Hoofdstuk 31

 

 

 

Na twee dagen mocht Lynette van de intensive care af en werd ze naar een kamer alleen verplaatst. Toen Evangeline in haar lunchpauze bij haar langsging, zat ze rechtop in bed. Ze glimlachte toen Evangeline binnen kwam lopen en stak haar armen al uit om haar te omhelzen, maar bedacht zich toen.

Evangeline ging op de rand van het bed zitten. ‘Hoe voel je je?’

Hoewel Lynette nog steeds glimlachte, stonden haar ogen vol tranen. ‘Stukken beter. Volgens de dokter mag ik morgen misschien naar huis.’

‘Dat is fantastisch. Zal ik je komen halen?’ Evangeline vond het heel vervelend dat haar stem zo stijfjes klonk, maar ze kon er niets aan doen. Er was zoveel gebeurd. Er waren zoveel leugens boven tafel gekomen, het zou wel even duren voor ze dat allemaal verwerkt had.

‘Nee, hoor, ik wil je niet tot last zijn. Trouwens…’ Een beetje verlegen keek Lynette weg. ‘Je vader zei dat hij me naar huis zou brengen.’

Verrast keek Evangeline op haar moeder neer. ‘En dat vind je goed?’

Daarop haalde Lynette haar schouders op. ‘Och, het is maar een lift, het betekent niets.’ Er zat echter een hoopvolle ondertoon in haar stem die ze niet helemaal kon verhullen. Toen betrok haar gezicht, en haar ogen stroomden weer vol tranen. ‘O, Evangeline, het spijt me zo. Je vader en ik hadden je lang geleden al de waarheid moeten vertellen. Wat we gedaan hebben, was niet goed, maar we deden het met de beste bedoelingen. We wilden je zo wanhopig graag beschermen. Wat die vrouw haar kinderen heeft aangedaan… Met die last wilden we je niet opzadelen. En hoe langer het duurde, hoe gemakkelijker het werd om net te doen of je van ons was. Want dat ben je, in alle opzichten.’ Ze pakte Evangelines hand. ‘Kun je ons vergeven?’

Dat had Evangeline zich in de afgelopen achtenveertig uur ook afgevraagd. Nu ze zo in het afgetobde gezicht van haar moeder staarde, was het antwoord niet moeilijk. ‘Een paar dagen geleden zou het me moeilijk gevallen zijn je te vergeven, maar nu weet ik hoe ver ik bereid was te gaan om mijn eigen kind te beschermen. Als het nodig was geweest, had ik een onschuldige vrouw vermoord. Dus ik geloof niet dat ik in een positie ben om jou te veroordelen. Ik heb mijn zoon weer terug, en dat is het enige wat nu belangrijk voor me is.’ Daarop bukte ze zich om haar moeder een kus te geven, en Lynettes armen sloten zich om haar heen en hielden haar heel lang vast.

Later die avond zat Evangeline met J.D. op de veranda. Hij was gevoed en verschoond en had eigenlijk allang in bed moeten liggen, maar ze kon zich er niet toe zetten hem naar zijn kamertje te brengen, want ze wilde hem dicht bij zich hebben, wilde, zolang als nodig was om zich ervan te vergewissen dat hij veilig was, naar zijn gezichtje kunnen staren.

De wolken, eerst rood gekleurd door de zonsondergang, waren afgekoeld en donkerder geworden, en nu de schemering langzaam aan zijn intrede deed, kleurde de hemel zacht lila.

Ergens in de straat sloeg een autoportier dicht, en even later verscheen Nash op haar tuinpad. Bij de onderste trede van de verandatrap bleef hij even staan, zijn gezicht nog in schaduw gehuld, toen kwam hij de trap op. Hij ging naast haar zitten, en de geur van zijn aftershave, de geur van hemzelf, vervulde haar zintuigen.

‘Ik heb nieuws,’ zei hij ten slotte, zijn blik op de slapende J.D. gericht.

‘Wat voor nieuws?’

‘Weet je nog dat ik je gerechtigheid had beloofd? We gaan achter Betts aan.’

Daarop draaide ze zich om om hem eens onderzoekend aan te kijken. ‘Wanneer?’

