16

Charles van Abbekerken had zich vrij snel van de schrik hersteld. Op zijn bolle, vlezige gezicht verscheen een grijns en in zijn opvallende, lichtblauwe ogen lag een twinkeling.
‘Wat een verrassing,’ riep hij opgewekt. ‘Wie had daarop kunnen rekenen… een compleet comité van ontvangst. Ongelooflijk. En dat nog wel door het puikje van onze recherche-elite.’
De Cock glimlachte. De oude rechercheur kon een dergelijke, half spottende reactie wel waarderen.
‘Ook u hebt ons verrast,’ sprak hij vriendelijk. ‘Wij waren op uw bezoek niet voorbereid. Mogen wij de reden van uw komst vernemen?’
Charles van Abbekerken knikte.
‘Ik heb over een paar dagen in Amsterdam een belangrijke vergadering,’ legde hij geduldig uit. ‘Tijdens de voorbereidingen bemerkte ik dat ik voor die vergadering een paar belangrijke documenten mis… documenten die Justus van Aardenburg onder zijn beheer had.’
Hij wuifde om zich heen. ‘Justus van Aardenburg kwam vrijwel nooit op het hoofdkantoor van Chemie IJsselstein aan de Keizersgracht in Amsterdam. Ik sta hem al jaren toe om ten behoeve van onze onderneming de noodzakelijke werkzaamheden op zijn buiten in Loenen aan de Vecht te verrichten.’
Charles van Abbekerken stak gebarend de wijsvinger van zijn rechterhand omhoog. ‘Echter, onder de strikte voorwaarde, dat ik te allen tijde toegang had tot zijn administratie… ook als hij met vakantie was, of anderszins afwezig.’ Hij tastte in de zijzak van zijn regenjas en diepte daaruit een sleutel op. ‘Vandaar dat ik dit huis steeds vrijelijk kan betreden.’ Hij zweeg even en maakte een beleefde buiging. ‘Tevredengesteld, mijne heren?’
Vledder deed een stap naar voren. Het gedrag en de toon van Charles van Abbekerken ergerden hem bovenmatig.
‘Dit is in feite een dodenhuis,’ sprak hij hoorbaar geprikkeld.
‘Kon u die vergadering niet verdagen tot na de begrafenis van Van Aardenburg?’
Charles van Abbekerken reageerde heftig.
‘Ik ben de leider van Chemie IJsselstein… een grote organisatie met heel veel werknemers en tal van buitenlandse verplichtingen. Ik kan de productie van ons bedrijf toch niet laten vertragen of stopzetten omdat een of andere gek meent mensen uit mijn naaste omgeving te moeten ombrengen?’
Vledder kneep zijn lippen op elkaar.
‘Ik geloof er niets van dat u hier komt op zoek naar documenten voor een vergadering. Dat is een goedkoop excuus… een uitvlucht om uw aanwezigheid hier te verklaren. Uw interesse gaat uit naar een serie foto’s… foto’s van de moord op een zestienjarig meisje nabij de brug en sluis ’t Hemeltje bij Vreeland… een moord, die door uw chauffeur Jan Akkerman flitsend in beeld is gebracht.’
Charles van Abbekerken kneep zijn ogen half dicht.
‘U… eh, u spreekt wartaal, jongeman. Ik weet niets van foto’s en nog minder van een moord.’
Vledder wilde van geen opgeven weten. Zijn gezicht stond strak en zijn neusvleugels trilden.
‘Waar is de Mercedes gebleven,’ beet hij hem toe, ‘waarmee dat meisje werd aangereden voordat ze met haar brommertje als oud vuil in het water van de Vecht werd gedumpt?’
Charles van Abbekerken zette zijn benen iets uit elkaar en bracht zijn handen in wanhoop omhoog.
‘Ik begrijp niet waarover u spreekt?’
Vledder snoof.
‘U rijdt nu in een nieuwe Mercedes. Waar is de vorige Mercedes gebleven… nog splinternieuw… nauwelijks ingereden?’
Charles van Abbekerken slikte.
‘Jan Akkerman had een ongelukje met die wagen,’ sprak hij aarzelend. ‘Volgens mijn chauffeur was de Mercedes daarbij total loss geraakt. Als ik het goed heb begrepen, had hij ergens aan de kant van de weg een boom geraakt en was met wagen en al in een vaart gereden… een kanaal, en was het een wonder dat hij het er nog levend had afgebracht.’
