1
Voor Ben begon het eigenlijk pas met de dood van Gordon Ngubeni. Uit de aantekeningen die hij daarna maakte en uit de kranteknipsels blijkt echter dat de zaak veel verder terug ging. Op z'n minst tot de dood van Gordons zoon, Jonathan, op het hoogtepunt van de opstand van de jongeren in Soweto. En zelfs verder terug, namelijk tot de dag, twee jaar vóór de rellen, - een kwitantie tussen Bens papieren met een korte aantekening van zijn hand verwijst daarnaar - toen hij begon met een financiële bijdrage aan de opleiding van Jonathan die toen vijftien jaar was. Gordon was de zwarte schoonmaker op de school waar Ben in de hoogste klassen geschiedenis en aardrijkskunde gaf. In de oudere dagboeken wordt af en toe melding gemaakt van 'Gordon N.' of alleen maar 'Gordon' en in Bens nauwkeurig bijgehouden kasboeken treft men nu en dan posten aan als 'Gordon ......................................................................................................... R 5,-' of
'Ontvangen van Gordon (terugbetaling) .......................... R 5,-' enz. Ben
vroeg hem soms om aantekeningen op het schoolbord niet uit te vegen en af en toe liet hij hem kleine karweitjes opknappen. Toen er op 'n keer geld was verdwenen uit een leslokaal en twee onderwijzers onmiddellijk Gordon hadden beschuldigd, nam Ben de schoonmaker in bescherming en liet hij een onderzoek instellen waaruit bleek dat leerlingen uit de hoogste klas de schuldigen waren. Vanaf die dag nam Gordon het op zich om één keer per week Bens auto te wassen. En toen Susan na de zware bevalling van Linda een tijdje rust moest houden, was het Gordons vrouw, Emily, die hen hielp met huishoudelijk werk.
Naarmate zij elkaar beter leerden kennen, kwam Ben ook meer te weten over Gordons achtergrond. Als kleine jongen was hij met zijn ouders uit de Transkei gekomen toen zijn vader werk had gevonden in de mijnen. En omdat hij van jongsaf belangstelling had getoond voor lezen en schrijven werd hij naar school gestuurd, wat bepaald niet goedkoop of gemakkelijk was voor een man in de positie van zijn vader. Gordon maakte goede vorderingen op school, maar korte tijd nadat hij was overgegaan naar de derde klas, kwam zijn vader om het leven bij een instorting in de mijn en moest hij de school verlaten en gaan werken om het magere loontje dat zijn moeder als dienstmeid verdiende aan te vullen. Hij was enige tijd huisjongen bij een rijke joodse familie in Houghton, later vond hij een beter betaalde baan als bode op een advocatenkantoor in de stad en daarna als hulp in een boekhandel. Hij slaagde er op een of andere manier in te blijven lezen en de directeur van de boekhandel, die plezier had in zijn belangstelling, hielp hem om verder te leren. Op deze manier bracht hij het tenslotte tot de vijfde klas. Kort daarop ging Gordon terug naar de Transkei. Het werd een droeve ervaring aangezien er geen werk was, behalve af en toe een handje helpen op het armzalige boerderijtje van een oudoom: maïs planten, rondzwerven door het open veld met een magere hond op zoek naar hazen om aan wat vlees te komen en voor de rest van de tijd voor de hut in de zon zitten. Hij was uit de stad weggegaan omdat hij het daar niet meer uithield, maar op het platteland bleek het nog beroerder te zijn. Hij had iets ontevredens en ongedurigs gekregen in de jaren die hij weg was geweest. Al het geld dat hij bij zich had gehad, was opgegaan aan de bruidsschat voor een vrouw en nauwelijks een jaar na zijn terugkeer naar de Transkei vertrok hij weer naar de enige plek die hij werkelijk kende, Johannesburg. Na een korte periode zonder vast werk kwam hij op Bens school terecht.
In Alexandra, daarna in Moroka en vervolgens in Orlando werden zijn kinderen geboren. De oudste was Jonathan, zijn oogappel. Gordon had zich vanaf het begin voorgenomen zijn zoon op te voeden in de tradities van zijn stam. Toen Jonathan veertien was, werd hij teruggestuurd naar de Transkei om besneden en ingewijd te worden.
Een jaar later was Jonathan - of Sipho, wat volgens Gordon zijn 'echte' naam was - weer terug, niet meer als kwedini maar als man. Gordon sprak altijd weer over die dag. Voortaan zouden hij en zijn zoon bondgenoten zijn, twee mannen in huis. Het ontbrak niet aan botsingen tussen vader en zoon, want Jonathan had blijkbaar een eigen wil maar over de hoofdzaak waren ze het eens: Jonathan zou zo lang mogelijk blijven leren. Toen hij de zesde klas achter zich had en de middelbare school een kostbare aangelegenheid zou gaan worden, klopten zij bij Ben aan om hulp.
Ben won inlichtingen in op de school van Jonathan en bij de kerk van het gezin en ontdekte dat iedereen het erover eens was dat de jongen intelligent was, doorzettingsvermogen had en 'het nog ver zou brengen'. Hij bood daarop aan het schoolgeld en de leerboeken voor Jonathan te betalen zolang deze het zo goed bleef doen. Hij was zeer onder de indruk van de jongen: een magere, verlegen, beleefde knaap, die altijd keurig gekleed was, zijn overhemd was even spierwit als zijn tanden. In ruil voor de financiële hulp was Jonathan bereid om Ben tijdens de weekends in de tuin te helpen. Toen Jonathan aan het einde van het eerste jaar thuiskwam met een uitstekend rapport, was iedereen in de wolken. Als beloning voor zijn prestatie gaf Ben hem een oud kostuum van zijn zoon Johan - de twee jongens waren ongeveer van dezelfde leeftijd - en een zo goed als nieuw paar schoenen en twee rand. Maar in de loop van het tweede jaar begon Jonathan te veranderen. Hoewel hij het nog steeds redelijk goed deed, scheen hij zijn belangstelling voor het leren te verliezen en spijbelde hij vaak. Tijdens de weekenden kwam hij niet meer opdagen om in de tuin te werken, hij nam een norse en uitdagende houding aan en een paar keer was hij ronduit brutaal tegen Ben. Volgens Gordon bracht hij meer tijd door op straat dan in huis. Dat kon natuurlijk nooit goed aflopen.
Zijn vrees werd spoedig bewaarheid. Op een dag waren er moeilijkheden in een bierhuis. Een bende jonge schavuiten viel een groep oudere mannen aan en beroofde hen van hun geld en toen de eigenaar probeerde hen buiten de deur te zetten maakten ze amok en sloegen alles kort en klein. De politie arriveerde met twee arrestantenwagens, waarna zij alle jongelieden die zij in de buurt van het bierhuis te pakken konden krijgen afvoerden. Onder hen bevond zich ook Jonathan.
De jongen hield vol dat hij niets te maken had met de bende, toen het vechten was begonnen was hij volkomen toevallig ter plaatse geweest. Maar de getuigen van de politie verklaarden dat ze hem op heterdaad hadden betrapt. Het proces duurde heel kort. Gordon was tengevolge van een misverstand niet aanwezig, men had hem verteld dat het in de namiddag zou plaats vinden, maar toen hij bij de rechtszaal arriveerde was alles reeds achter de rug. Hij probeerde te protesteren tegen het vonnis van zes zweepslagen waartoe Jonathan was veroordeeld, maar tegen die tijd was de lijfstraf reeds toegediend.
De volgende dag kwam hij met de jongen naar het huis van Ben; Jonathan had moeite met lopen.
'Laat je broek zakken en laat het de baas zien,' beval Gordon. Jonathan probeerde te protesteren, maar Gordon maakte prompt zijn broekriem los en trok de vuile en met bloed bevlekte korte broek van zijn zoon omlaag. De slagen hadden zijn billen opengereten, het leek alsof de zes gapende wonden waren toegebracht met een mes.
'Daar klaag ik niet over, baas,' zei Gordon. 'Als ik wist dat hij iets verkeerd had gedaan, zou ik hem hier nog een pak slaag overheen geven. Maar hij zegt dat hij onschuldig is en ze wilden hem niet geloven.'
'Hebben ze hem geen gelegenheid gegeven om zijn zaak uiteen te zetten op de rechtszitting?'
'Wat begrijpt hij nou van een rechtszitting? Voor hij wist wat er gebeurde was het allemaal achter de rug.'
'Ik geloof niet dat we er nu iets aan kunnen doen, Gordon,' zei Ben ongelukkig. 'Ik kan voor een advocaat zorgen om in beroep te gaan, maar daarmee worden Jonathans billen niet weer heel.' 'Dat weet ik.' Terwijl Jonathan met onhandige vingers driftig aan zijn broek sjorde stond Gordon naar hem te kijken. Na een poosje keek hij op en zei bijna verontschuldigend: 'Die billen genezen wel weer, baas. Daar maak ik me geen zorg over. Maar die littekens zitten hier.' Met een nauwelijks onderdrukte verontwaardiging legde hij zijn hand op zijn borst. 'En ik geloof niet dat die ooit weer weggaan.'
Hij bleek gelijk te hebben gehad. Jonathan toonde weinig belangstelling meer voor de school. Volgens Gordon was hij haatdragend geworden jegens de 'Boeren' en weigerde hij afrikaans te leren. Hij begon te praten over zaken zoals Black Power en het ANC, wat zijn vader bang en verdrietig maakte. Aan het eind van het jaar bleef Jonathan zitten. Het scheen hem niets te kunnen schelen. Gordon vertelde, dat hij soms dagen achtereen van huis weg was en weigerde antwoord te geven als hem werd gevraagd waar hij was geweest. Ben had geen zin om nog langer geld weg smijten aan de studie van de jongen. Maar Gordon hield een vurig pleidooi voor zijn zoon. 'Als u er nu mee stopt, baas, is het afgelopen met Jonathan. Hij zal de andere kinderen in mijn huis ook aansteken. Want het is een ernstige ziekte, die alleen maar kan worden genezen op school.' Ben gaf met tegenzin toe. En tot zijn verbazing begon het nieuwe schooljaar op een wijze die meer beloofde dan het einde van het vorige. Jonathan was thuis nog steeds erg teruggetrokken en bleef humeurig en opvliegend, maar hij ging terug naar school. Tot mei, tot de zestiende om precies te zijn, de woensdag waarop het in Soweto tot een uitbarsting kwam. De kinderen die zich verzamelden op de schoolpleinen, als bijen die zich klaar maken om hun korven te verlaten. De demonstratieve optochten. De politie. De geweerschoten. De doden en gewonden die werden afgevoerd. Vanaf die dag liet Jonathan zich thuis nog nauwelijks zien. Suf van angst en bezorgdheid hield Emily de kleintjes binnenshuis, terwijl ze luisterde naar de ontploffingen, de sirenes, het gedreun van de gepantserde voertuigen, 's Nachts de drankwinkels en bierhuizen en bestuursgebouwen en scholen die in lichterlaaie stonden. En in de straten de zwart geblakerde geraamtes van Pucto-bussen. Het gebeurde in juli, bij een van de rellen die in die tijd een bijna dagelijks ritueel waren geworden. Kinderen en jongeren die zich verzamelden voor een mars naar Johannesburg, politie die zich samentrok in gepantserde vrachtwagens, lange ratelende salvo's van automatisch geweervuur, een hagel van keien en bakstenen en flessen. Een arrestantenwagen gekanteld en in brand gestoken. Schoten, schreeuwen, honden. En uit de wolken stof en rook renden enkele kinderen naar het huis van de Ngubeni's om buiten adem van opwinding te vertellen, dat ze Jonathan hadden gezien tussen de menigte die omsingeld was en werd aangevallen door de politie. Maar wat daarna was gebeurd konden ze niet vertellen.
's Avonds laat was hij nog steeds niet thuis.
