5

Caféhouder Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang door de penoze in de rosse buurt meestal Smalle Lowietje genoemd, streek zijn kleine klamme vingertjes langs zijn morsige vest, liet zijn muizensmoeltje glimmen en stak De Cock hartelijk de hand toe.
‘Zo, zo,’ kirde hij vrolijk, ‘lange tijd niet gezien. Ik was bang dat jij en Vledder de weg naar mijn vermaard etablissement niet meer konden vinden. Ik maakte mij ongerust. Ik ben al eens van plan geweest om aan de Kit te informeren of jullie misschien bij een of andere actie waren gesneuveld.’
De grijze speurder hees zich op een kruk.
‘Jouw bezorgdheid roert mij.’
Smalle Lowietje gniffelde.
‘Ik houd mijn klanten graag in ere… zelfs als ze nooit betalen.’
De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Je hebt nooit geld van mij willen hebben… zo lang als ik hier kom. Waarom zou ik je dan beledigen door het aan te bieden?’ De tengere caféhouder lachte.
‘Een grapje.’
De Cock keek hem onderzoekend aan.
‘Dacht je echt dat we waren gesneuveld? We leven hier niet in Amerika, waar jaarlijks honderden politiemensen om zeep worden geholpen.’
Het gezicht van Smalle Lowietje versomberde.
‘Het wordt er hier in ons landje ook niet beter op. Jongens nog… lopen in de binnenstad als cowboys met pistolen te zwaaien.’
De Cock knikte.
‘Maar maak je over mij geen zorgen.’ Hij maakte een brede armzwaai. ‘Old soldiers never die,’ riep hij pathetisch, ‘they just fade away.’*
Smalle Lowietje grinnikte.
‘Gooi maar in mijn pet… ik smoes niet over de grens.’ Hij dook aalglad onder de tapkast, pakte de fles fijne cognac Napoleon, die hij speciaal voor De Cock had gereserveerd en stak hem triomfantelijk omhoog.
‘Hetzelfde recept?’
Zonder op antwoord te wachten, bedekte hij de bodem van drie diepbolle glazen, want Lowietje dronk er altijd eentje mee.
Ze namen de glazen op, warmden de cognac in de holte van hun handen, snoven en proefden met kleine teugjes. Het was een ernstige, ingetogen ceremonie, die de kleine caféhouder en de beide rechercheurs bij elk samenzijn opvoerden; plechtig, als gold het een religieus, bijna sacraal gebeuren.
De Cock vertoefde graag in het schemerig intieme lokaaltje op de hoek van de Oudezijds Achterburgwal en de Barndesteeg. Een gezellig walletjescafé, dat door Smalle Lowietje steevast en vol trots tot ‘mijn vermaard etablissement’ werd verheven.
De Cock had daar met de jonge Vledder zo zijn vaste plaatsje achterin, waar beiden een goed zicht hadden op het gebeuren en niet door plotseling opvlammende emoties bij lichtgeraakte zielen konden worden verrast.
De grijze speurder kwam al bij de tengere caféhouder op bezoek toen hij als jong rechercheur zijn eerste wankele schreden op het glibberige pad van het bestrijden van de misdaad deed.
De Cock vroeg zich af waarom hij in al die jaren nooit onderuit was gegleden, zoals velen voor hem. Met enige vertedering bezag hij het vriendelijk muizensmoeltje achter de tapkast.
