12
Nadat ze met enige uitleg, de zaak van de
vermoorde Justus van Aardenburg aan de plaatselijke politie hadden
overgegeven, reden Vledder en De Cock met maximum snelheid van
Loenen aan de Vecht naar Amsterdam terug. In het interieur van de
nieuwe Golf heerste een lamlendige mineurstemming.
Vledder had ronduit geweigerd om opnieuw de slingerende route langs
Vreeland en Nederhorst den Berg te rijden, maar had voor de brede
A2 gekozen.
Het weer was in korte tijd verslechterd. Donkere wolken joegen
langs de hemel. Ook de regen was in hevigheid toegenomen. Dikke
druppels kletterden op het dak. Met hoge snelheid passerende wagens
wierpen zo veel water tegen de voorruit van de Golf, dat de jonge
rechercheur het uitzicht bijkans werd ontnomen.
Om aan de magie van de zwiepende ruitenwissers te ontkomen, had De
Cock zich diep onderuit laten zakken.
Het vinden van de dode Justus van Aardenburg had hem onaangenaam
verrast. Hoewel hij wist dat het menselijk handelen onvoorspelbaar
is, had hij toch geen moment verwacht dat de man uit Loenen aan de
Vecht het slachtoffer van een moordaanslag zou worden. Dat paste
niet in het denkpatroon dat hij zich van de zaak had gevormd.
De oude rechercheur drukte zich iets omhoog.
‘Het klopt niet,’ sprak hij hoofdschuddend.
‘Wat niet?’
‘Die moord op Justus van Aardenburg.’
Vledder snoof.
‘Je kunt moeilijk zeggen dat het niet klopt,’ sprak hij zacht
grinnikend. ‘Je hebt zelf de kogelgaten in zijn borst gezien.’
De Cock wreef peinzend over zijn kin.
‘Zowel de moord op Jan Akkerman, als de moord op Justus van
Aardenburg,’ sprak hij samenvattend, ‘heeft dezelfde modus
operandi… is op identieke wijze gepleegd. Ik ben er ook vrijwel
van overtuigd dat het onderzoek van de kogels
en de hulzen zal bewijzen dat ze alle uit hetzelfde wapen komen…
een wapen dat door een en dezelfde man of vrouw werd
gehanteerd.’
Vledder keek hem van terzijde aan.
‘Wat klopt er dan niet?’
De Cock stak zijn handen gebarend naar voren.
‘Omdat Ben Kreuger in het zijkamertje van Jan Akkerman,’ ging hij
geduldig verder, ‘de vingerafdrukken van Justus van Aardenburg
vond, gingen wij er, mijns inziens terecht, van uit dat Justus van
Aardenburg ook de man was die de chauffeur met schoten uit een
pistool had omgebracht. Maar als Jan Akkerman en Justus van
Aardenburg door een en dezelfde man of vrouw werden vermoord, dan
was Justus van Aardenburg ergo niet de man die op Jan Akkerman
schoot.’
Vledder keek hem met grote ogen aan.
‘Hoe komen dan zijn vingerafdrukken in dat kamertje?’
De Cock ademde diep.
‘Justus van Aardenburg is beslist in dat kleine zijkamertje geweest
en heeft daar naar iets gezocht. Daar kunnen we zonder meer van
uitgaan. Die vingerafdrukken van hem komen daar niet vanzelf.’ Hij
bracht zijn wijsvinger voor zijn neus. ‘Daarbij zijn er twee
mogelijkheden: of het gebeurde vóór de moord, toen Jan Akkerman en
zijn vrouw nog in het Chinese restaurant zaten te eten, of het
gebeurde nadat Jan Akkerman zijn moordenaar al had ontmoet.’
Vledder slikte.
‘In dat geval moet Justus van Aardenburg in de woning een reeds
dode Jan Akkerman hebben aangetroffen en over zijn lijk zijn heen
gestapt.’
De Cock knikte gelaten.