Gordon zocht een vriend op, een zwarte taxichauffeur, Stanley Makhaya, een man die alles wist over alles in de zwarte wijken, en vroeg hem om zijn kontakten bij de politie te polsen of ze iets wisten over Jonathan. Want Stanley had kontakten aan weerszijden, zowel onder de zwarte politiemannen als in de lagere regionen van de onderwereld. Waar je ook achter wilde komen in Soweto, zei Gordon, Stanley Makhaya was de man die je kon helpen. Behalve deze keer, want zelfs Stanley tastte volkomen in het duister. De politie had die dag zoveel mensen opgepakt dat het wel een week of langer kon duren voor je een lijst met namen kon bemachtigen.
De volgende ochtend vroeg gingen Gordon en Emily met Stanley, in zijn grote witte Dodge, zijn etembalami, op weg naar het Baragwanath ziekenhuis. Er waren massa's andere mensen die gekomen waren met hetzelfde doel en ze moesten wachten tot drie uur 's middags voor een hulpverpleger in een wit uniform hen naar een koele groene ruimte bracht waar grote metalen laden uit de muren werden getrokken. Voornamelijk lijken van kinderen. Sommigen in gescheurde en stoffige kleren, anderen naakt, sommigen verminkt, anderen schijnbaar zonder enig letsel, alsof ze sliepen, totdat je het keurige kogelgaatje in de slaap of de borst zag en het kleine korstje gestold bloed dat eraan vastkleefde. Sommigen hadden een kaartje, waarop een naam gekrabbeld stond, aan een touwtje om de hals of een pols, een elleboog of een grote teen. De meesten waren nog naamloos. Maar Jonathan was er niet bij. Terug naar de politie. In die dagen deed geen enkele telefoon het in Soweto, de busdiensten waren gestaakt en er reden ook geen treinen. Ze moesten opnieuw een beroep doen op Stanley om hen met zijn taxi weg te brengen, hoe gevaarlijk de tocht naar het John Vorsterplein ook was. Een volle dag wachten leverde niets op. De mannen die dienst hadden waren overbelast en het was begrijpelijk dat zij korzelig en kortaf waren als hen inlichtingen werden gevraagd over arrestanten.
Nadat weer twee dagen waren voorbijgegaan zonder nieuws van Jonathan kwam Gordon Ben om hulp vragen. (Niemand was verbaasd geweest dat hij de laatste dagen niet op zijn werk was verschenen. De intimidatie van zwarte arbeiders in Soweto was zo algemeen dat slechts weinigen het waagden naar hun werk in de stad te gaan.)
Ben deed zijn best om hem op te monteren: 'Hij houdt zich waarschijnlijk ergens schuil met een paar vrienden. Als er iets ernstigs was gebeurd had je vast al wat gehoord.' Gordon weigerde zich te laten overtuigen. 'U moet met hen gaan praten, baas. Als ik wat vraag sturen ze me gewoon weg. Maar als u het vraagt, zullen ze u antwoord geven.'
Het leek Ben verstandig om een procureur te raadplegen, een man wiens naam de laatste tijd in de kranten vaak werd genoemd in verband met de tientallen jongelieden die na de rellen voor de rechtbank moesten verschijnen.
Een secretaresse beantwoordde de telefoon. Het speet haar, maar Mr. Levinson had het erg druk. Of Ben bereid was een afspraak te maken voor over drie dagen. Hij verklaarde dat het een zeer dringende kwestie was. Hij had niet meer nodig dan vijf minuten om het de procureur over de telefoon uit te leggen. Levinsons stem klonk geïrriteerd, maar hij was tenslotte bereid een paar bijzonderheden te noteren. Een paar uur later belde zijn secretaresse op om Ben te vertellen dat de politie niet in staat was inlichtingen te verstrekken, maar dat de zaak hun aandacht had. Toen Ben drie dagen later op het kantoor van Levinson verscheen, had het nog steeds hun aandacht.
'Maar dat is belachelijk!' protesteerde hij. 'Ze kennen toch zeker de namen van hun eigen arrestanten wel?'
Levinson haalde zijn schouders op. 'U kent ze blijkbaar niet zo goed als ik ze ken, meneer Coetzee.' 'Du Toit.'
'Ja, natuurlijk.' Hij schoof een zilveren sigarettenkoker over zijn kolossale rommelige bureau. 'Roken?' 'Nee, dank u.'
Ben wachtte ongeduldig terwijl de jurist zijn sigaret aanstak en de rook uitblies met een vertoon van beschaafd genot. Een lange, atletische, door de zon gebruinde figuur. Het gladde zwarte haar glanzend van de briljantine, lange bakkebaarden, keurig bijgeknipte snor, Clark Gable redivivus. Grote goed verzorgde handen, twee massieve gouden ringen, manchetknopen van tijgeroog. Hij werkte in hemdsmouwen, maar de brede rode das en het fris gestreepte overhemd gaven aan zijn gewild nonchalante houding een vormelijk cachet. Het was een moeilijk gesprek, dat voortdurend werd onderbroken: door de telefoon, de welluidende stem van een secretaresse over de intercom en een reeks assistentes - allemaal jong, blond, lenig, kompetent, met de houding van deelneemsters aan een schoonheidswedstrijd - die kwamen en gingen met dossiers, ritselende papieren of vertrouwelijk toegefluisterde mededelingen. Maar Ben slaagde er tenslotte in van Levinson gedaan te krijgen dat hij zijn telefoongesprekken met de politie zou laten volgen door een schriftelijk verzoek om duidelijke inlichtingen.
'Maakt u zich geen zorgen,' - met een hartelijk gebaar dat herinnerde aan een voorzitter van een voetbalclub die zelfverzekerd een prognose geeft van de komende wedstrijd - 'we zullen ze op hun donder geven. Tussen twee haakjes, hebben we uw adres voor de rekening? Ik neem aan dat u aansprakelijk bent voor de kosten? Tenzij' - hij keek in zijn aantekeningen - 'tenzij die Ngubeni zelf geld heeft.' 'Nee, daar zorg ik voor.'
'Goed. Ik neem wel weer contact met u op, meneer Coetzee.' 'Du Toit.'
'Och, natuurlijk.' Hij gaf Ben een stevige hand, op een manier alsof ze zojuist tot een samenzwering hadden besloten, en schudde zijn arm op en neer als een pompzwengel. 'Tot spoedig ziens dan.' Een week later, nadat er nog weer eens was getelefoneerd, kwam er een brief van het John Vosterplein met de mededeling, dat hun verzoek om inlichtingen was doorgezonden aan de commissaris van politie. Nadat er weer een week was voorbijgegaan zonder enige reactie, richtte Levinson zich schriftelijk rechtstreeks tot de commissaris. Deze keer kreeg hij per omgaande antwoord, waarbij hem werd geadviseerd de zaak op te nemen met de dienstdoende officier op het John Vorsterplein.
Op een volgende brief kwam weer geen antwoord, maar toen Levinson nogeens belde en op sarcastische toon navraag deed, deelde een officier, die zijn naam niet had genoemd, hem kortaf mede dat hij te enenmale niets afwist van een Jonathan Ngubeni. Zelfs toen gaf Gordon de hoop niet op. Er waren veel jongens het land uit gevlucht om asiel te zoeken in Swaziland of Botswana, het kon heel goed zijn dat Jonathan zich onder hen bevond. Het zou in de lijn liggen van zijn gedrag van de laatste maanden. Ze moesten alleen maar geduld hebben, er zou vast gauw een brief komen. Intussen hadden ze nog vier andere kinderen voor wie zij moesten zorgen.
Maar de onzekerheid, de ongerustheid, het angstige vermoeden bleef. En ze waren dan ook nauwelijks verbaasd toen ongeveer een maand na Jonathans verdwijnen, de jonge zwarte verpleegster hen opzocht.
Ze had bijna een week lang geprobeerd hen te vinden, vertelde ze. Ze hielp op de zwarte afdeling van het Algemeen Ziekenhuis. Tien dagen geleden was een zwarte jongen van zeventien of achttien jaar opgenomen op een kamer alleen. Zijn toestand scheen ernstig te zijn. Zijn hoofd zat helemaal in verband. Zijn buik was opgezwollen. Maar van het gewone verplegend personeel werd niemand bij hem toegelaten en zijn deur werd bewaakt door de politie. Ze had één keer de naam 'Ngubeni' horen noemen. En toen had ze van Stanley gehoord - ja, ze kende hem, iedereen kende hem toch? - dat Gordon en Emily naar hun zoon zochten. Dat was de reden waarom ze was gekomen.
Ze sliepen de hele nacht niet. De volgende ochtend gingen ze naar het ziekenhuis waar een ongeduldige hoofdverpleegster ontkende dat er ooit op een van haar zalen iemand had gelegen die Ngubeni heette en er had ook nooit politie op wacht gestaan. En of ze nu alsjeblieft wilden vertrekken, want haar tijd was kostbaar. Terug naar Ben, terug naar Dan Levinson.
De directeur van het ziekenhuis: 'Dat is belachelijk. Als er een dergelijk patiënt in mijn ziekenhuis had gelegen, had ik dat toch moeten weten? Jullie soort maakt altijd weer moeilijkheden.' Twee dagen later kregen ze weer bezoek van de jonge verpleegster. Ze was zojuist door het ziekenhuis ontslagen, vertelde ze. Niemand had haar gezegd wat de reden was. Nog maar een paar dagen geleden had men haar geprezen, omdat ze zo plichtsgetrouw was en nu hadden ze plotseling haar diensten niet meer nodig. Ze vertelde hun echter dat de zwarte jongen daar niet meer was. De vorige avond was ze om het gebouw geslopen en langs een afvoerpijp naar boven geklommen om door een tuimelraam naar binnen te kijken, maar het bed was leeg geweest.
Op nog twee brieven van Dan Levinson aan de politie werd zelfs niet gereageerd met een bericht van ontvangst. Misschien, zei Gordon, die zich niet uit het veld liet slaan, misschien was het per slot van rekening alleen maar een gerucht geweest, misschien zou er toch nog een brief uit Mbabane in Swaziland of uit Gaberone in Botswana komen.
Uiteindelijk was het Stanley Makhaya die de eerste positieve aanwijzing vond. Hij had contact gehad met een schoonmaker van het John Vorsterplein, vertelde hij, en die man had bevestigd dat Jonathan werd vastgehouden in een van de cellen in het souterrain. Dat was alles wat de man bereid was te vertellen. Nee, hij had Jonathan niet met eigen ogen gezien. Maar hij wist dat Jonathan daar zat. Of beter: gezeten had tot de vorige morgen, want hij had later opdracht gekregen om de cel schoon te maken en had bloed van de betonnen vloer opgedweild.
'Het is zinloos om weer een brief te schrijven of weer op te bellen,' zei Ben, wit van woede, tegen Levinson.
'Deze keer zult u iets moeten dóen. Zelfs als dat het inschakelen van
de rechter zou betekenen.'
'Laat dat maar aan mij over, meneer Coetzee.'
'Du Toit.'
'Op een dergelijke kans heb ik zitten wachten,' zei de jurist met een verheugd gezicht. 'Nu zullen we ze de duimschroeven aanleggen. En hoe! Wat denkt u ervan om de kranten een tip te geven?' 'Dat zal alles alleen maar gecompliceerder maken.' 'Goed, zoals u wilt.'
Maar vóór Levinson een plan voor actie had opgesteld kreeg hij een telefoontje van de veiligheidspolitie met een boodschap voor zijn cliënt Gordon Ngubeni. Of hij zo vriendelijk zou willen zijn de man mede te delen, dat zijn zoon Jonathan de vorige nacht was overleden, aan natuurlijke oorzaken.