Hoewel Smalle Lowietje in zijn veelbewogen leven bijna alles had gedaan wat God in zijn milde wijsheid, en het Wetboek van Strafrecht in ambtelijke starheid, hadden verboden, beschouwde de grijze speurder hem als een vriend. En dat was wederkerig. Het feit dat De Cock uitdrukkelijk het recht vertegenwoordigde, deed daar geen afbreuk aan.
De tengere caféhouder zette zijn glas neer en keek De Cock onderzoekend aan.
‘Je ziet er wat somber uit,’ stelde hij bezorgd vast. ‘Of je verdriet hebt.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen op.
‘Meen je dat echt?’
Smalle Lowietje knikte.
‘Een beetje treurig.’
Vledder grinnikte.
‘De Cock treurt om de vele verdorvenheden van het mensdom.’
De oude rechercheur lachte vrijuit.
‘Dan was ik allang aan mijn treurnis ten onder gegaan.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Met die verdorvenheden van het mensdom ben ik door de jaren heen voldoende vertrouwd geraakt. Dat schokt mij niet meer… bijna niet meer.’ Hij nam nog een slok van zijn cognac en zette zijn glas op de tapkast. ‘Ik ben wel met een onderwerp bezig waarvan ik weinig weet… waar ik als rechercheur nog nooit mee te maken heb gehad.’
Smalle Lowietje keek hem ongelovig aan.
‘Kan dat?’ vroeg hij verrast. ‘Ik dacht dat de misdaad en alles wat daar zo bij hoort voor jou geen geheimen meer had.’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Men denkt steeds wat nieuws uit.’
‘Zoals?’
‘Geld verdienen door het milieu te vervuilen… het illegaal lozen van gif.’
‘Waar?’
De Cock zwaaide.
‘In de Amstel.’
Het gezicht van Smalle Lowietje betrok. Geschokt strekte hij zijn wijsvinger uit.
‘Chemie IJsselstein!’ riep hij spontaan.
De Cock keek hem verrast aan.
‘Hoe… eh, hoe kom je daarbij?’
De tengere caféhouder spreidde zijn armen.
‘Daar wordt geknoeid… bij het leven.’
De Cock plukte nadenkend aan zijn onderlip.
‘Wie zegt dat?’
Smalle Lowietje leunde op de tapkast en boog zich iets naar hem toe.
‘Een oude gabber van mij werkt daar.’
‘Bij Chemie IJsselstein?’
De caféhouder knikte.
‘Een jongen, met wie ik vroeger veel optrok… mee op pad ging. Je kent dat wel… een kroegentocht, samen achter de meiden aan.’
De Cock kneep zijn ogen half dicht.
‘En die oude gabber van jou zegt dat het niet deugt bij Chemie IJsselstein, dat ze daar knoeien?’
‘Ja.’
‘En hij komt nog wel eens hier… in dit… eh, jouw vermaarde etablissement?’
‘Inderdaad.’
De Cock bracht zijn beminnelijkste glimlach.
‘Hoe… eh, hoe heet die vroegere gabber van je?’
Smalle Lowietje nam zijn ellebogen van de tapkast en boog iets terug.
‘Ik weet natuurlijk niet of hij tokkelen* wil,’ sprak hij afwerend. ‘Het kan ook best allemaal bluf zijn… sensatie.’
De Cock glimlachte opnieuw.
‘Het is toch te proberen? Ik zal hem beslist niet vertellen dat jij mij zijn naam hebt genoemd. Daar kun je van op aan. En wie weet… misschien heeft jouw oude gabber werkelijk belangrijke informatie in huis.’ Hij plukte met zijn duim en wijsvinger aan het morsige vest van Smalle Lowietje. ‘Ik vraag het je nog eens… het is belangrijk… hoe… eh hoe heet hij?’
De tengere caféhouder blikte schichtig om zich heen. Hij stond in de buurt niet graag als verklikker te boek.
‘Akkerman… chauffeur Jan Akkerman.’

