Hoofdstuk 17
Sir Henry's gezicht stond zeer ernstig. Hij zei: 'Het bevalt me
niet. '
ik ben me ervan bewust, ' zei miss Marple, 'dat men het niet
bepaald gebruikelijk zou kunnen noemen. Maar het is van zo
ontzettend groot belang, niet waar, er absoluut zeker van te zijn
-- "de zekerheid dubbel zeker te maken", zoals Shakespeare zegt. Ik
denk dat als meneer Jefferson het goed zou vinden... '
'En Harper dan? Moeten we die er ook in betrekken?'
'Het zou misschien penibel voor hem kunnen zijn als hij al te veel
wist. Maar u zou hem wel een wenk kunnen geven. Om zekere personen
onder observatie te doen houden -- ze te laten schaduwen, weet u.
'
Sir Henry zei langzaam: 'Ja, dat zou wel voldoende zijn... '
Commissaris Harper keek Sir Henry Clithering met een doorborende
blik aan.
'Laat ik u nu goed begrijpen, Sir Henry. Geeft u mij een
aanwijzing?'
Sir Henry zei: ik deel u hetzelfde mee wat mijn vriend mij zoeven
heeft meegedeeld -- hij heeft het mij niet onder geheimhouding
verteld - dat hij van plan is morgen een advocaat in Danemouth te
bezoeken met het doel een nieuw testament te maken. '
De borstelige wenkbrauwen van de commissaris trokken zich samen
boven zijn strakke ogen. Hij zei: 'En is meneer Jefferson van plan
zijn schoonzoon en schoondochter van dat feit op de hoogte te
brengen?'
'Hij is van plan het hun vanavond mee te delen. '
'Juist. '
De commissaris tikte met een penhouder op zijn schrijftafel. Hij
herhaalde: 'Juist... '
Weer boorden zijn doordringende blikken zich in die van de ander.
Harper zei: 'Dus u bent niet helemaal tevreden over de zaak tegen
Basil Blake?'
'U wel?'
De snor van de commissaris begon te trillen. Hij zei: 'Miss Marple
wel?'
De twee mannen keken elkaar aan.
Toen zei Harper: 'U kunt het gerust aan mij overlaten. Ik zal er
mensen voor aanwijzen. Er zal heus niets misgaan, dat kan ik u wel
beloven. '
Sir Henry zei: 'Er is nog iets. U moet dit even inzien. ' Hij
vouwde een stuk papier open en schoof het hem over de tafel heen
toe.
Ditmaal liet de kalmte van de commissaris hem in de steek. Hij
floot.
'Dus zit de zaak zo? Dat geeft het geval een totaal ander aspect.
Hoe hebt u dat weten uit te vissen?'
'Vrouwen, ' zei Sir Henry, 'zijn nu eenmaal altijd geinteresseerd
in huwelijken. '
'Vooral, ' zei de commissaris, 'al wat oudere, ongetrouwde vrouwen.
'
Conway Jefferson keek op toen zijn vriend de kamer binnentrad. Zijn
gezicht, dat grimmig stond, ontspande zich tot een glimlach.
Hij zei: 'Nu, ik heb het hun verteld. Ze hebben het heel goed
opgenomen. '
'Wat heb je gezegd?'
ik heb hun verteld dat ik van mening was, dat, nu Ruby dood was,
die vijftigduizend pond die ik haar oorspronkelijk had nagelaten,
bestemd moesten worden voor een doel dat ik kon verbinden met haar
nagedachtenis. Ik zou het bestemmen om een hospitium te subsidieren
voor jonge meisjes die in Londen werken als beroepsdanseres. Een
verduiveld rare manier om je geld na te laten -- ik ben eigenlijk
verwonderd dat ze het slikten. Alsof ik zoiets zou doen!'
Peinzend voegde hij eraan toe: 'Weetje, ik heb me bespottelijk
aangesteld met dat meisje. Ik moet zo langzamerhand een rare oude
vent geworden zijn. Dat zie ik nu wel in. Ze zag er wel aardig uit,
dat kind -- maar het meeste wat ik in haar zag was toch maar
inbeelding. Ik maakte mezelf wijs dat zij een tweede Rosamund was.
Ze had hetzelfde haar en dezelfde ogen, zie je. Maar niet hetzelfde
hart of hetzelfde verstand. Geef me die krant eens even aan, wil
je? Er staat een bijzonder interessant bridgeprobleem in. '
Sir Henry ging naar beneden. Hij stelde een vraag aan de
portier.
'Meneer Gaskell, Sir Henry? Die is net weggereden in zijn auto. Hij
moest naar Londen. '
'O! Juist. Is mevrouw Jefferson er wel?'
'Mevrouw Jefferson is zojuist naar bed gegaan, Sir Henry. '
Sir Henry nam een kijkje in de conversatiezaal en in de balzaal. In
de conversatiezaal was Hugo McLean bezig met een kruiswoordraadsel,
waarmee hij nogal wat moeite had, gezien de wijze waarop hij zijn
wenkbrauwen fronste. In de balzaal glimlachte Josie dapper tegen
een gezette, transpirerende man, terwijl haar vlugge voeten zijn
vernietigende tred trachtten te vermijden. De dikke man had
blijkbaar nogal plezier in zijn dansje. Raymond, elegant en
verveeld, was aan het dansen met een meisje met een bleek gezicht,
dat door de mond ademhaalde, dat glansloos bruin haar had, en een
dure japon droeg die haar helemaal niet stond.
Zacht fluisterde Sir Henry: 'En daarop ging ik naar bed' en ging
naar boven.
Het was drie uur. De wind was gaan liggen. De maan scheen over een
kalme zee. In Conway Jeffersons kamer werd geen ander geluid
vernomen dan zijn eigen ademhaling, terwijl hij daar lag, met enige
kussens in zijn rug.
Er was geen briesje dat de gordijnen voor de openslaande deuren
heen en weer kon doen gaan, maar toch gingen ze heen en weer... Een
ogenblik gingen ze vaneen, en een gestalte stak donker af tegen het
maanlicht. Het volgende ogenblik hingen ze weer op hun plaats.
Alles was weer stil, maar nu was er nog iemand in de kamer.
De indringer sloop op het bed toe, hij kwam steeds naderbij. De
diepe ademhalingen op het kussen werden niet onderbroken.
Er klonk geen geluid, of zo goed als geen geluid. Een vinger en
duim stonden op het punt een huidplooi vast te pakken, in de andere
hand werd een injectienaald gereed gehouden.
En toen kwam er plotseling uit de duisternis een hand, die zich
sloot om de hand die de naald vasthield, terwijl de andere arm de
gestalte in een ijzeren greep omkneld hield.
Een rustige stem, de stem van de wet, zei: 'Nee, nee, dat gaat zo
niet. Ik moet die naald hebben!'
Het licht werd aangedraaid, en van zijn kussens uit keek Conway
Jefferson met een grimmige blik naar degene die de moord op Ruby
Keene had gepleegd.