten van

Meriga is de verdachte onschuldig totdat haar schuld bewezen is. In elk geval

kan ze op het buitenste binnenplein vastgezet worden, onder bewaking,

totdat de zaak kan worden afgehandeld.'

'Die moet zo snel mogelijk afgehandeld worden. Ik wil geen heks onder

dit dak. We hebben al problemen genoeg zonder de toorn op te wekken van

de Ene of de Drie.'

Abelard staarde haar aan, zijn lippen opeengeklemd. Phineas onderdrukte

een zucht. Het was nu helemaal donker en ze zaten al sinds zonsopgang in

het zadel. De woorden 'bad' en 'eten' hadden geklonken als de belofte van

de ochtendstond na een lange nachtwacht.

Maar de Koning rechtte zijn schouders en knikte haar kort toe, terwijl hij

een geeuw onderdrukte. 'Goed, vrouwe. We zullen het nu meteen afhande-

len. Hebt u een eigen auditorium?'

Nadat hij Everic een korte instructie gegeven had, volgde Phineas Abelards

wenkende hand, een beetje verbaasd door de reactie van de vrouw. Terwijl

hij keek hoe ze hem door een lange gang leidde, hoorde hij haar kille stem

zeggen: 'Hier, Majesteit.' Ze deed een stap opzij en liet Phineas een kleine,

stoffige kamer van een zijgang ingaan. Er brandde een klein vuur in een

verroeste haard en de stoffering op de armleuningen van de logge stoelen

was kaal.

'Stuur een bediende om de Mayher en de priesteres te halen. En, vrouwe,

iets te eten, als u zo goed wilt zijn.'

Ze maakte stijfjes een revérence, minder gracieus dan Phineas had ver-

wacht. Hij vroeg zich af waar ze vandaan kwam.

'Zoals u wilt, Majesteit.' Ze trok zich met een rechte rug terug.

Abelard zei niets. Zijn laarzen klikten op de versleten tegelvloer terwijl hij

door de kamer ijsbeerde. Hij gebaarde Phineas in een stoel bij het vuur te

gaan zitten en gooide nog een blok hout op de vlammen.

Phineas schudde zijn hoofd. 'Beter van niet, Abelard. Noch de Mayher,

noch de priesteres zullen mij als uw gelijke beschouwen. Misschien kunt u

beter alleen met hen spreken?'

'Ik wil dat jij ze hoort, Phineas. Jij bent één van de weinige mensen die me

een echt antwoord geven en niet mijn eigen woorden netjes verpakken. Blijf.'

Toen de Mayher en de priesteres binnen werden geleid, ging Phineas in

een afgescheiden hoekje zitten.

'Zo,' begon de Koning. 'Wat is uw naam?'

De priesteres keek hem met giftige ogen aan. De Mayher kuchte: het

zwakke, droge kuchje van nervositeit. 'Mijn naam is Tomus Chones, Majes-

teit.'

'Hoe lang heeft uw familie die titel al?'

'Al van voor het armageddon.'

'Is dat zo?' Dit was een heel gebruikelijk antwoord - en ook een geaccep-

teerd antwoord, zolang niemand het betwistte. 'En u, Eerwaarde Dame?'

'Doriunn.' Te snel voegde ze eraan toe: 'We geven onze familienaam op

wanneer we trouwen, Majesteit.'

'Juist ja. Zeg me eens, hoe hebben jullie een heks kunnen vangen in deze

uithoek van mijn rijk?' De laatste twee woorden werden subtiel beklem-

toond.

De Mayher kuchte nog eens. 'We zagen haar eergisteren door het bos

sluipen. Ze stal brood en één van onze mannen heeft haar overmeesterd.

Toen vonden we de boeken.'

'Ik begrijp het. Hebt u gezien dat ze de Magie gebruikte?'

'Eh, nee - dat heb ik niet...'

'Domkop!' siste de priesteres. 'Ze heeft het toegegeven, Majesteit. Ze heeft

niet ontkend dat de boeken van haar waren. Ze beweerde zelfs dat ze haar

meest dierbare bezit waren.'

'U hebt haar veroordeeld omdat ze boeken bij zich had?'

'Het gaat om wat voor boeken het zijn, Majesteit!' De priesteres spreidde

haar handen uit in een onhandige smeekbede. 'Het zijn toverboeken, ze

bevatten de...' ze dempte haar stem '... de symbolen van de zwarte kunsten.

Het waren mensen als zij die het Oude Meriga ten val brachten. Ieder kind

in uw rijk,' ze spuwde de beklemtoonde woorden terug met veel nadruk,

'weet dat.'

'Maar vertel me eens, Eerwaarde Dame Doriunn, hoe wist u dat het de

Magie was? Het is moeilijk om de taal van het Oude Meriga te lezen, hoewel

die veel op de onze lijkt. Hoe kunt u er zo zeker van zijn?'

'De heilige geschriften leren ons waar we naar uit moeten kijken. U moet

weten dat de antichrist een nummer heeft.'

'Mm. Nee, dat wist ik niet.'

'Majesteit,' zei de Mayher met zijn nerveuze kuchje, 'het schijnt dat de

heks één van de mannen heeft vermoord die zagen dat ze de Magie gebruik-

te.'

Toen keek Abelard op. 'Hoe?'

'Ze legde een vuur aan. Eén van de mannen die toekeken viel dood neer.'

De stem van de priesteres klonk enigszins triomfantelijk. 'De ander had het

geluk dat hij het er levend van afbracht.'

Abelard knikte, met getuite lippen en gefronste wenkbrauwen. 'Ze is dus

een moordenares, een heks en een dievegge.'

'Precies.' De priesteres knikte ernstig.

Abelard en Phineas keken elkaar even aan. 'Nog één ding, Edelachtbare

Mayher. U zei dat de Harleys sinds Gost aan het plunderen zijn. Hoe vaak is

uw dorp aangevallen?'

Zelfs in het zwakke schijnsel van het vuur was de verlegenheid van de

Mayher duidelijk. Hij likte zijn lippen en wierp een vluchtige blik op zijn

vingers. Heimelijk keek hij even naar de priesteres.

Ze snoof minachtend en sprak: 'We hebben ze zes keer gezien.'

'Zes aanvallen in iets meer dan zes weken?' Abelard fronste en maakte een

wegwerpgebaar. 'Dat is alles.'

'Dat is alles?' Doriunns gezicht werd rood in het licht van het vuur.

'Vraag de Vrouwe des Huizes of ze ervoor wil zorgen dat jullie eten en een

slaapplaats krijgen. Het is veel te laat om jullie weg te sturen.'

'En de heks?'

'Zelfs als we haar ter dood veroordelen, zal ik haar niet met u terugsturen,

Eerwaarde Dame. U zult vast blij zijn dat u van deze monsterlijke last verlost

bent.'

De priesteres stak haar kin vooruit en schuifelde heen en weer. 'Maar hoe

zit het dan met onze verklaring?'

'Verklaring?'

'Zal er hier geen rechtszitting plaatsvinden? Waarom hebt u ons hier

gebracht als we geen verklaring afleggen voor de Senador?'

Vanuit zijn schuilplek in de schaduw keek Phineas nerveus even naar de

Koning. De priesteres was bij machte om hier problemen te veroorzaken, of

Abelard dat nu besefte of niet. De soldaten in Abelards compagnie waren net

zo bijgelovig als vrouwe Kara.

Abelard glimlachte en liet zijn gelijkmatige, witte tanden zien. 'De Senador

van deze Provincie ligt op sterven, Eerwaarde Dame. Ik zal zelf met de vrouw

praten. Als ik van oordeel ben dat uw beschuldigingen gegrond zijn, en er

genoeg tijd is, zal ik hier het hof bijeenroepen. Maar ik moet u zeggen dat

ik sterk onder druk sta om naar Ahga terug te keren.'

'Maar...' Doriunn wist niet goed hoe ze moest reageren. Ze had het gevoel

dat hij haar te slim af was geweest. De Mayher raakte haar arm aan, en ze

schudde hem van zich af. 'Dit is een zeer dringende zaak. Begrijpt u niet dat

de redding van het land misschien gevaar loopt?'

'Als de zaak dan zo dringend is, zou deze heks, zoals u haar noemt, toch

naar de Bisschop van Ahga gebracht moeten worden.'

'Dit lijkt mij geen klassieke gerechtigheid.'

Abelard ging staan, en hoewel de priesteres een grote vrouw was, leek ze

opeens wel een dwerg door zijn brede schouders en de kracht die gesugge-

reerd werd door de spierbundels op zijn borstkas en armen. 'Praat u met mij

over klassieke gerechtigheid, Eerwaarde Dame?' Zelfs Phineas kreeg de

rillingen van de zachte stem. 'U, die een weerloze vrouw op staande voet

wou verbranden - met alleen bewijs dat geleverd werd door bijgelovige

dorpelingen? Hebt u lang genoeg gewacht om te zien of ze in verwachting

is?' Toen noch de priesteres, noch de Mayher durfde te antwoorden, vervolg-

de Abelard: 'Wie heeft er dan een grotere zonde begaan? Leert uw religie u

niet dat niets heiliger is dan het leven van een kind? In uw ijver om dit land

te ontdoen van de gebruiker van de Magie, zou u een onschuldig leven

vernietigd kunnen hebben.'

Ten slotte, met een nors gezicht, zei de priesteres: 'U aanvaardt een groot

risico, Majesteit.'

Abelard boog zijn hoofd. 'De Koning aanvaardt alle risico's, Eerwaarde

Dame.' Toen ze vertrokken waren, ging hij met een vermoeide zucht weer

in zijn stoel zitten. 'Die verdomde priesters.'

'Het was heel slim om te bedenken dat de vrouw zwanger zou kunnen

zijn, Abelard. Het was misschien wel het enige argument dat tegen haar

gebruikt kon worden.'

De Koning grijnsde en Phineas ging verder, 'Maar het aantal aanvallen dat

ze melden, baart me zorgen. Misschien moeten we een patrouille naar het

zuiden sturen om uit te laten zoeken of de Harleys vanuit de bergen

binnenkomen?'

'Misschien. Maar vanavond niet. Hoe eerder we deze zaak afgehandeld

hebben, hoe beter.'

'Zal ik de vrouw binnenbrengen, Abelard?'

'Nu meteen.'

Toen Phineas het auditorium verliet, kwam Everic hem tegemoet en

salueerde. 'Kapitein, ik heb een kwartier voor onze mannen gevonden, en

de gevangene zit vast in het wachthuisje. De verkenners zijn aangekomen

en wachten op u in de barakken.'

'Goed.' Phineas zag de priesteres en de Mayher bij één van de haarden

staan. Ze zagen er wat verloren uit in de holle en donkere hal. 'Vraag de

Vrouwe des Huizes om wat kleren voor de vrouw - ik denk dat de Koning

zijn mantel wel terug wil hebben.'

Everic salueerde nog eens. Phineas doorkruiste de schaduwrijke hal. Het

kraken van de oude vloerplanken kondigde hem aan. Hij boog eventjes naar

de twee, die naast elkaar bij het vuur stonden. Ze zagen eruit als schapen

zonder herder.

'Eerwaarde Dame, Edelachtbare Mayher.'

Ze keken hem behoedzaam aan, maar Phineas ontwaarde uitputting in de

ogen van de man en wanhoop in die van de vrouw. 'We zullen erop toezien

dat iemand u morgen naar uw dorp terugbrengt. Hebt u gesproken met de

Vrouwe des Huizes?'

'Ze heeft ons niet gezien,' antwoordde de priesteres, vermoeid haar

schouders ophalend.

Opeens zag hij dat alle vijandigheid uit haar was weggevloeid. Op dat

moment zagen ze eruit als twee hele normale, hele vermoeide reizigers,

verward door de gebeurtenissen van de dag. 'Ga zitten.' Hij wees naar de lage

bankjes met daarop door motten aangetaste vachten. Hij keek rond of hij

een bediende zag. Er stonden er drie te niksen in een hoek en hij verhief zijn

stem. 'Jij daar - geef deze twee gasten iets te eten en te drinken. En jij - zoek

de Vrouwe des Huizes. Zeg dat de Koning wil dat ze zich bij hen voegt.' Ze

kwamen langzaam in beweging, zachtjes vloekend, met heimelijke blikken

en sluwe lachjes. 'Doe wat ik zeg - tenzij jullie het leuk vinden om de straf

van de Koning te ondergaan.'

Toen Phineas zich omdraaide om weg te gaan, kuchte de Mayher. 'Nog

één ding, Lord...'

'Ik ben geen lord, Edelachtbare Mayher. Mijn enige titel is mijn rang. Ik

ben de Kapitein van de Koninklijke Garde.'

