15
De Cock liep van de Keizersgracht terug naar de Warmoesstraat. Hij was somber gestemd. Het gesprek met de jonge arts had hem niet bevredigd. Het vage antwoord van de dokter, dat hij niet wist hoe en waarom de kaart van de heer Vreedenbergh uit de patiëntenbak was verdwenen, gaf hem te denken. Dokter Haanstra wist meer. Die overtuiging had hij. De vraag was: wat? Waarom was de arts zo weinig mededeelzaam? Zat hij mee in het complot? En wat was dan zijn rol?
Het begon te regenen. Een indringend miezerig motregentje deed de straten glimmen. De Cock zette de kraag van zijn regenjas omhoog en drukte zijn oude hoedje iets naar voren. Amsterdam is het mooist als het regent. Als de stad onder een grauw wolkendek ligt bedolven... als de geveltjes spiegelen in het asfalt... sprankelt Amsterdam.
Hij had deze regels van een enthousiaste columnist eens gelezen en onthouden. Hij blikte om zich heen; zag een eenzaam dobberende meeuw in een vervuilde gracht en een wegglijdende rondvaartboot tegen het troosteloze decor van druipende iepen. 'Amsterdam is mooi,' sprak hij hardop. Maar het klonk niet overtuigend. Via de Gasthuismolensteeg en de Paleisstraat sjokte hij naar de Dam. Toen hij over de kleine steentjes liep, vlogen de duiven voor hem op.
Bij een verlaten, natgeregende bank bleef hij staan. Hoelang was het geleden dat hij hier Marlies van Haesbergen had opgemerkt en de oude conciërgevrouw was gevolgd naar het reisbureau aan het Koningsplein... een eeuwigheid, of slechts twee dagen? Hij vroeg zich opnieuw af of hij haar dood had kunnen voorkomen, maar staakte het zoeken naar een antwoord, omdat het zinloos was. De mens wikt, maar God beschikt. Dat was ook een kreet van zijn oude moeder. De Cock was er niet zo zeker van. Er waren mensen, die niet op Gods beschikking wensten te wachten en zelf het recht namen om te oordelen over leven en dood. Het waren dergelijke lieden, die een rol speelden in de macabere dans rond... ja, rond wat? Wat was de inzet?
Hij probeerde zich een beeld te vormen van de verdwenen heer Vreedenbergh. Het fotootje in het paspoort, dat hij nog steeds bij zich droeg, gaf weinig uitsluitsel. Een wilskrachtig gezicht met de markante trekken van een eigenzinnig mens. Xaveria van Breevoorde had hem nog het duidelijkst geschetst; een ouderwetse man met een tomeloze energie en een open, ongecompliceerd karakter. Een man, die om miljardenopdrachten te vergaren, kwistig, als een gulle Sinterklaas met bankbiljetten van duizend dollar strooide. Lag hier het motief?
Ineens doorstroomde hem een gevoel van blijheid. Het was alsof plotseling in het donkere gat van zijn denken een lichtpuntje gloorde, alsof het grauwe wolkendek boven hem uiteen dreef en een priemend zonnestraaltje in zijn nek prikte. Hij likte een regendruppel van zijn bovenlip en hij liep zoet grijnzend verder.
Met een droevig gezicht schudde Vledder zijn hoofd. 'Ben Kreuger had niets aan de vingerafdrukken van Karel Koperman. Hij had in de conciërgewoning aan de Keizersgracht alleen een paar greepjes en enkele vingertjes gevonden van de oude mevrouw Van Haesbergen en haar nicht. Verder waren er alleen handschoensporen.' De Cock knikte begrijpend.
'Van de moordenaar,' sprak hij triest. Hij liet zich in de stoel achter zijn bureau zakken. 'Wat heb je met de sjaal gedaan?'
Vledder schoof een lade van zijn bureau open.
'Ik heb hem voorzichtig, met een tangetje, in een plastic zak gedaan.' Hij legde hem voor zich neer. 'Ik heb gedacht om hem naar het Gerechtelijke Laboratorium in Den Haag te sturen. Maar we kunnen er ook mee stunten.'
De Cock keek hem wat schuins aan. 'Stunten?'
Vledder knikte.