Het was uitzonderlijk druk op de eeuwenoude Wallen. Een leger van behoeftigen slenterde langzaam langs de etalages met schaarsgeklede vrouwen. Ze waren er in velerlei kleurschakeringen en fatsoenen, allen zich verleidelijk koesterend in de milde barmhartigheid van het zoetroze kunstlicht.
De Cock glimlachte. Hij vroeg zich af of het tintelende voorjaarsweer en een aanstormende lente iets met die grote drukte op de Wallen te maken had.
Vledder blikte opzij. Zijn jong gezicht stond ernstig.
‘Het is toch gek met dat milieu.’
‘Hoezo.’
Vledder zuchtte eens.
‘Ik heb mij er nooit mee beziggehouden. Maar nu wij deze affaire in behandeling hebben, heb ik eens wat informatie ingewonnen.’
‘Bij wie?’
‘Bij ons eigen ministerie van VROM… bij de Werkgroep Milieu van de Centrale Politie Surveillance Commissie.’
De Cock grijnsde.
‘Dat is een mondvol.’
Vledder knikte.
‘Zo is het… men heeft er de mond van vol. Maar er wordt niets gedaan. Er bestaat voor het behoud van ons milieu al geruime tijd een Nationaal Milieubeleidsplan. We hebben ook al zo’n twintig jaar een milieuwetgeving in Nederland en bij al die wetten hebben wij, rechercheurs, trouwens alle politiemensen, een duidelijke opsporingsbevoegdheid.’
De Cock grinnikte.
‘Dat is voor het eerst dat ik dat hoor.’
Vledder wond zich zichtbaar op.
‘Precies. En daar erger ik mij aan. Gruwelijk. Heb jij inzake het milieu wel eens enige voorlichting gehad? Heb jij ooit zo’n nieuwe milieuwet onder ogen gekregen? Heeft iemand jou ooit verteld hoe zo’n milieuzaak strafrechtelijk moet worden aangepakt… hoe de bewijsvoering verloopt?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Men mocht vroeger op straat op bepaalde uren geen matjes kloppen en het was de hoeren verboden om hun gebruikte condooms in de gracht te gooien. Dat is alles wat ik ooit aan de bescherming van het milieu heb gedaan.’
Vledder gniffelde.
‘Weinig… voor een lang en intens politieleven.’
De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Onze huidige regeringen zijn gul in het maken van wetten. Er komen steeds nieuwe. Maar wat heeft dat voor zin als er geen mogelijkheden en middelen zijn om die wetten te handhaven… als er niemand op toeziet dat ze worden nageleefd?’
Hij gebaarde voor zich uit.
‘Men zou in of nabij bedrijven, waarvan verwacht kan worden dat ze milieuonvriendelijk gedrag vertonen, deskundige mensen moeten posteren met geavanceerde meetapparatuur om zo’n bedrijf direct te kunnen aanpakken als er illegaal gif wordt geloosd.’
‘Zoals bij Chemie IJsselstein?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Ik kan niet bezien of Peter van Lunteren gelijk heeft.’
Hij snoof en stak zijn brede kin iets naar voren. ‘Maar ik zou het bewijs van zijn gelijk best willen leveren. Ik ben gewoonlijk geen rancuneus mens, maar als iemand het water van de oude Amstel vergiftigt, dan begaat hij niet alleen een misdaad aan het volk, maar dan treft hij ook mij in persoon.’ Hij zwaaide wat geëmotioneerd om zich heen. ‘Ik houd van deze stad… ik houd van dit bezopen Amsterdam en ik houd van de Amstel… voor mij de mooiste rivier die er is.’
Bij de Oude Kennissteeg namen ze de brug naar de Voorburgwal en sjokten vandaar naar de Lange Niezel. Bij de sekstheaters stonden mannen in de rij.
Vledder stootte De Cock aan.
‘Is seks belangrijker dan milieu?’
Om zijn mond danste een glimlach.
De oude rechercheur wuifde achter zich. ‘Kijk naar de Wallen,’ sprak hij grimmig, ‘en je hebt het antwoord.’
Ze liepen zwijgend de Lange Niezel uit en slenterden rechtsaf de Warmoesstraat in.
Vledder schoof de mouw van zijn colbert iets terug en keek op zijn horloge. Daarna blikte hij opzij.
‘Het is al laat. Zal ik je met onze nieuwe Golf* even naar huis brengen?’
De Cock antwoordde niet. Bij de ingang van het oude politiebureau, pal voor de blauwstenen stoep, bleef de grijze speurder staan. Besluiteloos, weifelend. Hij had het vreemde, vage, onbestemde gevoel, dat er iets was gebeurd… dat het wellicht beter was om niet naar binnen te gaan.
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Heb je mij niet gehoord?’
De Cock knikte traag.
‘Ik heb je gehoord, maar ik wil eerst weten of Peter van Lunteren al boven water is.’
Vledder bromde.
‘Dat kan morgen ook.’
De Cock reageerde niet. Hij haalde diep adem en liep de hal van het bureau binnen.
Achter de balie stond Jan Kusters met een rood gezicht en hij hield de hoorn van de telefoon in zijn hand. Toen hij de grijze speurder in het oog kreeg, smeet hij onmiddellijk de hoorn op het toestel terug en slaakte een zucht van verlichting. Hij wuifde De Cock wild naderbij.
‘Ik ben blij dat je er bent.’
De oude rechercheur keek hem wantrouwend aan.
‘Waarom?’
De wachtcommandant hijgde.
‘Ik heb een paar minuten geleden een surveillancewagentje met twee jonge dienders naar de Scheevenaarstraat gestuurd. Daar zou een vrouw haar man ernstig gewond in hun gezamenlijke woning hebben aangetroffen. De jongens belden net.’
‘En?’
‘De man is dood… vermoord.’

 

* Oude soldaten sterven nooit, ze vervagen gewoon.

* Tokkelen: praten, informatie verschaffen.

* Zie De Cock en moord à la carte.