2
Gordon en Emily trokken opnieuw hun zondagse kleren aan voor de tocht naar het John Vorsterplein - de treinen liepen weer - om te informeren naar het stoffelijk overschot: waar het was en wanneer het vrij werd gegeven voor de begrafenis. Men zou verwacht hebben dat dit een simpele kwestie was die zonder moeite afgehandeld kon worden, maar ook dit verzoek liep op niets uit. Ze werden van het ene bureau naar het andere gestuurd, van de veiligheidspolitie naar de centrale recherche, en kregen tenslotte de mededeling dat zij moesten wachten, dat zij later moesten terugkomen. Maar deze keer was Gordon, ondanks al zijn ouderwetse beleefdheid, niet van zijn stuk te krijgen. Hij weigerde te vertrekken voor zijn vragen waren beantwoord. Laat in de middag werden ze ontvangen door een sympathieke oudere politieman. Hij verontschuldigde zich voor de vertraging, maar er waren, zei hij, nog enkele formaliteiten die vervuld moesten worden. En een lijkschouwing. Maar maandag zou alles achter de rug zijn. Toen ze 's maandags opnieuw met lege handen werden weggestuurd, kwamen ze terug bij Ben en gingen samen met hem naar de procureur.
Evenals bij vorige gelegenheden zat de lange man, met het uiterlijk van Clark Gable en opvallend zelfbewust, als een heerser achter het reusachtige bureau, bedekt met dossiers, telefoons, documenten, lege koffiekopjes en sierasbakken. Zijn tanden staken glanzend wit af tegen zijn donkerbruin verbrande gezicht. 'Maar dit gaat te ver!' riep hij uit. Met een indrukwekkend en uitgebreid vertoon van efficiency belde hij onmiddellijk naar het hoofdbureau van politie en vroeg de dienstdoende officier te spreken. De officier beloofde de zaak te zullen onderzoeken. 'U doet er goed aan uw handen direct uit de mouwen te steken,' zei Dan Levinson agressief met een knipoog naar zijn aandachtig gehoor. 'Ik geef u precies één uur. Ik laat me niet langer voor de gek houden.' Hij draaide zijn pols om op zijn grote gouden horloge te kijken. 'Als ik tegen half drie niets van u heb gehoord bel ik Pretoria en alle kranten.' Hij smeet de hoorn op de haak, terwijl hij hen opnieuw zelfvergenoegd grijnzend aankeek. 'U had hiermee al veel eerder naar de pers moeten gaan.'
'We willen Jonathan Ngubeni, meneer Levinson,' zei Ben, geërgerd. 'Geen publiciteit.'
'U zult niet ver komen zonder publiciteit, meneer Coetzee. Ik weet precies hoe dat gaat.'
Tot Bens grote verbazing belde de veiligheidspolitie om vijf over drie terug. Levinson zei niet veel, hij luisterde, blijkbaar met stomheid geslagen door wat de politieman aan de andere kant van de lijn hem vertelde. Na het gesprek bleef hij met de hoorn in zijn hand zitten, hij staarde ernaar alsof hij verwachtte dat het ding iets zou doen. 'Verrek!' 'Wat zeiden ze?'
Levinson keek op, terwijl hij met een hand over zijn wang wreef. 'Jonathan heeft nooit gevangen gezeten. Volgens hen is hij op de dag van de rellen doodgeschoten en omdat niemand het lijk kwam opeisen werd hij ruim een maand geleden begraven.' 'Maar waarom hebben ze ons dan vorige week verteld . . .?' Levinson haalde zijn schouders op en keek verstoord, alsof hij hun de schuld gaf van de laatste wending in de zaak. 'En die verpleegster dan?' vroeg Gordon. 'En de schoonmaker in het gebouw aan het Plein? Ze hebben allebei over Jonathan gesproken.' 'Luister.' Levinson drukte de toppen van zijn sterke vingers tegen elkaar. 'Ik zal hen een officiële brief sturen met verzoek om een afschrift van het medisch rapport. Met dat foefje lukt het altijd.' Maar in het korte antwoord van de politie, een week later, werd de zaak afgedaan met de mededeling, dat het medische rapport ongelukkigerwijze 'niet beschikbaar' was.
Het is gemakkelijk om je het tafereel voor te stellen. Het achtererf van Ben in de schemering. Johan en zijn vriendjes aan het ploeteren en ravotten in het zwembad van de buurman. Susan in de keuken bezig met het klaarmaken van de maaltijd, ze moesten vroeg eten, zij ging naar een vergadering. Ben bij de achterdeur. Gordon staat tegenover hem, met beide handen drukt hij zijn oude hoed tegen zijn smalle borst. Het grijze tweedehands kostuum dat Ben hem het laatste kerstfeest heeft gegeven, het witte overhemd zonder boord. 'Dit is alles wat ik wil zeggen, baas. Als ik het was, goed. En als het Emily was, ook goed. Wij zijn niet jong meer. Maar het is mijn kind, baas. Maar de tijd van onze kinderen komt nog. En als ze onze kinderen beginnen te vermoorden, waar hebben we dan voor geleefd?'
Ben was gedeprimeerd. Hij had hoofdpijn. En hij kon zo gauw geen antwoord bedenken.
'Maar wat kunnen we eraan doen, Gordon? Jij en ik kunnen er niets aan veranderen.'
'Op die dag toen ze Jonathan met de zweep gaven hebt u ook
gezegd, dat we niets konden doen, baas. Wij kunnen zijn billen niet
heel maken. Maar als we toen wat gedaan hadden, als iemand had
gehoord wat we te zeggen hadden, dan zou de razernij en de moord
misschien niet in Jonathan z'n hart zijn gekomen. Ik zeg niet dat het
zo is, baas. Ik zeg misschien. We weten het niet.'
'Ik weet dat het verschrikkelijk is, wat er gebeurd is, Gordon. Maar
je hebt nog andere kinderen om voor te leven. En als je die ook wilt
laten leren zal ik je helpen.'
'Hoe is Jonathan gestorven, baas?'
'Dat weten we juist niet.'
'Maar dat moet ik weten, baas. Hoe kan ik ooit rust hebben als ik niet weet hoe hij gestorven is en waar ze hem hebben begraven?' 'Wat voor goeds verwacht je daarvan, Gordon?'
'Ik verwacht er niets van, baas. Maar een man moet weten wat er met zijn kinderen gebeurt.' Hij was lange tijd stil. Hij huilde niet, maar toch rolden de tranen over zijn magere wangen in de gerafelde kraag van zijn grijze jasje. 'Een mens moet weten, want als hij niet weet blijft hij blind.'
'Wees alsjeblieft voorzichtig, Gordon. Doe geen roekeloze dingen. Denk aan je gezin.'
Rustig en koppig, terwijl de jongens achter de hoge witte muur doorgingen met joelen, herhaalde hij, alsof de woorden zich in hem hadden vastgezet: 'Als ik het was, nou ja, goed. Maar het is mijn kind en ik moet het weten. Zo waar God leeft: Ik zal niet ophouden voor ik weet wat er met hem is gebeurd en waar ze hem hebben begraven. Zijn lijk is van mij. Het is het lijk van mijn zoon.' Ben stond nog steeds in de achterdeur toen de jongens terugkwamen uit het zwembad van de buurman, met vrolijk gekleurde handdoeken om hun gladde schouders geslagen. Toen hij Gordon herkende, groette Johan hem opgewekt, maar de zwarte man scheen hem niet te zien.
3
Om al zijn tijd te kunnen besteden aan zijn onderzoekingen, die een obsessie voor hem waren geworden, nam Gordon ontslag van de school. Ben kwam er natuurlijk veel later, te laat, pas achter dat Gordon bezig was met dit onderzoek.
Een van de eerste stappen was te proberen zoveel mogelijk mensen op te sporen die er op de dag van de schietpartij bij waren geweest. De moeilijkheid was dat er maar zo weinig mensen waren die zich bijzonderheden konden herinneren van die chaotische dag. Verscheidene jongeren en ouderen bevestigden dat ze Jonathan tussen de marcherende scholieren hadden gezien, maar, ze waren veel minder zeker over wat er na het schieten was gebeurd. Gordon liet zich niet ontmoedigen. De doorbraak kwam toen een jongen, die op die fatale dag gewond was geraakt, uit het ziekenhuis werd ontslagen. Hij was door een schot hagel in de ogen blind geworden, maar hij herinnerde zich dat hij, vlak voor het gebeurde, gezien had hoe Jonathan samen met verscheidene anderen in een arrestantenwagen werd geduwd.
Ze werden één voor één door Gordon opgespoord. Sommigen die hadden gezien dat Jonathan werd gearresteerd en weggebracht en anderen die inderdaad samen met hem naar het John Vorsterplein waren vervoerd. Sommige arrestanten werden slechts voor één nacht opgesloten, anderen waren overgebracht naar Modder Bee, Pretoria en Krugersdorp en weer anderen waren voor de rechter geleid. Het was niet gemakkelijk Jonathans sporen tussen al die andere terug te vinden. Het enige feit dat onherroepelijk vaststond was dit, dat Jonathan niet was doodgeschoten op de dag van de rellen.
Vervuld van haat en liefde zwoegde Gordon ijverig als een mier aan zijn mierenhoop van bewijzen. Hij kon niet uitleggen wat hij ermee zou doen als hij alles wat hij nodig had, had verzameld. Emily vertelde achteraf dat ze hem er voortdurend naar had gevraagd, maar hij was niet in staat of niet bereid geweest daarop te antwoorden. Het verzamelen van bewijzen scheen doel in zichzelf te zijn geworden.
In december werd een hele groep arrestanten die nog op hun proces wachtte door de veiligheidspolitie vrijgelaten. Onder hen was een jongeman, Wellington Phetla, die geruime tijd samen met Jonathan in dezelfde cel had gezeten; zelfs nadat zij van elkaar waren gescheiden en afzonderlijk waren opgesloten was men doorgegaan hen gezamenlijk te verhoren. Volgens Wellington had de veiligheidspolitie geprobeerd hen de bekentenis af te dwingen dat zij gangmakers waren geweest bij de rellen, dat ze contact hadden met agenten van het ANC en dat zij geld uit het buitenland hadden ontvangen.
Wellington wilde aanvankelijk nergens met Gordon over praten. Volgens Emily was er iets verwilderds in zijn manier van doen. Als je met hem praatte, keek hij voortdurend om zich heen als was hij bang dat hij onverwacht zou worden aangevallen. En hij was uitgehongerd, als een dier dat een lange tijd in een kooi had gezeten. Maar langzaam aan werd hij normaler en minder angstig, en tenslotte stond hij Gordon toe om alles op te schrijven wat hij te vertellen had, met name:
a. dat zij vanaf de tweede dag van hun opsluiting, toen men al hun kleren had meegenomen, aldoor naakt waren geweest;
b. dat zij in deze toestand op een middag naar 'een plek buiten de stad' waren gebracht, waar ze gedwongen werden door prikkeldraadversperringen te kruipen, opgejaagd door zwarte politieagenten die wapenstokken en sjamboks hanteerden;
c. dat hij en Jonathan een keer zonder onderbreking meer dan vierentwintig uur waren verhoord door teams die elkaar aflosten en dat zij een groot deel van deze tijd wijdbeens op houten blokken moesten staan met halve bakstenen aan hun geslachtsdelen gebonden;
d. dat zowel hij als Jonathan bij verschillende gelegenheden gedwongen werden op hun knieën te gaan liggen waarna binnenbanden van fietsen om hun hoofden werden gewikkeld en langzaam werden opgeblazen, waardoor zij hun bewustzijn verloren;
e. dat hij op een dag, toen hij in een kantoor alleen werd verhoord, mannen in de kamer daarnaast voortdurend tegen Jonathan had horen schreeuwen, wat vergezeld ging met het geluid van slagen en het schreeuwen en snikken van Jonathan; tegen de avond was
er een ontzettend lawaai geweest in die kamer, alsof er stoelen en tafels werden omgegooid. Het huilen van Jonathan was overgegaan in een zacht kreunend geluid gevolgd door stilte en daarna had hij een stem gehoord die almaar 'Jonathan! Jonathan! Jonathan!' riep; de volgende dag had iemand hem verteld dat Jonathan naar het ziekenhuis was gebracht, maar hij had daarna nooit meer iets van hem gehoord. Na veel bidden en smeken had Gordon Wellington Phetla kunnen overhalen om deze verklaring ten overstaan van een zwarte advocaat onder ede te herhalen en tegelijkertijd werd er een beëdigde verklaring opgenomen van de jonge verpleegster die door Stanley Makhaya naar hen was toegestuurd. Maar de schoonmaker die het bloed had ontdekt op de vloer van Jonathans cel was te bang om iets op papier te laten zetten.
