7

De beide rechercheurs liepen de smalle Molensteeg uit en gingen links de Zeedijk op. Rond de mond van de jonge Vledder lag een verbeten trek. 'Wat een ploertenstreek,' riep hij hartgrondig, 'om een ongeruste moeder op die manier te bellen.' Hij blikte opzij. 'Welke schoft zou dat geflikt hebben?' De Cock trok zijn schouders op. 'Dat is moeilijk te zeggen.'

'Zou het een grap zijn... een grap van iemand die weet dat Archie al een paar dagen zoek is?' De Cock schudde traag zijn hoofd.

'Ik ben bang van niet,' sprak hij triest. 'Dat telefoontje over die begrafenispolis zie ik niet als een grap, maar als een bedenksel van een cynische geest om het Dikke Nel duidelijk te maken, dat haar zoon niet meer leeft.' Vledder keek hem geschrokken aan. 'Dan ga je er van uit, dat de vent die belde, dat weet.' De Cock knikte nadrukkelijk. 'Duidelijk. Het is alleen de vraag hoe hij dat weet. Ik bedoel, heeft hij het van iemand gehoord of...' '... is hij zelf voor Archie's dood verantwoordelijk,' vulde Vled­der aan.

'Precies. En hoewel het nergens op steunt, heb ik het akelige gevoel, dat die nieuwe gabber van Archie, van wie hij volgens Dikke Nel zo bezeten was, er iets mee te maken heeft.' 'De oude man, zoals ze hem noemde.' De Cock knikte.

'Hij zou een dergelijk telefoontje zonder gevaar kunnen plegen.

Dikke Nel heeft nooit met hem gesproken en kent zijn stem dus niet.' Hij zweeg nadenkend. 'Ik vind die oude gabber van Archie toch een sinistere figuur op de achtergrond.'

Vledder zwaaide geëmotioneerd. 'Die vent moet toch op te sporen zijn?'

'De man is erg voorzichtig met zijn identiteit. Uit het verhaal van Dikke Nel blijkt duidelijk dat hij uiterst zorgvuldig opereert.' Waarom zou hij juist met Archie hebben aangepapt... een jongen, van wie Smalle Lowietje zegt dat hij niet zo bar snugger is?' De Cock maakte een grimas.

'Omdat hij hem ergens voor nodig had... denk ik. Misschien ook omdat Archie buitengewoon gewillig was... onderdanig. Een jon­gen die gehoorzaam bevelen uitvoerde.' 'Zoals het begraven van een dooie.'

De Cock blikte opzij, de opmerking verraste hem. 'Bijvoorbeeld,' sprak hij instemmend. 'De vraag, die daarbij opdoemt: als Archibald Benschop inderdaad niet meer leeft... waarom stierf hij?' Ze slenterden een tijdje zwijgend voort. Zoekend naar een ant­woord. Vanaf de Zeedijk stapten ze de Korte Stormsteeg in. Op de brug voor de Korte Niezel stevende een fors gebouwde man op De Cock af. De grijze speurder bleef glimlachend staan. 'Onze Mooie Karel,' riep hij opgewekt. 'Ik heb je een tijdje gemist.' De man grijnsde breed. 'Dat klopt. Ik logeerde een paar maanden op staatskosten. De recherche van Den Haag pikte me op na een kraak in een villa.' De Cock veinsde ongeloof. 'Ik dacht dat 'kraken' niet langer strafbaar was?' Mooie Karel reageerde niet. Hij duimde over zijn rug. 'Ik kom net van de Kit. Ik vroeg naar jou. Ze zeiden, datje er niet was.' 'Had je me nodig?'

'Ik sprak Smalle Lowietje en die zei dat ik even met je moest gaan praten.'

'Waarover?'

'Archie... Zwarte Archie. De Smalle zei dat die jongen al een paar dagen zoek was en dat jij dat in behandeling had genomen.' De Cock knikte.

'Wat kan jij mij over Archie vertellen?' Mooie Karel trok achteloos zijn schouders op. 'Niet veel. Maar Lowietje dacht dat het misschien toch wel belang­rijk was. Zie je, een paar dagen geleden kwam ik hem 's avonds op de Achterburgwal tegen. Die jongen kent mij vrij goed. Ik heb een jaar of wat met die Dikke Nel, zijn moeder, gescharreld. Vandaar, begrijp je, die jongen vertrouwt me.' 'En?'

Mooie Karel krabde zich verlegen achter in zijn nek. 'Archie deed een beetje vreemd. Nerveus. Kluifde voortdurend aan zijn vingers. Plotseling vroeg hij aan mij of ik wel eens een dooie had begraven. Ik zei, nee. En dat is waar. Ik heb dat ook nog nooit gedaan. Toen vroeg die jongen: Waar, denk je, zou je dat het beste kunnen doen?'

De Cock keek hem onderzoekend aan. 'Heb je hem een advies gegeven?'

Mooie Karel maakte een verontschuldigend gebaartje. 'In de Kennemerduinen, zei ik.'

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

'Waarom de Kennemerduinen?'