‘Ik neem voorlopig aan dat dit ook inderdaad is gebeurd. Als Justus
van Aardenburg vóór de moord in dat zijkamertje was geweest, dan
hadden we aan de woningdeur van Jan Akkerman duidelijke sporen van
braak moeten vinden. Die waren er niet.’ De oude rechercheur zweeg
even. Nadenkend. Na enkele seconden blikte hij met gefronste
wenkbrauwen opzij. ‘Was het bij de familie Akkerman feitelijk wel
de gewoonte om bij het verlaten van de woning
de deur slotvast te sluiten? Een blind paard kon er geen schade
doen.’
Vledder keek hem wat verdwaasd aan.
‘Dat… eh, dat weet ik niet. Dat heb ik nooit aan mevrouw Akkerman
gevraagd.’
De Cock liet zich weer wat onderuitzakken.
‘Als we straks in Amsterdam zijn, rij dan naar de
Scheevenaarstraat. Ik wil toch weten of die deur al dan niet op
slot was.’
‘Waarom?’
De Cock keek schuin omhoog.
‘Er bestaat een grote kans, dat zowel Justus van Aardenburg als de
moordenaar bij Jan Akkerman naar hetzelfde heeft gezocht. Als
Justus van Aardenburg vóór de moord in het kamertje was, dan heeft
hij vermoedelijk gevonden wat hij zocht en viste de moordenaar
achter het net. En dat zou best eens de reden kunnen zijn waarom
Justus van Aardenburg later werd vermoord.’
Vledder staarde voor zich uit.
‘Dan moet de moordenaar hebben geweten dat Justus van Aardenburg
reeds bezat, wat hij zelf graag wilde hebben… zo graag… zo
dwingend, dat hij zelfs bereid was tot een tweede moord.’
‘Zo is het.’
Mevrouw Akkerman schudde haar hoofd.
‘Mijn woningdeur? Op slot? Nooit.’ Ze wuifde om zich heen. ‘Hier is
toch niets te halen? Als ik morgen mijn hele meubilair… al mijn
bezit… aan de rand van het trottoir zet, dan is er nog geen
morgenster,* die het wil
meenemen.’
De Cock glimlachte.
‘Iedereen kan toch zo bij je binnenstappen.’
Mevrouw Akkerman grijnsde.
‘Nou en? Als ze hier bij mij de armoede zien, lopen ze gillend de
trap af.’
De Cock wees naar het zijkamertje.
‘Uw man had een redelijk fototoestel! Dat laat men toch niet
onbeheerd liggen?’
Mevrouw Akkerman schudde haar hoofd.
‘Jan had geen fototoestel.’
De Cock keek haar ongelovig aan.
‘Maar op het feestje dat Chemie IJsselstein voor het personeel had
georganiseerd, heeft uw man wel degelijk foto’s gemaakt.’
Mevrouw Akkerman knikte.
‘Met het toestel van Van Abbekerken… het toestel van de zaak. Daar
fotografeerde Jan wel meer mee. Als er op de zaak iets te doen was,
dan nam Jan de foto’s. Dat deed hij aardig.’
‘En dan ontwikkelde hij ze zelf?’
Mevrouw Akkerman schudde opnieuw haar hoofd.
‘Hij bracht het rolletje altijd naar een sigarenwinkel op de
Zeedijk. Daar kon hij de foto’s al na twee dagen afhalen.’
De Cock wees weer naar het zijkamertje.
‘Als ik mij goed herinner, dan heb ik daar toch fotoapparatuur zien
staan.’
Mevrouw Akkerman zuchtte.
‘Dat was een nieuwe gril van hem,’ sprak ze afkeurend. ‘Hij zei dat
hij zelf wel eens wilde leren ontwikkelen en afdrukken.’
‘Hebt u de foto’s die Jan op dat feestje heeft gemaakt,
gezien?’
‘Nee.’
‘Weet u waar die zijn gebleven?’
Mevrouw Akkerman spreidde haar mollige handen.
