V.

Flierefluiter stoof op de verbaasde vreemdelingen af en omhelsde ze een voor een, de ouwe landloper zowel als de donkerogige jonge vrouw. En blijkbaar waren de zwervers even verheugd als hij, want zij sloegen even geestdriftig de armen rond zijn schouders en kusten hem op beide wangen, dat het klapte. En zo stonden zij daar mal te doen, lachten met veel geblikker van witte tanden in bruine gezichten, sloegen elkaar op de schouder en koeterden een taaltje, waar niemand het onnozelste woordje van verstond. Spoedig had zich een kring van toeschouwers gevormd. De kinderen bleven schuw op de achtergrond, bang van de 'Italjoanders' die geregeld elke zomer een paar maal verschenen, niemand kwaad deden, maar toch gevreesd waren. Ze droegen grote, puntige vilthoeden, met linten kruiswijs omwonden, een gelapte mantel, die met zwier en grandezza van hun schouders hing, smoezelige hemden en korte broeken, waaronder om de kuiten lappen gewikkeld waren, met kruisbanden bijeen gehouden, die ook de leren lap vasthielden, die onder hun voeten zat, De vrouw droeg een kleurige doek om haar dikke zwarte haren, een fluwelen keursje over een geplooid wit hemd, een fel rode, korte rok en ze liep op blote voeten, kleine, sierlike bruine voeten.

Zodra de eerste verbazing voorbij was, gaf Flierefluiter een schrille kreet, klapte in de handen en boog statig voor de vreemde vrouw. Haar ogen fonkelden hem lachend tegen en zij hief een trillende tamboerijn aan haar gebogen arm boven het hoofd. Dan begon plots de doedelzak te deunen en de herdersfluit van Uberto viel in. En tot allerdiepste verbazing van de terugwijkende dorpelingen danste Flierefluiter met licht zwaaiend bovenlijf, de handen in de zijden, naar de vrouw, die heup wiegend en met achterover gebogen hoofd voor hem terzijde week, trippelend met haar sierlike voetjes, een lokkende lach om de rode mond.
Dat was dansen! Zoiets had nog nooit iemand gezien! Vooruit, achteruit, met wiegende sprongen, lenig en sierlik. De armen bewogen mee, zwaaiden hoog en neer, staken verlangend de handen uit, smeekten, dreigden. En dan begon een wild om elkaar heen, draaien, met rythmies stampen der voeten, in nauwer en nauwer wordende kringen, sneller en sneller op de Al driftiger, opwindender muziek van de neuzelendedoedelzaken de snerpendeherdersfluit,waartussendoorals klankpoeder het gerinkel van de tamboerijn stoof. Tot eindelik het rythme verstilde, al langzamer en rustiger viel en de dansenden elkaar steeds dichter naderden. Schuin achter elkaar, de handen op de heupen stonden ze dan stil en onder een lang gerekte, hoge fluittoon van de muziek bogen de bovenlijven zich naar elkaar toe, de hoofden en de lippen reikten naar elkaar en Flierefluiter en de jonge vrouw kusten elkaar op de mond, met gesloten ogen, lang achtereen. Tot de muziek met een schrille toon afbrak en zij recht sprongen, lachend, duizelig, hand in hand en vrolik bogen naar de gapende kring van toeschouwers.
De mensen wisten niet goed, wat ze doen moesten. De vrouwen vonden het nog al schandalig en de kwezels liepen zelfs verontwaardigd weg. Maar de mannen lachten en klapten in de handen. De jonge meisjes bloosden tot onder het haar en keken met grote ogen naar de mooie, onbeschaamde vreemdelinge, die al dansend die lelike zot van een Flierefluiter zo maar in 't publiek op z'n mond gekust had. De ouwe Bluut klapte zijn grote handen rood. Zijn waterige ogen verslonden de mooie jonge vrouw met haar diepe, donkere ogen en haar olijfkleurige huid en hij schreeuwde plotseling:
- Nou ikke! Flierefluiter! Gadsakker nondesallemaanderdedomme! ik mot ok es daanse met dat mamselleken, allee!
Bulderend gelach steeg op. De dikke ouwe grappenmaker kwam naar voren, maakte olifantachtige grimassen en Flierefluiter lachte in een adem door, nam hem bij de hand en bracht hem bij de jonge vrouw. Hij riep wat in een vreemde taal, de drie Italianen lachten, de muziek zette een snelle dans in en voor de ouwe Bluut wist wat er met hem gebeurde tolde en wielde de sierlijke gestalte als een wild kleurgewemel voor zijn ogen rond, draaide om hem heen, sloeg hem bonzend met de tamboerijn op het hoofd, dat hij verschrikt een eindje door zijn knieen zakte, en greep hem bij de hand om hem mee rond te trekken. Maar het was de ouwe vrouwengek al veel te kras en met de handen boven het hoofd en een komiek angstig gezicht schommelde hij haastig weg naar zijn plaats tussen de kijkers, die joelden en schaterden van pret. Flierefluiter danste achter hem aan en gaf hem van louter verrukking een stevige schop onder zijn omvangrijk achterdeel, waarop Bluut een ijselike gil uitstiet, die de vreugde ten top voerde.
