Hoofdstuk 29
Het begon al een beetje te schemeren toen Claire de grindweg naar het huis van Savannah Sweete op reed. De lucht had de kleur van lavendel en de roze wolken in het westen hadden een gouden randje gekregen. Hoewel de zon dus aan het ondergaan was, was het nog steeds behoorlijk warm. Tijdens het grootste gedeelte van de rit had ze de airconditioning aangehad, maar nu liet ze haar raampje zakken, en onmiddellijk dreef de zware zoete geur van kamperfoelie de auto binnen. Al snel vermengde deze geur zich met die van de bayou en, toen ze eenmaal voor het hek stond, ook met die van de mimosa en de magnolia in de tuin van Savannah Sweete.
Ze drukte op de claxon en weer ging het hek zo snel open dat Savannah bijna wel voor haar raam op de uitkijk had moeten zitten.
Terwijl ze verder reed, zag ze in haar spiegels het hek weer achter haar dichtgaan. Waar het vandaan kwam wist ze niet, maar toen ze de auto voor het huis tot stilstand had gebracht, had ze opeens een onrustig voorgevoel.
Ze liep de veranda op en klopte op de deur, die ook weer zo snel openging. Eenmaal binnen bleef ze even om zich heen staan kijken. Het licht dat in de salon naar binnen viel, leek, nu de zon langzaam achter de bomen zakte, wel van goud, maar in de hal en het trappenhuis regeerde het duister.
Onder aan de trap bleef ze staan om naar boven te roepen: ‘Ms. Sweete? Ik ben het, Claire Doucett. We hebben elkaar een uurtje geleden aan de telefoon gesproken.’
Toen er geen antwoord kwam, liep Claire terug de hal in. Ze werd verwacht. Ze had in dat telefoongesprek duidelijk gezegd dat ze er onmiddellijk aankwam, en het zou toch raar zijn als de vrouw daarna nog de deur was uitgegaan.
Ze wilde net de salon in lopen, toen ze boven een geluid meende te horen. Met bonkend hart draaide ze zich weer om naar de trap, haar blik omhooggericht. ‘Hallo? Is daar iemand?’
Weer dat geluid. Een dierlijk gegrom waarvan Claire de haren te berge rezen.
‘Hallo?’ Langzaam begon ze de trap op te lopen. ‘Ms. Sweete? Bent u boven? Ik ben het, Claire Doucett. Ik kom naar boven om te kijken of het wel goed met u gaat.’
Een raam zorgde voor wat licht op de overloop en onmiddellijk zag Claire haar. De vrouw lag op de grond met haar rug naar de trap, één hand als een klauw uitgestrekt in de richting van de lift. De dierlijke geluiden die ze uitstootte bezorgden Claire koude rillingen, en heel even aarzelde ze voor ze zich naar haar toe haastte. Zodra ze zich naast de vrouw op haar hurken had laten zakken en een hand op haar schouder had gelegd, begon deze nog rauwere klanken te produceren.
Haastig trok Claire haar hand terug. Ze had die arme vrouw natuurlijk de stuipen op het lijf gejaagd. ‘Het spijt me,’ zei ze. ‘Ik wilde u niet bang maken. Ik wil u helpen.’ Ze verplaatste zich naar de andere kant van de vrouw, zodat deze haar kon zien.
Het gezicht van de oude vrouw was zo mager en ingevallen, en haar ogen lagen zo diep in de kassen, dat het veel weg had van een doodshoofd. Ze rook naar braaksel, urine en verrotting.
Claire sloeg een hand tegen haar mond. Ze moest bijna kokhalzen. ‘Wat is er met u gebeurd?’ vroeg ze, volledig in shock.
De vrouw gromde en haar ogen gingen woest heen en weer alsof ze moeite had ergens op te focussen.
Dit was niet Savannah Sweete. Ze was veel ouder dan de vrouw die Claire die ochtend had ontmoet. Maar wie was ze dan wel? En wat was er met haar aan de hand?
Claire durfde haar eigenlijk niet meer aan te raken. Haar armen en benen zagen eruit alsof ze als droge takjes zouden breken bij de geringste aanraking, en haar benen zaten ook nog eens onder de vlekken en de blauwe plekken. Ze droeg slechts een dun katoenen nachthemd.
‘O, mijn god,’ mompelde Claire. Ze wilde overeind komen, maar de vrouw leek alleen maar nog meer over haar toeren te raken. De hand die naar de lift uitgestoken was geweest streek nu langs Claires been.
Een rilling ging door haar heen. ‘Het is al goed. Ik zal u hier niet alleen laten. Ik ga om hulp bellen en dat blijf ik bij u tot er iemand komt.’
De vrouw lag nog steeds op haar zij, één arm onder haar lichaam en haar onderbenen in een ongemakkelijke positie achter haar. Claire durfde haar echter niet om te draaien. ‘Ik ga iemand bellen, goed?’
