14
Van de parkeerplaats aan het Lieve Vrouwekerkhof reden de rechercheurs via een reeks smalle grachtjes in de fraaie Amersfoortse binnenstad naar de snelweg. Vledder, aan het stuur van de politieauto, staarde nukkig voor zich uit. De jonge rechercheur had het frustrerende gevoel dat het gehele onderzoek naar de verdwenen baggerdirecteur hem was ontglipt, dat hij er plotseling geen deel meer aan had.
Hij blikte kwaad opzij. 'Maar dat kan toch niet,' snauwde hij. 'Mooie Karel zat in de bajes. Dat heeft hij ons zelf gezegd.'
De Cock knikte. 'Heb jij dat nagetrokken?' 'Nee... waarom?'
'Precies... daar was geen dringende reden voor. Hij was voor ons niet meer dan een terloopse getuige. Gezien de reputatie van Mooie Karel klonk het bovendien erg aannemelijk. Maar gisteravond heb ik wel even met Den Haag gebeld.'
'Had jij dan wel een... eh, een dringende reden?'
De Cock keek zijn jonge collega van terzijde aan. Hij moest glimlachen om de kribbige toon. 'Je behoeft helemaal niet de pee in te hebben omdat je het niet snapt,' sprak hij vriendelijk. 'Dit keer treft jou geen blaam. Ik begrijp best, dat een landgoed in Zuid-Ierland met Mooie Karel als huisbewaarder je vreemd in de
oren klinkt. Dat deed het mij ook.' Hij zweeg even en drukte zich wat omhoog. 'Nadat jij op verjaardagsvisite was gegaan, heb ik gisterenavond nog het een en ander beleefd.'
'Zoals?'
De Cock grijnsde.
'Onze bloedeigen commissaris, in gezelschap van de Officier van Justitie, 's avond laat nog aan het bureau om mij persoonlijk op de hoogte te brengen van het heuglijke feit, dat Mr. Meturovski zijn aanklacht tegen ons had ingetrokken.' 'Wat?'
'Ja... je kunt weer rustig slapen.' Vledder snoof.
'Ik sliep toch wel goed,' sprak hij gemelijk. De Cock grinnikte weer bij de herinnering. 'Ondanks de blijde mededeling was het geen prettig onderhoud. Toen de beide heren het wilden doen voorkomen alsof het intrekken van de aanklacht louter hun verdienste was - ze hadden aan Mr. Meturovski gezegd dat wij beiden zulke brave opsporingsambtenaren waren - kreeg ik even goed de smoor in.' Op het sombere gezicht van Vledder brak een glimlach door. 'En Buitendam wees jou waar de deur was.' 'Juist... en om mijzelf wat op te beuren, ben ik naar Smalle Lowietje gegaan.'
Vledder keek gespannen naar de oude rechercheur naast zich. 'Die vertelde van het landgoed en Mooie Karel?' De Cock kneep zijn wenkbrauwen samen. 'Nu moet ik even nadenken,' sprak hij voorzichtig, 'dat ik het je goed vertel. Ik... eh, ik vroeg of Mooie Karel nog naar Dikke Nel was gegaan. Je weet, dat ik dat had gevraagd. Lowietje keek mij wat gek aan en zei, dat Mooie Karel het wel uit zijn hoofd zou laten om Dikke Nel te bezoeken. Ze had hem al eens met een schaar in zijn rug gestoken.' 'Waarom?'
'Omdat Mooie Karel met volle overtuiging bezig was haar met een sjaal te wurgen.'
De ogen van Vledder werden groot. 'Verdomme,' riep hij krachtig. 'Met een sjaal?'
De Cock knikte. 'Die hij zelf voor dat doel had meegebracht.' 'En verder?'
'Toen Mooie Karel na enige tijd genezen uit het ziekenhuis kwam, hebben Dikke Nel en Smalle Lowietje hem duidelijk te verstaan gegeven, dat hij beter Amsterdam kon verlaten. Dus... zo reageerde ik... verdween Karel naar Den Haag.' Vledder grinnikte.
'Logisch, want hij had ons gezegd dat hij daar voor een kraak was gearresteerd.'
De Cock knikte instemmend.
'Smalle Lowietje keek mij ongelovig aan en zei, dat het niet klopte, dat ik maar eens moest informeren. Volgens zijn inlichtingen was Mooie Karel niet naar Den Haag gegaan, maar naar Zuid- Ierland. Door de bemiddeling van een familielid zou hij daar een baan hebben gekregen als huisbewaarder van een rijke stinkerd.' De jonge rechercheur glunderde.