Mooie Karel draaide zijn hoofd iets weg.

'Ik... eh,' sprak hij weifelend, 'ik had wel eens van jongens gehoord, dat je daar vrij gemakkelijk een lijk wegmoffelt... onder het zand.'

'Leek... eh, leek het Archie wat?'

Mooie Karel schoof zijn onderlip naar voren.

'Ik dacht het wel. Hij vroeg mij hoe hij er het beste met een wagen kon komen. Ik zei: Neem vanaf Bloemendaal de Zeeweg naar het strand... dan kom je aardig wat zand en struiken tegen.' Hij keek op. 'Ik weet dat. Mijn ouders hebben daar vroeger in de buurt een zomerhuisje gehad.'

De Cock schudde afkeurend zijn hoofd.

'Heb je die jongen niet gevraagd waarom hij zo nodig een dooie moest begraven?'

'Nee.'

'En je hebt ook niet gevraagd wat voor een dooie het was?' Mooie Karel deed geprikkeld. 'Waarom zou ik?' zei hij buitenge­woon fel. 'Ik wilde het gewoon niet weten.' 'Waarom niet?'

Mooie Karel zuchtte diep. 'Die jongen zat duidelijk in de nesten,' sprak hij geduldig. 'En mijn hart was goed genoeg om hem te helpen. Maar ik ben zelf net uit de bajes. Voorzichtig, snap je? Ik had geen zin om onmiddellijk weer bij een of ander vies zaakje betrokken te worden. Bovendien heb ik het niet zo erg op een dooie staan. Daarom zei ik: Archie, jongen, was je eigen billen.' 'Vroeg Archie om hulp?'

'Nee, dat vroeg hij niet... niet rechtstreeks. Hij zei alleen: Het is belangrijk dat ze hem nooit vinden.'

De Cock keek naar hem op.

'Zei hij 'hem'?'

'Ja.'

Het was dus een man... die dooie?'

Mooie Karel spreidde zijn handen in wanhoop. 'De Cock,' verzuchtte hij, 'ik heb er niets mee te maken. Geloof me. Dat babbeltje dat ik met Archie op de gracht maakte, heeft maar een paar minuten geduurd. Ik heb er snel een eind aan gemaakt. Ik wilde niet langer met hem praten. Ik voelde, dat hij mij anders dingen zou vertellen die ik niet wilde weten.' Hij keek De Cock bijna smekend aan. 'Is dat zo moeilijk te begrijpen?' De harde uitdrukking op het gezicht van de oude rechercheur vergleed en werd milder. Hij legde vertrouwelijk zijn hand op de schouder van de man. 'Ga weer eens naar Dikke Nel,' sprak hij zacht, maar dwingend. 'Ze kan een vriend nu best gebruiken.'

De rechercheurs stapten het oude politiebureau aan de Warmoes­straat binnen. Meindert Post, de lange, stoere, op Urk geboren wachtcommandant, brulde vanachter de balie: 'De Cock!'

Zijn zware bulderstem, erfgoed van vele generaties vissers, die elkaar boven het stormgeloei uit berichten toeriepen, dreunde door de ruime hal en echode tegen de kale witgekalkte muren. De Cock schoof zijn vilten hoedje wat naar achteren en slofte op zijn gemak naderbij. Hoewel hij de lange Urker al langer dan een kwart eeuw kende, verbaasde hij zich nog steeds over het enorme volume dat hij moeiteloos produceerde. Met zijn buik hangend over de balie, boog hij zich met een grijns naar hem toe. 'Mein­dert,' vroeg hij liefjes, 'riep jij mij?'

De wachtcommandant zwaaide heftig met beide armen. 'Jij bent ook altijd weg,' bromde hij verwijtend.

De Cock hield de grijns op zijn gezicht.

'De vis wordt op zee gevangen.'

'Mooie Karel was hier voor je.'

De Cock kwam van de balie overeind.

'Die heb ik gesproken.'

'En dan zit er boven een dame op je te wachten.' De Cock trok zijn wenkbrauwen op. 'Wat voor een dame?'

Meindert Post stak zijn rechterhand omhoog en drukte de toppen van zijn duim en wijsvinger tegen elkaar. 'Piekfijn... deftig... heel sjiek.'

De Cock schudde misprijzend zijn hoofd. 'Die heb ik niet onder mijn kennissen,' reageerde hij spottend.

'Toch vroeg ze naar jou en toen ik zei datje er niet was, wilde ze per se op je blijven wachten.'

Schouderophalend slenterde De Cock van de balie weg en liep de trap op.

Vledder volgde hem.

In de gang, op de brede bank bij de deur naar de grote rechercheka­mer, zat een vrouw. De Cock schatte haar op rond de veertig. Ze droeg een fraai gesneden wijnrood mantelpakje van fijne alcantara. Een wit, ragdun sjaaltje in haar hals accentueerde haar olijfkleurige huid. Ze had grote, donkere, amandelvormige ogen. Ze glansden in een ovaal gezicht. Het diepzwarte haar was strak naar achteren gekamd en eindigde in een wrong, kunstig bijeengehouden door sierlijke haarpennen.