De directeur maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Ik moet mobiel zijn… elk moment van de dag. Ik kan niet zonder een wagen. Ik heb onmiddellijk mijn dealer gebeld en nog dezelfde dag had ik een nieuwe Mercedes voor mijn kantoor staan. Ik zei tegen Jan Akkerman dat hij een rapportje van dat ongeval moest maken voor de verzekering. Dat rapportje heb ik nooit gekregen. Iemand bracht mijn chauffeur voor eeuwig het zwijgen toe.’
Vledder grijnsde met een scheve mond.
‘En dat kwam u verrekt goed uit,’ siste hij.
Charles van Abbekerken keek langs een woedende Vledder heen naar De Cock.
‘Laat hem ophouden,’ riep hij kwaad. ‘Die jongeman is buiten zinnen.’
De oude rechercheur vatte de trillende Vledder bij zijn linkerarm en probeerde hem zachtjes terug te trekken. De jonge rechercheur rukte zich wild los, deed nog een stap en boog zich naar voren.
‘Moordenaar.’
Zijn stem beefde van emotie.
Charles van Abbekerken keek hem aan. In zijn blauwe ogen lag een ijzige blik.
‘Er komt nog eens een dag, jongeman, dat deze kreet u zal berouwen.’

Ze reden met hun Golf uit Loenen weg. Voor de terugreis naar Amsterdam koos Vledder opnieuw de A4.
Het kon de oude rechercheur dit keer niets schelen. Hij voelde zich niet prettig. Integendeel.
De Cock had moeie voeten. Ineens waren ze er. Het was alsof geniepige kleine duiveltjes uit pure boosaardigheid met duizend scherpe spelden in zijn kuiten prikten. Hij kende de pijn, die uit de holten van zijn voeten kwam, langs zijn hielen omhoog trok en zich vastzette in zijn kuiten. De oude rechercheur wist ook drommels goed wat die pijn betekende. Telkens als de zaken slecht verliepen, als hij het machteloze gevoel had volkomen in het duister te tasten, geen enkele vooruitgang meer wist te boeken, gaven die helse duiveltjes acte de présence.
Het maakte hem wat somber.
Hij rolde zijn broekspijpen tot onder zijn knieën op en begon zachtjes te wrijven. De autogordel om zijn borst belemmerde zijn handelingen. Met een gezicht vol ergernis keek hij schuin omhoog.
‘Kon je je weer eens niet beheersen?’ riep hij bestraffend. ‘Ik heb je nog zo gewaarschuwd! We hebben tegen Charles van Abbekerken, juridisch gezien, geen poot om op te staan.’
De Cock stopte met wrijven. ‘Hebben jouw aantijgingen… jouw grove beschuldigingen iets uitgehaald?’ De grijze speurder snoof verachtelijk. ‘Hoogstens een klacht ter zake belediging. Misschien een bevriend staatshoofd… maar verder kun je in ons land niet ongestraft iemand voor moordenaar uitmaken.’
Vledder staarde nukkig voor zich uit.
‘Ik kon er echt niets aan doen. Het ging buiten mijzelf om. Ik had de smoor in. Die dikke vette arrogante vent…’ De jonge rechercheur maakte zijn zin niet af. ‘Begrijp je dan niet dat juist hij de man is die wij moeten hebben? Na het bezoek aan Het Wapen van Nederhorst wilde hij die bewuste avond met zijn dronken kop zelf de Mercedes rijden. En wie zou hem er van af hebben kunnen houden… de ondergeschikte chauffeur Jan Akkerman… of een van die Zeg-eens-ja-directeuren?’
In zijn stem trilde sarcasme en hij schudde zijn hoofd. ‘Vanaf Het Wapen van Nederhorst reed Charles van Abbekerken die macabere zaterdagavond de Mercedes, veroorzaakte de aanrijding en was, volgens mijn absolute overtuiging, ook de man die het gewonde meisje met haar brommer in het water van de Vecht wierp.’
De jonge rechercheur liet bij een wild emotioneel gebaar het stuur van de Golf even los. ‘Zo’n actie… zo’n onbezonnen daad past volkomen bij die man… bij zijn temperament, bij zijn heerszuchtige, tirannieke karakter.’
