9

Ze reden vanaf de houten steiger achter het politiebureau via de Oudebrugsteeg en het laadstation van de elektrische witkarren naar het Damrak. De ingewanden van de oude politie-Volkswagen kreunden een protest toen Vledder het gaspedaal even dieper in­drukte om nog tijdens het groene licht de kruising Dam te passeren. De Cock reageerde wat verstoord. Hij hield niet van autorijden en acceleraties waren hem een gruwel. 'Hoe is het,' bromde hij van onder zijn hoedje, 'wil je vijf minuten eerder in de hel?' Vledder grijnsde breed.

'Ik? Ik kom niet in de hel,' sprak hij liefjes. 'Alleen al door met jou samen op te trekken, heb ik een stoel in de hemel verdiend.' De Cock schudde zijn hoofd.

'Daar zou ik maar niet te veel op rekenen,' sprak hij grommend. 'Ik heb mij laten vertellen dat men aan de hemelpoort geen politie­mensen toelaat.'

Vledder lachte bevrijd. Grommend en brommend vond hij zijn oude collega op zijn best.

'Waarom wil je naar die schuit?'

'Omdat Archie hem heeft gekocht.

'Is dat de enige reden?'

De grijze speurder schoof zijn oude hoedje wat naar achteren. 'Er zijn aan de aankoop van dat directieschuitje een paar zaken verbon­den,' sprak hij geduldig, 'die mij ernstig bezighouden. Bijvoor­beeld: hoe kwam Zwarte Archie, die alleen leefde van wat hij van zijn moeder bietste, plotseling aan een 'tiet met poen', zoals Kees van der Wal dat zo plastisch uitdrukte? En waar had hij die oude schuit voor nodig? Bovendien moet je bedenken, dat de aankoop plaatsvond op een tijdstip, dat Archie reeds bezeten was van een geheimzinnige man, die zich vermoedelijk ten onrechte Buck Jones noemt.'

Vledder grinnikte ongelovig.

'En denk je al de antwoorden op dat schuitje aan de Amstel bij Zorgvliet te vinden?'

De Cock spreidde zijn beide handen.

'Dat is niet nodig,' sprak hij met een grimas. 'Al licht het maar een tipje van de sluier op rondom het mysterieuze verdwijnen van Archibald Benschop.'

Vanaf het Rokin stuurde Vledder de politiewagen over de Munt naar de Vijzelstraat. Hij keek opzij.

'Het verdwijnen van Archie schijnt Smalle Lowietje nogal hoog te zitten. Een ieder die iets over hem weet te vertellen, stuurt hij naar ons toe.'

De Cock glimlachte.

'Ik heb dat wel meer meegemaakt bij vroegere zaken. Als de caféhouder werkelijk zijn invloed uitoefent, dan gebeurt er veel. Dat kan ik je verzekeren. Je moet de macht van Smalle Lowietje niet onderschatten.'

Vledder fronste zijn wenkbrauwen. 'Macht?' De Cock knikte nadrukkelijk. 'Macht, ja, invloed. Smalle Lowie­tje kent de hele Amsterdamse onderwereld en weet veel. Ik bedoel, van de meesten weet hij wel iets, dat in feite het daglicht niet kan velen.' 'Chantage?'

Het woord 'chantage' schokte De Cock. Hij plooide zijn lippen tot een tuitje. 'Zo... eh, zo mag je dat niet noemen,' zei hij bedacht­zaam. 'Ik beschouw het meer als een aanmoediging om de gerech­tigheid te dienen.'

Een volle lach van Vledder schaterde door de wagen. 'De Cock,' sprak hij vrolijk, 'je zou een volmaakt politicus zijn. Je zet de zaken volkomen op zijn kop. Natuurlijk doen de penozejongens wat Smalle Lowietje zegt, omdat ze bang zijn voor hetgeen hij van hen weet... bang voor zijn relatie met jou.' De Cock schudde krachtig zijn hoofd. Zijn grof gezicht met de diepe plooien stond ernstig. 'Zo liggen de verhoudingen niet. Mijn... eh, mijn vriendschappelijke betrekkingen met Smalle Lo­wietje hebben daar niets mee te maken. Een Mooie Karel en een jongen als Kees van der Wal handelen op basis van het principe: de ene dienst is de andere waard. Bedenk, dat ze ook bij De Smalle kunnen aankloppen als ze zelf in de knoei zitten.'

