Toen was het
avond geweest
en het was morgen geweest:
DE TWEEDE DAG
POLITIE-INSPECTEUR ANNA-MARIA MELLA SLAAPT ONRUSTIG IN DE vroege ochtend. De wolken hebben zich over de hemel gespreid en het is aardedonker in de kamer. Het is alsof God zelf zijn hand als een kom over de stad heeft gelegd, op de manier waarop een kind zijn hand over een insect heen legt. Nu zal niemand die zich in het spel heeft gewaagd, nog kunnen ontkomen.
Anna-Maria schudt haar hoofd van links naar rechts om te ontsnappen aan de stemmen en gezichten van de dag van gisteren, die in haar slaap terecht zijn gekomen. Het kind schopt nijdig in haar buik.
In haar droom brengt de officier van justitie Carl von Post zijn gezicht dicht bij dat van Sanna Strandgård en probeert antwoorden af te dwingen die ze niet kan geven. Hij zet haar onder druk en dreigt haar dochters te verhoren als ze geen antwoord geeft. En hoe meer hij vraagt, hoe meer zij zich afsluit. Uiteindelijk lijkt ze zich niets meer te herinneren.
‘Wat deed je midden in de nacht in de kerk? Wat bracht je ertoe daarheen te gaan? Je moet je toch iets herinneren. Heb je nog iemand anders gezien? Weet je nog dat je de politie belde? Was je boos op je broer?’
Sanna verbergt haar gezicht in haar handen.
‘Ik herinner het me niet. Ik weet het niet. Hij kwam midden in de nacht naar me toe. Plotseling stond Viktor bij mijn bed. Hij zag er verdrietig uit. Toen hij zomaar oploste, wist ik dat er iets gebeurd was...’
‘Hij loste op?’
Von Post ziet eruit alsof hij niet weet of hij moet lachen of haar een tik moet geven.
‘Wacht even, je kreeg bezoek van een spook en begreep dat er iets gebeurd moest zijn met je broer?’
Anna-Maria jammert zo luid dat haar Robert er wakker van wordt. Hij gaat half overeind zitten en strijkt over haar haar.
‘Ssst, Mia-Mia,’ kalmeert hij haar. Keer op keer spreekt hij haar naam uit terwijl hij haar over het strokleurige haar strijkt tot ze ineens diep inademt en ontspant. Haar gelaatstrekken verzachten en het gejammer verstomt. Als haar ademhaling weer rustig en gelijkmatig is, valt ook hij in slaap.
Degenen die Carl von Post goed kennen, gaan er ongetwijfeld van uit dat hij deze nacht goed slaapt. Dat hij zijn buikje rond heeft kunnen eten aan aandacht en dat hij gouden dromen droomt over wat de toekomst in haar lieflijke schoot bergt. Hij zou met een tevreden glimlach in zijn bed moeten liggen.
Maar ook Carl von Post ligt te woelen. Hij klemt zijn kaken zo hard op elkaar dat zijn kiezen in een machteloos geknars over elkaar schuren. Zo slaapt hij altijd. De gebeurtenissen van de afgelopen dag hebben geen verlossing gebracht.
En dan Rebecka Martinsson. Ze ligt diep in slaap op de uitschuifbare keukenbank in het huis van haar grootouders. Haar ademhaling is rustig en regelmatig. Tjapp is welwillend naast haar gaan liggen en Rebecka slaapt met haar armen rond het warme hondenlichaam, met haar neus diep in de zwarte wollige vacht. Hier zijn er geen geluiden van de buitenwereld. Geen auto’s en geen vliegtuigen. Geen lawaaierige nachtelijke wandelaars en geen harde winterregen tegen de ruiten. In het achterkamertje mompelt Lova in haar slaap en drukt zich steviger tegen Sanna aan. Het huis zelf kraakt en knarst een beetje, alsof het zich omdraait in zijn winterslaap.