De ogen van de vrouw werden groot van pijn en haar mond ging open en dicht, alleen kwam er deze keer geen enkel geluid uit. Het was wel duidelijk dat ze een woord probeerde te vormen, maar haar kaak bewoog vruchteloos op en neer.
Uiteindelijk wist ze één lettergreep uit te brengen, maar haar stem was nu zo zwak dat Claire haar amper kon horen. Toen ze dichterbij kwam, begonnen de ogen van de vrouw weer heftiger te bewegen. ‘We… We…’
‘Het spijt me,’ zei Claire. ‘Ik begrijp niet wat u me probeert te vertellen.
Steeds luider en wanhopiger werd die ene klank, alsof deze rechtstreeks uit de ziel van de arme vrouw werd getrokken. ‘We… We…’
Plotseling drong het tot Claire door. Dit was niet zomaar een klank. Het was een waarschuwing.
Weg! Wegwezen!
Met bonkend hart kwam ze overeind, enigszins onvast op haar benen, maar vastbesloten. Ze moest hulp halen. Deze vrouw was duidelijk doodsbang, maar waarvoor? Claire kon er niets aan doen, maar ze begon nu toch zelf ook een beetje in paniek te raken. Maar daar schoot niemand natuurlijk iets mee op. Als Savannah Sweete ook nog in ergens in het huis was, had zij misschien ook hulp nodig. Ze moest kalm blijven. Ze moest zorgen dat ze het allemaal onder controle hield.
Ze moest gaan bellen!
Er moest hier onmiddellijk een ambulance komen, maar de vrouw was doodsbenauwd ook maar een moment alleen gelaten te worden. Claire pakte haar mobiel en zag dat deze uit stond. Terwijl ze – nadat ze de telefoon had aangezet – stond te wachten tot ze een signaal had, begonnen de liftkabels te kraken.
Het bakje kwam omhoog, en toen het hek openging, zag Claire dat er een man in zat. Hij had zijn hoofd gebogen, alsof hij diep in gedachten was verzonken. Het volgende moment keek hij op, recht in haar ogen.
Claire voelde haar mond droog worden van angst. Die ogen hadden iets vreemd bekends. En die glimlach was ronduit angstaanjagend.
Hij was van gemiddelde lengte, maar buitengewoon mager, met uitstekende jukbeenderen en een hoog voorhoofd. Zijn kleding was onopvallend: een kakibroek, een lichtblauw overhemd, en een bril met een metalen montuur. Niet bepaald een uiterlijk om bang voor te worden, maar Claire begon hevig te trillen.
‘Wie ben jij?’ vroeg ze.
‘Ik ben Matthew, de neef van Savannah.’ Zijn blik bleef rusten op de oude vrouw op de vloer en hij klakte met zijn tong. ‘Wat doe jij uit bed?’
‘Ze heeft hulp nodig,’ zei Claire. ‘We moeten een dokter bellen.’
‘Ik bén dokter. Heeft mijn tante dat vanochtend niet verteld?’
‘Dan moet jij haar helpen. Ze is er slecht aan toe.’
Hij kwam de lift uit, maar in plaats van neer te knielen bij de vrouw op de vloer, stapte hij over haar heen en liep op Claire af.
‘Wat doe je? Je moet haar helpen!’
‘Ik moet eerst jou helpen.’
‘Met mij is niets aan de hand.’ Op dat moment zag ze de injectiespuit in zijn rechterhand. Nu werd ze pas echt bang. ‘Wat ben je van plan?’
‘Het is niet erg. Het doet geen pijn.’
Weer glimlachte hij en in slow motion, als in een nachtmerrie, drong het tot haar door welke kleur zijn ogen hadden. Turquoise, net als de ogen van de pop. Net als de ogen van Ruby.
Nee! O, lieve god, nee! Dit was de ontvoerder van Ruby. Degene die die pop naar de beeltenis van haar dochter had gemaakt.
Claire probeerde kalm te blijven, maar het bloed bonkte in haar oren en haar ademhaling ging sneller dan ooit. Toen ze nog een stap achteruit deed, voelde ze de balustrade in haar rug. Verder kon ze niet, alleen nog maar naar beneden. Ze had nog steeds haar telefoon in haar hand. Misschien kon ze via de snelkiestoetsen Charlotte bellen, of het alarmnummer…
‘Laat me je alsjeblieft geen pijn hoeven doen.’ Zijn stem klonk vreemd smekend, en de manier waarop hij naar haar keek had iets kinderlijks.
‘Dat hoeft ook niet,’ zei ze. ‘Leg die spuit maar weg.’
‘Dat kan ik niet.’
‘Jawel, dat kun je wel,’ zei Claire. ‘Je wilt me geen pijn doen.’