'Toen dacht jij... die rijke stinkerd kon wel eens de heer Vreedenbergh zijn geweest. Vandaar jouw vraag aan Xaveria van Breevoorde of ze wel eens in Zuid-Ierland was.' Hij klopte De Cock op de schouder. 'Je bent goed.' 'Dank je.'
'En wat doen we met die wetenschap?' 'Niets.'
Vledder keek De Cock verrast aan.
'Ik had zo even het idee, dat je erg blij was met de naam Koperman.'
De grijze speurder knikte.
Dat ben ik ook. Maar ik kan er voorlopig niets mee doen. Het bewijst, dat Karel Koperman de onnoemelijk rijke heer Vreedenbergh kende. En dat is een opmerkelijk feit. Zie je, Mooie Karel en misdaad is zoiets als een Siamese tweeling... onafscheidelijk. De rijkdom van de heer Vreedenbergh zal hem zeker aan het denken hebben gezet. Alleen... Mooie Karel is geen kopstuk.' 'Hoe bedoel je?' De Cock zuchtte.
'Ik krijg steeds meer de overtuiging, dat de verwikkelingen rond de verdwenen baggerdirecteur het werk zijn van iemand met hersens. En hersens heeft Mooie Karel niet... niet voldoende.' Ze reden via Diemen Amsterdam binnen. De Cock liet zich weer wat onderuit zakken. Als je straks aan de Kit bent,' sprak hij loom, 'bel dan de naam Karel Koperman, alias Mooie Karel, even aan Ben Kreuger door. Misschien kan Ben inzake de moord op Marlies van Haesbergen wat met zijn vingertjes doen.' 'Ga jij niet mee naar de Kit?' De Cock schudde zijn hoofd.
'Zet mij maar af bij de Keizersgracht. Ik ga eens een praatje maken met dokter Haanstra.'
De Cock betrad de treden naar een imposant bordes en keek naar een fraai koperen schild naast een donkergroen gelakte deur. In diep verzonken zwarte letters zonder kapitalen stond er: j.e. haanstra, arts, spreekuren van 10.00 tot 12.00 uur. De oude rechercheur blikte op zijn horloge. Het was bijna kwart voor twaalf. Hij duwde de zware deur open en volgde na de hal een pijl met de aanduiding 'wachtkamer'. Tot zijn opluchting zaten er slechts twee vrouwen. Na een kort hoofdknikje tot groet, nam hij plaats op een bank met een gevlochten rieten zitting en greep van onder een tafeltje een beduimeld tijdschrift van een paar jaargangen terug.
Een van de vrouwen begon tot in de kleinste details te berichten van haar bezoek aan een neus-, keel- en oorarts, die een van haar bijholten had doorgespoeld. De andere luisterde gedwee met verschrikte ach's en o's op de juiste momenten. Toen het zoemertje ging, stond ze op en verdween links door een deur. De Cock voelde, dat de vrouw met de bijholte nu dringend contact met hem zocht, maar hij hield zijn tijdschrift beschermend omhoog, bang om weer een vreselijk operatief ingrijpen te moeten aanhoren. Toen ook zij na het zoemertje ritselend verdween, legde hij het tijdschrift onder het tafeltje terug en wachtte geduldig. Het duurde dit keer geruime tijd. Blijkbaar had de beluste vrouw in de dokter een nieuw slachtoffer gevonden of baande ze middels hem een weg naar een nieuw schokkend medisch avontuur. Na circa twintig minuten ging de deur links open en verscheen er in de deuropening een lange, nog jonge man in een kraakhelder witte jas. De Cock schatte hem op rond de vijfendertig jaar. Hij had opvallend hoogblond haar en de roze huidskleur van een goedgezoogd speenvarken. Op zijn kin lagen wat donzige plukjes haar in een nietige poging tot een baard. Hij keek de oude rechercheur vragend aan. 'Bent u de laatste?'
De Cock blikte onnozel om zich heen. 'Na mij is niemand binnengekomen.'
De jonge dokter knikte begrijpend. 'Komt u maar,' sprak hij koel.
De oude rechercheur stond op en volgde met zijn hoedje in de hand.
Vaag blikte de dokter op hem neer. 'U bent geen patiënt van mij?' 'Nee.'
'Hoe is uw naam?'
'De Cock... met ceeooceekaa. Voluit Jurriaan de Cock. Jurre voor mijn vrienden.'
De jonge dokter ging in de draaistoel achter zijn bureau zitten, greep een blanco kaart en begon te schrijven.
'Wat zijn uw klachten?'
'Een verdwenen directeur.'
De dokter keek verrast op.
'U zegt?'
De Cock trok een milde grijns.
'Een verdwenen directeur,' herhaalde hij vriendelijk. 'Ene Jean- Paul Vreedenbergh.'
De gouden vulpen gleed uit de handen van de dokter; maakte een inktvlekje op de nieuwe kaart.