Rond het Weteringcircuit reden ze naar de Stadhouderskade en vandaar rechts naar de Amsteldijk. Toen ze onder de moderne Utrechtsebrug door langs de Amstel reden, drukte De Cock zich iets omhoog. Het uitzicht over de fraaie rivier werd hem ontnomen door een wanordelijke reeks onooglijke schuiten.

'Een mooie stad,' verzuchtte hij, 'maar klungels... klungels van...' Hij maakte zijn zin niet af.

Vledder blikte glimlachend opzij. Hij wist dat het de grijze speur­der verdroot, dat een van de fraaiste plekken aan de Amstel op deze wijze werd ontsierd. Het lakse woonschepenbeleid van het Amster­damse gemeentebestuur kon in zijn ogen geen genade vinden. Hij zwaaide voor zich, 'Weet jij hoe een directieschuit eruitziet?' 'Niet precies. Ik schat hem iets kleiner dan een normale Amster­damse rondvaartboot. Ik kan wel een Kromhout-gloeikopmotor herkennen.'

Vledder reageerde verrast. 'Ben jij zo technisch?' De Cock schudde zijn hoofd.

'Mijn oude grootvader was visserman. De eerste echte motor die ik van mijn leven zag, was de Kromhout-gloeikopmotor in zijn bot­ter. Ik heb vaak gekeken hoe de kop van die motor met een brander roodgloeiend werd gestookt, voordat er kon worden gestart.' Ze reden langzaam verder. Even voorbij de ingang van de begraaf­plaats lag eenzaam een oude roestige schuit. Vledder wees: 'Dat moet hem zijn.' De Cock knikte instemmend.

Vledder parkeerde de politie-Volkswagen tegen het hek van Zorgvlied en de beide rechercheurs stapten uit. Ze bleven nog even bij de auto staan. Het begon al te schemeren. Het stukje Amstel-oever zag er verlaten uit. Een zwoel avondwindje ruiste door de hoge populieren van de begraafplaats. Soms zwol het ritselen even aan, als sfeermuziek bij een film.

Traag slenterden de beide mannen in de richting van de schuit. Aan de wallekant bleven ze staan.

De aandacht van De Cock werd onmiddellijk getrokken door twee splinternieuwe koperen hangsloten op de schuif en de toegangs­deurtjes naar de roef.

Er was geen uitnodigende loopplank. Wat moeizaam en stram klauterde De Cock vanaf de wallekant in het gangboord. Vledder volgde.

De oude rechercheur liep naar het midden van de schuit, bukte zich, trok een ijzeren luik omhoog en keek naar binnen. Met een zoete grijns op zijn gezicht kwam hij weer omhoog. 'Een oude Kromhout-gloeikopmotor... het kan niet missen.' Hij liet het luik weer zakken, sjokte naar de roef en vestigde zijn aandacht op de hangsloten. 'En dat,' grijnsde hij, 'is zelfs voor mij een fluitje van een cent.'

Vledder keek hem schuins aan.

'Je gaat toch niet weer naar binnen?' vroeg hij wat benauwd. 'We hebben al een klacht tegen ons lopen.'

De opmerking ging aan De Cock voorbij. Hij nam het apparaatje van Handige Henkie ter hand, koos met kennersblik de juiste sleutelbaard en in luttele seconden had hij de beide sloten geopend. Vledder keek toe. Zijn jong gezicht stond zorgelijk. Maar van zijn lippen kwam geen protest meer.