Het volgende moment stortte ze zich in de richting van de trap, maar hij was haar te snel af en wist haar tegen de grond te werken. De telefoon vloog uit haar hand en ze proefde bloed toen ze keihard op haar tong beet. Toen voelde ze de naald in haar nek, als de steek van een kwade wesp.
Al haar spieren trokken ongecontroleerd samen, en het volgende moment voelde ze haar lichaam helemaal slap worden. Haar zicht werd wazig en ze was bang dat ze buiten bewustzijn zou raken. Toen hij haar op haar rug rolde, werd alles echter weer helder voor haar ogen.
Haar mond zakte open, maar de schreeuw bleef in haar keel hangen. Als een koude, inktzwarte golf nam de paniek bezit van haar.
Sta op! Sta op en ren weg, zo hard als je kunt!
Ze probeerde genoeg kracht te verzamelen om verder richting de trap te kruipen, maar ze kon niet eens haar hand optillen.
Waanzin glom in zijn ogen toen hij naast haar neerknielde en zijn hand over haar wang liet glijden. ‘Zie je nu wel?’ zei hij zacht. ‘Het doet toch geen pijn? Het ergste is al voorbij.’
Hij pakte haar bij de voeten, draaide haar om en sleepte haar de lift in. Het hekje ging dicht en ze zakten naar beneden.
Claire voelde zijn handen niet, maar ze zag dat hij haar enkels vasthield. En nadat de lift was gestopt, sleepte hij haar daaraan weer naar buiten, een lange schaars verlichte gang in. Ze had geen idee waar hij haar naartoe bracht. Eén keer liet hij haar los om een deur open te maken, en toen gingen ze weer verder.
Uiteindelijk sleepte hij haar een kamer binnen, liet haar voeten op de vloer zakken en bleef een tijdlang op haar staan neerkijken. Toen draaide hij zich om, verdween uit haar gezichtsveld, en vlak daarna hoorde Claire de deur dichtgaan en het slot klikken.
Ze was alleen in haar gevangenis.
Bij de moeizame klim over het hek bleef Charlottes rok aan een spijl hangen, en ze hoorde de stof scheuren. ‘Shit!’ vloekte ze hardgrondig. Dat pakje had haar ongeveer een maandsalaris gekost, veel meer dan ze zich kon veroorloven. Foeterend gooide ze haar schoenen op de grond en sprong erachteraan.
Misschien had ze toch beter gewoon in haar auto kunnen blijven zitten, met haar hand op de claxon. Uiteindelijk had er vast wel iemand gereageerd. Het had haar allemaal te lang geduurd, en ze was uitgestapt om te kijken of ze dat hek zelf niet open kon krijgen. Nee dus. En dus had ze haar schoenen uitgetrokken en haar rok omhooggeschoven en was ze eroverheen geklommen. Nog een geluk dat dat hek niet onder stroom stond!
Mopperend trok ze haar schoenen weer aan, die onmiddellijk wegzonken in de zachte grond. In de vallende schemering liep ze op het huis af. Hoewel ze zichzelf blééf voorhouden dat er natuurlijk niets aan de hand was, was ze daar na dat telefoontje van Dave toch niet echt gerust op.
Ze had gehoopt Claire op het eerste stuk snelweg al in te halen, maar dat was dus niet gelukt. En toen had ze tot overmaat van ramp ook nog die afslag bij Tiber gemist. Claire was hier waarschijnlijk al bijna een halfuur.
Je bent gewoon hartstikke paranoïde, berispte Charlotte zichzelf terwijl ze er de pas in zette. Met Claire was echt helemaal niets aan de hand. Savannah Sweete was verdorie een poppenmaakster. Bij haar moeder had Charlotte genoeg van zulke types ontmoet om te weten dat ze zich nergens zorgen over hoefde te maken.
Bij het zien van Claires auto, die onder een eik geparkeerd stond, slaakte ze een zucht van verlichting. Zie je wel? Niets aan de hand. Dave was gewoon een beetje overbezorgd en daardoor was zij ook in paniek geraakt.
Toch ging er op het moment dat ze de veranda op liep een vreemde rilling langs haar ruggengraat. Onwillekeurig keek ze even om zich heen, of er niet iemand achter haar aan was gekomen. Toen ze niemand zag, slaakte ze nogmaals een zucht.
Vervolgens draaide ze zich weer om en liet de klopper een paar keer hard op de deur terechtkomen. Aangezien er geen reactie kwam, deed ze dat even later nog een keer, en nu klikte de deur open.
‘Hallo?’ Charlotte bleef wachten tot er iemand zou verschijnen, maar er kwam niemand. Dus duwde ze de deur een stukje verder open en riep nogmaals: ‘Hallo? Is daar iemand? Claire?’ Ze liep naar binnen. ‘Ik ben het, Charlotte.’