Het was in ieder geval een begin. Gordon geloofde vast dat hij vroeger of later het hele verhaal over wat er met Jonathan was gebeurd kompleet zou hebben, vanaf de dag van zijn arrestatie tot die woensdagochtend toen het bericht van zijn zogenaamde natuurlijke dood aan hen was doorgegeven. Daarna zou hij het graf van zijn zoon opsporen. Waarom? Misschien was hij van plan het lijk te stelen en het mee terug te nemen voor een behoorlijke begrafenis in Umzi wabalele, de Stad van de Doden, de begraafplaats Doornkop in Soweto, dichtbij zijn huis. Maar zo ver kwam het nooit. De dag nadat Gordon de twee verklaringen, ondertekend door Wellington Phetla en de verpleegster, had bemachtigd, werd hij opgehaald door de veiligheidspolitie. En met hem verdwenen ook de beëdigde verklaringen spoorloos.
De enige die Emily om hulp kon vragen was Ben. Stanley Makhaya bracht haar in zijn grote witte Dodge. Gedurende de eerste vier lesuren wachtte ze geduldig op de veranda buiten het kleine kantoortje van de secretaresse. Het was nauwelijks veertien dagen na het begin van het nieuwe schooljaar. Toen de bel luidde voor de theepauze kwam de secretaresse, gejaagd en met iets van afkeuring in haar blik, Ben vertellen over de bezoekster en terwijl de andere docenten naar de onderwijzerskamer gingen om thee te drinken, ging hij naar buiten om met haar te praten. 'Wat is er aan de hand Emily? Wat kom je hier doen?' "t Is Gordon, baas.'
Met dat ze het zei, wist hij het. Maar hij wilde het met een soort koppigheid van haar zelf horen voor hij het wilde geloven. 'Wat is er met hem? Is er iets met hem gebeurd?' 'De veiligheidspolitie heeft hem opgehaald.'
'Wanneer?'
'Gisteravond. Ik weet niet hoe laat het was. Ik was te bang om op de
wekker te kijken.' Frunnikend aan de zwarte franje van haar sjaal
keek ze hem hulpeloos aan, een grote dikke vrouw met een gezicht
dat te vroeg oud was, maar kaarsrecht en zonder tranen.
Ben stond onbeweeglijk. Er was niets wat hij kon doen om haar aan
te moedigen of te weerhouden verder te gaan.
'We sliepen,' vervolgde ze na een poosje, terwijl ze nog steeds
gedachteloos met de franje speelde. 'Ze klopten zo hard dat we ons
naar schrokken. Vóór Gordon de deur kon openmaken hadden ze
'em ingetrapt. En toen was het hele huis vol met politie.'
'Wat zeiden ze?'
'Ze zeiden: "Ben jij Gordon Ngubeni, kaffer?" De kinderen werden wakker van het lawaai en de kleinste begon te huilen. Zoiets moeten ze niet doen waar de kinderen bij zijn, baas,' zei ze met verstikte stem. 'Toen ze weggingen was mijn zoon Robert erg kwaad. Hij is mijn oudste nu Jonathan dood is. Ik zei tegen hem dat hij stil moest zijn, maar hij wilde niet naar mij luisteren. Hij was te kwaad. Een kind dat heeft gezien dat de politie zijn vader meeneemt, vergeet dat niet meer, baas.'
Ben luisterde versuft, niet in staat iets te zeggen. 'Ze hebben het hele huis ondersteboven gehaald, baas,' ging Emily verder. 'De tafel, de stoelen, de bedden. Ze rolden het kleed op, scheurden de matras open, gooiden de laden uit de kast. Ze keken in de bijbel. Overal, overal. En toen begonnen ze Gordon te slaan en duwden hem heen en weer en ze vroegen hem waar hij zijn spullen verbergt. Maar wat heeft hij nou te verbergen, baas? Daarna duwden ze hem naar buiten en zeiden ze: "Kom mee, kaffer!'" 'Was dat alles wat ze hebben gezegd?'
'Dat was alles, baas. Ik ging mee naar buiten, met de twee kleinste kinderen in mijn armen. En toen we bij de auto kwamen zei een man tegen mij: 'Ja, zeg 'em maar gedag. Je ziet hem niet weer terug.' Het was een lange magere man met wit haar. Ik herinner me zijn gezicht heel goed. Met een litteken, hier op zijn wang.' Ze raakte haar eigen gezicht aan. 'En toen hebben ze Gordon meegenomen in de auto. De buren hebben mij geholpen het huis op te ruimen. Ik probeerde de kinderen weer te laten slapen. Maar wat gebeurt er nu met hem?' Ben schudde ongelovig zijn hoofd. 'Het moet een vergissing zijn, Emily,' zei hij. 'Ik ken Gordon net zo goed als jij. Ze zullen hem weer loslaten. Dat weet ik zeker, en heel gauw ook.' 'Maar het gaat over de papieren.' 'Welke papieren?'
Het was het eerste wat Ben hoorde over het onderzoek dat Gordon de vorige maand had ingesteld en over de beëdigde verklaringen betreffende Jonathans dood. Zelfs toen weigerde hij het als iets bijzonder ernstigs te beschouwen: een administratieve fout, een ongelukkige vergissing, meer was het beslist niet. Ze zouden er niet lang over doen om er erachter te komen dat Gordon een rechtschapen man was. Hij probeerde Emily zoveel hij kon gerust te stellen. Ze luisterde stil en zei niets, maar ze scheen niet overtuigd te
zijn.
De schoolbel luidde, het was het einde van de theepauze. Ben liep met haar om het gebouw heen waar de auto van Stanley Makhaya stond te wachten. Toen hij hen aan zag komen, stapte Stanley uit. Het was de eerste keer dat Ben hem ontmoette. Een zwaarlijvige man, ruim één meter tachtig lang, met een kolossale buik, de nek van een stier, en verscheidene dubbele kinnen, hij leek op een van de traditionele afbeeldingen van Dingaan. Heel zwart. Met lichte handpalmen. Het viel Ben op toen Stanley zijn hand uitstak met de woorden:
'Hoe is 't? Is dat jouw Boer, Emily? Is dit de lanie?' 'Dit is Stanley Makhaya,' zei Emily tegen Ben. 'Hij is de man die ons altijd helpt.'
'Nou, wat zeg je ervan, man?' zei Stanley met een glimlach op zijn joviale gezicht, die uitdrukking gaf aan een of andere permanente binnenpret. Als hij lachte, ontdekte Ben al gauw, leek het op een vulkanische uitbarsting.
Hen herhaalde wat hij al tegen Emily had gezegd. Ze moesten zich niet al teveel zorg maken, het was een verschrikkelijke vergissing, meer niet. Gordon zou binnen een dag of twee weer bij zijn gezin zijn. Daar was hij absoluut van overtuigd.
Stanley schonk er geen aandacht aan. 'Wie zou dat ooit hebben gedacht?' zei hij. 'Uitgerekend Gordon. Heeft nooit een vlieg kwaad gedaan en moet je zien wat er nou is gebeurd. Hij was een echte huisvader, het is een schandaal. En hij zei vroeger altijd . . .' 'Waarom praat je almaar op deze manier over hem?' vroeg Ben geërgerd. 'Ik zeg je dat hij over een paar dagen weer thuis is.' De glimlach werd breder. 'Als bij ons een man wordt opgepakt door de veiligheidspolitie, lanie, begin je vanzelf over hem te praten in de verleden tijd, dat is alles.'
Met een laatste wuivend gebaar van zijn grote hand reed hij weg. Toen Ben de hoek van het gebouw om kwam, ontdekte hij dat het schoolhoofd op hem stond te wachten.
'Moet u op dit uur geen les geven in de hoogste klas, meneer Du Toit?'
'Ja, 't spijt me, meneer. Ik moest me even bezig houden met een paar mensen.'
De hoofdonderwijzer was ook een gezette figuur, maar vleziger dan Stanley Makhaya, pafferiger, met een fijn spinnenweb van rode en blauwe adertjes dat zijn neus en wangen bedekte. Dun haar. Een klein spiertje in zijn wang dat trilde wanneer hij gedwongen was iemand in de ogen te kijken. 'Wie was het?'
'Emily Ngubeni. De vrouw van Gordon. U herinnert zich Gordon toch wel? Hij heeft hier tot voor kort gewerkt.' Ben liep de rode treden op om op gelijke hoogte te staan met het schoolhoofd. 'Hij is gearresteerd door de veiligheidspolitie.'
Het gezicht van meneer Cloete werd roder. 'Zo zie je maar weer. Je kunt ze tegenwoordig geen van allen vertrouwen, 't Is maar goed dat we hem op tijd zijn kwijt geraakt.'
'U kent Gordon even goed als ik, meneer Cloete. Het moet een vergissing zijn geweest.'
'Hoe minder we met dergelijke lieden te maken hebben des te beter. We zouden immers niet graag willen dat de school in opspraak kwam?'
'Maar meneer!' Ben staarde hem verbaasd aan. 'Ik verzeker u dat ze zich vergist hebben.'
'De veiligheidspolitie zal dergelijke vergissingen nooit maken. Als zij iemand arresteren kunt u ervan verzekerd zijn dat ze daarvoor een reden hebben.' Hij haalde hijgend adem. 'Ik hoop dat het niet nodig zal zijn u nogeens over iets dergelijks te onderhouden. Uw klas zit op u te wachten.'
Binnen de vier muren van zijn kleine studeerkamer, die avond. Hij had het grote licht niet aangedaan alleen de leeslamp die een kleine, kale cirkel van licht op zijn bureau wierp. Eerder die avond was er een donderbui over de stad getrokken. Het onweer was nu voorbij. Een stuk maan gleed tussen losse wolkenflarden door. Buiten klonk het onregelmatige gedruppel van water uit de goten. In de kamer was nog iets blijven hangen van de drukkende sfeer die aan het onweer was voorafgegaan, opgehoopt in het schemerdonker, een bijna fysiek aanwezige, duistere werkelijkheid. Gedurende een poosje probeerde Ben zich te concentreren op de correctie van de opstellen van de negende klas. Zijn colbert had hij over een stoel gesmeten, zijn blauwe shirt stond open, om de rechterbovenarm zat een mouwophouder. Maar de rode ballpoint lag verloren op het bovenste vel papier terwijl hij naar de boekenplanken aan de muur tegenover hem zat te staren. De rustige boeken waarvan hij de titels kon opnoemen hoewel het te donker was om te zien. Een lichte beweging in de vitrage voor het open getraliede venster, een nauwelijks merkbare streling van de decoratieve smeedijzeren krullen die inbrekers moesten buiten houden. In deze stilte, binnen deze scherp omlijnde cirkel van wit licht, leek alles wat was gebeurd onwerkelijk, zo al niet volslagen onmogelijk. Stanley's brede gezicht glimmend van zweet, het onderaardse gerommel van zijn stem en zijn lach, de ogen, onaangeroerd door de brede glimlach om zijn mond. Zijn familiaire optreden, de spottende geringschattende toon: Is dat jouw Boer? Is dit de lanie? Emily op de hoge veranda van het gebouw van rode baksteen. De blauwe hoofddoek, de ouderwetse lange jurk van bedrukt kantoen, de zwarte sjaal met de franje. Een heel leven doorgebracht in de stad
had haar niet veranderd. Ze hoorde nog steeds thuis in de heuvels van Transkei. Zou haar oudste vannacht rustiger slapen? Of was hij buiten met vrienden om ruiten in te gooien, scholen in brand te steken, auto's op te blazen? Om alles wat zijn vader was overkomen? Gordon met zijn magere lichaam, de diepe groeven naast zijn mond, de donkere flikkering in zijn ogen, de verlegen glimlach. Ja. baas. De hoed in beide handen tegen zijn borst gedrukt. Ik zal niet ophouden voor ik weet wat er met hem is gebeurd en waar ze hem hebben begraven. Zijn lijk is van mij. En daarna gisteravond. Je begint vanzelf over hem te praten in de verleden tijd. Susan kwam zo stil binnen met het blad dat hij haar pas gewaar werd, toen ze het op zijn bureau zette. Ze had een bad genomen en haar lichaam riep gedachten op aan een weelde van naaktheid en warm water. Een wijde gebloemde peignoir. Haar haren los en geborsteld, een beetje onnatuurlijk blond om het eerste tikkeltje grijs te camoufleren. 'Ben je nog niet klaar met corrigeren?' 'Ik kan me vanavond niet concentreren.' 'Ga je nog niet naar bed?' 'Ja, zo, nog eventjes.' 'Wat is er, Ben?'