De oude rechercheur bezag haar met welgevallen. Meindert Post, zo vond hij, had gelijk. De vrouw had een opmerkelijke uitstraling. Hij liep op haar toe en boog vormelijk. 'U wacht op mij?'

Ze keek naar hem op.

'Bent u rechercheur De Cock?'

De grijze speurder knikte.

'Met ceeooceekaa,' sprak hij vrijwel automatisch.

Ze lachte wat terughoudend. Haar felrode lippen weken iets uiteen.

'Men voorspelde mij, dat u zo zou reageren.'

'Wie is men?’

Ze wuifde wat vaag in de ruimte.

'Vrienden,' sprak ze ontwijkend. 'Vrienden, die mij aanraadden om u te benaderen.'

De Cock drong niet verder aan. Hij deed de deur van de recherche­kamer open en begeleidde haar naar de stoel naast zijn bureau. 'Gaat u zitten.'

Ze nam omzichtig plaats, sloeg haar slanke benen over elkaar en trok haar rokje iets dichter naar haar knieën.

'Ik ben Xaveria... Xaveria van Breevoorde. Ik ben al enige jaren bevriend met Jean-Paul Vreedenbergh.'

'Met wie?' vroeg De Cock verrast.

Ze keek hem verwonderd aan.

'Jean-Paul Vreedenbergh,' herhaalde ze. 'Kent u hem?' De Cock schudde weifelend zijn hoofd.

'Nee... nee... ik bedoel... ik heb hem nog nooit ontmoet. Ik heb alleen zijn naam wel eens horen noemen in verband met een onderneming die baggerwerkzaamheden verricht.'

Xaveria van Breevoorde knikte instemmend.

'Ja, dat is Jean-Paul. Hij is directeur van die onderneming. Jean-Paul en ik hebben een... eh, een zogenaamde LAT-verhouding.

We wonen ieder op onszelf. Alleen de weekenden brengen we gezamenlijk door. Nooit in Bergen, waar Jean-Paul een fraaie villa heeft. Dat wil hij niet. Hij komt altijd naar Amersfoort. Daar heb ik een flat. Jean-Paul wil aan onze verhouding zo weinig mogelijk ruchtbaarheid geven. Hij wil niet dat wij samen in het openbaar

gezien worden. Daarom gaan we ook nooit samen uit.'

De Cock maakte een lichte schouderbeweging.

'Waarom niet?' vroeg hij verbaasd. 'Ik zou mij juist gevleid voelen als u aan mijn zijde ging.'

Xaveria van Breevoorde schonk hem een lief lachje.

'Jean-Paul staat overal in hoog aanzien. Hij is een expert in het aanleggen en onderhouden van vaarwegen en havens. Hij geniet op dat gebied internationale faam en erkenning. Ik heb het hem nooit zo duidelijk gevraagd, maar ik vermoed dat die grote algemene bekendheid de reden is, dat hij voor de buitenwacht de voorkeur

geeft aan de status van verstokte vrijgezel.'

De Cock keek haar onderzoekend aan.

'Waarom vertelt u mij dit alles?'

Haar gezicht betrok.

'Ik ben naar u toe gekomen omdat ik bang ben... bang, dat er iets met hem is gebeurd.'

'Wat zou er gebeurd kunnen zijn?'

Xaveria van Breevoorde stak haar beide handen trillend omhoog. 'Ik weet het niet... niet precies. Het is allemaal zo vreemd en zo verward. Ongelooflijk.' Ze keek naar De Cock op. Haar ogen weerspiegelden angst. 'Jean-Paul komt elke vrijdagavond... zo tegen een uur of zeven. Maar jongstleden vrijdag kwam hij niet. Ik begreep er niets van. De dag tevoren hadden we nog met elkaar gesproken. Door de telefoon. Gewoon, zoals altijd, wat ervaringen uitgewisseld. Toen hij er om negen uur nog niet was, heb ik naar Bergen gebeld. Daar kreeg ik geen gehoor. Het hele weekeinde ben ik thuis gebleven en heb gewacht op zijn komst... op een telefoontje... op enig bericht.'

Ze friemelde nerveus aan het sjaaltje in haar hals. 'Er kwam niets... helemaal niets. Maandagmorgen, direct om negen uur, belde ik zijn kantoor. Zijn secretaresse zei mij, dat de heer Vreedenbergh voorlopig niet bereikt kon worden. Hij was op vakantie naar de Bahama's.'

De Cock keek haar wat onnozel aan.

'Dat kan toch?'

Ze schudde resoluut haar hoofd. 'Dat zou Jean-Paul nooit doen.' 'Wat niet?'

'Weggaan zonder het mij te zeggen.'

De Cock knikte begrijpend.

'U gelooft dus niet dat hij naar de Bahama's is?'

'Nee.'

'Wat gelooft u wel?'

Xaveria van Breevoorde liet haar hoofd iets zakken. Haar onderlip trilde.

'Dat... dat hij is gegijzeld.'