'Neem me niet kwalijk, Kapitein - ik - ik heb nog nooit een proces

bijgewoond. Ik weet niet hoe zulke dingen gaan, maar ik wil u bedanken

voor uw hoffelijkheid jegens ons.'

Phineas keek van de één naar de ander en had medelijden met hen allebei.

'We zijn allemaal moe, Edelachtbare Mayher.' De priesteres staarde in de

vlammen alsof ze in trance was. Hij sprak zo vriendelijk als hij kon.

'Goedenacht, Eerwaarde Dame, Edelachtbare Mayher. Ik zal ervoor zorgen

dat de Vrouwe des Huizes u onder haar hoede neemt.' Hij boog nogmaals

even en ging toen op zoek naar de heks.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk drie

 

 

 

 

 

 

 

Een zilveren, sikkelvormige maan was boven de muren uitgerezen toen de

vrouw de beroering in de ruimte naast haar cel hoorde. Ze kromp ineen onder

de mantel van de Koning; zijn warmte en zachtheid viel uit de toon in de

vochtige duisternis. Ze herkende de stem van de man die binnenkwam als

die van de Kapitein die haar van de brandstapel getild had. De prompte,

eerbiedige antwoorden die hij kreeg troffen haar. Wie deze man ook was, hij

dwong bijna net zoveel respect af als de Koning zelf.

De zware voetstappen naderden. Moeizaam stond ze op en huiverde toen

haar blote voeten de koude stenen raakten.

De scharnieren piepten toen de deur openzwaaide, en in het schaduwach-

tige fakkellicht stond Phineas met een donker bundeltje in zijn handen. Hij

boog onder de lage deuropening door en maakte een lichte buiging voor

haar toen hij weer rechtop ging staan. 'Vrouwe.'

Ze knipperde met haar ogen toen hij zijn pakketje voor zich uithield.

'Kleren, vrouwe. Trek ze aan. U moet bij de Koning op audiëntie.' Toen

ze niet reageerde, herhaalde hij. 'Trek ze aan. Ik moet u naar de Koning

brengen.'

Ze pakte het bundeltje aan en hield het krampachtig tegen haar borsten

aangedrukt. Hij knikte, alsof hij ervan overtuigd was dat ze het begreep, en

draaide zich toen om. Zijn lichaam vulde de deuropening helemaal, alhoewel

ze betwijfelde of één van de andere mannen het gedurfd zou hebben om

langs hem heen te gluren.

Met verkleumde vingers trok ze de eenvoudige, ongeverfde jurk aan. Het

stijve, zelfgesponnen weefsel omhulde haar kippenvel. De rok bedekte haar

knieën nauwelijks en haar tepels, rechtopstaand vanwege de kou, drukten

tegen het lijfje aan.

Toen ze haar voeten in de fluwelen sloffen schoof, zei ze: 'Ik ben klaar.'

'Sla de mantel om u heen. Het is een koude nacht.' Zonder nog iets te

zeggen leidde hij haar langs de blikken van de soldaten naar de slecht

verlichte binnenpleinen. Toen ze over de ongelijke kasseien liepen, waar hier

en daar een veronachtzaamde mesthoop lag, nam hij haar bij de arm en

loodste haar om het ergste heen.

Ze had zulke hoffelijkheid niet verwacht en zijn eenvoudige voorkomend-

heid bracht tranen in haar ogen. Toen ze eindelijk voor een deur stopten en

hij haar tranen zag, sprak hij haar nog een keer vriendelijk toe. 'Verman u,

vrouwe, de Koning is niet wreed. Hij zal u niet zomaar veroordelen. Maar

vertel hem de waarheid - hij haat leugenaars.'

Hij opende de deur en gebaarde haar hem te volgen. Voorzichtig stapte

ze uit het schaduwduister het kleine auditorium in. In de haard knapperde

een vuur en langs de muren brandden verscheidene fakkels. Het was het

helderste licht dat ze sinds het vallen van de avond gezien had. Ze knipperde

met haar ogen.

Abelard Ridenau leunde over de haard, kluivend aan een kippenpoot. Hij

had de arrogante gratie van een man in de bloei van zijn leven, blakend van

gezondheid en mannelijkheid, die nog een aantal keer versterkt werd door

zijn rang. Zijn haar was goudkleurig; zelfs in het licht van het vuur glansde

het. Hijzelf had net als de vlammen een rusteloze energie die niet gemakke-

lijk in toom te houden was.

Hij keerde zich plotseling om met een reflexbeweging die gescherpt was

door de strijd. Zijn gezicht met zijn uitstekende jukbeenderen en zijn brede,

keurig geschoren kaak veranderde niet toen hij haar zag. Hij knikte Phineas

toe. 'Laat ons alleen.'

'Zoals u zegt, Majesteit.' Ze hoorde behoedzaamheid in zijn stem. Desal-

niettemin boog Phineas. Toen hij langs haar liep, glimlachte hij en nam de

mantel van haar schouders.

Abelard keek even naar haar, zei niets, gooide vervolgens het bot in het

vuur en ging zitten. Hij sloeg zijn lange benen over elkaar. 'Wat is uw naam?'

'Nydia Farhallen, Majesteit!

'U bent van adel.' Hij keek verrast toen hij haar familienaam hoorde. 'Waar

is uw familie?'

'Ik ben geboren op de lager gelegen hellingen van de Pulatchian Moun-

tains, vlak bij de zee in Fillavenya. Een jaar geleden, tijdens een aanval van

Mutanten, is mijn familie uitgeroeid en hun burcht vernietigd.'

'Zo zo. Bent u een heks?'

'Ja.' Ze keek hem recht in de ogen.

Hij trok een wenkbrauw op en zijn ogen gleden over haar lichaam naar

beneden. Ze bleven rusten op haar blote benen. Een blos kroop bij haar hals

omhoog. Edelvrouwen droegen lange rokken als blijk van hun welvaart en

positie. Alleen bedienden en boerinnen lieten zoveel zien. Ze weerstond de

behoefte haar armen over haar borsten te vouwen toen ze zijn blik over haar

lichaam omhoog zag gaan. Het vuur knapperde in de stilte en een houtblok

spleet zich in een regen van vonken.

'Beschikt u over de Magie?'

'Het staat in de boeken.'

'Kunt u haar toepassen?'

'Ja.'

Daarop boog hij zich voorover. 'U geeft het toe.'

'Het heeft toch geen zin om te liegen.' Ondanks de bravoure van haar

woorden, grepen haar handen de stof van haar rok vast en ze hoopte dat hij

niet zou zien hoe ze trilden.

Daarop glimlachte hij - een trage, berekenende glimlach die zich geleide-

lijk over zijn gezicht spreidde. 'Wat doet u in deze Provincie?'

'Ik was op weg naar u, Majesteit.'

'Waarom? Wat wilt u met mij?'

'Mijn Gelofte van Trouw aanbieden.'

'Uw gelofte? U, een vrouw? Wilt u uw leven in dienst van mij stellen?'

'Dat wil ik.'

'Waarom?'

'Er is niemand anders in Meriga die genoeg macht heeft.'

'Wat voor macht zoekt u?'

'Bescherming. Voor mij en mijn geheimen.'

'Uw geheimen. Als u echt bekend bent met de Magie, hebt u inderdaad

een machtig geheim. Hoe bent u dit aan de weet gekomen?'

'Al voor het armageddon behoedde mijn familie zoveel mogelijk klassieke

boeken voor schade tijdens de Vervolging. Ze verstopten en kopieerden ze

en de kennis werd door de ouders aan hun kinderen doorgegeven. Daarom

werden we aangevallen. De Mutanten wilden onze boeken hebben.'

Hij knikte langzaam. 'Ze hebben die naam voor zichzelf - Kinderen van

de Magie. Waarom hebben jullie haar niet gebruikt om jezelf te beschermen?

Of hebben jullie dat wel gedaan?'

'Nee, oh nee, Majesteit. De Magie is veel te gevaarlijk. We zouden het niet

gedurfd hebben. Mijn vader zou dat nooit hebben toegestaan.'

'Zelfs niet om jullie leven en jullie land te beschermen?'

'Niemand mag de Magie gebruiken - ze is te onvoorspelbaar. Ze heeft het

einde van het Oude Meriga veroorzaakt; ze mag nooit meer gebruikt worden.

Toen onze burcht afgelopen lente werd vernietigd bleven alleen mijn moeder

en  ik over, en zij was zwaargewond. Voordat ze stierf, zei ze me dat ik zoveel

mogelijk in veiligheid moest brengen en naar u toe moest gaan om u trouw

te zweren. Wie anders is sterk genoeg om dit te bewaken?'

'En de man waarvan ze zeggen dat u die vermoord hebt?'

'Hij was oud, hij kreeg een hartstilstand. Hij was sowieso gestorven; ik had

er niets mee te maken. Ik had de Magie die dag gebruikt om een vuurtje te

maken in het bos. Het was koud. Ik moest mezelf verwarmen. Maar ik zal

haar niet nog eens gebruiken.'

'Wat is dan het nut van uw gelofte aan mij? Begrijpt u wat het betekent?

Het legt ons beiden verplichtingen op - tot aan de dood. Degenen die hun

leven in dienst van mij stellen, hebben recht op mijn hulp, maar ze moeten

iets teruggeven. En u - u hebt dit geheim en u rekent erop dat ik het bewaak.

U verwacht dat ik u kleed, voed en in uw onderhoud voorzie, en wat zou u

me in ruil teruggeven? Land heb ik in overvloed, en u - u bent erg mooi - ik

zou u graag hebben, maar zelfs uw lichaam is niet genoeg.'

'Ik bied u mijn lichaam niet aan.'

Daarop trok hij zijn wenkbrauwen op en barstte in lachen uit. 'Wat hebt

u me te bieden? Duizend paarden? Vijfhonderd boogschutters? Kunt u een

zwaard optillen?'

'Ik zie de toekomst, Majesteit.'

'Wat?'

'Ik zie de toekomst.'

'Dus ik zal trouwen met een kleine, donkerharige vrouw die me drie

provincies zal geven en die me een gezonde zoon als erfgenaam van Meriga

zal schenken?'

'U spot met me, Majesteit.' Ze strekte haar handen uit en ontspande ze.

'Vrouwe, ik heb velen gehoord die hun leven in dienst van mij wilden

stellen, maar nooit iemand zo mooi of zo goed van de tongriem gesneden

als u.'

Woedend gooide ze haar hoofd naar achteren en keek langs hem heen,

net over zijn schouder, waar zijn toekomst lag. 'U vertrekt hier over vier

dagen. U laat hier iemand achter in wie u veel vertrouwen hebt en u zult

binnen drie uur na uw vertrek worden aangevallen. U zult iets heel dierbaars

verliezen in de strijd, hoewel u zelf maar licht gewond zult raken.'

Hij staarde haar aan. 'Aangevallen door wie?'

'Harleyruiters.'

'Waar zijn ze?'

'Bij de brug over het ravijn.'

'De verkenners hebben gezegd dat de weg veilig is.'

'De verkenners liegen of de Ruiters zijn nog niet gearriveerd.'

Hij leunde achterover in zijn stoel en bestudeerde haar aandachtig. De

vlammen lieten schaduwen over haar gezicht dansen. 'U zei dat u de Magie

niet gebruikt.'

'Dat is de Magie niet.'

'Hoe noemt u het dan?'

'Het is...' Ze stopte. Ze wist niet goed hoe ze iets moest uitleggen wat net

zozeer een deel van haar was als de kleur van haar haar en haar ogen. 'Wat

ik ben. Een zieneres.'

Hij bevochtigde zijn lippen. 'Maar als u de toekomst kunt zien, waarom

ging u dan naar dat dorp? U had daar kunnen sterven als ik niet toevallig

langsgekomen was. Of wist u dat ook?'

'Nee. De gave heeft beperkingen. Ik kan mijn eigen toekomst niet zien.'

'Maar u kunt de mijne wel zien.'

'Ik kan niet voorbij de momenten kijken waarop u keuzes moet maken.

Ik kan niet zien welke keuze u zult maken. Ik kan slechts zien tot aan de

keuze zelf.'

'Stel dat ik van gedachten verander over mijn vertrek?'

'Ik zal de toekomst van die keuze zien wanneer u dat doet.'

Hij verschoof in zijn stoel en overdacht haar woorden. 'Waar komt die

gave vandaan?'

'Het zit in mijn familie. Het was voor het armageddon al bij ons.'

'Al voor het armageddon. U bent inderdaad een heks.'

Haar zenuwen, gevoelig en uitgeput, knapten en haar stem brak. 'Alstu-

blieft, Majesteit, wat de priesters ook zeggen, ik ben niet slecht - ik kan een

grote steun voor u zijn - ik zweer u...'

