HOOFDSTUK 10

 

Ontredderd keken Tina en Petra elkaar aan, niet wetend wat ze moesten zeggen of doen.

„Het is haar, denk ik, allemaal een beetje te veel geworden! Waar kan ze zijn? Ik vergeef het mezelf nooit, als haar iets overkomt!” snikte Petra bijna.

Sint Ruud was op het geluid afgekomen en vroeg verschrikt wat er aan de hand was.

„Juist, Marlies!” zei hij bijna grimmig, maar zijn blik stond ook bezorgd.

„We moeten gaan zoeken!” stelde Tina voor, maar ze vroeg zich tegelijkertijd af waar ze moesten beginnen! Marlies kon in haar angst overal heengelopen zijn!

„Kan ze naar buiten zijn gelopen?” informeerde „Toetje”, die ook aan kwam lopen en vlug geïnformeerd had wat de oorzaak van de lichte paniek was.

„Mogelijk. Ik heb de voordeur open laten staan toen ik jullie buiten zag! O het is mijn schuld!” kreet Petra en sloeg haar handen voor haar ogen.

Ruud sloeg troostend een arm om haar heen. „Rustig nu maar, je kunt jezelf niets verwijten! Het was ook zo'n rare situatie!”

Even stonden ze besluiteloos bij elkaar, tot „Toetje” met het voorstel kwam zich te verspreidden en allemaal een andere kant uit te lopen. „Zo ver kan ze toch nog niet zijn!” zei „Toetje”.

„Maar het is koud en ze heeft haar jasje nog op de kapstok hangen! Bovendien is het donker en is er geen mens op straat vanwege sinterklaasavond!”

„Behalve Sinterklazen! En die zullen haar nog meer schrik aanjagen!” concludeerde Ruud.

Waardig, maar gehaast, namen de sinten afscheid van de kinderen, die dolgelukkig met hun cadeautjes naar bed gingen. Alleen Debbie was met geen stok naar haar kamer te krijgen, toen ze gemerkt had dat haar zusje was verdwenen.

„Ze is vast door zwarte Piet meegenomen!” was de kinderlijke constatering voor het verdwijnen van Marlies.

„Natuurlijk niet, malle meid! Ga nu maar vlug naar je bedje; als je morgen wakker wordt, is Marlies weer terug!”

Met deze woorden gelukte het eindelijk een van de leidsters de bezorgde Debbie naar haar kamer te dirigeren.

Na onderling overleg werd besloten om eerst weer hun normale kleding aan te trekken en de pieten af te schminken, want waarschijnlijk was deze ware invasie van kindervrienden de oorzaak van Marlies' verdwijnen. Veel vlugger dan ze geschminkt waren, hadden ze weer hun normale kleur; slechts wat verborgen zwarte randjes langs ogen, oren en neus verraden hun bezigheden van die avond.

Er werd nagegaan of Marlies misschien bij bekenden was. Navraag bij het politiebureau en ziekenhuizen leverde niets op.

„De enige, over wie ze het altijd heeft, is over juffrouw Dafje!” zei Petra terwijl ze Tina aankeek. Ze zat met een spierwit gezicht op de bank en hield een kop gloeiend hete koffie in haar trillende handen, die Ruud, in de haast, voor haar gezet had.

„Maar ik ben hier!” riep Tina uit.

„Misschien zoekt ze je! Waar kan ze zoeken?” was „Toetjes” vraag.

Tina ging in gedachten vliegensvlug alle plaatsen na waar ze met Marlies vaak kwam, maar ze kon zich alleen maar herinneren dat dat vrij algemene plaatsen waren: speeltuin, dierentuin, het park... Ze haalde haar schouders op en moest bekennen dat ze het ook niet wist.

„Goed, we gaan die plaatsen na en proberen zo systematisch mogelijk de omgeving uit te kammen! Over twee uur komen we hier weer terug en als Marlies dan nog niet gevonden is, schakelen we de politie in!” besloot Ruud, waarmee de anderen instemden.

De kou sloeg hen fel in het gezicht toen ze de straat opkwamen, maar ze voelden het geen van allen, door de groeiende ongerustheid over Marlies. Speurend doorzochten ze straat na straat, alles zonder een spoor te vinden van het kleine meisje met de blonde paardenstaart.

Nog een halfuur, dan zouden ze de politie inschakelen, met misschien alle nare gevolgen van dien! Tina bedacht dat de stille, bange Marlies, die de laatste weken eindelijk wat losser was gekomen en wat meer toenadering zocht, prompt weer in , haar schulp zou kruipen als ze grote, geüniformeerde mannen om zich heen zou zien. Tina bleef besluiteloos en wanhopig staan toen ook een speurtocht door het donkere park niets had opgeleverd.

Sjoerd verscheen aan de overkant en hij haalde in een mistroostig en hulpeloos gebaar zijn schouders op. „Niets!” rapporteerde hij en zijn blik zei voldoende.