'We kunnen hem gebruiken bij een sorteerproef met een speurhond. Als Mooie Karel de sjaal in zijn handen heeft gehad, dan hebben we misschien een kansje.' De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
'Dat lijkt mij in ons geval niet zinvol. Althans... nog niet. We kunnen dat beter bewaren tot we de zaak hebben opgegeven... tot we er totaal geen gat meer in zien. Het gebruik van de sjaal voor een sorteerproef is een noodsprong.' Hij stak docerend zijn wijsvinger omhoog. 'Al zou een speurhond hem aanwijzen, dan is dat voor de wet misschien een aardige hint naar het daderschap...
maar beslist geen bewijs. En Mooie Karel is doorgewinterd genoeg om zich niet te laten afbluffen.' Vledder trok zijn kin iets op.
'Hoe wil je hem dan achter slot en grendel krijgen? Wachten tot hij een nieuwe moord pleegt... en dan hopelijk een foutje maakt?'
De bittere toon ontging De Cock niet. Hij stond van zijn stoel op en boog zich voorover.
'Ken jij het volgende slachtoffer?'
De jonge rechercheur liet zijn hoofd wat zakken.
'Het is zo frustrerend,' sprak hij timide. 'Om moedeloos van te worden. Ik heb niet het flauwste vermoeden wat er achter die affaire steekt.' Hij keek op. 'Wist die dokter nog iets?'
De Cock knikte traag.
'Hij wist wel iets. Misschien zelfs heel veel. Hij wilde alleen niets loslaten.'
Vledder keek hem ongelovig aan.
'Die Haanstra?'
'Ja.'
'Wat kan hij weten?'
De Cock antwoordde niet. Hij had op de gang wat geschuifel gehoord. Nu werd er op de deur geklopt. Vledder riep: 'Binnen.'
Het duurde enkele seconden. Toen werd de deur geopend en verscheen in de deuropening een korte, wat gezette man van rond de vijftig jaar. Hij droeg een bruin slobberig kostuum van grove tweed. Terugwijkend dun zwart haar lag vet glimmend tegen zijn schedel geplakt. Zijn gebronsd gelaat was rond en pafferig, met diepe wallen onder iets uitpuilende ogen. Zwaar ademend liep hij op de grijze speurder toe. 'U bent rechercheur De Cock?' 'Inderdaad.'
De man plukte met duim en wijsvinger een witte zakdoek uit zijn broekzak en wiste het zweet van zijn voorhoofd. 'Ik wil u spreken.'
De Cock wenkte naar de stoel naast zijn bureau. 'Neemt u plaats.'
De man aarzelde. Schichtig blikte hij in de richting van de jonge rechercheur.
'Onder vier ogen.'
De Cock schudde resoluut zijn hoofd. 'Dat is mijn collega Vledder. Hij kan horen, zien en... zwijgen.' Duidelijk teleurgesteld ging de man zitten.
'Mijn mededelingen zijn nogal van vertrouwelijke aard. Ik wil liever geen... eh.'
'Getuigen?'
De man maakte een afwerend gebaartje.
'Zo bedoel ik het niet. Ik zou niet graag willen dat er iets van ons gesprek uitlekte. Niemand weet ook, dat ik hier ben.' 'U wilt anoniem blijven?' De man schudde zijn hoofd.
'Dat is niet nodig. U mag gerust weten wie ik ben. Mijn naam is Middelkoop... Henri Middelkoop. Ik ben een van de directeuren van de baggeronderneming Vreedenbergh aan de Keizersgracht.' De Cock ging tegenover hem zitten. Achteloos wuifde hij in zijn richting.
'En zojuist terug van de Bahama's.'
De heer Middelkoop keek verschrikt naar hem op.
'U... eh, u vergist zich. De heer Vreedenbergh is op de Bahama's.
Ik was een paar dagen, voor een korte vakantie, in Zuid-Frankrijk.'
De Cock glimlachte wat verlegen.
'Neemt u mij niet kwalijk.'
De heer Middelkoop pakte opnieuw zijn zakdoek en verschoof iets op zijn stoel. 'Er moeten,' sprak hij wat aarzelend, 'tijdens mijn afwezigheid, in het kantoor van onze onderneming, vreemde dingen zijn gebeurd. Vooral de plotselinge dood van mevrouw Van Haesbergen heeft mij sterk aangegrepen.' De Cock keek hem strak aan. 'En de verdwijning van de heer Vreedenbergh?' De heer Middelkoop friemelde met kleine dikke vingers aan zijn stropdas. Hij was zichtbaar nerveus.