'Die geschiedenis met Gordon zit me dwars.'
'Waarom trek je je dat zo aan? Je hebt zelf gezegd dat het een
vergissing was.'
'Ik weet het niet. Ik ben alleen maar moe, denk ik. Zo laat op de avond ziet alles er anders uit.'
'Als je een nachtje goed geslapen hebt, zul je je veel beter voelen.' 'Ik heb toch gezegd dat ik zo kom.'
'Het heeft in feite niets met jou te maken, Ben. Het komt vanzelf weer terecht, heus.'
Hij keek niet naar haar. Hij staarde naar de rode ballpoint, die roerloos en dreigend op het ongecorrigeerde opstel lag. 'Je leest altijd weer over dat soort dingen,' zei hij afwezig. 'Je hoort zoveel van die verhalen, maar het blijft eigenlijk een deel van een andere wereld. Je verwacht niet dat het ooit zal gebeuren met iemand die je kent.'
'Zo goed kende je Gordon nou ook weer niet. Hij was gewoon een schoonmaker op jouw school, meer niet.'
'Dat weet ik. Maar je kunt toch niet nalaten je af te vragen hoe 't met hem is. Waar is hij, nu wij hier aan 't praten zijn? Waar slaapt hij? Of slaapt hij helemaal niet? Misschien staat hij in een of ander kantoor onder een kale gloeilamp, met zijn voeten op een paar bakstenen en een gewicht aan zijn kloten.' 'Het is helemaal niet nodig zulke grove taal te gebruiken.' 'Sorry.' Hij zuchtte.
'Je verbeelding is met je op de loop. Waarom ga je niet liever mee naar bed?'
Hij keek snel op, iets in haar stem had zijn aandacht getrokken, hij was zich bewust van de warmte van haar lijf en van het bad, van haar geur. Achter de ruime plooien van de peignoir de subtiele belofte van haar borsten en buik. Het kwam niet vaak voor dat ze het zo openlijk liet merken. 'Ik kom meteen.'
Ze was een poosje stil. Daarna trok ze de peignoir strakker om zich heen en strikte haar ceintuur vast. 'Laat je koffie niet koud worden.' 'Nee, dank je wel, Susan.'
Nadat ze de deur was uitgegaan, hoorde hij het zachte gedruppel van de goten weer. De kleine en intieme geluiden van de weggetrokken regen.
Morgen zou hij zelf naar het John Vorsterplein gaan. Hij was dat in zekere zin aan Gordon verplicht. Het was weinig genoeg. Een kort gesprek om een vergissing te herstellen. Want wat kon het anders zijn dan een betreurenswaardige maar herstelbare vergissing?
5
Aan het verkeerde einde van Commissionerstraat, waar je het centrum achter je laat, waar de stad tandeloos en haveloos wordt, met afgebladderde, nauwelijks leesbare reclames voor Tijger Balsem en chinese geneesmiddelen op de muren aan de overkant van de braakliggende terreinen vol kuilen en gebroken flessen, valt het gebouw op een vreemde manier uit de toon. Hoog en met strakke rechte lijnen, beton en glas, blauw, massief en toch hol en transparant genoeg om een onwezenlijk uitzicht te bieden op de auto's die op de bovengrondse kruising achter het gebouw rijden. Politieagenten die gewild argeloos rondhangen op het trottoir. Cypressen en aloë's. Binnen iets ziekenhuisachtigs. Kale onherbergzame gangen, kleine kantoren met openstaande deuren, schrijvende mannen achter bureaus, gesloten deuren, kale wanden. Aan de achterkant in de ondergrondse parkeergarage de witte lift zonder knoppen of bedieningspanelen, die direct nadat je bent ingestapt omhoogschiet naar een bepaalde verdieping. Televisiekamera's die je bewegingen volgen. Op de bovenste verdieping, in de kogelvrije glazen kooi, de gedrongen figuur van een man in uniform die je achterdochtig in de gaten houdt terwijl je de vereiste gegevens invult.
'Een ogenblikje.'
Een onbehoorlijk lang ogenblikje. Daarna word je verzocht hem te volgen, door het rinkelende traliehek dat zorgvuldig achter je wordt gesloten en waardoor alle verbindingen met de buitenwereld doeltreffend worden verbroken. 'Kolonel Viljoen, hier is die meneer.'
Achter de tafel in het midden van het kantoor een man van middelbare leeftijd die zijn stoel achteruitschuift en opstaat om je te begroeten. 'Kom binnen, meneer Du Toit. Hoe maakt u het?' Een vriendelijk blozend gezicht, grijs, kort geknipt haar. 'Dit is Luitenant Venter.' Dat is de jonge goed gebouwde knul met het donkere krulhaar bij het venster, die in een tijdschrift bladert en hem met een jongensachtige glimlach verwelkomt. Safaripak. Forse gebruinde harige benen. Een kam steekt boven de rand van een lichtblauwe kniekous uit.
Kolonel Viljoen maakt een gebaar naar een figuur naast de deur: 'Kapitein Stolz.' De man knikt, zonder te glimlachen. Lang, mager, geruit sportkolbert, olijfgroen shirt en bijpassende das, grijze flanellen broek. Anders dan zijn collega heeft hij niet het voorwendsel van een tijdschrift nodig om zich een houding te geven als hij tegen de muur leunt. Hij speelt met een sinaasappel die hij opgooit en opvangt, aan één door opgooit en opvangt en elke keer als de sinaasappel in zijn hand valt wacht hij een moment om er even wellustig in te knijpen, zijn blik strak op je gezicht gericht, zonder onderbreking. Als je gaat zitten op de stoel, die de kolonel je heeft aangeboden, verdwijnt hij achter je rug uit je gezichtsveld, een onbehaaglijke gewaarwording. Op de tafel zie je een kleine ingelijste foto staan van een vrouw met een vriendelijk vormloos gezicht en twee kleine blonde jongetjes die hun voortanden missen. 'Ik heb begrepen dat u problemen hebt.'
'Nou, eigenlijk niet, kolonel. Ik wilde alleen maar even met u praten om te informeren . . . om te praten over die Gordon die u hebt gearresteerd. Gordon Ngubeni.'
De kolonel kijkt naar het stuk papier dat voor hem ligt, strijkt het zorgvuldig glad met de vlakke hand. 'Juist. Wel, als wij iets kunnen doen . . .'
'Ik dacht dat ik misschien in de gelegenheid was u te helpen. Ik bedoel voor het geval er sprake is van een misverstand.' 'Waarom denkt u dat er sprake kan zijn van een misverstand?' 'Omdat ik Gordon goed genoeg ken om u te verzekeren . . . Ziet u, hij is er gewoon de man niet naar om moeilijkheden te krijgen met de politie. Een eerlijke, fatsoenlijke man. Een man die regelmatig naar de kerk gaat.'
'U zou zich verbazen als u wist met hoeveel fatsoenlijke kerkgangers we hier te maken krijgen, meneer Du Toit.' De kolonel leunt zelfvoldaan achterover en balanceert op de achterpoten van zijn stoel. 'Maar ik waardeer uw bereidheid om ons te helpen. Ik kan u verzekeren dat hij, met de nodige medewerking van zijn kant, spoedig weer terug zal zijn bij zijn gezin.'
'Dank u, kolonel.' Je zou het graag onvoorwaardelijk willen aannemen en erkennen dat je opgelucht bent, maar toch vind je het nodig er verder op in te gaan, in de vaste overtuiging dat je openhartig kunt zijn tegenover deze man. Hij is een huisvader zoals jij, hij heeft de goede en kwade kanten van het leven meegemaakt, hij kan best een paar jaar ouder zijn dan je zelf bent en het zou je niets verbazen als je hem op een zondag in een kerk in de ouderlingenbank zag zitten.
'Waar zoekt u eigenlijk naar, kolonel? Ik moet erkennen dat ik stomverbaasd was over zijn arrestatie.'
'Een routine onderzoek, meneer Du Toit. Ik ben ervan overtuigd dat u zult begrijpen dat we geen middel onbeproefd kunnen laten bij onze pogingen de zwarte woongebieden te zuiveren.' 'Natuurlijk. Maar als u mij alleen maar kon zeggen . . .' 'En ik kan u verzekeren dat dat geen plezierig werk is. We kunnen geen vinger verroeren zonder dat de pers moord en brand schreeuwt. Vooral de engelse pers. 't Is zo gemakkelijk om van buiten af kritiek te oefenen. Terwijl zij de eersten zullen zijn die beginnen te jammeren, als de communisten de macht overnemen. Ik wou dat ik de mogelijkheid had om u te vertellen over alles wat we sinds het begin van de rellen hebben ontdekt. Hebt u er enig idee van wat er met het land zou gebeuren, als wij niet iedere aanwijzing die wij krijgen zouden onderzoeken? We hebben een verplichting tegenover onze mensen, meneer Du Toit. U hebt uw werk, wij hebben het onze.'
'Ik begrijp het, kolonel.' Het eigenaardige is dat je in een dergelijke situatie het gevoel bekruipt dat je zelf verdachte bent. Je krijgt het onbehaaglijke gevoel dat alles wat je zegt sinistere bijbedoelingen kan hebben. 'Maar af en toe heeft 'n mens de geruststelling nodig - en daar ben ik voor gekomen - dat u bij het zoeken naar misdadigers, onbewust geen onschuldige mensen de dupe laat worden.'
Het is heel erg stil in het kantoor. Er zijn ijzeren tralies voor de ramen. Het treft je als een onverwachte stomp in de maag. Je realiseert je opeens dat die aardige knul met het krulhaar, in het safaripak, sinds je bent binnengekomen, nog geen bladzijde van het tijdschrift heeft omgeslagen. En je begint je af te vragen, het kriebelt in je nek, wat de magere man in het geruite jasje achter je rug aan het doen is. Je kunt jezelf niet weerhouden je om te draaien en te kijken. Hij staat nog steeds bij de deur met de rug tegen het kozijn geleund, de sinaasappel gaat op en neer met een langzaam, mechanisch ritme, zijn ogen kijken je koel en recht aan, alsof hij geen seconde een andere kant heeft opgekeken. Wonderlijk donkere ogen voor zo'n bleek gezicht. De dunne, witte streep van een litteken op zijn wang. En opeens weet je het. Je doet er goed aan zijn naam te onthouden. Kapitein Stolz. Zijn aanwezigheid is niet toevallig. Hij speelt een belangrijke rol en je zult hem terugzien. Je bent ervan overtuigd.
'Meneer Du Toit,' zegt kolonel Viljoen achter de tafel. 'Nu u toch hier bent, zou u er bezwaar tegen hebben als ik u een paar vragen stelde over Gordon Ngubeni?'