De Cock stopte de beide koperen sloten in de zakken van zijn regenjas en keek glimlachend naar zijn jonge collega op. 'Het is niet mijn schuld,' sprak hij verontschuldigend, 'dat een recher­cheur zo weinig bevoegdheden heeft.' Hij stak zijn rechterwijsvin­ger omhoog. 'En leer één ding van mij: de wet dient veel meer om misdadigers te beschermen, dan om hen uit te schakelen.' Vledder trok zijn gezicht strak. 'Daarom lap jij de wet aan je laars.' Het klonk hard.

De plooien rond de mond van De Cock dansten. Hij schudde zijn grijze kop. 'Nee, Dick, dat doe ik niet. Ik eerbiedig de wet en dien haar naar vermogen.' Hij ginnegapte en kon een schaterlach met moeite onderdrukken. 'Ik ben alleen zo nu en dan wat ondeugend.' Hij draaide zich om, drukte met enige kracht de schuif terug en ging door de klapdeurtjes het trapje af. Onmiddellijk stuitte hij op een nieuw aangebrachte houten wand, waarin een smalle, zwaar vergrendelde deur. Hij schoof de goed geoliede grendels terug, duwde de deur open en blikte in een donkere ruimte. Vledder reikte hem een zaklantaarn.

De Cock liet het lichtovaal door het vertrek dansen. Het was maar SR een kleine ruimte, nog geen twee bij drie meter. Er waren geen ramen en geen patrijspoorten en de wanden waren met dik schuim­rubber bekleed. Links, naast een veldbed met grauwe dekens, stond een chemisch toilet. Vledder hijgde in zijn nek. 'Een schuilplaats.'

De Cock knikte. 'Voor een gijzeling.'

Ze liepen van de schuit weg naar de politiewagen aan het hek van de begraafplaats. Na ampele overwegingen was De Cock tot het besluit gekomen de sporen van hun aanwezigheid op de oude directieschuit zorgvuldig te verwijderen en de nieuwe koperen sloten weer aan te brengen.

Vledder hield het rechterportier van de wagen gedienstig voor hem open en de grijze speurder liet zich met een plof op de stoel zakken. Zijn gezicht stond nors. Hij voelde zich verward en op­standig. De mysterieuze verdwijning van Jean-Paul Vreedenbergh en Archibald Benschop hadden hem in een korte tijd tot een reeks dubieuze beslissingen gedreven. Dat zat hem dwars. Hij had in zijn lange carrière als speurder steeds de moed gehad om onbetreden paden te bewandelen, om van de orthodoxe recherchemethoden af te wijken en eigen wegen te gaan... met alle risico's daaraan verbonden. Moreel had hij zich daarbij nooit bezwaard gevoeld. De genomen beslissingen hadden hem nooit benauwd. Dat was nu anders. Door de vele vaagheden rond de verdwijning voelde hij zich onzeker... durfde hij geen duidelijke lijnen uit te stippelen. Toen Vledder naast hem had plaatsgenomen, beduidde De Cock hem de motor niet direct te starten. 'Ik wil eerst even met je praten,' sprak hij ernstig. 'Dit gaat ook jou aan.' De jonge rechercheur keek hem verwonderd aan. De ernstige toon van zijn oude leermeester trof hem. 'Watte, wat gaat mij ook aan?' De Cock weifelde even en zocht naar een formulering. 'Nou, ik vind, dat ik over de klacht met betrekking tot ons optreden in Bergen wel wat te luchthartig ben heengestapt. Ik neem soms ondoordachte beslissingen, waarbij ook jij betrokken bent. Beslis­singen, die bepaalde risico's inhouden voor jouw carrière.' 'Welke risico's?' De Cock duimde over zijn rug.

'Denk aan die schuit. Wat wij nu hebben gedaan, is politioneel gezien natuurlijk niet de juiste weg.' 'Waarom niet?'

De Cock zuchtte diep. 'Gijzeling is een ernstig misdrijf. Het gruwelijkste misdrijf dat ik mij kan indenken. Door te handelen zoals we nu hebben gedaan, doen we net alsof we geen plek voor een gegijzelde hebben ontdekt.'