‘Jan ging zijn eigen gang en ik ging mijn eigen gang. Al jaren. En
als ik mij wat verdrietig voelde, dan stond ik met een paar piekies
in mijn hand bij zo’n eenarmige bandiet. Ik ben op die manier heel
wat piekies en knaken* kwijtgeraakt.’ Ze
zuchtte omstandig. ‘Het kon Jan, geloof ik, allemaal niet zo veel
schelen. Hij leefde alleen voor zijn werk… voor zijn pet, voor zijn
uniform van chauffeur en voor de wagens waarmee hij reed. Daar ging
hij helemaal in op. Ik mocht alles van hem doen… het huishouden
verslonzen… gokken bij het leven… als zijn uniform maar puik in
orde was, compleet met een wit, goedgestreken overhemd. Ik zei het
u al… de rest? De rest kon hem geen moer schelen.’
De Cock keek de vrouw secondenlang aan. Ze
maakte op hem zo’n ontredderde indruk, dat een golf van medelijden
zijn hart overspoelde. Hij boog zich vertrouwelijk naar haar
toe.
‘Hebt u enig idee waarom iemand zijn dood zocht?’
Mevrouw Akkerman trok haar schouders op.
‘Jan deed geen mens kwaad. Als er een vogeltje op de weg zat, zou
hij er nog voor remmen.’
De Cock glimlachte.
‘Sprak hij weleens met u over situaties bij Chemie
IJsselstein?’
‘Nooit.’
‘Kwamen er wel eens personeelsleden of directeuren van Chemie
IJsselstein bij u over de vloer?’
Mevrouw Akkerman grijnsde.
‘Hier in die troep? Jan schaamde zich voor zijn armoede. Als ze hem
nodig hadden, dan was er de telefoon.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Kon Jan goed met zijn directe baas opschieten?’
Mevrouw Akkerman trok een grimas.
‘Die Van Abbekerken is gek… stapelgek… lijdt volgens mij aan
hoogmoedswaanzin. Jan had pas van hem een spiksplinternieuwe
Mercedes onder zijn kont… de wagen was nauwelijks ingereden… moest
Jan hem alweer inruilen.’
De Cock glimlachte.
‘Wie ’t breed heeft, laat het breed hangen.’
Op het gezicht van mevrouw Akkerman kwam een sombere trek en haar
ogen vulden zich met tranen.
‘Ik ben benieuwd of die Van Abbekerken op zijn begrafenis
komt.’
‘Wanneer wordt Jan begraven?’
Mevrouw Akkerman slikte.
‘Morgen… morgenochtend om tien uur… op Westgaarde. Ik zal er wel
alleen zijn, denk ik. We hebben al jaren geen kennissen of vrienden
meer.’
Ze trok een zwart plastic handtasje, dat voor haar op tafel lag,
naar zich toe en graaide erin. Daarna stak ze haar open rechterhand
vol guldens en rijksdaalders voor zich uit.
‘Ik ben verdrietig,’ sprak ze huilend. ‘Ik… eh, ik ben echt heel
erg verdrietig. Maar bij die kast zien ze mij niet meer.’ Ze keek
met een betraand gezicht naar hem op. ‘Volgens
mij, meneer De Cock… volgens mij werd dat Jan zijn dood.’
Vledder reed de Golf de Scheevenaarstraat uit en
voegde zich in het drukke stadsverkeer. Het regende nog steeds. De
kleurrijke lichtreclames aan het Damrak spiegelden in het natte
asfalt.
De jonge rechercheur blikte opzij.
‘Vind je dat jouw verhoor van mevrouw Akkerman vanavond iets heeft
opgeleverd? Ik bedoel… meer dan we al wisten?’
De Cock plooide zijn lippen in een tuitje.
‘Ik denk dat jij gistermiddag bij jouw verhoor van mevrouw Akkerman
het accent voornamelijk op haar gokverslaving hebt gelegd.’
Vledder knikte nadrukkelijk.
‘Uiteraard, ik dacht daarin het motief voor de moord op Jan
Akkerman te vinden.’ De jonge rechercheur gebaarde voor zich uit.