'Allerminst. Ik zou het op prijs stellen.' 'Hoe lang kent u hem al?'
'O, al jaren. Vijftien of zestien jaar, denk ik. En in al die tijd . . .' 'Wat voor werk deed hij op uw school?'
'Hij was aangesteld als schoonmaker, maar omdat hij kon lezen en schrijven hielp hij ook in het magazijn en zo. Volkomen betrouwbaar. Ik herinner me dat het departement hem één of twee keer per abuis teveel uitbetaalde en dat hij het geld dat hem niet toekwam onmiddellijk terugbracht.'
De kolonel heeft een dossier opengeslagen en een gele ballpoint opgepakt, maar hij schrijft niets op, zit alleen maar wat figuurtjes te tekenen op een blanco vel papier. 'Hebt u de andere leden van het gezin ooit ontmoet?' 'Zijn vrouw is een enkele keer bij ons geweest. En zijn oudste zoon.' Waarom die plotselinge kramp in je kaken als je deze woorden uitspreekt? Waarom dit gevoel datje strafbare feiten onthult . . . en andere feiten achterhoudt? Achter je, je weet het, houdt de schrale officier je met zijn onbeweeglijke koude ogen in de gaten, terwijl de sinaasappel wordt opgegooid en opgevangen en zachtjes door de hand wordt geknepen en weer wordt opgegooid. 'Hebt u het over Jonathan?'
'Ja.' Je kunt niet nalaten er met een tikkeltje boosaardigheid aan toe te voegen: 'De jongen die een tijdje geleden gestorven is.' 'Wat weet u over Gordons activiteiten sinds de dood van Jonathan?' 'Niets. Ik heb hem nooit weer gezien. Hij heeft zijn betrekking op school opgezegd.'
'En toch hebt u het idee dat u hem goed genoeg kent om voor hem in te staan?'
'Ja. Na zoveel jaren.'
'Heeft hij ooit met u gesproken over de dood van Jonathan?' Wat moet je antwoorden? Wat verwacht hij dat je zult zeggen? Je aarzelt een moment en zegt dan kortaf: 'Nee, nooit.' 'Weet u dat zeker, meneer Du Toit? Ik bedoel, als u hem werkelijk zo goed kende . . .?'
'Ik herinner 't me niet. Ik heb u verteld dat hij een vrome man was.'
Waarom die verleden tijd, in navolging van Stanley? - 'Ik ben ervan overtuigd dat hij uiteindelijk geleerd zou hebben zich erbij neer te leggen.'
'Bedoelt u dat hij zich er aanvankelijk niet bij neerlegde? Hoe was hij, meneer Du Toit? Boos? Opstandig?'
'Kolonel, als een van uw kinderen zo onverwachts zou sterven' - je maakt met je hoofd een gebaar naar de foto op de tafel - 'en als niemand bereid was u te vertellen hoe het was gebeurd, zou u dan ook niet ontdaan zijn?'
Een plotselinge verandering in de benadering: 'Waardoor hebt u zich in de eerste plaats aangetrokken gevoeld tot Gordon, meneer Du Toit?'
'Niets bijzonders, voor zover ik weet.' Hou je weer iets achter,
waarvan je je niet eens bewust bent? 'We praatten af en toe even met
elkaar. Als hij kort bij kas was leende ik hem soms een paar rand.'
'En u betaalde het schoolgeld voor Jonathan?'
'Ja. Hij was een veelbelovende leerling. Ik dacht dat het beter voor
hem zou zijn om naar school te gaan dan rond te slenteren op
straat.'
'Maar het maakte uiteindelijk niet veel verschil, is 't wel?' 'Nee, ik geloof van niet.'
Er is iets erg oprechts en vertrouwelijks in de houding van de officier als hij zijn hoofd schudt en zegt: 'Dat is wat ik niet begrijp. Als je ziet wat de regering allemaal voor hen doet ... en het enige waaraan zij denken is platbranden en vernielen van alles wat binnen hun bereik is. En op den duur worden ze er zelf de dupe van.' Weifelend, ontmoedigd, haal je je schouders op. 'Geen enkel blank kind zou zulke dingen doen,' gaat hij verder. 'Dat zult u toch met me eens zijn, meneer Du Toit?' 'Ik weet het niet. Dat hangt ervan af, denk ik.' Weer een opwelling van een gevoel van wrevel, sterker dan de eerste keer. 'Maar als u de keuze had, kolonel, zou u in dit land dan niet liever een blank kind zijn dan een zwart?'
Is er een schaduw van beweging achter je rug? En weer kun je de aandrang om om te kijken niet weerstaan en je ziet kapitein Stolz nog steeds naar je kijken, onbeweeglijk, afgezien van zijn langzame en bestudeerde jongleursnummer met de sinaasappel, alsof hij in de tussentijd zelfs niet met zijn ogen had geknipperd. En als je je weer omdraait ligt er een innemende glimlach op het gezicht van de gespierde jongeman met de Scope op zijn knieën. 'Dat was het wel ongeveer, dacht ik,' zegt kolonel Viljoen, terwijl hij de ballpoint neerlegt op het papier vol kleine figuurtjes. 'Hartelijk dank voor uw medewerking, meneer Du Toit.' Je staat op, je voelt je gefrustreerd en belachelijk, maar ondanks alles heb je toch hoop. 'Dan kan ik er dus op rekenen dat Gordon spoedig zal worden vrijgelaten?'
'Zo gauw als wij ervan overtuigd zijn dat hij onschuldig is.' Hij gaat staan en steekt glimlachend zijn hand uit. 'Ik verzeker u dat we weten wat wij doen, meneer Du Toit - en het is per slot van rekening ook voor uw bestwil. Wij proberen ervoor te zorgen dat u en uw familie 's nachts rustig kunnen slapen.'
Hij vergezelt je naar de deur. Luitenant Venter steekt vriendelijk groetend zijn hand op; kapitein Stolz, knikt, zonder te glimlachen. 'Mag ik u nog een laatste gunst vragen, kolonel?' 'Natuurlijk.'
'Gordons vrouw en kinderen maken zich veel zorgen over hem. Het zou het wat gemakkelijker voor hen maken als zij hem wat te eten en schoon goed mochten brengen zolang hij nog hier is.' 'Hij krijgt hier goed te eten, maar als ze hem nu en dan wat kleren willen brengen . . Hij haalt zijn brede schouders op. 'We zullen zien wat we kunnen doen.' Dank u, kolonel. Dan reken ik op u.' 'Kunt u de weg naar de uitgang alleen vinden?' 'Ik denk van wel. Dank u. Tot ziens.'
6
Het feit dat Ben in gedachten voortdurend bezig was met Gordon liet ook zijn familieleden niet onberoerd, al was dat aanvankelijk nauwelijks merkbaar.
De twee kleine blonde meisjes van zoveel jaren geleden waren allebei volwassen en al enige tijd het huis uit. Suzette, die altijd 'moeders lieveling' was geweest, had zich zonder veel moeite bekwaamd in muziek en ballet en de honderd-en-één andere activiteiten die Susan voor hen had uitgezocht. Ze moest nu een jaar of vijf- zesentwintig zijn en was getrouwd met een veel belovende jonge architect in Pretoria, die belangrijke kontrakten in de wacht begon te slepen in verband met enkele spectaculaire projecten die door het provinciale bestuur op touw waren gezet. Nadat zij in Pretoria haar kandidaats in de letteren had gedaan behaalde ze een diploma reklametekenen en werkte ze twee jaar voor een exclusief reclamebedrijf van en voor vrouwen. Daarna aanvaardde zij een topfunctie in de redactie van een pas gestart luxe tijdschrift voor binnenarchitectuur. Het werk bracht mee dat zij geregeld voor zaken op reis moest, meestal naar het buitenland, waardoor ze niet veel tijd over had om aandacht te besteden aan haar zoontje, dat ze tussen alle andere bedrijvigheden door ter wereld had gebracht. Ben ergerde zich hieraan en het deed hem verdriet. Het moet omstreeks deze tijd zijn geweest - vlak nadat Suzette terug was gekomen van een reis naar de V.S. en Brazilië - dat hij haar nogal scherp over deze kwestie onderhield. 'Maak u geen zorg, pa. Chris heeft zoveel conferenties en besprekingen en eigen besognes, dat hij nauwelijks merkt of ik thuis ben of niet. En voor de jongen heb ik iemand die goed voor hem zorgt, hij krijgt alle aandacht die hij nodig heeft.'
'Maar je hebt bepaalde verplichtingen op je genomen toen je trouwde, Suzette!'
Ze glimlachte spottend en streek zijn dunner wordende haar door de war: 'U wordt langzamerhand een echte ouwe sok, pa.' 'Onderschat je vader niet,' zei Susan, die op dat moment binnenkwam met de thee. 'Hij heeft zelf de laatste tijd buitenshuis ook een nieuwe hobby.'
'Wat dan?' vroeg Suzette nieuwsgierig.
'Voorvechter voor politieke gevangenen.' Susans stem klonk koel, niet direct hatelijk, maar met dat effen toontje dat ze zich in de loop van vele jaren eigen had gemaakt.
'Nou overdrijf je, Susan!' Hij reageerde feller dan nodig scheen. 'Het gaat alleen om Gordon. En je weet heel goed waarom.' Suzette begon te lachten voor hij was uitgesproken. 'U wilt me toch niet vertellen dat u op uw oude dag een soort James Bond wordt? Of is het de Saint?'
'Ik vind dat helemaal niet grappig, Suzette.' 'Maar ik wel.' Weer die hand door zijn haar. 'Die rol past niet bij je, pa. Laat die zaak toch lopen. Wees nou alleen maar die lieve ouderwetse man waar we zo gek op zijn.'
Linda kon hij beter aan. Zij was altijd 'zijn' kind geweest, vanaf de tijd dat Susan te ziek was om haar baby te verzorgen. Ze was een aantrekkelijk meisje geworden, net meerderjarig, maar minder opvallend knap dan haar zuster. Meer in zichzelf gekeerd en sinds haar puberteit, nadat zij een ernstige ziekte had gehad, erg godsdienstig. Een aardig en vooral bescheiden meisje, een 'ongecompliceerd' kind. Tijdens vakanties en weekenden, als ze thuis was van de universiteit, draafde ze 's morgens met Ben vaak een paar blokjes rond of vergezelde hem in de late namiddag op zijn wandelingen. In haar tweede jaar op de universiteit had ze Pieter Els ontmoet, die veel ouder was dan zij en theologie studeerde. Spoedig daarna zwaaide zij om naar een andere studierichting. Ze gaf het plan om in het onderwijs te gaan op en koos voor sociaal werk, zodat ze te zijner tijd beter in staat zou zijn om Pieter te helpen. Ben had zich nooit openlijk tegen de vriendelijke wat kleurloze jongeman verzet, maar Pieters aanwezigheid gaf hem een geremd gevoel tegenover Linda, alsof hij zich bij voorbaat al verzette tegen het idee haar te zullen verliezen. Pieter was vastbesloten zendeling te worden. Gedurende de eerste paar jaar na het voltooien van zijn studie had hij gewerkt onder de Ndebele in de buurt van Pretoria, maar zijn eigenlijke ideaal was om ergens anders in zwart Afrika of in het Verre Oosten het evangelie te verkondigen, om zielen te redden in een wereld die met rasse schreden haar ondergang tegemoet ging. Het was niet zo dat Ben zijn idealisme verachtte, maar hij vond het wat overdreven en kromp ineen bij de gedachte aan wat zijn dochter nog zou moeten doormaken en de ontberingen die zij zou moeten lijden. Anders dan Suzette, deelde zij zijn zorg over Gordon. Niet dat zij hierover diepgaande gesprekken voerden - ze verbleef het grootste deel van de tijd in Pretoria en kwam alleen nu en dan een weekend thuis, met of zonder verloofde - maar haar meeleven bemoedigde hem. En ze was bovendien praktisch. Zij was de eerste die eraan dacht dat er gezorgd moest worden dat Emily en haar gezin materieel niet onder de afwezigheid van Gordon zouden lijden, ze trof maatregelen voor voedsel en kleding en voor de huur. En zij was er nog stelliger van overtuigd dan Ben dat alles spoedig zou worden opgehelderd.