Hij staarde naar haar uitbarsting. 'Denkt u dat ik u naar de brandstapel zal

sturen?' Hij lachte. 'Rustig maar, vrouwe. Ik zal een lichaam zo mooi als het

uwe niet verbranden.' Hij knikte naar een stoel aan de andere kant van het

vuur. 'Ga zitten. Hebt u honger? Wilt u wijn?' Hij schonk wijn uit een aarden

fles in zijn drinkbeker en gaf die aan haar. 'Drink.'

Nydia zat ongemakkelijk; ze geloofde nog niet helemaal in haar geluk.

Hij keek toe terwijl ze dronk en bood haar vervolgens een bord aan waar

nog een halve kip op lag. Haar maag knorde. Ze had de hele dag nog niet

gegeten.

Opeens voelde ze zich bijna duizelig. Haar hand trilde toen ze een stukje

vlees uit de borst wilde trekken. Speeksel vulde haar mond. Ze kauwde, slikte

en trok nog een stukje vlees los.

Abelard lachte. 'Rustig aan, vrouwe. Die vogel gaat nergens naartoe. Neem

de tijd. Ik wil dat u me alles uitlegt over deze gave, zoals u het noemt, en

alles vertelt wat u weet over de Magie.'

'De gave,' antwoordde ze tussen de hapjes door, 'keilt als een steentje over

de generaties heen en steekt willekeurig de kop op, zoals blauwe ogen of

krullend haar. Wij geloven dat onze voorouders die de pech hadden om

tijdens de Vervolgingen te leven, tenminste het geluk hadden de gave niet

te hebben.'

'Kunnen er anderen zijn?'

'Misschien. Maar de Vervolgingen duurden bijna tweehonderd jaar.'

'En toch zegt u dat dit niet de Magie is. Leg het verschil uit.'

Ze trok haar rok zo ver mogelijk over haar knieën, leunde voorover en

hield haar handen bij de vlammen. 'Wij - iedereen, zelfs u, Majesteit - zijn

indirect het resultaat van de Magie. De mensen die de Magie maakten

wilden ziekten de wereld uit helpen - en dat is ze gelukt. Iedereen die

vandaag de dag leeft is niet langer vatbaar voor de ziekten die het oude

Meriga plaagden.'

'Wat voor ziekten?'

'U hebt nooit ziekte gekend, Majesteit, maar voor het armageddon was

niemand helemaal immuun. Er waren ziekten die het hart, de maag en andere

organen wegvraten, ziekten die bloedcellen vernietigden, en de hersenen,

ziekten die niet dodelijk waren maar die veel ellende veroorzaakten. De

gebruikers van de Magie, deze wetenschappers, ontcijferden daarom de codes

in de kleinste samenstellingen van het lichaam, en de mensheid veranderde.'

Ze pauzeerde. Het vuur begon te smeulen. Abelard stond op uit zijn stoel en

gooide nog een houtblok in de haard.

'Maar er vonden andere veranderingen plaats, veranderingen die niemand

had verwacht of had kunnen voorspellen.' De vlammen sprongen op tot aan

haar vingers en ze deinsde achteruit.

'Zoals uw gave?'

'Dat was er één. De eerste verschijning van de Mutanten was een andere.

Niemand weet precies hoe of waarom ze zijn ontstaan. Maar de structuur

van de maatschappij is het meest veranderd doordat het moeilijk werd voor

vrouwen om zwanger te raken. Onze lichamen zijn niet ontvankelijk voor

het zaad. Hoewel er weinig mensen sterven als gevolg van ziekte of infectie,

worden er minder mensen geboren. Vroeger deden een man en een vrouw

elkaar plechtig de belofte hun leven met elkaar te delen, en van alle anderen

af te zien. Het werd als een ernstige zonde beschouwd om intiem te zijn met

een ander, en het was nog erger om een kind van een ander te dragen.'

'Maar als een paar geen kinderen had?'

'Voor de meesten was het moeilijker conceptie te voorkomen dan te

veroorzaken.'

'Elke man had maar één vrouw?'

'En elke vrouw maar één man. Tegenwoordig, hoeveel mannen we ook

nemen, hebben wij vrouwen al geluk als we ook maar één kind krijgen.' Ze

keek op om te zien of hij de trilling in haar stem had opgemerkt.

Hij leunde alleen maar naar achteren en ze hoorde hem zuchten. leg uit

wat de Magie is. Waar kwam die vandaan?'

'In die tijd zochten andere Magiërs naar de wetten waaraan het universum

onderworpen is.'

'Kent u deze wetten?'

'Het zijn geen wetten zoals u die kent, Majesteit. Het zijn principes,

manieren om inzicht te krijgen in de werking van het universum. Hoewel

we tijd en ruimte bijvoorbeeld als twee heel verschillende dingen ervaren,

zijn ze in feite één. Er is een - een plek als het ware, waar ruimte en tijd

samensmelten, en waar de grenzen die we tussen hen waarnemen niet

bestaan. Dit geldt ook voor de materie van deze wereld en energie. Er is een

plek waar deze twee met elkaar versmelten, waar het mogelijk is om de

fysieke wereld te veranderen door de energie van de menselijke wil.'

'Dit is de Magie.'

'Ja. Het is de gevaarlijkste Magie die er bestaat. Eén klein dingetje, zoals

de verandering van de codes in ons lichaam, had al onaangename gevolgen.

Elke keer als de grote Magie gebruikt wordt, zijn er consequenties aan

verbonden. En niemand heeft ooit een manier ontdekt om die te voorspellen

of te beheersen.'

Het licht flakkerde over zijn gezicht en zijn ogen waren in de schaduw.

Het leek alsof hij haar laatste woorden niet gehoord had. 'En hoe heeft dit

het einde veroorzaakt? Hoe werkt het?'

'De Magie bestaat uit een serie wiskundige formules en vergelijkingen.'

'Dat bedoelde de priesteres dus toen ze zei dat hun heilige geschrift hun

leert waar ze naar uit moeten kijken? Dat de antichrist een nummer heeft?'

'Ja, Majesteit, nummers, maar het is niet voldoende om simpelweg de

vergelijkingen te lezen. Je moet de formules begrijpen. De kracht die nodig

is om de Magie toe te passen wordt gegenereerd door de energie van begrip.'

'En begrijpt u het?'

'Iedereen kan het begrijpen met voldoende studie, Majesteit. Het pro-

bleem is dat dit onbegrijpelijk gevaarlijk is. Wanneer de menselijke wil zich

bemoeit met de wetmatigheden van het universum zijn de reacties propor-

tioneel aan de mate van inmenging met de inherente orde. En de orde, of

het patroon, is nooit waarneembaar geweest, laat staan begrijpelijk.'

Hij tuitte zijn lippen en de lijn tussen zijn wenkbrauwen werd dieper.

'Het is mogelijk,' ze zocht koortsachtig naar een voorbeeld, 'om een kaars

te doven door het gebruik van de vergelijkingen en de kracht van de energie

die gegenereerd wordt door mijn hersenen. Je kunt de zuurstof die nodig is

voor de vlam verspreiden tot op het punt dat de kaars niet langer branden

kan. Het is mogelijk dat je zo'n interventie niet opmerkt, omdat bij een

normale gang van zaken de kaars vanzelf zou uitgaan. Maar het is wat anders

om diezelfde kaars weer aan te steken. En ik weet niet wat de gevolgen van

die schijnbaar kleine gebeurtenis zouden zijn.'

'Maar de Magiërs - probeerden zij het niet te begrijpen?'

'Tegen de tijd dat ze beseften dat wat er om hen heen gebeurde een direct

resultaat van hun experimenten was, was het te laat. Het Oude Meriga was

een land van overvloed, maar in de nasleep van de rampen die veroorzaakt

waren door de Magie, waren er eenvoudigweg niet genoeg hulpbronnen. De

maatschappij viel gewoon uiteen.' Ze spreidde haar handen en haalde haar

schouders op.

Weer hoorde ze hem zuchten. 'Wat voor soort rampen?'

'Grote golven teisterden de oceaan en overspoelden het land. Het water-

peil steeg en dichtbevolkte gebieden kwamen onder water te staan. Er

ontstonden aardbevingen, zelfs op plekken waar nooit eerder aardbevingen

waren geweest. Bergen spleten zich en vloeibaar vuur stroomde langs de

hellingen naar beneden. Grote delen van het land verdwenen. Talloze

miljoenen stierven. Niet alleen in Meriga. Overal ter wereld.'

'En toen begonnen de Vervolgingen?'

'Iedereen die enige kennis van wiskunde of natuurkunde had werd

vermoord, totdat zelfs de priesters beseften dat het gebruik van nummers

niet helemaal geëlimineerd kon worden. Maar kijk om u heen, Majesteit. Ik

kan het de mensen die gedwongen waren om in de nasleep van de vernieti-

ging te leven niet kwalijk nemen dat ze geen vertrouwen hebben in iets wat

ook maar enigszins op de Magie lijkt.'

Hij stond op en sloop rond als een gekooid beest. 'Vertel me nog eens wat

er gaat gebeuren wanneer ik vertrek.'

'U zult hier iemand achterlaten, iemand in wie u zeer veel vertrouwen

hebt...'

'U weet niet wie?'

'Nee. Er zijn op zijn minst twee mogelijkheden; u moet nog een keuze

maken. U neemt een oude hoofdweg die langs een ravijn kronkelt en als u

een brug oversteekt zult u worden aangevallen. U zult iets zeer dierbaars

verliezen...'

'U weet niet wat?'

'Nee - het is geen mens - een bezit dat voor u veel waarde heeft en u zult

gewond raken  -  in uw nek.'

'Waar?'

'Hier.' Ze wees naar een plek in haar hals.

'Wacht hier.' Met diezelfde rusteloze gratie opende hij de deur en riep

Phineas.

'Hier ben ik, Majesteit.'

'Zijn de verkenners teruggekomen?'

'Inderdaad, Majesteit, ik was net hun rapporten aan het lezen.'

'Geef ze aan mij.' Hij deed de deur dicht, rolde de perkamentrol uit en

hield hem in het licht. 'Er is geen spoor van de Harleyruiters. Normaal

gesproken gaan ze zo laat in het jaar ook niet nog zo ver naar het noorden.'

Langzaam rolde hij de perkamentrol weer op. Ze huiverde toen ze zijn strakke

blik zag. Hij keek alsof hij tot een besluit probeerde te komen. 'We zullen

zien, vrouwe, of u de waarheid spreekt.' Hij stak zijn hand uit en ze stond

op. Zijn greep was warm rond haar koude vingers en zijn nabijheid deed haar

hart slaan in een traag, kloppend ritme dat haar van haar stuk bracht.

'Als ik gelijk heb?'

'Dan aanvaard ik uw gelofte van trouw wanneer we terugkeren naar Ahga.

Maar als u niet gelijk hebt...'

Ze keek hem aan, met opgeheven kin en fiere schouders.

'Als u niet gelijk hebt,' herhaalde hij, 'zal ik u overdragen aan de Bisschop

van Ahga en haar toestemming geven met u te doen wat zij wil.'

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk vier

 

 

 

 

 

 

De volgende dag had Phineas juist een onderhoud met de Kapitein van de

kasteelwacht, toen de Koning hem ontbood. De zon had zijn hoogste punt

bijna bereikt. De krijgslieden waren enigszins geïntimideerd toen ze de

manschappen van de Koning hun ochtendexercities zagen doen. Phineas

had daartoe het bevel gegeven, ondanks het buitensporige gebrek aan

discipline. In de koude lucht echode het gekletter van de wapens over de

vieze binnenpleinen en geleidelijk aan gingen de krijgslieden van de Senador

meedoen. Uit één of ander duister hoekje kwam de Hofmeester te voorschijn

en alsof hij door het voorbeeld werd aangespoord gaf hij de stalknechten de

opdracht de binnenpleinen schoon te maken. Phineas merkte de hernieuwde

activiteit zonder commentaar op.

'Waar kan ik de Koning vinden?' vroeg hij de jonge knecht die gefasci-

neerd naar de manoeuvres van de soldaten staarde.

'Ik geloof dat hij boven in de toren is. U vindt hem wanneer u de trap

rechts van de ridderzaal neemt en helemaal naar boven klimt.'

Hij gaf de jongen een schouderklopje, terwijl hij met de Kapitein van de

wacht sprak. 'Ik denk dat we in staat zijn u een hele goede genie-officier uit

Ahga te sturen voor de winter invalt. Ik zal het nu tegen de Koning zeggen,

Kapitein. We spreken elkaar nog wel.'

'Zoals u zegt, Kapitein.' De grijze bevelhebber slaagde erin keurig te

salueren.