‘En je hebt nu zelf van haar gehoord dat ook zij vindt dat haar
gokverslaving beslist iets met de dood van haar man heeft te
maken.’
De Cock grinnikte.
‘En hoe wil je nu de gokverslaving van mevrouw Akkerman in verband
brengen met de moord op Justus van Aardenburg in Loenen aan de
Vecht?’
Vledder trok een beteuterd gezicht.
‘Ik wist op het moment dat ik mevrouw Akkerman verhoorde toch
niet,’ riep hij verontschuldigend, ‘dat Justus van Aardenburg zou
worden vermoord?’ Hij blikte scherp opzij. ‘Heb jij de moord op
Justus van Aardenburg voorzien?’
Het klonk agressief.
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Gezien zijn vingerafdrukken in het kamertje had ik hem als
moordenaar gekwalificeerd… al begreep ik niet wat voor een motief
hij zou moeten hebben gehad om Jan Akkerman neer te knallen.’
Vledder parkeerde de Golf op de steiger achter het bureau. De jonge
rechercheur draaide het contact om, maar stapte niet direct
uit.
‘Heb jij enig idee,’ vroeg hij bezorgd,
‘waarnaar Justus van Aardenburg en de moordenaar hebben
gezocht?’
De Cock maakte zijn autogordel los.
‘Dat idee heb ik nog niet,’ sprak hij bedachtzaam, ‘maar de dood
van Justus van Aardenburg werpt toch een nieuw licht op de zaak.’
Hij zuchtte diep. ‘Hopelijk is dat licht helder genoeg om een derde
moord te voorkomen.’
Vledder keek hem verrast aan.
‘Een derde moord?’ riep hij geschokt.
De grijze speurder reageerde niet. Hij stapte uit de Golf en
waggelde in zijn zo typische slentergang de steiger af.
Vledder sloot de Golf en kwam hem na.
In de Oudebrugsteeg wuifde De Cock naar een knap jong hoertje, dat
groetend haar paraplu omhoog stak. Daarna sjokte hij de
Warmoesstraat in. Peinzend. Haar naam wilde hem niet te binnen
schieten.
Het oude politiebureau, zo zag hij tot zijn genoegen, stond er nog
steeds. Toen hij de ruime hal binnenstapte, wenkte Jan Kusters hem
vanachter de balie met een kromme vinger.
‘Wat zijn jullie laat!’ riep hij licht geprikkeld. ‘Het is al kwart
over elf. Ik was bang dat je niet meer langs zou komen.’
De Cock liep kalm op hem toe.
‘We hebben ergens een lijk ontdekt en dat houdt altijd even
op.’
De wachtcommandant ontging de spot. Hij stak zijn arm omhoog.
‘Er zit boven al meer dan een uur een man op je te wachten.’
‘Wat voor een man?’
‘Een betrekkelijk jonge man.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Wie is het?’
Jan Kusters spreidde zijn handen.
‘Ik heb niet naar zijn naam gevraagd,’ sprak hij verontschuldigend.
‘Het was druk. Ik had nogal wat volk voor de balie toen hij naar je
vroeg. Ik heb hem direct naar boven gewuifd. Ik dacht wel dat jij
nog even zou komen binnenzeilen.’
De Cock knikte begrijpend. Hij slofte van de balie weg en liep de
trap op.
Vledder volgde met lichte tred.
Toen de grijze speurder zachtjes hijgend de tweede etage had
bereikt, zag hij bij de deur van de grote recherchekamer op de bank
een stevig gebouwde jongeman zitten. De oude rechercheur schatte
hem op achter in de twintig, zeker niet ouder.
Toen de jongeman De Cock in het oog kreeg, stond hij haastig van de
bank op en kwam met een verlegen lachje om zijn mond naar hem toe.
Aarzelend bracht hij zijn hand naar voren.
‘Ik ben Peter,’ sprak hij zacht, ‘Peter van Lunteren.’
* Voddenraper, die op straat staand vuil doorzoekt.
* Bargoens; piekies zijn guldens, knaken rijksdaalders.