Plotseling schoot Tina iets te binnen en ze greep Sjoerd bij zijn arm. „De school!” riep ze. „De school, Sjoerd.”

Sjoerd keek haar niet-begrijpend aan. „Wat bedoel je met de school?”

„Ik heb haar verteld, dat ik altijd op school zit en als ze groot is, ze daar ook heen mag! Ze kon maar niet genoeg krijgen van die verhalen! Ze is vast naar school gegaan!” legde Tina gehaast uit.

„Daar kunnen we niet in!” weerlegde Sjoerd.

„Maar „Toetje” wel!” Zonder antwoord af te wachten, liet Tina hem los en vloog bijna „de Zonnebloem” binnen, waar de meesten weer binnen waren, allen met trieste gezichten, allen zónder Marlies.

Petra liep met rood behuilde ogen rond en jammerde voortdurend dat het allemaal haar schuld was. Ruud probeerde haar met de moed der wanhoop van die gedachten af te brengen, maar gaf het tenslotte ook maar op.

Toen Tina dan ook met een reuzevaart binnenkwam en nauwelijks enig zinnig woord uit kon brengen, sprongen allen verwachtingsvol overeind, hopend dat Tina het goede nieuws kwam brengen.

„Heb je haar gevonden?” was de vraag die van

alle kanten op haar afgevuurd werd.

„De school! Ze zit in de school! Daar ben ik van overtuigd!” hijgde Tina, terwijl ze voor de tweede maal haar beweegreden moest uitleggen. „Waar is „Toetje”?” zei ze gehaast.

„Hier is „Toetje”!” zei Toetje, zonder een spier te vertrekken bij het noemen van zijn bijnaam.

Ook Tina dacht er niet aan om haar woorden te corrigeren, maar greep hem bij zijn jasje. „Heeft u een sleutel?”

„Toetje” knikte en trok haar mee naar buiten.

„Ik rijd jullie wel even!” Met deze woorden glipte Ruud achter hen aan.

Spoedig reden ze het grote schoolplein op, waar de donkere omlijningen van het grote schoolgebouw zich geheimzinnig aftekenden in de ijle vrieslucht. Nog vóór de auto stilstond, was Tina er al uitgesprongen en rende naar de deur. „Toetje” volgde haar eveneens rennend, de sleutels al in zijn handen. Hij opende de deur en Tina rende de donkere gang in.

„Hé, Tina!” riep „Toetje” haar achterna.

Ze hield haar pas in en keek vragend achterom.

„Hoe denk jij dat Marlies hier binnen is gekomen als wij er een sleutel voor nodig hebben?”

Even keek Tina hem wat beduusd aan, bij deze ware woorden, maar kreeg toen een vuurrode kleur. „Eh... dat eh... dat is mijn schuld, meneer!” hakkelde ze.

„Toetje” trok zijn wenkbrauwen op en keek haar vorsend aan. „Leg dat eens uit?”

„Wel... ik heb haar verteld dat we de school stiekem in konden komen via een kapot kelderraampje, als de deur op slot zat en we te laat kwamen! Ze kreeg er maar niet genoeg van en wilde het steeds maar weer horen!” Ze durfde hem niet meer aan te kijken en staarde beschaamd naar de vloer, die nog rook naar zeep en boenwas.

Daardoor zag ze de geamuseerde blik in de ogen van „Toetje” niet, die haar aankeek en zijn stem bars probeerde te laten klinken toen hij zei: „En mag ik weten waarom jullie niet langs de normale weg binnenkomen en je dan melden op de administratie?”

„Dat doen we niet altijd, meneer...” piepte Tina benauwd.

„O en welke speciale gelegenheden dienen met dergelijke klimpartijen gevierd te worden?” klonk hij opnieuw scherp. Zijn stem klonk hol en weerkaatste in de lege gang waardoor deze nog dreigender overkwam.

„Als we les hebben op het eerste uur... van u!” stamelde ze. Tina verwachtte een heftige reactie van „Toetjes” kant, maar tot haar grote verbazing bleef die uit. Er viel een angstwekkende stilte, waarin slechts het gejaagde ademhalen van Tina hoorbaar was.

Er verschenen stiekeme lachrimpeltjes langs „Toetjes” ogen, maar Tina zag ze niet, te meer omdat de duistere gang daar geen gelegenheid voor gaf. „C'est tout, Tina?” vroeg hij enkel.

Verbaasd keek ze op bij het horen van die zachte, hese stem. „Ja...”

„Laten we niet vergeten waarom we hier gekomen zijn! Vlug naar de kelder!”

Ze hapte even naar adem door deze onverwachte reactie, maar volgde „Toetje” toen op zijn hielen de trap af. Beneden gekomen knipte hij het licht aan, waardoor de kelder baadde in het felle licht. De vele buizen en leidingen kwamen nu vreemd over, zonder het gebruikelijke gebonk en geschuif boven hun hoofden, wat overdag nimmer ontbrak.

„Marlies!” riep Tina luid.