Tevreden klom Phineas naar de top van de hoge toren. In de zon was het

bijna warm, maar op deze hoogte gierde de wind om de gladgeschaafde

muren. Hij trof Abelard uitkijkend over de kantelen aan. Zijn blonde haar

wapperde als manen rond zijn gezicht, zijn mantel zat vast rond zijn hals.

De wind modelleerde het kleed tegen zijn lichaam aan, waardoor de strakke

lijnen van zijn lichaam onthuld werden. Met een nors gezicht staarde hij

over het land uit, kijkend naar de mensen die de oogst binnenbrachten.

'Majesteit?'

'Als ik ze dit alleen maar kon laten zien, Phineas.' De Koning sprak zonder

zich om te draaien.

'Wat kon laten zien, Majesteit?' Hij ging naast Abelard bij de muur staan.

'Dit land - dit allemaal - wat voor fantastische dingen we voor elkaar

zouden kunnen krijgen als we mannen als Eldred van Missiluse maar konden

overtuigen van de noodzaak een eind te maken aan dat eindeloze gekibbel

en ze konden overhalen mij absoluut loyaal te zijn.' Eén hand kwam onder

de mantel vandaan.

Phineas volgde de beweging van de hand van de Koning naar de horizon,

waar de donkerpaarse bergen zich aftekenden tegen de onbewolkte hemel.

De bomen schitterden, karmozijn, saffraan en vuurrood. Op het land werden

bont geschakeerde rijen groene, bruine en vaalgele kleuren geaccentueerd

door de boeren die in helderrood en blauw gekleed gingen. Hij glimlachte.

'Ik heb deze morgen met de Kapitein van de wacht doorgebracht. Hij bedoelt

het goed, maar hij wordt oud. We zullen er goed aan doen om Everic hier

achter te laten om toezicht te houden op de verdediging.'

Abelard knikte zonder op te kijken. Hij pookte in een hoop steengruis met

de neus van een laars. 'Zie je hoe snel het gebeurt? Deze provincie staat op de

rand van chaos. De Harleyruiters vallen binnen vanuit het zuiden en westen,

de Mutanten bestoken de oostgrenzen. En Eldred wacht af. Dat weet ik zeker.'

'Wat gaat u doen?'

'Ik ben de hele morgen bij Miles geweest. Het zal me verbazen als hij in

leven blijft tot aan de Bijeenkomst - hij heeft me gevraagd zijn opvolger mee

te nemen naar Ahga en hem te laten erkennen door het Congres.'

'Doet u dat?'

'Heb ik soms een keus? Je weet dat het op zijn minst de kwestie van mijn

eigen opvolger ter sprake zal brengen in het Congres - en bij mijn moeder.

Maar ik heb onder ede beloofd te doen wat hij vraagt, dus ik moet wel.' Hij

wendde zich af van de kantelen. 'Ik wil dat je een verkenner naar het oosten

stuurt.'

'Zoals u zegt, Majesteit.'

Abelard lachte. 'Kom, hou op met dat onderdanige gedoe. Vraag me

waarom.'

'Ik nam aan dat u me dat wel zou vertellen. Ik kan geen verkenner op pad

sturen zonder hem te zeggen waar hij naar moet uitkijken.'

Abelard lachte nog harder. 'Ik wil informatie over de vrouw. Ze beweert

dat haar familienaam Farhallen is - dat hun burcht een jaar geleden vernie-

tigd is tijdens een aanval van de Mutanten. Hij stond op de lagere berghel-

lingen van de Pulatchian Mountains, vlak bij de zee in Fillavenya. Ik wil

weten of ze de waarheid spreekt, en ik wil alles over de familie weten.'

'Neemt u haar mee naar Ahga?'

'Kijk niet zo nors, Phineas. Je dacht toch niet dat ik haar naar het dorp zou

terugsturen, hè?'

Phineas zuchtte. Hij was gisteravond niet verbaasd geweest toen Abelard

uit het auditorium te voorschijn was gekomen, een kamer voor de vrouw

liet klaarmaken en een bediende liet roepen om voor haar te zorgen. Tegen

die tijd waren de priesteres en de Mayher gelukkig naar hun eigen kamers

gebracht, zodat ze de Koning niet luid hoorden verkondigen dat de vrouw

onschuldig was. Het verbaasde hem alleen dat ze niet het bed van de Koning

deelde. 'Abelard, ik maak me alleen zorgen...'

'Religie is iets voor vrouwen en het gewone volk. Je verraadt je wortels. Ik

heb je nooit eerder als een bijgelovige boer horen spreken.'

Phineas haalde zijn schouders op. 'Het is niks voor u om macht te

onderschatten - vooral, uw moeder kennende, de macht van een vrouw. Als

de Bisschop van Ahga hier lucht van krijgt en de vrouwen uit de stad het

nieuws verspreiden, is het best mogelijk dat uw soldaten niet zullen vechten.

Misschien loopt u zelfs het risico dat er een poging wordt gedaan u van uw

troon te stoten. Er zijn zelfs Senadors, zoals Missiluse, die zullen proberen

het Congres tegen u op te zetten.'

Abelard fronste. 'De Bisschop hoeft het niet te weten.'

'Misschien niet. Welke reden zult u geven voor de aanwezigheid van de

vrouw?'

'Haar verhaal is geloofwaardig.'

'Akkoord. Abelard, ik wil uw beoordelingsvermogen niet in twijfel trek-

ken. Ik ben alleen bezorgd...'

'Dat moet je ook zijn. Over andere zaken. Denk je dat Eldred een verbond

heeft gesloten met de Harleys?'

'Het begint er wel naar uit te zien. Dit kasteel alleen is al een oorlog waard,

om nog maar te zwijgen over de valleien die het beschermt.'

'Je advies?'

'Op zijn minst moeten we Everic hier achterlaten om toe te zien op het

garnizoen en we moeten versterking vanuit Ahga sturen. Ik wil dat ze hier

voor de winter geïnstalleerd zijn. En ik heb ze ook een hele goede genie-

officier beloofd. De muren zijn nog niet in slechte conditie, maar de

buitenste verdedigingswerken moeten versterkt worden. Ik denk dat we

voorbereid moeten zijn op een aanval als in de lente het mooie weer

aanbreekt, indien Eldred een verbond heeft gesloten met de Harleys.'

'Weet je, het versterken van dit garnizoen met onze eigen troepen zal me

niet erg populair maken bij een aantal lords.'

Phineas haalde opnieuw zijn schouders op. 'Misschien niet. Maar het zal

duidelijk maken wie we kunnen vertrouwen en voor wie we moeten uitkij-

ken.'

'Eldred of een aantal andere ontevreden lieden in het Congres kunnen dit

gebruiken als een excuus om de macht van de troon in te perken.'

'Maar als we niets doen, kunt u de provincie tijdens de volgende Bijeen-

komst net zo goed verdelen.'

Abelard glimlachte en sloeg een hand op Phineas schouder. 'Weet je, ik

overwoog even om jou hier achter te laten. Maar ik denk dat ik je tijdens

deze Bijeenkomst meer dan ooit nodig zal hebben.'

'Ik sta tot uw beschikking, Majesteit.'

'Zelfs als ik om ga met een heks?'

'Zolang ik maar niet met haar hoef om te gaan.' Phineas beantwoordde

de grijns van de Koning.

'Kom. Ik wil de verdedigingswerken zelf gaan bekijken. Ik zal er maar niet

op rekenen dat Missiluse de Bijeenkomst vergeet, als hij dacht dat Ithan Ford

voor het oprapen lag.'

 

Ze vertrokken drie dagen later toen de zon boven de heuvels in de verte

opkwam. De Senador verzwakte snel. Phineas twijfelde er niet aan dat de

jongen die met hen meereed snel tot nieuwe Senador benoemd zou worden.

Volgens hem had de jonge Miles redelijk wat in zijn mars, hoewel hij iets

fijner gebouwd was dan andere jongens en zijn donkere, krullende haar

glansde als dat van een meisje. Hij reed op een prachtige zwarte merrie met

een witte ster op haar voorhoofd, en zijn kleren waren met veel zorg versierd

met fijn borduursel. Hij verraadde alleen zijn gevoelens toen ze de ophaal-

brug overstaken en hij niet omkeek toen hij zijn moeder voor de laatste keer

zijn naam hoorde roepen. Phineas vroeg zich af wat de zonen van de Koning

van hem zouden denken.

Nydia Farhallen zat ongedwongen op de middelgrote ruin die haar gege-

ven was. Ze was een ervaren ruiter. Ze droeg gemakkelijke, grijze reiskleren

en haar haar was opgestoken, zoals het hoorde, onder een wit kapje. Haar

blik was afstandelijk, hoewel Phineas het gevoel had dat haar ogen, zo donker

dat ze rond haar pupillen paars waren, niets misten. Hij kon niet ontkennen

dat haar schoonheid hem intrigeerde, want zijn lichaam had op haar

gereageerd vanaf het moment dat hij het kleed van haar gezicht getrokken

had.

Hij had de verkenner twee dagen eerder naar het oosten gestuurd, maar

Phineas was er ten volle van overtuigd dat haar verhaal na het nauwkeurige

onderzoek zou blijven staan. Hij twijfelde niet aan haar adellijke bloed.

Voor Phineas was het niet haar schoonheid die haar afkomst verraadde,

hoewel die haar zeker onderscheidde van minder mooie vrouwen. Het was

niet eens de simpele gratie die haar bewegingen kenmerkte. Het was een

meer subtiele eigenschap die ze deelde met Abelard. Phineas keek naar haar

terwijl de compagnie in een snel tempo over de hoofdweg reed die uit Ithan

leidde, en hij probeerde te definiëren wat die eigenschap was.

Ze kon niet gekarakteriseerd worden als hooghartigheid, want zelfs Abe-

lard was maar heel zelden hooghartig. Het was eerder een kwestie van -

Phineas zocht naar het juiste woord. Overwicht, besloot hij. Wanneer ze

sprak - tegen een kamenier, een stalknecht, zelfs tegen hem - was ze er zeker

van dat er naar haar woorden zou worden geluisterd, dat haar verzoek zou

worden ingewilligd. Abelard had diezelfde zekerheid. Hij wist dat hij het zelf

ook had, maar Phineas zag in dat hij het had aangeleerd. Of misschien was

verdiend een beter woord.

Zijn oog viel op de Koning. Abelard had graag willen vertrekken. Hij

hoopte ten noorden van Ahga nog een keer te kunnen jagen voor de

Bijeenkomst van het Congres begon op de eerste Vember. Daarna zou het

tijd zijn voor het Hof van Beroep en dan zou het weer inmiddels te slecht

zijn om hem in staat te stellen te gaan jagen, zelfs als hij er dan misschien

de tijd voor zou hebben. Phineas keek van de Koning naar Nydia en terug.

Abelard maakte geen geheim van zijn verlangen naar de vrouw. Lichamelijk

vulden ze elkaar aan. Maar Phineas had elke keer als hij naar haar keek een

onverklaarbaar bang voorgevoel, alsof haar schoonheid, als een roos, een

doorn zou kunnen verbergen. Hij vroeg zich af of hij in staat zou zijn de

Koning te beschermen voor hetgeen de toekomst in petto had.

Minder dan drie uur verwijderd van de burcht, op een smal stuk van de

vervallen hoofdweg waar een oude brug de bedding van een oude rivier

overspande, brak vanaf de rotsachtige uitsteeksels een lang, doordringend

gejammer uit. De soldaten kwamen tot stilstand, gingen bij elkaar in een

kringetje staan, staarden naar boven en strekten hun nek om te zien waar

het geluid vandaan kwam. De schreeuw werd hervat totdat het hele gebied

met echo's gevuld was. 'Harleyruiters!' brulde Phineas en hij trok zijn

slagzwaard. 'Compagnie, te wapen!'

Hij had de woorden nauwelijks uitgesproken, toen de aanvallers met

huiveringwekkende kreten van de steile hellingen van het smalle ravijn naar

beneden raasden, op hun kortbenige, harige pony's. Het geschreeuw was

oorverdovend. 'De vrouw...' riep Phineas, 'Emri, Bilyim, let op de vrouw -

bewaak de jongen!' Een slagzwaard met een kling van anderhalve meter lang

kwam vlak bij zijn flank neer. Phineas draaide zijn paard rond, richtte zijn

zwaard op en sloeg het op de nek van een Harleyruiter. Toen de teugels

verslapten, steigerde de pony. Hij gaf het dier een klap tegen de romp met

de platte kant van zijn zwaard, het hinnikte en maakte zich los uit het

strijdgewoel. De onthoofde ruiter zakte in elkaar en gleed langs een flank

van het dier op de grond.