‘En?’
‘Wat bedoel je?’
‘Pleegde hij ook de moorden op Jan Akkerman en Justus van Aardenburg?’
Vledder knikte nadrukkelijk.
‘Dat ligt toch voor de hand? Wie had er belang bij dat de foto’s van het ongeval verdwenen… althans dat hij in het bezit kwam van de door Jan Akkerman in beeld gebrachte moord?’
De Cock knikte instemmend.
‘Charles van Abbekerken,’ antwoordde hij gelaten.
Vledder verminderde de snelheid van de Golf en zette de wagen op de vluchtstrook neer. Hij schakelde de motor uit en draaide zich half om.
‘Ik heb erover nagedacht, De Cock,’ sprak hij gejaagd. ‘Je hebt zelf gezegd: Charles van Abbekerken is een sluw man. Wel, wilde hij in de toekomst verschoond blijven van beschuldigingen of chantagepogingen inzake de moord op Annemarie van Grevelingen, dan moest hij eerstens in het bezit zien te komen van de gemaakte foto’s en… ten tweede zich van belastende getuigen ontdoen.’
De Cock plukte aan zijn onderlip. ‘Dat klinkt redelijk.’
Vledder grijnsde. ‘De eerste actie van Charles van Abbekerken was gericht op de foto’s. Toen Jan Akkerman hem naar waarheid zei dat hij de foto’s niet meer in zijn bezit had, schoot hij hem neer.’
‘Verder?’
‘Hoe Charles van Abbekerken wist of vermoedde dat Justus van Aardenburg de foto’s bij Jan Akkerman had gestolen, weet ik niet. In ieder geval toog Charles van Abbekerken naar Loenen aan de Vecht en vermoordde Justus van Aardenburg, een tweede getuige.’
De jonge rechercheur zweeg even. Zoet grijnzend ging hij verder. ‘Charles van Abbekerken hoefde in het buiten van Justus van Aardenburg niet onmiddellijk na de moord koortsachtig naar de foto’s te gaan zoeken. Hij kon daar rustig mee wachten tot de kust veilig was. Hij bezat immers de sleutels van het buiten.’
De Cock keek zijn jonge collega bewonderend aan. ‘Een knappe analyse,’ stelde hij prijzend vast.
Vledder glunderde. ‘Volgens mij loopt er nog een man groot gevaar om door Charles van Abbekerken te worden vermoord: de derde getuige.’
‘Herman Akersloot.’
Een tijdlang zwegen de rechercheurs. Het verkeer op de Utrechtseweg raasde rakelings aan hen voorbij. Soms liet de luchtdruk de Golf even schommelen.
Vledder was de eerste die het zwijgen verbrak.
‘Laten we teruggaan.’
De Cock keek hem verrast aan.
‘Waarheen?’
‘Naar Loenen aan de Vecht. We kunnen straks bij Abcoude van de snelweg af en er weer op. Binnen een paar minuten zijn we terug.’
‘En dan?’
Vledder zuchtte.
‘Charles van Abbekerken,’ sprak hij gedwee, ‘is nu in het landgoed van Justus van Aardenburg naar de foto’s aan het zoeken. Mogelijk vindt hij ze. Hij heeft er alle tijd en gelegenheid voor.’ De jonge rechercheur glimlachte. ‘We blijven buiten op hem wachten en voor hij in zijn Mercedes stapt, arresteren we hem… met de foto’s in zijn bezit.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat gaat niet op.’
Op het gezicht van Vledder kwam een trek van verbazing.
‘Waarom niet?’
De Cock grijnsde.
‘Zolang onze Nederlandse rechters nog luisteren naar het onzinnige begrip “onrechtmatig verkregen bewijs” en op basis daarvan misdadigers ongestraft laten, ga ik uiterst omzichtig te werk. Ik voel er niets voor om door een handige advocaat achter mijn rug te worden uitgelachen.’ De oude rechercheur haalde eens diep adem. ‘Om te weten te komen of Charles van Abbekerken in het bezit is van de foto’s van de moord op Annemarie van Grevelingen zouden we hem moeten fouilleren… en dat fouilleren kan alleen nadat wij hem hebben gearresteerd… en voor zo’n arrestatie ontbreken tot nu toe de wettelijke gronden.’ Vledder wendde zich teleurgesteld van hem af en startte de motor.