Vledder trok zijn schouders op.

'Er heeft nog geen gijzeling plaatsgevonden.'

'Nog niet.'

De jonge rechercheur glimlachte hautain. 'Wel, als we morgen van een gijzeling horen, dan weten we waar we zoeken moeten.' De Cock keek hem schuins aan. 'Waar dan?'

Vledder reageerde verward. 'Die schuit hier.'

De Cock sloot even zijn ogen voor het onbegrip.

'Een schuit is mobiel.' In zijn stem klonk verwijt. 'Ze kunnen hem elk moment wegslepen. Nederland is een waterrijk landje. Ze kunnen met die schuit overal heen. En denk niet, dat je hem direct terugvindt. Een kwast verf doet aan zo'n roestig geval wonderen.

Bovendien is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat er nog ettelijke van dergelijke schuiten in de vaart zijn.'

Vledder boog beschaamd zijn hoofd.

'Wat moeten we dan doen?' vroeg hij timide.

De Cock gebaarde met een open hand.

'De eenvoudigste... en de meest voor de hand liggende oplossing zou zijn de schuit door de Rijkspolitie te Water naar een veilige plaats te laten verslepen en hem daar technisch te laten onder­zoeken.'

'Waarom doen we dat dan niet?'

De Cock wreef over zijn brede kin. 'Dan staat er morgen in de krant: Geheime schuilplaats voor een gijzeling ontdekt. Is er een verband met de mysterieuze verdwijning van een jeugdig crimi­neel?' Hij zweeg even. 'Voor een handige journalist... bijvoor­beeld Bram Brakel van De Telegraaf... een koud kunstje.' Vledder grijnsde. 'Smalle Lowietje heeft zoveel losgeweekt, ieder­een weet toch al dat wij naar Zwarte Archie zoeken.' 'Dat is juist. Maar,' sprak De Cock bedachtzaam, 'alleen jij en ik... en de werkelijke dader of daders weten, dat de verdwijning van Archibald Benschop mogelijk verband houdt met een gijze­ling. En dat, beste Dick, is een kleine voorsprong, die ik graag wil vasthouden.'

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

'Er zal toch wel eens iemand hier naar de Amstel komen, die belangstelling voor die schuit toont. Kunnen we hem niet laten afposten?'

Om de mond van de speurder verscheen een droeve grijns. 'Wie moet dat doen?' vroeg hij triest. 'In mijn jonge jaren, toen we nog over voldoende mankracht beschikten, zou dat geen bezwaar heb­ben opgeleverd.' Hij wees schuin omhoog. 'We bouwden des­noods een kraaiennest in een van de populieren.' Vledder lachte en startte de motor.

'De Cock,' sprak hij plechtig, 'wat je ook doet, ik blijf op je vertrouwen.'

De Cock keek geroerd naar hem op. 'Dank je,' zei hij simpel.

Met een matig gangetje reden ze terug naar de Kit. Vledder parkeerde de Volkswagen op de steiger. Vermoeid stapten ze uit en slenterden via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat. Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte briga­dier Jan Kusters, die de oude Meindert Post had afgelost, de grijze speurder naar de balie. Hij was zichtbaar nerveus en zijn gezicht zag rood.

'Ik ben verdomd blij dat je er bent.' Het klonk oprecht en opge­lucht.

De Cock keek hem onderzoekend aan. 'Wat is er?'

'Ik stond juist op het punt om commissaris Buitendam te bellen.'

'Waarom?'

Jan Kusters likte aan zijn droge lippen.

'Ik kreeg net de melding binnen en jij was er niet.'

'Wat voor melding?'

De wachtcommandant raadpleegde zijn aantekeningen.

'Keizersgracht 1217, bovenste etage. Daar is zojuist een vrouw dood gevonden.'

De Cock kneep zijn ogen dicht.

'Een vrouw,' riep hij gespannen, 'hoe heet ze?'

Jan Kusters keek naar hem op.

'Marlies van Haesbergen... gewurgd met een sjaal.'