'Wij wéten per slot van rekening dat hij niets verkeerds heeft gedaan', zei ze, toen zij en Ben tijdens het eerste weekend na de arrestatie een wandeling maakten naar de vijver van de dierentuin. 'En de politie zal daar vast ook gauw achter komen.' 'Ja, dat weet ik.' Hij kon het niet helpen dat zijn stem een beetje stroef klonk. 'Maar er gebeuren soms nare dingen.' 'Het zijn mensen, net als wij, papa. Iedereen kan zich vergissen.' ' Ja, dat is waar.'
'U zult 't zien, vandaag of morgen laten ze Gordon vrij. Dan kunnen we een goeie nieuwe baan voor hem zoeken.' Haar Pieter benaderde de zaak een beetje anders: 'Het eerste wat we moeten doen nadat hij is vrijgelaten, is hem overhalen lid te worden van de Nederduits Gereformeerde Kerk. Die sekten zijn gewoon ren broedplaats voor allerlei soorten ondeugden, ze misleiden die arme goedgelovige lieden. Met een degelijker ondergrond komen ze niet zo gemakkelijk in moeilijkheden.'
'Ik geloof echt niet dat de kerk iets te maken heeft met hun problemen,' zei Ben scherp. Gevolgd door een langdurig trekken aan zijn gedoofde pijp.
En dan was er Johan nog, de zoon die Ben altijd graag had willen hebben en die was geboren toen ze er in feite al niet meer aan dachten dat ze ooit nog een derde kind zouden kunnen krijgen. Ben was geneigd om de jongen te verwennen, maar Susan was altijd onredelijk streng voor hem geweest. Wees niet zo kinderachtig, jongens huilen niet. Er is al even weinig met jou te beginnen als met je vader. Vooruit, je moet flink zijn. - Een levensluchtige gezonde longen. Een veelbelovende schaker. Een goede atleet. Maar gespannen. Als een jong paard dat staat te trappelen om er van door te gaan, maar nog niet weet welke kant op.
Op die vrijdag reden Ben en Johan na een atletiek training terug naar huis. Johan zat met zijn vingers op het handschoenenkastje te trommelen ter begeleiding van een onhoorbare melodie in zijn hoofd.
'Het zijn je beste duizend meter geweest die ik tot nu toe gezien heb,' zei Ben hartelijk. 'Je lag ruim twintig meter voor op die jongen van Kuhn. En onlangs versloeg hij je nog.'
'Maar woensdag maakte ik een betere tijd. Eén zeven tiende seconde beter. Waarom bent u toen niet naar me komen kijken?' 'Ik had wat te doen in de stad.' 'Wat?'
'Ik ben naar de veiligheidspolitie geweest.'
'Werkelijk?' Hij keek Ben aan. 'Waarvoor?'
'Om er achter te komen hoe het met Gordon stond.'
Johan leek nieuwsgierig. 'Hebben ze iets gezegd over Jonathan?'
'Nee. Het ziet er niet zo best uit, vind ik.'
Johan zweeg een poosje. 'Verdorie,' zei hij opeens, "t Is toch wel gek als je erover nadenkt. Ik bedoel, hij werkte altijd bij ons in de tuin en zo. Ik mocht hem wel. Hij heeft dat wagentje van ijzerdraad voor me gemaakt, weet u nog?' 'En nu hebben ze Gordon ook.' 'Hebt u wat bij ze bereikt?'
'Ik weet 't niet. Die kolonel toonde in ieder geval veel begrip. Hij beloofde dat ze hem zo gauw mogelijk zouden laten gaan.' 'Hebt u Gordon gesproken?'
'Nee, natuurlijk niet. Niemand krijgt toestemming om met een arrestant te praten. Als ze je eenmaal te pakken hebben . . .' Hij stopte bij een kruispunt en wachtte zwijgend tot het verkeerslicht op groen zou springen. Pas nadat hij weer was opgetrokken ging hij verder: 'Ze geven zijn familie in ieder geval toestemming om hem schoon goed te brengen als ze dat willen.' Na een poosje voegde hij eraan toe: 'Als je het niet erg vindt, heb ik liever dat je niet tegen moeder zegt dat ik daar geweest ben. Ze zou het misschien niet plezierig vinden.'
Met de glimlach van een samenzweerder draaide Johan zich naar hem toe: 'Natuurlijk niet, dit blijft onder ons.'
7
Het was in feite de afspraak over de kleren die leidde tot een nieuwe ontwikkeling in Gordons zaak.
Ongeveer tien dagen nadat Ben Emily een boodschap had gestuurd over de toezegging van kolonel Viljoen, kwam een onbekende met nieuws over Gordon en zij bracht onmiddellijk verslag uit aan Ben. Het bleek dat de man, op verdenking van het plegen van een overval, een paar dagen had vastgezeten op het John Vorsterplein; nadat men had ontdekt dat men hem voor een ander had aangezien werd hij weer vrijgelaten. Maar gedurende zijn gevangenhouding, zei hij, had hij Gordon even gesproken en was hij geschrokken van diens toestand: niet in staat om te lopen of behoorlijk te spreken. Zijn gezicht was verkleurd en opgezwollen, hij was doof aan één oor en zijn rechterarm had hij in mitella. Of Ben er iets aan kon doen. Hij belde onmiddellijk de veiligheidspolitie op en vroeg hem te verbinden met kolonel Viljoen persoonlijk. De kolonel klonk aanvankelijk heel vriendelijk, zijn stem werd scherper toen Ben hem vertelde wat hij had gehoord, maar hij ging tenslotte weer over op een hartelijke toon: 'Goeie genade, meneer Du Toit! U wilt toch niet zeggen dat u een dergelijk wild verhaal echt gelooft? Kijk, er is geen enkele mogelijkheid dat iemand die wordt vastgehouden op verdenking van een gewoon misbedrijf, contact kan hebben met een van onze gedetineerden. Ik kan u verzekeren dat Gordon Ngubeni volkomen gezond is.' Een kleine maar veelbetekenende verandering van toon: 'Ik begrijp uw belangstelling voor deze zaak, meneer Du Toit, maar u maakt het voor ons bepaald niet gemakkelijker. We hebben meer dan genoeg problemen zoals de zaken nu staan en een beetje vertrouwen en welwillendheid zou ons veel waard zijn.'
'Ik ben opgelucht door uw geruststellende mededelingen, kolonel. Daarom heb ik u opgebeld. Nu kan ik de familie tenminste mededelen dat zij zich niet ongerust hoeven te maken,' 'We weten heus wat we doen.' Even klonk de stem van de politieman bijna vaderlijk: 'In uw eigen belang meneer Du Toit: geloof niet zomaar alle geruchten die u hoort.' Hij zou inderdaad opgelucht zijn geweest als hij het zonder meer had kunnen geloven, maar in gedachten zag hij, terwijl de kolonel praatte, ergens op de achtergrond kapitein Stolz zitten, met zijn bleke uitdrukkingloze gezicht, het smalle litteken op zijn wang, wit op de doodsbleke huid. En hoewel hij al zijn best deed om Emily gerust te stellen, bleef hij zelf een onrustig en onbehaaglijk gevoel houden.
Nauwelijks een week later, toen Emily en twee van haar kinderen schone kleren voor Gordon naar het Plein hadden gebracht, spitste de zaak zich plotseling toe. Toen zij thuis kwamen en voorbereidingen troffen om de vuile kleren die ze hadden meegekregen te wassen, bleek er bloed op de broek te zitten. Bij een nauwkeuriger onderzoek ontdekten ze drie afgebroken tanden in de achterzak. Met de broek in een verkreukeld exemplaar van The World gewikkeld arriveerde Emily in de taxi van Stanley Makhaya bij het huis van Ben. Het was een moeilijke situatie, niet alleen omdat Emily bijna hysterisch was, maar ook omdat de familie Du Toit gasten te eten had, een paar vrienden van Susan van de radio, de pas bevestigde jonge dominee van hun gemeente, en een paar van Bens collega's, waaronder het hoofd van de school. Ze waren net voor de eerste gang aan tafel gaan zitten toen er geklopt werd. 'Het is voor jou,' zei Susan kortaf toen ze terugkwam van de voordeur. Fluisterend voegde ze eraan toe: 'Probeer in vredesnaam gauw van ze af te komen. Ik kan niet wachten met de hoofdschotel.' Stanley was minder mededeelzaam dan de vorige keer. Hij leek in feite bijna agressief te zijn, alsof hij Ben verweet wat er was gebeurd en zijn adem rook verschrikkelijk naar drank. Wat moest hij beginnen op deze tijd van de dag en met een weekend voor de boeg? Alles wat Ben kon voorstellen was proberen Dan Levinson thuis telefonisch te bereiken. Na twee vergeefse pogingen bleek de derde Levinson in het telefoonboek de jurist te zijn. En al die tijd was Ben zich bewust van Susan, die in een geladen stilte woedend naar hem zat te kijken. De gesprekken rond de tafel waren verstomd, de gasten probeerden te volgen wat er aan de hand was. Vrijdagavond was begrijpelijkerwijze niet het meest geëigende moment om zaken te bespreken met Levinson. Waarom kan dat verdomme niet wachten tot maandag, schreeuwde hij. Maar toen Ben naar buiten ging om Emily verslag uit te brengen was ze onvermurwbaar. Tegen
maandag kon Gordon wel dood zijn, beweerde ze nadrukkelijk. Hij vroeg aan Stanley wat deze dacht van de zwarte advocaat die Gordon had geholpen met de beëdigde verklaringen. 'Geen schijn van kans,' zei Stanley met een wrange lach. 'Julius Nqakula heeft drie dagen geleden zijn banning order gekregen, man. Knockout in de eerste ronde.'
Met een grimmig gezicht ging Ben terug naar de telefoon. Hij probeerde de ogen van z'n gasten te ontwijken toen hij het nummer opnieuw draaide. Deze keer kreeg Dan Levinson een uitbarsting van woede: 'Goeie God, ik ben geen klootzak van 'n dokter die dag en nacht klaar moet staan voor z'n patiënten! Wat verwachten die lui eigenlijk van me?'
'Het is hun schuld niet,' zei Ben diep ongelukkig en verlegen met de aanwezigheid van de gasten. 'Die mensen zijn in een hoek gedreven. U moet begrijpen dat het een kwestie van leven of dood is, meneer Levinson.'
'Nou goed dan. Maar Jezus Christus . . .!'
'Ik begrijp heel goed, meneer Levinson, dat u tijdens het weekend niet gestoord wilt worden. Als u liever een andere procureur aanbeveelt . . .'
'Waarom? Hebben ze verdomme soms geen vertrouwen in me? Weet u een andere jurist die gedaan zou hebben wat ik de laatste maanden heb gedaan om die lui, na de rotzooi in Soweto, te helpen? En willen ze me nu laten vallen? Stank voor dank krijg je van ze!' Het kostte Ben enige tijd voor hij er een woord tussen kon krijgen. Ze kwamen tenslotte overeen om elkaar de volgende morgen op zijn kantoor te ontmoeten. Hij wilde dat iedereen die er iets mee te maken had aanwezig zou zijn: Stanley, Emily, de man die hen over Gordons toestand had verteld en mogelijke getuigen. Stanley had blijkbaar geen positieve reactie verwacht. Met zijn grote handen op zijn heupen stond hij te wachten op Bens verslag, terwijl Emily op de treden stilletjes zat te huilen met haar hoofd tegen de stenen pilaar geleund. Rond het licht van de veranda dansten motten en muggen. 'Bedoel je dat hij ons wil helpen?' vroeg Stanley. 'Heb je 't werkelijk voor elkaar gekregen?' Een uitbarsting van waarderend gelach. 'Je mag dan een lanie zijn' - zijn rode tong streelde de lettergrepen van het spottende tsotsi-woord - 'maar je hebt 't hart op de goeie plek, maat.' Met een theatraal gebaar sloeg hij met een van zijn enorme vuisten op zijn brede borst. 'Geef me een poot!' zei hij, terwijl hij zijn hand uitstak.