'Ik... eh, ik heb begrepen, dat u daarover bepaalde theorieën hebt ontwikkeld.'
'Zoals?'
'Dat de heer Vreedenbergh zou zijn overleden.'
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
'Wie heeft dat gezegd?'
'Mr. Schaaps.'
De Cock reageerde verrast.
'De Officier van Justitie?'
De heer Middelkoop knikte. 'Ik ken de heer Schaaps al geruime tijd. In verband met de gruwelijke dood van mevrouw Van Haesbergen heb ik mij met hem in verbinding gesteld. Ik wil per se, dat die vreselijke moord wordt opgelost.'
De Cock vocht tegen een opkomende woede. 'En de heer Schaaps zei u, dat ik de moord op mevrouw Van Haesbergen in behandeling had en vertelde terloops, dat in mij het dwaze idee had postgevat, dat de heer Vreedenbergh niet meer tot de levenden behoorde?' Hij had het sarcasme in zijn toon niet kunnen onderdrukken. De heer Middelkoop zuchtte diep.
'Zo... ongeveer... ja.' Hij knikte een paar keer. 'Bovendien heb ik van de heer Van der Grauw begrepen, dat u zijn bewering, dat de heer Vreedenbergh met vakantie op de Bahama's was, niet serieus nam... daaraan zichtbaar twijfelde.' De Cock knikte nadrukkelijk. 'Dat had de heer Van der Grauw goed gezien.' De heer Middelkoop boog zich vertrouwelijk naar hem toe. 'Rechercheur... men heeft mij uitdrukkelijk verzekerd, dat u een bekwaam man bent, die zijn sporen heeft verdiend... niet iemand die lichtvaardig conclusies trekt. Kunt u mij zeggen, waarop uw... eh, uw twijfels zijn gebaseerd?'
De Cock grijnsde breed. De toon van de directeur prikkelde hem. 'Ik kan u dat wel zeggen,' sprak hij lijzig, 'maar ik geloof niet dat het verstandig zou zijn.'
De heer Middelkoop spreidde zijn beide handjes. 'Ik ben directeur. Ik draag verantwoording. Ik wil weten wat er om mij heen gebeurt. Dat moet u toch kunnen begrijpen.'
'Dat begrijp ik ook,' sprak De Cock traag. 'Maar zolang mijn onderzoek in deze affaire nog niet is afgerond, doe ik geen mededelingen.'
De heer Middelkoop vatte opnieuw zijn zakdoek en acteerde als een wanhopig man. 'U kunt mij toch in vertrouwen nemen,' riep hij smekend. 'Misschien kan ik u bij uw onderzoek helpen? Ik ken het bedrijf van haver tot gort. Ik ben er in groot geworden. Al meer dan vijfentwintig jaar ben ik bij de onderneming in dienst.' De Cock keek de man voor hem onderzoekend aan. Hij vroeg zich af of de zorg en de wanhoop, die de man etaleerde, echt waren of gespeeld.
'Hoelang is de heer Van der Grauw directeur?' 'Drie jaar.'
'Komt hij ook uit het bedrijf voort?' De heer Middelkoop schudde zijn hoofd.
'De heer Vreedenbergh heeft hem geïntroduceerd. Hij meende, dat Van der Grauw mogelijk voor nieuwe impulsen zou kunnen zorgen.'
'Ging het slecht met de onderneming?'
'Nee, nee... zeker niet. Onze orderportefeuille is steeds goed gevuld.'
De Cock glimlachte.
'Dank zij de heer Vreedenbergh.'
'Inderdaad. Hij heeft veel relaties. Vooral in het Midden-Oosten.'
'Wie heeft er belang bij zijn dood?'
De heer Middelkoop keek hem wat verward aan.
'Belang?'
'Ja... wie profiteert ervan.'
De wat uitpuilende ogen van de directeur werden groot. 'Xaveria,' slikte hij, 'Xaveria van Breevoorde... zij erft zijn gehele vermogen.'