Plotseling voelde hij een steek door zijn rug heen gaan. Hij draaide zich

om in het zadel en zwaaide naar de vijand achter hem. Zelfs in de kou, die

abnormaal was voor het seizoen, droeg de Ruiter slechts een zwarte leren

kniebroek en een vest met een bontkraag. De bandiet blokkeerde zijn kling

en wierp Phineas een vuile glimlach toe. Er ontbraken tanden in zijn mond.

Toen maakte hij weer een slingerbeweging. De kracht van de klap trilde door

zijn arm heen. Met dodelijke precisie schoof Phineas de rand van zijn zwaard

langs de langste zijde van het wapen van zijn tegenstander. Hij rook de

stinkende, vettige geur van het ongewassen lichaam van de Harley. Met één

snelle beweging doorboorde hij zijn hals. De dikke zilveren kettingen om de

nek en om het middel van de bandiet trilden en klingelden toen hij in elkaar

zakte.

De paarden slaakten hun eigen strijdkreten en stapten nerveus ter zijde

toen de geur van bloed hun neusgaten bereikte. Overal rondom Phineas

kletterde metaal tegen metaal terwijl zijn soldaten en de Ruiters op het smalle

wegdek vochten. Vanuit zijn ooghoek zag hij dat de Koning viel. Phineas

spoorde zijn paard naar voren en snelde naar hem toe, juist op tijd om de

ruiter die zijn bijl boven Abelard geheven hield een dodelijke klap te geven.

Terwijl de ruiter viel, trof zijn bijl de hengst van de Koning met een laatste

klap in de hals.

Abelard zwaaide met zijn slagzwaard boven zijn hoofd. Een reusachtige

Harleyruiter ging voor hem staan, zijn gezicht vertrokken van woede onder

zijn lange baard. De Koning vloekte luid en met één indrukwekkende slag

rolde er nog een hoofd de wal af.

Phineas priemende blik viel op de jongen. Zijn bewaker lag met zijn

gezicht in de modder en Miles sloeg om zich heen met een kort, zilveren

zwaard dat meer een sierstuk dan een wapen was. Zijn merrie, in de war

gebracht door de geluiden en geuren van de veldslag, steigerde naar voren

en naar achteren en de jongen trok wanhopig aan de teugels.

Phineas pakte een boog op en plaatste een pijl achter het koord, vertrek-

kend van de pijn in zijn rug toen hij zijn arm terugtrok. Hij schoot de pijl af.

Hij landde met een plof in de rug van één van de Ruiters die op het punt

stonden de jongen van zijn zadel te trekken. Phineas spande nog een boog

en deze keer viel een andere Ruiter krijsend neer. De ijzeren punt stond in

zijn voorhoofd. De jongen zakte in zijn zadel in elkaar, zijn gezicht bleekgrijs.

Zijn aandacht werd getrokken door een bultige figuur in lompen, die van

de rug van één van de pony's zonder berijder gleed. Hij strompelde uit het

strijdgewoel naar de kant van de weg, waar hij neerhurkte onder een

rotsachtig uitsteeksel.

Phineas had slechts tijd om hem een wantrouwige blik toe te werpen

voordat een andere bandiet op hem afstormde, zwaaiend met een stalen

ketting met daaraan een bal die van spijkers voorzien was.

De spijkers beten in het leren onderarmstuk op zijn voorarm, en bijna als

reflex haalde Phineas zijn dolk met zijn linkerhand te voorschijn. Hij stak

opwaarts en bewerkte de dij van de bandiet. De Harley vloekte luid en trok

zo abrupt aan de teugels van de pony dat het dier steigerde. Nu de aandacht

van de bandiet was afgeleid, wierp Phineas de dolk. Het lemmet verdween

tot aan het heft in de zij van de bandiet. Met een verbaasde blik en een kreun

viel de Harley in een verfrommeld hoopje op de grond.

Phineas hurkte nog een keer in gevechtshouding. Hij cirkelde rond totdat

hij zich realiseerde dat alle Harleyruiters dood of stervende waren, of de steile

wal waren opgereden. Phineas gaf kortaf de opdracht om de lichamen van

de brug af te gooien zodat ze van de steile zijkanten van het rotsachtige,

smalle ravijn zouden rollen. De aaseters zouden hun botten schoonpikken.

De twee dode soldaten van de Koninklijke Garde werden over hun rijdieren

gelegd. Terwijl hij zijn kling schoonveegde aan een pol onkruid die door het

wegdek heen groeide, hoorde hij Abelard zijn naam zeggen en hij rechtte

zich toen de Koning naderde.

'Majesteit.'

'De verkenners hebben hier geen tekenen van gezien?'

'Ze hebben het me in elk geval niet gerapporteerd, Majesteit.'

Abelard knikte kort. Vanuit zijn ooghoek zag Phineas de in lompen

gehulde figuur uit zijn schuilplaats onder de uitspringende rand van de rots

stuiven en snel over de stoffige weg naar Nydia lopen. Ze zat bleek maar

beheerst op haar paard.

'Jij daar,' schreeuwde hij, en één van de bewakers, gealarmeerd door de

schreeuw, greep de haveloze vorm in de kraag en schudde hem door elkaar.

Zijn kap viel van zijn gezicht en hij richtte zijn terracotta gelaat op naar

de soldaat die hem vasthield. 'Agh!' De man deed een stap naar achter met

een grimas van afgrijzen. 'Het is een Mutant, Kapitein!'

Phineas wisselde geschokt een blik met Abelard. Terwijl de twee mannen

toesnelden, sloeg de vierkante figuur zijn mantel open om zijn afwijkende

vorm verder te onthullen. Aan de schouders van zijn krachtige hoofdarmen,

bungelde licht golvend een tweede paar armen, met aanhangsels niet groter

dan die van een kind. De ogen waren donker in een gezicht dat verminkt

was met tekens van zijn stam en vanuit het centrum van zijn voorhoofd

staarde een derde oog, onbeweeglijk en blind.

Phineas onderdrukte een huivering en Nydia trok aan de teugels van haar

rijdier. Het dier reageerde door een aantal passen naar achteren te doen.

Abelard beantwoordde de starende blik van de Mutant. 'Wat doe je hier,

Mutant?'

De Mutant boog zijn hoofd, een vreemd, onderdanig gebaar. 'Geen kwaad,

Majesteit, geen kwaad.' Zijn uitspraak was krassend en gutturaal, zijn dialect

nauwelijks herkenbaar. 'Vonden me in de heuvels, de bandieten - ik zocht

de vrouw.'

Abelard keek van de Mutant naar Nydia. Haar gezicht was lijkbleek. 'En

wat betekent deze vrouw voor jou, Mutant?'

'Breng haar cadeau van de Kinderen.'

'Wat voor cadeau? Waarom?'

De Mutant boog zijn hoofd weer en de kleine armpjes bewogen kramp-

achtig in een reflex. 'Reparatie, dat is het. Groot kwaad gedaan - komt nooit

meer goed. We geven wat we kunnen.'

Abelard fronste argwanend en Phineas wipte van de ene voet op de andere.

Nydia zag er verslagen uit. 'Geef het aan mij.' De Koning stak zijn hand uit.

De Mutant haalde een pakje onder zijn kleren vandaan. Het was gewikkeld

in een dierenvel en vastgebonden met een uitgerekte darm. 'Alleen voor

vrouw is het. Alleen vrouw moet het hebben.'

Zwijgend gaf Abelard het pakje aan Nydia die haar hoofd schudde en

weigerde het aan te pakken.

De Mutant stapte naar voren en zou haar hebben aangeraakt als de

bewaker hem daar niet van weerhouden had. 'Zeg dat u het aanneemt,

vrouwe. Zeg dat u het vergeeft. Zeg dat u het vergeet.'

Abelard knikte Nydia toe. 'Zal ik het openen, vrouwe?'

Ze knikte zwijgend.

De Koning maakte de dunne, uitgerekte darmen los en scheurde het zachte

dierenvel open. Er kwam een blad te voorschijn, de rand bruin en verdord,

het centrum geel en groen gespikkeld. 'Wat betekent dit?' Hij keek naar de

Mutant. 'Wat voor soort cadeau is dit?'

'Groot kwaad gedaan, niets kan het ooit goedmaken. We hebben alles

gedaan wat we konden.'

Nydia beefde hevig.

De Mutant keek naar haar op. Phineas zag duidelijk verdriet en berouw

in de lijnen van zijn misvormde gezicht. 'In hemelsnaam, vrouwe, neem het

aan...' Hij zou haar hebben aangeraakt, maar zijn bewaker trok hem bij haar

vandaan.

'Blijf uit de buurt van de vrouw,' gromde de bewaker.

Phineas wierp de bewaker een blik toe die hem deed zwijgen. Er was hier

meer aan de hand dan hij begreep en ze zouden niets te weten komen door

de ellendige figuur slecht te behandelen.

Nydia strekte haar hand uit. Haar hand trilde hevig toen haar vingers zich

sloten om het blad. Ze hield het even vast en verpulverde het toen. Ze liet

de stukjes als stof door haar vingers glijden. Haar uitdrukking deed Phineas

denken aan de gezichten van vrouwen die hun kinderen verloren hadden,

want een onverdraaglijk verdriet stond gegroefd in de lijnen van haar gezicht

en toen ze sprak was haar stem zo koud als de wind en zo hard als de stenen

op de weg. 'Ik wil niets van jouw volk hebben. Nooit.'

'Zal ik hem wegsturen, Majesteit?' vroeg de bewaker.

'Wat wil je nog meer van ons? zei de Koning.

De Mutant schudde zijn zware hoofd en onverwacht kreeg Phineas

medelijden met het lelijke ding en de pathetische offergave die Nydia zo

hartgrondig had afgeslagen. 'Niets meer te doen, Majesteit. Terug naar huis,

naar de heuvels, naar de rotsen.'

De Koning maakte een korte beweging met zijn hoofd naar de bewaker

en met een vloek sleurde de bewaker de Mutant naar de openbare weg. Hij

duwde hem weg en riep luid: 'Scheer je weg, vuile hond.'

Abelard stak zijn hand uit naar Nydia en tilde haar uit het zadel. Hij ge-

baarde haar hem te vergezellen. Samen liepen ze naar Abelards gevallen paard.

'U zei dat ik iets heel dierbaars verliezen zou, vrouwe,' zei hij. 'Ik zie dat

u de waarheid gesproken hebt. Ik wou dat ik uw waarschuwing serieuzer

genomen had.'

'Het spijt me, Majesteit.' Ze sprak met een zwakke, fluisterende stem.

Abelard wenkte Phineas. 'Vertel ons, vrouwe. Is de weg naar Ahga veilig?'

Ze gooide haar hoofd iets naar achteren en staarde in de verte net achter

hen. 'De weg is veilig.'

'En de Harleyruiters?'

'Ik zie ze niet meer.'

De Koning raakte een kleine wond in zijn hals aan, slechts een sneetje,

waar een dun straaltje bloed uit liep. Hij keek naar de vlek op zijn vingers

en draaide zich abrupt om.

Ze keek op naar Phineas en zijn nekharen gingen overeind staan. Een

huivering die hij niet begreep ging over zijn rug. Hij rechtte zijn schouders,

probeerde zijn reactie van zich af te zetten. 'Maakt u zich niet ongerust,

vrouwe. Dat paard heeft hij al sinds het een veulen was en hij heeft het de

laatste jaren voor zijn koningschap zelf getraind. Het is onwaarschijnlijk dat

hij er nog één kan trainen, en...'

Ze haalde haar schouders op. 'Hij heeft er zelf voor gekozen.'

Hij herkende een zekere treurigheid in haar en in hem vocht het instinct

om te beschermen met een sterke behoefte weg te lopen. 'Vrouwe, voor uw

eigen bestwil moet u weten dat hij een goed mens is, maar hij is in de eerste

plaats Koning, in alles wat hij doet. Hij heeft één doel - het koninkrijk

beschermen en de Unie versterken. Dat is het enige waar hij voor leeft.'

'En u?' Haar ogen waren ondoorgrondelijk. 'Waar leeft u voor, Lord

Phineas?'

'Ik ben geen lord, vrouwe. Mijn rang is Kapitein.'

'Maar dat wordt u wel.' Ze wendde zich af met een diepe frons. Een bijna

misselijk makend voorgevoel slingerde zichzelf als een slang om Phineas

maag. Hij legde een hand op haar arm.

'Ik leef voor mijn Koning, vrouwe.'

'Ja, Kapitein Phineas. Ik zie dat u dat doet.' Zonder een woord liep ze terug

naar haar rijdier.