Ze hielden de adem in, maar er was geen geluid te horen; met uitzondering van het zachte getik in de verwarmingsbuizen.

„Waar is dat raam?”

Tina wenkte hem en ging hem voor verder de kelder in.

„Marlies!” riep ze nogmaals, toen ze bij een splitsing van gangen waren aangekomen. Ze luisterden scherp, toen plotseling een zacht geluid hoorbaar was.

„Ik had gelijk! Hierheen!” riep Tina, tegelijkertijd de meest rechtse gang inrennend. Door het kapotte kelderraam viel er wat licht naar binnen en dat wierp een spookachtig schijnsel op de wirwar van buizen en leidingen aan het lage plafond.

„Marlies, waar zit je?” riep Tina nogmaals.

Ditmaal klonk er een duidelijk gesnik uit de hoek van de kelder. En toen Tina voorzichtig dichterbij kwam, waarbij „Toetje” tactisch op de achtergrond bleef, zag ze daar in de hoek, zittend op de vuile betonvloer een klein hoopje zéér verdrietig mens, dat snikkend in elkaar gedoken tegen de muur aanleunde. De blonde paardenstaart was losgeraakt en de haartjes piekten verward om het kleine hoofdje. Marlies rilde van de doordringende kou en haar groezelige knuistjes wreven in haar ogen, zodat er vuile strepen op haar gezicht achterbleven.

Tina hurkte naast haar neer en sloeg haar armen om het kind heen. „O Marlies! Hoe heb je dat nu kunnen doen?” fluisterde ze zacht.

Huilend klampte het meisje zich aan haar vast en begroef haar gezichtje in de warme duffel van Tina. „Juf... juffrouw Dafje!” snikte ze luid.

Tina streelde zacht het blonde haar en drukte het trillende kind met een diepe zucht tegen haar borst.

„Toetje” was zacht dichterbij gekomen en hurkte naast Tina op de koude vloer.

„Marlies, Marlies, wat heb je ons laten schrikken? Was je zo bang voor Sinterklaas?” vroeg hij zacht.

Marlies schudde snikkend het hoofd en keek hem met betraande ogen aan. „Juffrouw Dafje was er niet!” was haar enige commentaar.

„Ik heb haar meegenomen naar de intocht en toen was ze al een beetje angstig,” verklaarde Tina.

„Drie goedheiligmannen was waarschijnlijk een beetje te veel van het goede,” knikte „Toetje” begrijpend. „Jij bent de enige die ze een beetje vertrouwt en ze heeft weer bescherming willen zoeken zoals jij haar toen ook beschermd hebt tegen Sinterklaas. Een kind vergeet dat niet gauw en zeker zo'n eenkennig kind als zij niet; ze blijft je zien als een redder. Ze kon je vanavond niet vinden en is je dus maar gaan zoeken!” Hij stond op en klopte het stof van zijn broek. „Zullen we gaan? Het is hier ontzettend koud!”

„Ga je mee, Marlies? Ja, ik blijf bij je!” suste Tina toen Marlies zich weer angstig aan haar vastklampte bij Tina's poging haar omhoog te trekken.

„Juffrouw Dafje niet op school!” Het klonk bijna beschuldigend uit het kleine mondje en Tina moest lachen om de verontwaardigde uitdrukking op het door de kou rood geworden snuitje.

„Maar ik ben 's avonds toch niet op school, meisje! Je moet me beloven nooit meer zelf naar de school te gaan om mij te zoeken!” Ze droeg Marlies de auto in, waar Ruud met een diepe zucht van opluchting hen aan zag komen.

In „de Zonnebloem” werd Marlies meteen in bed gestopt met een warme kruik en ook Petra was, door alle emoties overmand, daar hard aan toe. Ruud stuurde haar beslist, doch resoluut naar huis om wat bij te komen van de schrik.

„En ik breng jullie naar huis!” zei „Toetje” streng. Hij zette het vijftal in zijn auto en bracht hen stuk voor stuk thuis; Tina als laatste.

„Ik wilde u bedanken, meneer,” fluisterde ze, toen hij met draaiende motor wachtte tot ze uit zou stappen.

„Waarvoor?”

„Voor... voor alles, meneer! Ik hoop niet dat u kwaad bent!”

Hij trok zijn wenkbrauwen op en keek haar verwonderd aan. „Ik zie er geen reden voor!”

„Geen reden? Maar...”

„Het kelderraam laat ik maken, dat zul je wel begrijpen, Tina?” viel hij haar in de rede.

Ze knikte.

„En wat de rest betreft... wel... laten we daar maar geen woorden meer over vuil maken! Of is er nog meer?”

Tina was al half de auto uit, schudde haar hoofd en riep: „Non, c'est tout, meneer!” waarop ze vlug haar huis binnenschoot.

Even keek „Toetje” haar geërgerd na, maar grinnikte in zichzelf toen hij de auto de straat uitreed. „Nee, nee, Tina, het is nog niet helemaal c'est tout!”