Hoofdstuk 29
Toen Evangeline bij haar auto kwam, was ze al aan het bellen. Eerst belde ze Nash, daarna Mitchell, en toen Vaughn. Tegen de tijd dat ze de snelweg op reed, had ze sheriff Thibodaux in Torrence aan de lijn.
‘Vanochtend heb ik een hulpsheriff langsgestuurd om eens rond te kijken,’ zei hij. ‘Alles leek in orde. Ik sta op het punt om een paar dagen op reis te gaan, maar voor ik wegga, ga ik er nog wel even langs. Als ik iets verdachts zie, bel ik meteen.’
Evangeline gaf plankgas, maar ze was nog een dikke drie kwartier van Torrence verwijderd. En de tijd tikte door.
Wat zou ze bij aankomst in huize Lemay aantreffen? Rebecca? Ruth?
Haar zussen.
Haar eigen vlees en bloed.
En een van die twee wilde haar zoon vermoorden.
Op dat moment drong het tot haar door hoever ze bereid was te gaan om J.D. tegen hun krankzinnigheid te beschermen. De ene zuster was onschuldig, de andere schuldig, maar als het moest, zou ze hen allebei vermoorden om haar zoon te redden.
Met haar mobiel stijf in haar hand geklemd scheurde ze langs de suikerrietvelden en door tunnels van wilgenbomen, de zon in haar rug. Soms maakte de weg een bocht en zag ze het zonlicht over de bayou glinsteren en reigers elegant steltlopen door het moerasgras. Het was een paradijs van waterlelies, boterbloemen en wilde rozen. En in dit paradijs had het kwaad blond haar en blauwe ogen.
Wat zou ze doen als J.D. niet in dat huis was?
Hij kon overal zijn. In het moeras waren er wel duizenden plekken waar je je kon verstoppen, en ze had geen idee waar ze met zoeken moest beginnen.
Maar Nash wel. Dit zijn dingen waar de FBI heel goed in is, had hij gezegd.
Uiteraard wilde ze dat wanhopig graag geloven, maar bij elke minuut die wegtikte…
Niet doen. Niet doen!
Haar zoon zou het redden. Ze zou hem op tijd vinden, en vanavond lag hij weer veilig in zijn eigen bedje. Als het moest, zou ze hem dag en nacht bewaken. Nooit meer zou ze hem ook maar een seconde uit het oog verliezen. Hij was nog zo klein en onschuldig…
Haastig knipperde ze een paar hete tranen weg, en haar knokkels werden wit om het stuur, zo stijf hield ze het vast. Ze zou hem vinden. Reken maar.
Op dat moment ging de telefoon, en ze drukte hem tegen haar oor. ‘Ja.’
‘Met Nash. Hoor eens, ik heb nieuws.’
Haar hart sprong naar haar keel. ‘J.D.?’
‘Nee, het spijt me. Het was niet mijn bedoeling je valse hoop te geven. Het gaat over de handlanger van Rebecca Lemay. We hebben een match gevonden met de vingerafdrukken die je van je auto gehaald hebt. Ze zijn van een voormalig psychiatrisch patiënt, Ellis Cooper. Zo te horen is hij zo gek als een deur, dus wees voorzichtig.’
‘Maak je over mij maar geen zorgen, ik heb de sheriff in Torrence al op de hoogte gesteld, en die zorgt voor assistentie, mocht ik die nodig hebben.’
‘Evangeline?’
‘Ja?’
‘Hou vol, we vinden hem wel.’
Tranen brandden in haar ogen, maar ze had geen tijd voor emoties. Geen tijd om in te storten. Ze moest J.D. vinden. Al het andere was onbelangrijk.
‘Ik kan hem niet kwijtraken,’ fluisterde ze.
‘Geloof me, ik doe alles wat in mijn macht ligt om dat te voorkomen.’
‘Dat weet ik, maar hij is nog zo klein. Zo hulpeloos…’ Haar stem stierf weg. ‘Hij is alles wat ik heb.’