Verdoofd begon Phineas te piekeren totdat Abelards stem zijn gedachten

onderbrak. 'Kom, Phineas, je bent gewond. We stoppen bij het garnizoen bij

Rivenedge. Ik was van plan erdoorheen te trekken, maar we zullen daar

overnachten. Kun je rijden?'

Phineas negeerde de vraag. Hij greep de arm van de Koning. 'Abelard, wat

is dat voor een vrouw?' siste hij.

Abelard glimlachte gereserveerd. 'Ik denk dat ze me heel goed van pas zal

komen.'

'En dat gedoe met de Mutant?' Zijn rug begon pijn te doen.

Abelard keek hem plotseling bezorgd aan. 'Draai je eens om. Doe je tunica

uit - Jerald, breng die kist hiernaartoe.'

Phineas huiverde toen hij de met bloed doordrenkte tunica van zijn rug

trok. De snijdende wind was minstens zo pijnlijk als het spul dat Abelard op

de wond smeerde. 'Hoe erg is het?' vroeg de Kapitein, tussen opeengeklemde

tanden van zowel pijn als kou door.

'Je kunt een nieuw litteken aan je verzameling toevoegen.' De Koning

wond repen verband om de wond en vervolgens hielp hij Phineas zich weer

in de tunica te worstelen.

Phineas sloeg zijn mantel over zijn schouder en kromp weer ineen van

pijn toen hij zijn zwaard in de schede stak. 'Abelard.' Zijn toon was ongewoon

dwingend. 'Wie is deze vrouw? Wat is zij?'

De ogen van de Koning waren kalm. 'Wacht tot we in Ahga zijn, vriend.

Dan zal ik het je uitleggen.' Hij gebaarde de jongen te komen. 'Miles, Kapitein

Phineas heeft een rijdier nodig. Kun je de jouwe delen tot we Rivenedge

bereiken?'

Het gezicht van de jongen was wit, zijn lippen verbleekt en blauw. 'Zoals

u zegt, Majesteit.'

Toen hij achter Miles in het zadel sprong, voelde Phineas de spanning in

de jonge rug en schouders. 'Was dit uw eerste veldslag, Edelachtbare?'

'Ja, Kapitein.' Zijn tanden waren opeengeklemd.

'Je hebt het goed gedaan. Je vader zou trots op je zijn geweest.' Miles keek

met tranen in zijn ogen op. Phineas glimlachte even naar hem en trok aan

de teugels, alsof hij het niet opmerkte. Met een klein zuchtje leunde de

jongen tegen zijn borst aan, terwijl ze voorzichtig naar het garnizoen bij

Rivenedge reden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk vijf

 

 

 

 

 

 

Nydia maakte zich klein tegen een gewelfde pilaar van glad, wit marmer en

keek toe, overweldigd door de georganiseerde chaos om haar heen. De

ridderzaal van Kasteel Ahga, de zetel van de Ridenaus en al meer dan

vijfhonderd jaar hun centrale domein, bood op zijn minst aan twee- of

driehonderd mensen plaats. Ze had in haar hele leven nog nooit zoveel

mensen onder één dak gezien. De dissonante noten van de muzikanten op

de hoger gelegen mezzanine, die hun instrumenten stemden ter voorberei-

ding van het entertainment van die avond, filterden door het zachte gemom-

pel van de menigte. Overal om haar heen steeg het geluid van stemmen en

gelach als een crescendo langs de muren omhoog. Hier en daar bedekte een

toekomstbeeld het gezicht van iemand anders, waardoor er een onontwar-

baar kluwen met het heden ontstond.

Bedienden snelden langs, balancerend met bladen op verraderlijk onze-

kere handen, terwijl het prominente gezelschap zich statig door de ruimte

bewoog. De meeste mannen droegen de vaalbruine tunica van hun solda-

tenpak; de vrouwen lange, wollen jurken, heldergeel, groen en blauw ge-

verfd. Ze begroetten elkaar terwijl ze een plekje aan de lange houten tafels

zochten. Terwijl de menigte zich splitste, ving Nydia glimpen op van de

duurdere rode en paarse kleding, met kanten randjes en contrasterende

patronen die geborduurd waren met zwarte, goud- en zilverdraad.

Kinderen schoten tussen de mensenmassa door en werden zoals gewoon-

lijk door een ieder lankmoedig behandeld - zelfs door degenen die probeer-

den ze bij zich te houden. Nydia zag hoe een klein, mager jongetje tegen een

vrouw aan botste die een mand vol brood droeg. Behalve een standje kreeg

hij ook een stuk van het zoete brood, dat nog warm was van de oven.

Nydia herkende niemand, zelfs Vrouwe Mara niet, de Vrouwe des Huizes,

die vriendelijk maar afwezig was geweest toen ze elkaar die ochtend hadden

ontmoet. Nydia was onaangenaam verrast door de verschijning van de

vrouw. Meestal was de Vrouwe des Huizes van een adellijke familie niet

alleen de kasteelvrouwe, maar ook de echtgenote of gezellin van de lord van

de burcht. Maar Mara was een mollige, oudere vrouw, ouder dan de moeder

van Abelard.

Ze had een kamer voor Nydia gevonden in een van de hoge torens. Ze had

warm water gestuurd en schone kleren, en een kleermaker de opdracht

gegeven haar van dienst te zijn. Maar verder, op de waarderende blikken van

de mannen na, werd ze door iedereen genegeerd. Ze had een beetje hoofd-

pijn. De door elkaar lopende patronen die voor haar ogen zwommen putten

haar uit. Ze probeerde haar blik gefixeerd te houden op de antieke architec-

tuur die van voor het armageddon dateerde. De oorspronkelijke functie was

onmogelijk te achterhalen, maar Nydia wist genoeg van het Oude Meriga

om te kunnen raden dat dit niet als feestzaal was gebouwd. In de tussenlig-

gende eeuwen was de zaal aangepast aan de eisen van het heden. De

ouderwetse ramen, met ruiten in de vorm van een gewelf, rezen nog steeds

bijna tot aan het dak. Golvende panelen waren hier en daar de stille getuigen

van reparaties die gedaan waren in een tijdperk waarin men minder nauw-

gezet was. Grote haarden, zo hoog dat een man erin kon staan, waren op

regelmatige afstand van elkaar in de muur geplaatst. De houtblokken die het

knapperende vuur voedden waren zo groot als jonge bomen.

Boven haar golfden witte en paarse draperieën van zijde in de luchtstro-

men en de tocht. Helemaal aan het eind was een estrade die loodrecht op de

rest van de tafels stond, gedrapeerd in de koninklijke kleuren, wit en blauw.

Aan de muur achter de tafel, boven de plaats van de Koning in het midden,

reflecteerde het gouden wapen van de Ridenaus, een adelaar die een vlag in

zijn snavel hield, het licht van de honderden fakkels. Nydia's aandacht werd

getrokken door de letters op de vlag, en terwijl de menigte zich langs haar

heen wurmde, tuurde ze door haar wimpers naar de verbleekte letters.

'Vertrouwen zal afmaken wat hoop aanvangt,' zei een stem in haar oor.

Nydia draaide zich om en zag een meisje van een jaar of zestien dat naar haar

glimlachte. 'Dat zegt de adelaar. Of zei, vroeger. Het schijnt ons Ridenaus te

inspireren wanneer we geconfronteerd worden met een nederlaag.'

Opgelucht dat ze zich op iemand kon richten, hief Nydia haar hoofd op.

'Ons Ridenaus?'

'Ik ben Tavia,' zei het meisje en ze stak haar hand uit. 'U bent de vrouw

die Vader vanmorgen met zich meebracht.'

Nydia pakte de uitgestoken hand en glimlachte naar het open en vriende-

lijke gezicht voor haar. 'Hoe herkende je me in deze massa?'

'Oh, het is gemakkelijk degenen eruit te pikken die hier niet aan gewend

zijn. Dat is niemand in het begin. Sommige Senadors zien eruit alsof ze een

pad door de menigte zouden willen hakken. Kom op, laten we een zitplaats

zoeken.' Ze liep naar voren, deed twee stappen en stommelde naar achteren,

alsof ze teruggetrokken werd. 'Jessie, ben jij dat?' Achter haar rok kwam een

kind van vier of vijf jaar verlegen te voorschijn. 'Daar ben je!' Tavia stak haar

armen uit en het kind sprong erin en klemde haar benen om het middel van

het oudere meisje. 'Dit is mijn zusje, Jesselyn. Ze is vier jaar. Zeg deze vrouw

eens gedag, Jess. Vader heeft haar hier gebracht om bij ons te komen wonen.'

Een scheut van pijn deed Nydia haar ogen neerslaan toen het donkerharige

kind zich in de armen van haar zuster nestelde. 'Hallo, Jesselyn,' zei ze

zachtjes. Ze stak aarzelend haar hand uit om de donkere krullen van het kind,

die bijna tot haar taille kwamen, te strelen.

'Waar is je lint, Jessie?' Tavia liep nog eens naar voren.

'Verloren,' was het zachte antwoord.

'Maakt niet uit. Je mag naast me zitten als je belooft niet te morsen. Kom,

vrouwe. Als u wacht tot het minder druk is, zullen er alleen nog botten over

zijn.'

Nydia volgde Tavia over de grote vloer terwijl ze kundig door de menigte

heen laveerde. Een galmend gejuich ging op toen ze plaatsen aan één van

de lange tafels vlak bij de estrade vonden. 'Dat is Vader,' zei Tavia. 'Nu

brengen ze het vlees. Hier, dit is goed. We kunnen vanaf hier alles bekijken.'

Nydia's aandacht richtte zich op de estrade, waar een pas geschoren

Abelard Ridenau, zijn blonde haar nog vochtig van een bad en gekleed in

een groene tunica die rijkelijk versierd was met zwart borduursel, naar zijn

plek ging. Hij werd gevolgd door Phineas, een aantal Senadors en hun

echtgenotes of gezellinnen. Nydia herkende de jonge Miles van Ithan Ford

en achter Miles de moeder van de Koning, Vrouwe Agara, die ze die morgen

bij hun aankomst eventjes ontmoet had.

Nydia zag hoe de vrouw op de ereplaats naast haar zoon ging zitten. Zij

was ook lang en fors gebouwd, maar Abelard was gespierd en zijn moeder

was bijna skeletachtig dun. Zijn gezicht, met zijn scherpe gelaatstrekken,

droeg enigszins haar stempel, maar haar wangen waren ingevallen en ze had

wallen onder haar ogen. Haar mond had dunne lippen en haar neus stak uit.

Haar haar, eens waarschijnlijk net zo glanzend blond als dat van haar zoon,

had de kleur van het staal van zijn slagzwaard. Nydia kromp ineen toen de

kille, priemende ogen het gezelschap afspeurden. Een korte blik in de

toekomst van de vrouw had haar in verwarring gebracht toen ze elkaar

ontmoetten: Nydia had duidelijk de heftige ruzie tussen moeder en zoon

gezien die minder dan een uur na hun aankomst uitgebarsten was.

Toen de Koning zat, trok Tavia Nydia naast zich op de bank. Ook de rest

van het gezelschap ging zitten en Tavia zwaaide toen haar vaders ogen de

ruimte aftastten. De Koning glimlachte breed naar zijn dochter en trok een

wenkbrauw op als groet toen hij Nydia herkende. 'Zwaaien, Jessie,' riep

Tavia. 'Zwaai naar papa!'

Veilig in de schoot van haar zuster, sprong Jesselyn op en zwaaide,

waardoor een bediende zijn dienblad bijna in de schoot van een vrouw naast

haar liet vallen. 'Ooh, voorzichtig, Jessie. Vergeef het mij, vrouwe, normaal

gesproken is ze niet zo enthousiast.'

Nydia glimlachte treurig. 'Ik ben gewend aan kinderen.'

Tavia drukte een kus op het hoofd van het kleine meisje en schepte vlees

en groenten op uit een schaal die de bediende voor hen op tafel had gezet.

'Dit ziet er goed uit. Neem wat u wilt, vrouwe. Er is genoeg om de hele stad

te eten te geven. Hebt u een kind?'

'Ik had er één.' Nydia wendde haar gezicht af.

'Oh. Oh, het spijt me - het was niet mijn bedoeling...'

Nydia zuchtte. 'Het geeft niet. Je kon het niet weten.'

'Trekt u zich niets van mij en mijn vragen aan. U hoeft geen antwoord te

geven als u dat niet wilt. Haggy Aggie zegt dat ik te veel praat, en misschien

is dat zo, maar ik bespioneer mensen in elk geval niet...' Ze stopte toen

Jesselyn een stuk brood probeerde te pakken.

'Haggy Aggie?'