Flierefluiter riep boven het gejoel uit:
- 'Ei! Pinneke Testers, goa je monicoa pakke, dan 'oal ik m'n fluit een me geven een groot bal sjampetter vor d'arrebaarg van Timmers! Vooruit! Ik trakteer op een vatjen ouwen bruine!
Hoe hij het gedaan gekregen had kon het dorp zich later moeilik verklaren. Maar het was een geweldig feest geworden, vroliker, uitgelatener, wilder dan de meest opgewonden kermisdag. Alles was aan 't dansen geslagen en wat niet dansen kon, stond of zat rond het pleintje en zong mee en stampte de maat en wiegde met hoofd en bovenlijf en keek verlangend en jaloers naar de rondzwierende paren op de gladde keien, die
klonken van de stampende hakken. Het ouwe bruine bier schuimde de kruiken uit, de glazen over en stroomde klokkend in de dorstige kelen, en de veldwachter, die koloniaal geweest was, danste een zwaarddans en droeg Jantje Nuiten, hangend aan zijn grote baard het heele pleintje rond. En telkens weer moest Flierefluiter met de vreemde zwerversvrouw een fantastiese dans uitvoeren en dan viel het gezang en rumoer voor een poos stil, want ademloos keek alles naar de vreemde, ingewikkelde figuren, die wel een gedanste comedie geleken. En toen eenmaal ook de slanke Uberto mee in de kring sprong, begreep iedereen, dat zij gedrieen een geschiedenis dansten van gevaarlike liefde en met jagende harten volgden de dorpsmensen het lenige beweeg der lijven, het lokken en afstoten van de heupwiegende, verleidelike vrouw met haar vochtige mond en haar raadselachtige ogen, het omzichtig sluipend dansen van de onfortuinlike medeminnaar; steeds wilder en boosaardiger werd het spel der vrouw, woester en somberder de dans der beide jaloerse mannen. En toen eindelik Flierefluiter de overwinning nabij scheen en met de hooggeheven hand van de vrouw in de zijne zich over haar lachende lippen boog, schoot plots met een katachtige beweging Uberto op hem toe, een blinkend mes in de bruine hand boven het gebogen hoofd. Hij stiet toe.... Langzaam gleed Flierefluiter op de knieen en over zijn neerzinkend lichaam reikte de vrouw met demonies schitterende ogen haar lippen aan de overwinnaar. Een kreet van afgrijzen steeg op. Het was alles zo snel gebeurd, dat niemand gezien had, hoe de stoot was aangekomen. Maar reeds hief Flierefluiter zijn groot gezicht van de grond, grijnsde breed, sprong op z'n voeten en gedrieen dansten zij een slotfiguur met zulke malle fratsen er door, dat de opgeluchte toeschouwers bijna dubbel sloegen van opgewonden pret.
Maar Merijntje, die dicht bij de vreemde oude muzikant
gestaan had was bleek geworden onder de dreigende gebaren der medeminnaars en toen hij het mes zag blinken, was hij met een schreeuw weggesprongen en niet stil blijven staan, eer hij de joelende lach had horen opschateren. Hij had de geschiedenis van de Kruik in eens weer voor zich gezien en al begreep hij nu, dat het maar spel geweest was van Flierefluiter en de vreemden, hij was te diep ontsteld en plotseling te zeer vervuld van gedachten aan zijn rampzalige vriend in de gevangenis om nog terug te kunnen gaan naar de bruisende vreugde bij Timmers. Stil droop hij naar huis en zocht het bankje onder de appelboom op. Gedempt drong de muziek en het gejoel der dansende dorpelingen tot hem door, en Merijntje moest in eens onbedaarlik huilen, omdat de Kruik daar ergens ver weg eenzaam in zijn cel zat, opgevreten van verdriet, beladen met een ontzettende schuld, en er niemand aan hem dacht. Zelfs zijn vriendje Merijntje, waar hij zo veel voor gedaan had, vergat hem voor nieuwe vreugd en nieuwe vriendschap en eerst bij de vreselike dans van die woeste kerels rond die zwarte meid had hem de herinnering aan zijn ongelukkige kameraad besprongen. Merijntje huilde lang en zijn groot, berouwvol verdriet wou maar niet wijken. Hij kroop eenzaam in zijn bed, toen de zon begon te dalen: er was nog niemand thuis en nog altijd hoorde hij het vrolike lawaai van het feest als een verwijt naar hem overkomen. Maar het was nog niet helemaal donker, toen hij, vermoeid van het schreien, in slaap viel.