Ze deed de deur achter zich dicht en deed een paar stappen de hal in. ‘Is daar iemand?’
‘Ik ben hier.’
Charlotte schrok even van de onverwachte stem, maar liep toen in de richting van het geluid, een grote salon in. Bij het raam zat een vrouw in een rolstoel, achter haar het vervagende licht van de zonsondergang. Ze had kort grijs haar en smalle schouders, en over haar benen lag een sjaal. Niet dat Charlotte nu zo goed naar de vrouw keek, want haar aandacht werd in eerste instantie vooral getrokken door alle poppen. Verbaasd keek ze om zich heen. Ze waren overal.
‘Ze komen wel een beetje op je af, hè,’ zei de vrouw met een zacht lachje. ‘Ik kan maar geen afscheid van ze nemen. Ze zijn deel van mijn familie geworden.’
‘Dat kan ik wel begrijpen, ja. Ze zien er ook erg levensecht uit.’ Een beetje griezelig zelfs. Charlotte schonk de vrouw een verontschuldigende glimlach. ‘Neem me niet kwalijk dat ik zo kom binnenvallen, maar ik ben op zoek naar Claire Doucett. Dat is mijn zus.’
‘O, ja. Ik ben Savannah Sweete.’
‘U bent de poppenmaakster.’
Ze glimlachte. ‘Inderdaad.’
Claire had niet verteld dat de vrouw in een rolstoel zat. Niet dat dat er iets toe deed, natuurlijk, maar Charlotte werd er een beetje door overvallen. ‘Is Claire hier nog? Ik zag haar auto buiten staan.’
‘Ze is boven wat dossiers gaan halen. Gaat u toch even zitten tot ze terug is.’
‘Misschien kan ik beter even naar boven gaan om haar te laten weten dat ik er ben.’ Charlotte was al bijna bij de deur, toen ze de rolstoel achter zich hoorde kraken. Toen ze zich weer omdraaide, zag ze de sjaal van de schoot van Savannah Sweete glijden terwijl de vrouw opstond. Tegelijkertijd trok ze langzaam de pruik van haar hoofd.
Heel even moest Charlotte het bizarre tafereel op zich laten inwerken, toen maakte een kille angst zich van haar meester. ‘Wie ben jij?’
Hij glimlachte. ‘Ik ben de poppenmaker.’
In een flits werd het Charlotte allemaal duidelijk. De poppenmaker… De man die een pop had gemaakt die op Ruby leek. Waarom ze dit zo zeker wist, wist Charlotte niet, maar ze twijfelde er niet aan dat ze op dat moment de ontvoerder van Ruby in de ogen keek. Haar moordenaar.
De angst wond zich als een wurgend touw om Charlottes borst. ‘Waar is Claire?’
Nog steeds glimlachend liep hij op haar af.
Charlotte draaide zich om en rende de hal door naar de deur, maar die was achter haar in het slot gevallen. Koortsachtig zocht ze naar de manier om het slot open te krijgen, maar uiteindelijk draaide ze zich om, om op zoek te gaan naar een andere uitweg. Te laat. Hij had alle tijd gehad om haar van achter te naderen, maar verder deed hij niets. Hij stond daar alleen maar, nog steeds glimlachend.
Van dichtbij zag zijn gezicht er mager en nogal broos uit. Het had wel iets van een masker, een stuk klei. Zijn hele lijf was trouwens vel over been. Verder had hij hoge jukbeenderen, een hoog voorhoofd en turquoise ogen. Net als Ruby.
En net als Claire.
Charlotte dwong zichzelf diep en langzaam adem te halen. Ze moest haar paniek onder controle zien te houden. Haar leven hing ervan af, en dat van Claire waarschijnlijk ook. ‘Jij hebt haar meegenomen, hè? Jij hebt Ruby gekidnapt.’
Hoewel ze het ijskoud kreeg van dat tergende glimlachje van hem, kreeg haar woede toch de overhand. In haar knapte er iets en ze vloog hem aan, zijn gezicht en borst met haar vuisten bewerkend.
‘Waar is Claire? Wat heb je met haar gedaan, sadistische klootzak die je er bent?’
Ze bleef hem maar slaan, en hij struikelde achteruit tegen de muur. Hij bood geen enkele weerstand, hij sloeg niet terug, hij incasseerde gewoon haar vuistslagen.
Een fractie van een seconde voor Charlotte de verscheurende pijn in haar buik voelde – alsof haar ingewanden er met een hete pook werden uitgeplukt – ging er in haar hoofd een alarmbel af. Ze wankelde achteruit en keek naar beneden, naar de steeds groter wordende rode vlek in haar zijden pakje.
Nog steeds had ze geen idee wat er was gebeurd, tot ze het druipende mes in de hand van de poppenmaker zag.