Amsterdam was gewikkeld in sluiers. In plaats van de miezerige regen in de vooravond, was een dichte mist de stad binnengeslopen en had alles ingepakt. Voorzichtig, turend in een grijze muur, zocht Vledder een weg voor de politiewagen in deze begrensde wereld.
De Cock zat lui, onderuitgezakt, naast hem en overdacht de theorie die zijn jonge collega hem had ontvouwd. Verstandelijk had hij tegen de theorie geen verweer, maar gevoelsmatig waren er onberedeneerde bezwaren en twijfels.
Voorzichtig manoeuvrerend had Vledder de steiger achter het bureau bereikt en vond er een plekje om te parkeren.
Ze stapten uit en slenterden naar de Warmoesstraat.
Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, kwam Jan Kusters haastig achter zijn bureau vandaan en liep met licht gebogen hoofd om de balie heen naar hen toe. De wachtcommandant leek deerlijk aangeslagen.
‘Wat hebben jullie uitgespookt?’ vroeg hij angstig, gedempt. ‘Commissaris Buitendam is boven. Hij kwam een halfuurtje geleden met een gezicht als een donderwolk het bureau hier binnenstappen en vroeg waar jullie waren. Ik zei hem dat ik dat niet wist. Toen zei hij dat ik hem onmiddellijk moest bellen wanneer jullie binnenkwamen.’
De Cock keek hem onnozel aan.
‘Bel hem.’
Jan Kusters liep terug naar zijn bureau en belde. Na een paar seconden legde hij de hoorn op het toestel terug en wees naar boven.
‘Jullie worden op zijn kamer verwacht.’

Commissaris Buitendam zat als een vertoornde vader achter zijn immens grote bureau. Zijn gezicht zag bleek en zijn neusvleugels trilden.
‘Waar waren jullie vanavond?’ opende hij streng.
De Cock keek hem verbaasd aan.
‘Op onderzoek,’ antwoordde hij ontwijkend. ‘Zoals rechercheurs dat plegen te doen.’
Commissaris Buitendam zwaaide met een slanke hand.
‘Ik ben vanavond thuis vanuit Breukelen gebeld door Charles… Charles van Abbekerken… een zeer belangrijk man bij Chemie IJsselstein.’ Buitendam pauzeerde even en slikte. ‘Een zeer belangrijk man in onze gehele Nederlandse industriële wereld.’
De Cock trok zijn schouders iets op.
‘Ik ben niet onder de indruk.’
Commissaris Buitendam negeerde de opmerking.
‘De heer Van Abbekerken,’ ging hij op strenge toon verder, ‘was uiterst ontstemd. Hij is van plan om een schriftelijke klacht tegen jullie beiden in te dienen bij meester Medhuizen, onze officier van justitie, die hij persoonlijk heel goed kent.’
De Cock gniffelde.
‘Leuk als je goede kennissen hebt.’
Commissaris Buitendam keek hem woedend aan. Hoog op zijn wangen verschenen kleine blosjes.
‘Het schijnt,’ sprak hij met geaffecteerde stem, ‘dat jullie beiden ergens in Loenen aan de Vecht op een onrechtmatige wijze een landgoed zijn binnengedrongen en dat daar… De Cock, de onder jouw hoede staande Vledder… een reeks ongefundeerde en ongemotiveerde beschuldigingen heeft geuit en de heer Charles van Abbekerken onterecht voor moordenaar heeft uitgekreten.’
De Cock lachte.
‘Wat een taalgebruik,’ riep hij spottend. ‘Is dat van u… of heeft de heer Van Abbekerken u deze volzinnen ingefluisterd?’
De commissaris brieste.
‘Ik geef slechts weer wat de heer Van Abbekerken mij heeft gezegd en wat de basis zal zijn van zijn schriftelijke klacht bij justitie.’
De Cock hief zijn armen ten hemel.
‘On-gefundeerd… on-gemotiveerd… on-terecht.’ De oude rechercheur grinnikte. ‘Als hij dat on even weglaat, dan komen we veel dichter bij de waarheid. Ziet u, de door mijn jonge collega Vledder geuite beschuldigingen waren niet ongefundeerd… niet ongemotiveerd en zeker niet onterecht.’ Hij zweeg even voor het effect. ‘Charles van Abbekerken is een moordenaar.’