Op dat moment drong het besef hoeveel ze van haar zoon hield ten volle tot haar door. Het deed haar nederigheid voelen en tegelijkertijd versteld staan. En ze schaamde zich omdat ze het zich niet eerder had gerealiseerd.
Ze hield meer van dat jochie dan van wat ook ter wereld en ze zou alles doen om hem te beschermen. Echt alles.
‘We vinden hem wel,’ zei Nash weer, en ze probeerde troost te putten uit de stellige toon waarop hij dat zei.
Tegen de tijd dat ze Torrence binnen reed, lag de angst als een ijskoude bankschroef om haar hart.
Ze zette de auto voor het politiebureau en rende naar binnen.
De agent achter de balie was aan het bellen, maar toen hij Evangeline zag, hing hij meteen op. ‘Rechercheur Theroux?’
‘Ja.’
‘Oké, we verwachtten u al. Daarnet heeft de sheriff gebeld, hij is al op weg naar zijn vakantiebestemming. Hij zei dat ik tegen u moest zeggen dat er niets aan de hand is in het huis en dat hij daar niets of niemand heeft gezien.’
‘Hoelang geleden was dat?’
‘Een halfuur of zo. Hij zei ook dat ik tegen u moest zeggen dat hij denkt dat dit een vruchteloze onderneming is.’
Dit laatste schreeuwde hij tegen Evangelines rug, want die rende alweer naar buiten.
Twintig minuten later draaide ze vanaf de hoofdweg de grindweg op. De schaduw van het bos leek zwaar en drukkend, het gefluister van de wind door de bladeren een afschuwelijk onheilspellend voorteken. Toen ze echter eindelijk de open plek op reed en daar de auto van de sheriff zag staan, laaide de hoop weer op. Misschien was hij toch nog een keer gaan kijken.
Ze zette haar auto naast de zijne en stapte uit. Nadat ze haar pistool had nagekeken, klemde ze de kolf in beide handen, en langzaam liep ze de trap op. Met haar voet duwde ze de hordeur open, waarna ze haastig naar binnen ging en zoekend haar pistool rondzwaaide.
Het was doodstil in huis.
Te stil.
Als het goed was, zou ze de houten vloer moeten horen kraken daar waar de sheriff door het huis liep, maar ze hoorde helemaal niets. Alleen het gezoem van muggen die door de gebroken ruiten en scheefhangende hordeur naar binnen dromden.
Er eentje van haar wimper slaand liep ze langzaam door het huis. ‘Sheriff Thibodaux? Bent u hier? Ik ben het, Evangeline Theroux.’
Hoewel het haar helemaal niet aanstond dat ze moest laten merken waar ze was, wilde ze ook niet dat hij van schrik op haar zou beginnen te schieten. Nadat ze op haar schreden teruggekeerd was naar de hal ging ze vervolgens de trap op.
‘Sheriff? Ik kom naar boven.’
Boven aan de trap hoorde ze een geluid uit de dichtstbijzijnde slaapkamer komen, en toen ze de deur openduwde, schreeuwde ze het bijna uit.
De sheriff lag op zijn rug op de grond, zijn ogen wijd open en starend in het niets. Vanuit een wond aan zijn nek en een andere op zijn arm, waar de huid was gebarsten door de snelle zwelling, liep gele pus.
Toen ze de kamer binnen liep, zag ze iets over de vloer glijden en haastig in de schaduw verdwijnen. Met bonkend hart bleef ze stokstijf staan, maar daarna deed ze voorzichtig nog een stap naar binnen.
Nadat ze naast Thibodaux was neergeknield, voelde ze zijn pols. Ze kon geen hartslag ontdekken, en ze vreesde dat hij een hartstilstand had gehad.
In de gang kraakte opeens een plank, en meteen was ze overeind. Voorzichtig sloop ze terug naar de deur, waar ze de gang op keek. Te laat besefte ze dat het gevaar al achter haar in de kamer stond.
Vanuit haar ooghoek zag ze iets bewegen. Maar voordat ze zich kon omdraaien, trof iets haar hard tegen haar slaap. Eerst viel ze op haar knieën, daarna ging ze voorover onderuit tegen de grond.