Tavia keek schaapachtig. 'Ik zou haar niet zo moeten noemen. Ik bedoel

mijn grootmoeder, Vrouwe Agara, die naast Vader zit. Maar ze spioneert wel.

En ze heeft allerlei mensen die voor haar spioneren. Kijk, ziet u die vrouw

daar - iets verder weg, die die maïskolf eet? Ze heeft de leiding over het

wasgoed. Ze zorgt ervoor dat Grootmoeder eerder weet dat je zwanger bent

dan jij zelf - en al het andere wat Grootmoeder over je weten wil. Geloof me,

als u een geheim hebt, zult u het niet lang voor die twee verborgen kunnen

houden.'

Nydia kauwde en slikte voorzichtig. 'Oh?' Een vinger van angst trok een

koud pad over haar ruggengraat.

'Binnen een week weten ze alles van u. Als u tenminste discreet bent.'

Nydia keek op naar de estrade waar Agara Abelard bezitterig op de arm

klopte. Op deze afstand was het moeilijk om te zien of hij verveeld of vol

eerbied was.

'Het is verstandig om voor haar uit te kijken, vrouwe. Dat doet iedereen.

Zij is de reden dat Vader onze moeders hier niet wil hebben.'

'Wat bedoel je? De moeders van wie?'

'Van ons kinderen. Jessy's moeder woont in de stad. Mijn moeder stierf

bij mijn geboorte. De anderen - ach, dat waren allemaal dienstmeisjes of

boerenmeisjes van het platteland, maar niemand zou een leven hier met

Haggy Aggie kunnen verdragen. Vader heeft tien kinderen, tot dusver, en de

enigen van wie de moeder niet uit het gewone volk kwam zijn - ziet u die

twee kleine jongetjes daar? Dat zijn Aman en Alex. Ze zijn de jongsten en

Grootmoeder verafgoodt ze. Ze zijn haar lievelingetjes. Ze wil dat Vader één

van hen tot zijn opvolger benoemt. Maar dat doet hij niet - alleen de zoon

van zijn Koningin, zegt hij; en toen Rabica stierf betekende dat dus het einde.

Dus nu is Vader op zoek naar een nieuwe kandidate...' Ze hield op met praten

en wierp Nydia een speculatieve blik toe.

Nydia lachte ongemakkelijk. 'Oh, nee, je moet niet denken - ik bied je

vader geen enkel politiek voordeel.' Ze tuurde over de hoofden van het

gezelschap heen om de twee kleine, tengere jongetjes te kunnen zien. Het

donkere haar op hun identieke hoofden was gemillimeterd. Allebei hadden

ze een kindermeisje.

Tavia bloosde. 'Nou ja, u bent ontzettend mooi en Vader zou nooit met

een lelijke vrouw trouwen...'

Nydia gaf Jesselyn een lekker hapje. 'Hij bracht me hier omdat ik geen

ander thuis heb. De Mutanten hebben mijn familie vermoord en je vader

was zo aardig...'

'Mutanten?' Tavia sidderde. 'Die afschuwelijke dingen met drie ogen en

vier armen...' Ze sloeg haar armen om Jesselyn heen. 'Geen wonder dat Vader

u hier heeft gebracht.'

'Ik kon nergens anders naartoe.'

Terwijl Jesselyn zich uit de omhelzing van haar zuster probeerde los te

worstelen, leunde een gedrongen jongeman in het uniform van de Konink-

lijke Garde over Tavia's schouder en gaf haar vlug een kus op haar wang.

'Oh,' riep ze geschrokken uit. 'Wie - oh, Drevor, jij bent het.' Een roze blos

kleurde de wangen van het meisje.

Hij was ongeveer zeventien of achttien jaar, dacht Nydia. Zijn armen en

borst waren al zeer gespierd. De lichte buiging in zijn knieën duidden op een

leven dat vooral in het zadel was doorgebracht. Hij pakte een van Jesselyns

krullen en draaide hem rond. Hij stopte even toen zijn oog op Nydia viel.

Ondanks zijn zelfverzekerde voorkomen kleurden zijn gladde wangen licht-

jes toen hij haar aankeek tijdens de begroeting. 'Zie ik je straks nog?' vroeg

hij Tavia, hoewel zijn ogen Nydia's gezicht niet loslieten.

'Nou, dat hangt ervan af.'

'Waarvan?' Hij plaatste zijn handen op zijn heupen.

'Eet je met ons mee of ben je hier alleen maar gekomen om toe te kijken?'

'Ik heb over een paar minuten dienst, maar - oh, schuif op. Voorzichtig,

kleintje, mors niet. Je oudste broer, Brand, zal zelfs jou niet als excuus

accepteren.'

'Drevor, dit is Vrouwe Nydia...'

'Farhallen,' vulde Nydia aan toen Tavia aarzelde.

'Welkom op Ahga, vrouwe. Ik hoop dat uw verblijf plezierig is.'

Het lukte Nydia om een glimlach te produceren. De jongen had een zekere

hoffelijkheid die haar deed denken aan Phineas. Als hij niet van adel was,

was hij op zijn minst goed geschoold. 'Dat hoop ik ook, Edelachtbare. Ik

hoop dat Ahga mijn thuis zal worden.'

'Oh, Drevor is geen "Edelachtbare", toch? Hij dient onder mijn broer

Brand in de Koninklijke Garde, dus het is gewoon Drevor.' Ze porde hem in

de ribben.

Nydia wierp een vluchtige blik op het meisje. Tavia's ogen schitterden en

haar wangen waren roder dan daarnet, en net over haar schouder ving Nydia

een glimp op van twee lichamen, naakt en in elkaar verstrengeld, op lakens

in de schaduw. 'Oh,' zei ze zachtjes, 'ik denk dat hij meer dan dat zal zijn,

vannacht.'

Tavia schrok op en bloosde nog dieper. 'Ach, misschien.'

Drevor raakte haar arm aan. 'Zie ik je straks nog? Na de wachtdienst?'

'Wou je me wakker maken?'

'Tavia, alsjeblieft, ik moet gaan. Zeg ja.'

Het meisje gooide haar krullen naar achteren. 'Ik zeg - misschien.'

Hij drukte een kus op haar hand. 'Ik kom na de wachtdienst naar je toe.'

Hij stond op en maakte een buiging voor Nydia. 'Ik ben heel blij u te kennen,

vrouwe. Ik sta tot uw beschikking als u wat nodig hebt.'

'Wat dan ook, Drevor?' vroeg Tavia.

De randen van zijn oren werden rood en hij opende zijn mond. Abrupt,

zonder iets te zeggen, draaide hij zich om en liep weg.

'Je moet hem niet zo plagen,' zei Nydia.

'Oh, dat weet ik. Hij is een vriend van Brand en ik ken hem mijn hele leven

al. Geloof me, als u hier niet geweest was, had hij mij nog erger geplaagd.'

'Vertel me eens iets over je andere broers en zusters. Hoeveel zei je dat er

zijn?'

Tavia glimlachte. 'Negen, maar ze zijn niet allemaal hier. Everard woont

aan de andere kant van de Noordzee met zijn moeder. Bijna haar hele familie

is Mutant geworden. Maar je hebt Brand, hij is de oudste - hij is achttien en

luitenant in de Koninklijke Garde. Niet  de  luitenant natuurlijk, maar Vader

is erg blij met hem. Ik denk dat hij nog wel eens generaal wordt. Zijn moeder

was één van Haggy Aggie's eigen kameniers. Ik kan me voorstellen wat voor

problemen dat veroorzaakte. En je hebt Vere - hij is de vreemde eend in de

bijt. Hij is niet erg geïnteresseerd in vechten en wapens, zoals de andere

mannen. Hij houdt van boeken en snuffelt graag rond onder het kasteel. U

zult hem waarschijnlijk ook niet vaak zien.'

'Hebben jullie hier boeken?'

'Heel veel. Misschien wel twintig. Ze staan in Vaders studeerkamer,

wanneer Vere ze er niet uitsleept. En dan heb je mij. Ik ben zestien en Vader

onderhandelt over een echtgenoot voor me. En dan - ziet u die twee daar,

vlak bij de estrade? Dat zijn mijn zus Morgent en mijn broer Philip. Ze zijn

allebei dertien.'

Nydia knipperde ongelovig met haar ogen. Het leek alsof de Koning een

kind had bij elke vrouw met wie hij ooit geslapen had. 'Ook een tweeling?'

Tavia haalde haar schouders op en bloosde een beetje. 'Vader had het druk

dat jaar.'

'Is hij nooit met een van die vrouwen getrouwd?'

'De enige met wie hij bijna getrouwd was, was Rabica. De contracten waren

allemaal getekend; alleen de formele huwelijksceremonie moest nog plaats-

vinden. Als ze pas daarna gestorven was, zou één van de tweeling de opvolger

zijn geweest.'

'En dat wil je grootmoeder?'

'Rabica was de dochter van een nicht van mijn grootmoeder. Politiek

interesseert Haggy Aggie niet echt. Het gaat om de bloedverwantschap.'

'Hoe oud is de tweeling?'

'Drie. Maar ziet u, Vader is bang dat er na zijn dood een burgeroorlog zal

uitbreken als hij een opvolger benoemt en vervolgens van mening verandert.

Zulke dingen zijn in de Provincies gebeurd. Hij hoort zulke zaken voortdu-

rend in het Hof van Beroep. Hier, Jessie, let op.'

Nydia stak haar vork in het voedsel op haar bord. Ze keek nog eens even

naar boven, naar de estrade, waar Agara toetastte met een gezonde trek die

je niet zou verwachten van zo'n mager iemand. Zo dun, zo hongerig. Nydia

sidderde ondanks de warmte van het vuur achter haar.

 

Phineas verschoof ongemakkelijk in zijn stoel. De spieren in zijn bovenrug

klopten; de wond was dieper dan hij zich eerst gerealiseerd had. Bepaalde

bewegingen, vooral onverwachte, betekenden ondraaglijke pijn. Het was

niet mogelijk op zijn rug te slapen, en de afgelopen nachten waren rusteloos

geweest. Zijn ogen zochten de ruimte af, op zoek naar afleiding. Vanaf zijn

plek links van Abelard kon hij het hele gezelschap overzien. Hij verlangde

ernaar om zijn zware hoofd met zijn hand te ondersteunen. Boven op de

mezzanine speelden de muzikanten inmiddels een kalmerende melodie. Ze

was bedoeld om de vertering te bevorderen, maar maakte hem nog lomer.

De wijn maakte hem slaperig, besefte hij, toen zijn mouw bijna in een kan

met saus hing.

'Voorzichtig, Kapitein Phineas.'

De dame die naast hem zat had een weeïgmakende parfum op die zijn

lichte hoofdpijn verergerde.

Hij onderdrukte de behoefte haar te negeren. Floy Wilimsin, de vrouw

van één van Abelards meest loyale aanhangers in het Congres, kon niet

beledigd worden. Hij glimlachte haar zo beschaafd mogelijk toe. 'Neemt u

mij niet kwalijk, vrouwe. Het is al laat.'

'Ik begrijp het, Kapitein. U bent vanmorgen net aangekomen. Wanneer

mijn echtgenoot terugkomt van een dergelijke reis, is hij zo moe dat een

feest als dit aan hem niet besteed is. Hij zou nog voor de tweede gang was

opgediend al liggen te snurken op zijn bord. En u - u bent gewond, hè?'

Hij haalde zijn schouders op. 'Dat geneest wel weer.'

'Maar toch duurt een feest zo nog langer.'

Het medeleven deed hem, ondanks zichzelf, glimlachen. Haar ogen

waren groot en erg donker, haar glanzende huid was diep gebronsd. Haar

zijden, saffraankleurige jurk was diep uitgesneden en een grote topaaskoli-

brie hing tussen haar borsten. Hij keek haar aan en las een uitnodiging in

haar ogen. Hij keek vluchtig langs haar heen naar de Senador, Finlay van

Norda Coda.

Zonder na te denken leunde hij achterover. Toen de wond de stoel raakte,

kromp hij ineen van pijn en hij hapte onwillekeurig naar adem. Abelard

draaide zich om. 'Gaat het een beetje?'

Schaapachtig haalde hij zijn schouders op naar de vrouw en zei zachtjes

tegen de Koning: 'Dat is nou mijn vaardigheid op het gebied van de liefde.'

Abelard keek over zijn schouder naar Floy die op de arm van haar

echtgenoot leunde. 'Kijken mag, maar aankomen niet. Finlay wordt ieder

jaar jaloerser.'

Phineas pakte zijn drinkbeker en gebaarde de jonge bediende achter de

Koning hem te vullen.

'Ik begrijp de man niet.' Abelard hield zijn eigen drinkbeker omhoog. 'Hij

heeft zijn opvolger. Waarom laat hij de vrouw niet...?'