En op het pleintje ging het feest verder. Het hele dorp dromde er samen. Ieder wou zijn deel hebben van de vreugde. Een dolle zotternij was losgebroken. Niemand wou naar huis. Zelfs niet om te eten. Er werd botje bij botje gedaan. Manden met kadetjes en krentenbollen werden aangesleept, potten boter, worsten, eieren, ham. Alles schransde mee en betaalde zijn deel. Flierefluiter was overal. Zijn ogen vonkten van baldadige vrolikheid, dansend sloeg hij met zijn hakken het vuur uit de keien. De Italiaanse zwervers waren hartelik opgenomen in de feestgemeenschap. Zij koeterden vele talen dooreen, stotterden gebroken Hollandse woorden en lachten innemender dan ooit iemand ter wereld voor mogelik gehouden had. Men sprak tot hen, overluid en langzaam, opdat ze goed zouden verstaan en begrijpen, hoe goede kameraden ze gevonden hadden. Ze lachten hun prachtige tanden bloot en zeiden: 'si! si!' en iedereen riep: 'si! si!' en nooit was ergens een feest in groter eensgezindheid en warmer kameraadschap gevierd. De pastoor had een poos voor zijn raam staan kijken, glimlachend, en hij had het hoofd geschud over zoveel levenslust en plots opgespoten blijdschap. Het werd donker, maar niemand ging naar huis. Er werden lampen naar buiten gebracht en een paar verfomfaaide lampions en het feest werd nog oneindig veel genoegeliker. De vreemde vrouw danste met de stijve dorpskerels en lachte om hun onbegrijpelike klomplimenten en was een ongekende weelde in hun ruwe armen.
Het was al laat eer er ruzie kwam. Pinneke Testers had de Italiaanse onder het dansen willen kussen en een vinnige klets om zijn oren gekregen. Hij was kwaad geworden en had gevloekt en de hand tegen haar opgeheven. Maar Flierefluiter had hem, zonder op te houden met zingen een beentje gelicht en was toen boven op hem gaan zitten. En Pinnekes vrouw had de weerloze dan over zijn gezicht gekrabd, omdat ze gezien had, waarom de herrie was aangekomen. Een boerezoon, die veel te veel bier gedronken had, begreep het niet, zag Pinneke voor zijn vader aan, gooide de schreeuwende vrouw op zij en viel bulderend over Flierefluiter heen. Die kreeg van de onbehouwen knuist een slag op zijn
oog, dat het onverbiddelik voor drie dagen dicht zat en toen werd Flierefluiter ongemakkelik en ranselde de dronken rustverstoorder de kring uit. Even leek het, alsof er een algemene vechtpartij zou losbreken, maar Flierefluiter begon dadelik na zijn rechtspleging een dwaas lied te zingen en bezwoer de boze lusten van de kemphanen door ze te laten lachen. Het lied was niet helemaal kies en de vrouwen bloosden er om, maar lachten verstolen mee en klapten even luidruchtig als de mannen en riepen even hard: 'bis! bis! bis!' Het leven was schoon en vrij en een mens had recht om te lachen en te feesten!....
En het eind was een optocht met de muziek voorop, het dorp door. Voor de kerk klom Flierefluiter boven op de stenen pomp en hield een toespraak: de mensen moesten nou naar huis en naar bed gaan, waar ieder het feest naar zijn aard kon voortzetten; maar het bier was op en de krachten van de muzikanten waren uitgeput. Joelend en zingend ging ieder zijn eigen weg, maar voor de deuren werd nog veel nagepraat en gelachen. En toen de ouwe Bluut naar binnen ging, keerde hij zich in de deur nog eenmaal om en zei uit de grond van zijn hart en met een dikke tong:
- Vriende.... 't was een plechtigen dag!.... Flierefluiter nam de Italjoanders mee naar zijn huis. En de volgende dag wist heel het dorp, dat hij bij de mooie jonge vrouw geslapen had: een paar nachtbrakers hadden door de kiertjes van de blinden naar binnen gekeken ; de ouwe en de jonge muzikant lagen op een kermisbed op de grond, maar van de koster en dat zwarte wijf was geen spoor in de kamer te bekennen:.. . Het werd een zeer boosaardige Zondag. Want iedereen was katterig en de inspectie van de portemonnaie was droevig uitgevallen. De vrouwen mopperden. De mannen keken waterig uit hun ogen en spraken ruwe en harde woorden. Er werden zonderlinge verhalen gedaan over
Flierefluiter, die hen allemaal op een of andere manier betoverd moest hebben, want hoe waren ze anders zo stapelzot gekomen om zonder reden aan 't feesten te trekken en al hun geld te verdoen? 't Was me de koster well
Maar Flierefluiter liep rond met een dichtgeslagen en blauwzwart oog en keek met het andere zielsvergenoegd het ontstemde dorp aan. Hij lachte tegen al de katterige, stugge gezichten, en zocht de ouwe onverbeterlike Bluut op, die graag met hem napraatte over de plechtige dag, en hij dronk hem voor het namiddag-lof onder de tafel.... Waarna hij in de kerk de soli zong met zo'n zuiver, diep trillend geluid, dat de pastoor telkens, verrukt, naar hem om moest kijken.