'De heer Vreedenbergh,' stamelde hij.
De Cock knikte bevestigend.
'U bent toch dokter Haanstra?'
'Zeker... zeker.'
De Cock glimlachte beminnelijk.
'En de heer Vreedenbergh was toch een van uw patiënten?' Hij had het woordje 'was' wat nadrukkelijk uitgesproken, in de hoop, dat de dokter zou reageren. Dat deed hij niet.
'Hij... eh, hij was hier wel eens op het spreekuur.' Het klonk wat onzeker.
'Klachten?'
'Een zwak hart... was aan een ingreep toe. Verder... voor zijn leeftijd... een niet zo beste conditie en een veel te hoge bloeddruk.'
'U... eh, u wist van zijn verdwijning?'
Het was alsof de jonge dokter uit een verdoving ontwaakte. In zijn blauwe ogen vonkte enig vuur.
'Wie bent u?' vroeg hij plotseling scherp.
De Cock wees met uitgestoken vinger naar de half ingevulde kaart op het bureau van de jonge arts.
'Mijn naam heeft u al. Ik ben rechercheur van politie, verbonden aan het bureau Warmoesstraat, hier in Amsterdam.' Hij maakte een verontschuldigend gebaartje. 'Ik had u dat al steeds willen vertellen, maar u was zo beroepsmatig bezig, dat ik daartoe...' Dokter Haanstra onderbrak hem fel.
'U had zich bij uw binnenkomst onmiddellijk als rechercheur moeten legitimeren,' sprak hij streng bestraffend. 'Dat is uw plicht. U... eh, u ontfutselt mij vertrouwelijkheden over mijn patiënten.'
De Cock trok gelaten zijn schouders op.
'Ik vroeg u of u van zijn verdwijning op de hoogte was en daarop heeft u niet geantwoord.'
Dokter Haanstra schudde heftig zijn hoofd.
'Nee, dat was ik niet. Dat is voor mij een volkomen verrassing.
Volgens mij vertoeft de heer Vreedenbergh op de Bahama's. Met vakantie.'
De Cock keek hem onderzoekend aan.
'Heeft de heer Vreedenbergh u gezegd dat hij met vakantie zou gaan? Ik bedoel... in verband met de medicijnen die u hem voorschrijft?'
Dokter Haanstra toonde een lichte aarzeling. 'Ja, ja, dat heeft hij mij gezegd. Ik had het hem trouwens ook aangeraden om met vakantie te gaan. Het was voor zijn totale gesteldheid wel eens goed dat hij er een tijdje tussenuit ging.'
De Cock knikte begrijpend.
'Waarom de Bahama's?'
Dokter Haanstra wuifde wat geagiteerd.
'De keuze lag aan hem,' riep hij wrevelig. 'Hij had voor mijn part ook naar Texel mogen gaan of naar Schiermonnikoog.' Hij zweeg even en drukte zijn volle lippen op elkaar. In zijn blauwe ogen kwam een waakzame blik. 'Wie zegt, dat de heer Vreedenbergh is verdwenen?'
De Cock tikte mij een kromme vinger op zijn borst.
'Ik.'
De jonge dokter reageerde hautain.
'U?' vroeg hij minzaam. 'U hebt zomaar het idee opgevat dat de heer Vreedenbergh is verdwenen en valt mij daarmee lastig?' De cynische toon deerde de oude rechercheur niet. Hij had de stellige overtuiging, dat de jonge dokter meer wist dan hij losliet. Speurend blikte hij om zich heen. Binnen zijn handbereik stond op het bureau van de arts een bruin kistje met witte kaarten. Plastic greepjes met een alfabet staken erbovenuit. Met scherpe blik stelde hij vast, dat tussen de grijze hardkartonnen afscheidingen achter de letter 'V' slechts een klein aantal kaarten was gevat. Hij liet de vraag van de jonge dokter onbeantwoord en wees opnieuw naar de half ingevulde kaart met het hoofdje 'De Cock'. 'Maakt u van iedere patiënt zo'n kaart?' 'Zeker.'
'Ook van de heer Vreedenbergh?'
Dokter Haanstra verbleekte. Het zachte roze verdween van zijn gezicht. Wat aarzelend reikte zijn hand naar het kistje schuin voor hem. 0
De Cock reageerde sneller. In een flitsende beweging had hij het kistje buiten bereik van de jonge dokter geschoven en het plukje V- kaartjes er uitgelicht. Eén voor één gleden ze door zijn vingers. Toen de laatste kaart uit zijn handen was gevallen, stond hij op. Dreigend liep hij op de arts toe.
'Dokter Haanstra... de kaart van de heer Vreedenbergh is er niet meer bij.'