'Dat is meer dan jij hebt,' onderbrak Agara.

Phineas wisselde een blik met de Koning.

'Moeder, laten we het daar vanavond niet over hebben. Ik heb mijn positie

meer dan eens duidelijk gemaakt.'

'Kijk wat er met je vader gebeurd is. Denk je echt dat je zo onoverwinnelijk

bent dat jou dat niet kan overkomen? Je denkt dat je het eeuwige leven hebt,

maar ik zal je dit vertellen, jongen, die Harley had net zo goed jouw nek door

kunnen snijden in plaats van die van je paard. En wat zou er dan met dit

land gebeuren - dankzij jouw duidelijke positie?'

'Moeder.' Abelard klemde zijn lippen op elkaar. 'Ik wil niet dat mijn

opvolger net zo'n rijk erft als ik. Ik wil een alliantie sluiten die de troon zal

versterken.'

Agara snoof minachtend. 'Jij brengt dolende vrouwen mee naar huis als

puppy's. Elk jaar duikt er weer eentje op met één van je kinderen. Welke

Senador zal zijn dochter aan jou willen geven?'

'Rabica's vader was anders heel inschikkelijk.'

'Dankzij Eldreds goede diensten, vergeet dat niet. Dat was geregeld via

mijn familierelaties. En jij zou op zijn minst Amanander tot je opvolger

kunnen benoemen.'

Abelard trok een gezicht toen Eldreds naam genoemd werd. Met een hand

veegde hij zijn mond af en hij balde zijn vuist. 'Moeder, als ik Amanander

benoem en nog een zoon krijg bij mijn Koningin...'

'Je zult nooit een Koningin krijgen. Je kunt nog geen maand weggaan

zonder iemand anders binnen te slepen.' Agara gebaarde geringschattend

naar Nydia.

'Ik heb haar niet hier gebracht om met haar naar bed te gaan.'

'Dat geloof ik pas als ik het zie.'

Abelard sloeg zijn vuist op tafel en wijn spatte uit zijn drinkbeker,

waardoor het gebleekte linnen werd besmeurd met druppels als bleek bloed.

'Zo is het genoeg.'

Agara legde verzoenend een hand op de mouw van haar zoon. 'Ik maak

me alleen maar zorgen over jouw troon. Net  als jij.'

Terwijl Abelard haar argwanend aankeek, naderde een man met een baard

in besmeurde reiskleding de tafel. Phineas wenkte. De man knielde neer

achter de stoel van Phineas en fluisterde hem iets toe. Phineas stelde zacht

een paar vragen en knikte toen dat hij mocht gaan. Hij raakte Abelards arm

even aan, terwijl de bode zich vermoeid een weg door de zaal baande.

'Dat is de verkenner die ik naar het oosten had gestuurd, Abelard.'

'En?'

'Haar verhaal klopt, voor zover hij kon nagaan. Haar vader was de Senador

van Jersy, maar de provincie is zo klein dat de titel eigenlijk niets betekent.

Zij was zijn enige dochter. Haar echtgenoot, die tijdens de aanval stierf, was

de tweede zoon van één of andere onbenullige Mayher uit de omgeving. Het

enige wat nog over is van de burcht zijn de graven. Er is uiteraard de kwestie

van de belasting, die blijkbaar betaald werd via Fillavenya, en de vraag wie

de titel krijgt nu de familie verdwenen is. Ik neem aan dat u dat tijdens de

Bijeenkomst wilt regelen.'

Voordat Abelard iets kon zeggen, onderbrak Agara: 'Wie is deze vrouw,

Abelard? Wat moeten we met haar doen?'

'Wat bedoel je, met haar doen?'

'Kan ze koken? Kan ze spinnen? Als je haar niet hier hebt gebracht om je

nog een kind te schenken, waarom heb je haar dan wel meegenomen?'

'Ze vroeg om mijn bescherming, Moeder. Haar familie is uitgeroeid...'

'Jij gelooft ook alles wat een mooi gezichtje je vertelt.'

'Ze sprak de waarheid, vrouwe.' Phineas leunde voorover langs de Koning.

'We hebben haar verhaal geverifieerd.'

'Dat beantwoordt nog steeds mijn vraag niet. Wat moet ik met haar doen?'

Abelard keek over de hoofden van het gezelschap heen naar de plek waar

Nydia zat te lachen met Tavia. Jesselyn zat op Nydia's schoot. Ze keek

gefascineerd toe hoe de vrouw zorgvuldig een appel schilde in één lange,

voorzichtige beweging. De Koning wenkte de jongen achter zijn stoel, gaf

hem een kort bevel en ging weer zitten. 'We zullen het haar vragen, Moeder.'

Toen de bediende haar ontbood, zette Nydia het kind rustig ergens anders

en maakte vervolgens een revérence toen ze voor de hoge tafel stond.

'Majesteit. Vrouwe. Kapitein Phineas.'

Phineas pakte zijn drinkbeker en bevochtigde zijn lippen. Hij merkte op

dat haar jurk, die eens donkerblauw was geweest, nu verbleekt was tot een

bijna paarse tint. Hoogstwaarschijnlijk was het een afdankertje dat Mara voor

haar gevonden had. Haar witte hemd was zedig met kant over haar boezem

afgezet en haar haar was opgestoken onder een gebleekt linnen kapje.

Hoewel haar gezicht kalm was, zag hij de spanning in haar schouders toen

ze zich rechtte. Abelard glimlachte haar vadsig toe. 'Vermaakt u zich op het

feest, vrouwe?'

'Ik heb zoiets nog nooit eerder gezien, Majesteit.'

'Kent u mijn moeder nog, Vrouwe Agara?'

'Ja, Majesteit.' Ze boog haar hoofd in de richting van Agara. Agara snoof

honend. Nydia keek snel naar haar op en toen weer naar de Koning met een

behoedzame uitdrukking op haar gezicht.

'Mijn moeder is geïnteresseerd in uw talenten, vrouwe.'

Haar uitdrukking veranderde. Ze keek nu gealarmeerd. 'Mijn talenten?'

'En ik zei haar dat ze u dat het beste zelf kon vragen.' De Koning trok bijna

onmerkbaar één wenkbrauw op.

Nydia keek snel over zijn schouder. Hoewel haar gezicht waakzaam bleef,

ontspande haar houding zichtbaar. 'Ik kan alles wat u van me verlangt,

vrouwe.' Ze koos haar woorden voorzichtig. 'Ik - ik kan wel aardig zingen.'

Agara snoof weer. 'Is dat zo? Jongen, haal een instrument voor de dame.'

'Wilt u dat ik nu ga zingen?'

Agara leunde voorover als een roofdier dat een prooi ruikt. 'Is er een beter

tijdstip om een lied te horen?'

Nydia keek naar de Koning. Zijn gezicht verraadde niets. Ze wierp Phineas

een blik toe en keek toen weer naar Agara. 'Zoals u zegt, vrouwe. Als u een

gitaar hebt - ik kan een beetje gitaar spelen.'

De Koning knikte naar de jongen, die daarop de trap van de mezzanine

van de muzikanten opliep.

Agara klapte in haar handen naar een andere bediende. 'Jij daar - haal een

kruk voor de dame. Zet hem hier - precies hier, zodat iedereen haar kan

horen zingen.'

Nydia voelde dat alle ogen in de ruimte zich op haar richtten. Ze pakte

de gitaar die de jongen haar aanreikte. Het hout was koel, glad en gepolijst.

Ze ging op de kruk zitten en liet haar vingers over de snaren gaan. Terwijl

de noten over de menigte weergalmden, doofden geleidelijk de stemmen

om haar heen. Ze keek even naar Tavia, die bemoedigend naar haar

glimlachte.

Nydia sprak de Koning direct aan. 'Dit is een heel oud lied, Majesteit, en

toch had het pas vorig jaar geschreven kunnen zijn.'

Haar vingers trilden toen ze de akkoorden vonden, maar toen de bekende

melodie haar weer te binnen schoot ontspande ze zich. Ze haalde diep adem.

 

'Oh, wreed is de sneeuw die valt op Glencoe,

en het graf bedekt van mijn geliefde.

Oh, wreed is de vijand, ze verkrachtten Glencoe,

en vermoordden de familie van mijn geliefde.

 

Ze kwamen in een sneeuwstorm, we gaven ze warmte van een vuur,

een dak boven hun hoofd, droge schoenen voor hun voeten.

We gaven ze te eten en te drinken, uur na uur,

en ze sliepen in het huis van mijn geliefde.'

 

De menigte mompelde bewonderend en Abelard glimlachte flauwtjes. Met

een rustige eenvoud zong ze de oude treurzang.

 

'Ze kwamen in de nacht toen onze mannen lagen te slapen,

deze bende verraders, door de zachte, diepe sneeuw,

als moordende vossen tussen hulpeloze schapen,

slachtten ze de familie van mijn geliefde.'

 

Toen ze het refrein herhaalde, gingen mannen rechtop in hun stoel zitten

en pakten de vrouwen die naast hen zaten vast. Onbewust klemden ze hun

handen steviger om de dolken in hun riem.

 

'Sommigen werden in hun bed door de vijand vermoord,

sommigen vluchtten in de nacht en verdwaalden in de sneeuw,

sommigen zouden door een rechter worden gehoord,

maar verdwenen is het huis van mijn geliefde.

 

Oh, wreed is de sneeuw die valt op Glencoe,

en het graf bedekt van mijn geliefde.

Oh, wreed is de vijand, ze verkrachtten Glencoe,

en vermoordden de familie van mijn geliefde.'

 

Ze speelde de laatste maten van het lied en waagde het om naar Agara's afstan-

delijke gezicht te kijken. Haar gezicht stond stuurs. Ze applaudisseerde niet.

Abelard negeerde zijn moeder nadrukkelijk en leunde voorover. 'Goed

gezongen, vrouwe. Kent u nog een lied?'

Nydia maakte een lichte buiging op haar kruk. 'Als het u genoegen doet,

Majesteit.'

'Uw talent doet me veel genoegen, vrouwe.' Zijn stem was veelbetekenend.

'Zing verder, als u wilt.'

Ze kreeg een idee. Ze keek schalks naar hem op. 'Eentje voor u dan,

Majesteit.'

De noten ruisten lichtjes onder haar hand en haar voet tikte de maat. Met

een gedurfde glimlach zong ze:

 

'Willie is naar Kasteel Melville gegaan, in vol ornaat,

Om de dames allemaal gedag te zeggen voor hij gaat.

Willie is jong en vrolijk en mooi, wordt bemind door iedereen,

Oh, wat zullen de dames doen wanneer Willie gaat?'

 

Abelard grinnikte van plezier. Haar stem was hees en een provocerende

glimlach speelde rond de hoeken van haar mond. Haar ogen dansten van

man naar man de zaal door.

 

'Eerst ontmoette hij Vrouwe Kate,

zij liet hem binnenkomen,

en met een triest en spijtig hart,

liet ze haar tranen stromen.

Naast de haard stond Vrouwe Grace,

er kwam geen woord over haar lippen,

Ze hoopte op een kus van hem,

voor hij weer weg zou glippen.'

Toen ze het refrein inzette, stegen er kreten van verrukking uit het gezelschap

op en vanuit alle hoeken werd de Koning lachend toegeroepen.

 

'Toen kwam Vrouwe Belle langs,

die tegen een ieder zei:

"Misschien stelt hij jullie wel teleur,

en valt zijn oog op mij."

Toen kwam Vrouwe Jean naar beneden,

de bloem van alle vrouwen,

"Oh dames, vertrouw op de Voorzienigheid,

dan vinden jullie wel een man om mee te trouwen."'

 

Nydia gooide haar hoofd in haar nek en glimlachte naar de Koning. Haar

stem galmde over de menigte heen, zuiver, sterk en waarachtig:

 

'Toen hij wegreed op zijn paard,

kwamen ze samen bij de poort.

Vrolijk wuifde hij met zijn blauwe pet,

maar hun geschreeuw was ongehoord.

Hun kreten en tranen brachten Willie terug,

hij kuste ze stuk voor stuk:

"Oh dames, wacht tot ik thuiskom,

dan breng ik jullie allen huwelijksgeluk!"'

 

Agara tuitte haar lippen, vouwde haar armen over haar magere borstkas en

maakte een geluid van walging. Phineas hief zijn drinkbeker op, grijnzend

ondanks de spanning, terwijl de hofhouding schaterde van het lachen. Nydia

keek de Koning in de ogen.

'Nou, Moeder,' zei hij, onder het luide applaus door, 'als u niet kunt

bedenken wat u met haar moet doen, weet iedere man in dit kasteel vast wel

iets te verzinnen.'

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk zes