‘Dat kan ik niet precies zeggen, maar binnenkort. Ik laat je wel weten wanneer het voorbij is. Deze keer zal hij de dans niet ontspringen, daar zorgen we wel voor.’

Peinzend staarde ze naar haar zoon. ‘Dat is mooi,’ zei ze.

‘Nou, je klinkt anders niet bijster enthousiast.’

‘Gerechtigheid is een mooi iets,’ zei ze. ‘Maar daarmee komt Johnny niet terug. Het verandert niets aan wat hij heeft gedaan.’

‘Nee, dat zal wel niet.’

Aan de horizon flikkerde een bliksemflits, en het zachte briesje hield een vage belofte van regen in.

Zacht zei hij: ‘Het is een mooi kindje, Evangeline.’

Haar hart zwol van trots.

‘Je zou je gezicht moeten zien wanneer je naar hem kijkt.’ Hier zweeg hij even, alsof hij de juiste woorden niet kon vinden. ‘Hou dat gevoel vast,’ zei hij. ‘Vergeet nooit wat echt belangrijk is.’

De tranen brandden haar in de ogen. Tranen van schuld en verwondering en liefde, een liefde die zo diep was dat ze het gevoel had dat haar hart uit haar borstkas zou barsten.

‘Heel lang deed ik maar wat,’ zei ze. ‘Deed ik alles wat ik dacht dat een moeder zou moeten doen, maar ik had het gevoel dat ergens diep binnen in me iets ontbrak. Iets waardoor ik niet van mijn zoon kon houden zoals hij verdiende. Nu weet ik dat het alleen maar angst was die me tegenhield. Angst om hem kwijt te raken, net als Johnny. Er was een keiharde confrontatie met die angst voor nodig om te laten inzien hoeveel ik van hem hield. Hij betekent alles voor me, en ik zou mijn leven geven om hem te beschermen.’

‘Hij boft maar dat hij jou als moeder heeft,’ zei Nash. Hij klonk aangedaan. Nederig.

‘Nee,’ zei ze. ‘Ik bof. Dat weet ik nu.’

Heel lang zaten ze naast elkaar te zwijgen, terwijl zij haar slapende kind in haar armen wiegde.

‘Gisteravond heb ik heel raar gedroomd,’ zei ze uiteindelijk.

‘O, ja?’

‘Ja, ik zat hier op de veranda, net als wij nu, en toen zag ik Johnny in de straat. Hij reed in de rode mustang van Nathan Mallet, waar hij altijd zo dol op was. Toen hij me op de veranda zag zitten, toeterde en zwaaide hij, maar toen ik hem achterna rende, reed hij gewoon door, alsof hij een belangrijke afspraak had.’ Met een vragende blik wendde ze zich naar Nash. ‘Wat denk jij dat dat betekent?’

In het donker zochten zijn ogen haar gezicht af. ‘Misschien was dat zijn manier om afscheid van je te nemen.’

‘Ooit heb ik je verteld dat ik zijn aanwezigheid nog steeds voelde, weet je nog?’ Diep haalde ze adem, en toen ze uitademde, ontsnapte er iets bitterzoets uit haar binnenste. ‘Maar ik voel hem niet meer. Niet nu jij er bent. Dus misschien was die droom mijn manier om afscheid van hém te nemen.’

Daarop draaide ze zich om en keek naar de wolken, die van zee kwamen aandrijven. Nash zei niets. De wind wakkerde aan, en de zwoele geur van de rozen van haar buurvrouw hing zwaar in de vochtige avondlucht.

Evangeline kon hem niet aankijken, maar toen hij zijn arm om haar schouder sloeg, schudde ze die niet af.

Verderop in de straat startte een auto. Het klonk als de oude mustang van Nathan, en voor haar geestesoog zag ze Johnny zwaaien, waarna hij een dot gas gaf en wegreed.

Op haar arm maakte J.D. wat geluidjes in zijn slaap, alsof hij het geluid ook gehoord had. Ze tilde hem op en drukte haar wang tegen zijn kruin.

‘Ik ben bij je,’ fluisterde ze. ‘Mamma is bij je.’