Ben aarzelde voor hij de uitgestoken hand aannam. Stanley stond
hem een poosje krachtig te schudden; of dit teweeg werd gebracht
door ontroering of door teveel drank was moeilijk uit te maken. Hij
liet Bens hand even abrupt los als hij hem had vastgepakt en draaide
zich om om Emily overeind te helpen.
'Kom, tante Emily. Morgen is alles weer oké.'
Ben bleef buiten staan tot de grote auto met een geweldig geronk uit het gezicht was verdwenen. Honden holden er blaffend achteraan. Met een bezwaard gemoed ging hij terug naar de eetkamer. Susan keek op en zei afgemeten: 'Je eten staat in de oven. Ik ben er maar van uit gegaan dat het niet je bedoeling was dat wij op jou zouden wachten.'
'Natuurlijk niet. Sorry, lui.' Hij ging aan het hoofd van de tafel zitten. 'Ik had toch al geen trek.' Hij dronk zo nonchalant mogelijk een beetje wijn uit zijn glas, zich ervan bewust dat zij allemaal in afwachting zwijgend naar hem keken.
Susan: 'Heb je hun problemen opgelost? Of is het een geheim?' Vóór hij kon antwoorden vertelde ze de gasten met een bitter glimlachje: 'Er zijn de laatste tijd een aantal dingen die Ben vóór alles gaan. U moet het hem maar niet kwalijk nemen.'
Met iets van ergernis in zijn stem antwoordde hij: 'Ik heb m'n excuus toch gemaakt?' Hij zette zijn glas neer en een paar druppels spatten over de rand en maakten vlekken op het witte tafellaken. Hij zag Susans afkeurende blik maar hij negeerde haar. 'Onlangs is er een jongen overleden. Het minste wat een mens kan doen, is proberen de dood van nog iemand te voorkomen.' 'Uw vrouw heeft ons erover verteld,' zei een van de onderwijzers, Viviers (Afrikaans, zesde en zevende klas), een gevoelige jongeman, pas van de universiteit, "t Wordt hoog tijd dat iemand er wat aan gaat doen. Je kunt niet lijdelijk blijven toekijken. Het hele systeem is bezig om ons heen in elkaar te storten en niemand steekt een vinger uit.'
'Wat kan één man tegen een heel systeem beginnen?' vroeg een van Susans vrienden van de radio goedaardig.
'Ben ziet zichzelf altijd graag in de rol van de middeleeuwse ridder,' zei Susan glimlachend. 'Maar meer Don Quichot dan Sir Lancelot.' 'Doe niet zo dwaas,' zei hij boos. 'Er is geen sprake van "één man legen een heel systeem". Het systeem interesseert me niet. Ik probeer alleen een paar dingen praktisch te regelen.' 'Zoals?' vroeg het schoolhoofd, Cloete, met de chronisch afkeurende uitdrukking op zijn gezicht. Hij schoof zonder plichtplegingen zijn stoel achteruit en stond op om bij het buffet opnieuw zijn glas te vullen; terwijl alle anderen wijn dronken hield hij het bij zijn brandewijn met water. Hij ging, zoals gewoonlijk een beetje hijgend, weer aan tafel zitten.
'Ik heb voor morgen een bespreking met een procureur geregeld,' zei Ben. 'Wij zullen proberen een schorsing van de gevangenhouding van het hooggerechtshof los te krijgen.' 'Wordt de zaak daarmee niet een beetje te veel op de spits gedreven?' vroeg de jonge dominee Bester op een vriendelijk verwijtende toon. 'Niet als u wist wat er gebeurd is.' In 't kort en met tegenzin vertelde Ben hen het laatste nieuws. Over de broek, het bloed, de afgebroken tanden.
'We zitten nog steeds aan tafel,' zei Susan afkeurend.
'Je vroeg er toch naar?'
'Hoe kan een systeem dat dergelijke dingen laat gebeuren stand houden?' vroeg Viviers, zichtbaar ontdaan. Hij stak zonder toestemming te vragen een sigaret op, iets wat Susan aan tafel gewoonlijk niet verdroeg. 'Stel je toch in 's hemels naam voor . . .' 'Ik praat niet over het systeem,' herhaalde Ben, beheerster dan tevoren. 'Ik weet dat we een noodtoestand hebben en dat je wat door de vingers moet zien. Ik ben ook bereid te accepteren dat de veiligheidspolitie vaak meer weet dan wij. Daar heb ik geen moeite mee. Ik houd me alleen bezig met een paar mensen die ik toevallig ken. Ik wil niet beweren dat ik Jonathan goed kende. Het kan best zijn dat hij zich heeft ingelaten met onwettige praktijken. Maar zelfs als dat zo is, dan wil ik toch nog weten wat er gebeurd is en waarom men dit heeft toegestaan. Wat Gordon betreft, voor hem sta ik in. En er zijn er meer die hem goed kenden.' Hij keek het schoolhoofd recht in zijn gezicht. 'En als ze gaan optreden tegen een man als Gordon is het volkomen duidelijk dat er iets fout is. Dat is het wat ik probeer te voorkomen.'
'Zolang u de school er maar buiten laat,' zei Cloete nors. 'Wij onderwijzers moeten ons buiten de politiek houden.' Viviers viel hem aan als een agressieve jonge hond: 'En die bijeenkomst van de partij in de aula van de school dan? Was dat geen politiek?' vroeg hij verontwaardigd.
'Dat was buiten de schooluren,' zei Cloete. En nadat hij een flinke slok uit zijn glas had genomen: 'Dat had niets met de school te maken.'
'U hebt de minister zelf geïntroduceerd.'
'Meneer Viviers!' Cloete scheen zichzelf op te blazen terwijl hij voorover leunde op zijn twee grote zachte handen. 'Met alle respect, u bent een onbenul. En wat u van schoolzaken afweet . . .' 'Ik wilde alleen maar enige opheldering.'
Terwijl ze elkaar nog woedend zaten aan te kijken stapte Susan handig over op een ander onderwerp: 'Wat ik wel zou willen weten is wie dat moet betalen, jij toch niet hoop ik?' 'Dat doet niet ter zake,' zei Ben op vlakke toon. 'Waarom zou ik dat niet kunnen betalen als het moet?'
'Misschien kan de dominee een collecte houden,' schertste een van de mannen van de radio. Ze begonnen te lachen. En daarmee was dat gevaarlijke onderwerp van de baan. Na een paar minuten werd de sfeer nog verder verbeterd door Susans voortreffelijke toetje en tegen de tijd dat het gesprek opnieuw op Gordon kwam was de spanning verdwenen en het gezelschap weer in goede stemming. 'Al met al zou het misschien toch goed zijn als de zaak voor de rechter kwam,' zei de jonge predikant. 'Teveel geheimzinnigheid is voor niemand goed. Ik ben ervan overtuigd dat de veiligheidspolitie het zelf ook zou toejuichen. Ik bedoel, dat het hen de mogelijkheid biedt hun kant van de zaak naar voren te brengen. Elke zaak hééft per slot van rekening twee kanten.'
Met lijkt me dat er wat deze zaak betreft niet veel twijfel mogelijk is,' wierp Viviers hem tegen.
Wie zijn wij, dat wij ons een oordeel zouden aanmatigen?' vroeg Cloete, terwijl hij met een vertoon van welbehagen achterover leunde, het witte servet, dat de sporen droeg van elke schotel die tijdens de maaltijd was opgediend, nog uitgespreid over zijn buik. 'U weet toch wat de bijbel zegt over de eerste steen? Is 't niet waar, dominee?'
'Zeker,' gaf dominee Bester toe, 'maar vergeet niet dat Jezus niet
geaarzeld heeft om de geldwisselaars te kastijden.'
'Omdat Hij wist dat er in hemzelf geen kwaad was,' bracht Cloete
hem in herinnering en boerde zachtjes achter zijn hand.
Hen staarde afwezig voor zich uit en vulde zijn glas.
'En je gasten dan?' vroeg Susan.
'Sorry, ik was in gedachten.'
'We zullen maar niet vragen waarover u zit te peinzen,' zei Cloete grinnikend.
'Alleen God kan onze harten doorgronden,'zei de jonge predikant. 'En 't komt allemaal zoals het komen moet,' zei de man van de radio die al eerder wat had gezegd.
Dat is nou net datgene waartegen ik protesteer,' zei Viviers boos. 'We laten veel te graag Gods water over Gods akker lopen. Als we zelf geen begin maken met de dingen aan te pakken, staat ons een verschrikkelijke uitbarsting te wachten.' Hij hief zijn glas. 'Op uw gezondheid, oom Ben,' zei hij. ' Geef ze van katoen!' En plotseling hieven ze allemaal hun glas, stralend van welwillendheid en plezier, met een vertoon van eensgezindheid die nauwelijks een minuut eerder onvoorstelbaar was geweest. Susan ging hen tevreden en met herstelde zelfverzekerdheid voor naar de gemakkelijke stoelen in de zitkamer voor de koffie en de cognac. Een uur later, nadat iedereen was vertrokken en de lichten in de rest van het huis waren uitgedraaid, waren ze alleen in hun slaapkamer. Pas toen ze voor de spiegel zorgvuldig de make-up van haar gezicht verwijderde, legde ze ook het masker af dat haar misnoegen verborg.
Me bent er bijna in geslaagd om de hele avond te verpesten,' zei ze. 'Ik hoop dat je dat beseft.'
'Het spijt me, Susan,' zei hij vanaf de rand van het bed terwijl hij bezig was zijn schoenen uit te trekken. 'Maar het is gelukkig goed afgelopen.'
Ze boog voorover om crème op haar wangen te smeren en deed geen moeite hem te antwoorden. De peignoir hing losjes om haar schouders en in de spiegel kon hij haar zachte peervormige borsten zien. Zonder het te willen voelde hij een lome lust in zich opkomen. Maar hij wist dat ze vannacht ongenaakbaar zou zijn. 'Wat ben je van plan, Ben?' vroeg ze onverwachts, blijkbaar niet van zins het daarbij te laten. Ze gooide het bolletje make-up-watten in
de prullenmand naast haar kaptafel en pakte een ander. 'Wat wil je
eigenlijk? Je moet het me zeggen. Ik wil het weten.'
'Niets.' Hij begon zijn gestreepte pyamajasje dicht te knopen. 'Ik
heb het al gezegd, ik heb alleen maar geprobeerd ze te helpen. Van
nu aan neemt het recht zijn eigen loop.'
'Besef je wel wat je jezelf op de hals haalt?'
'Hou toch op met dat gezanik!' Hij maakte zijn broek los en liet hem op de grond zakken. De gesp van de riem rinkelde. Hij vouwde de broek op en hing hem over een stoel, daarna trok hij zijn pyamabroek aan en strikte de band vast.
'Moest je dat nou op deze manier doen? Waarom ben je niet gaan praten met de veiligheidspolitie? Ik weet zeker dat zij alles meteen hadden opgehelderd.' 'Ik ben al bij hen geweest.'
Ze liet haar hand zakken en staarde naar hem in de spiegel. 'Dat heb je me nooit verteld.'
Hij liep schouderophalend naar de badkamer. 'Waarom heb je me dat niet verteld?' riep ze hem achterna. 'Wat voor verschil zou dat hebben gemaakt?' 'Ik ben met je getrouwd.'
'Ik wilde je niet ongerust maken.' Hij begon zijn tanden te poetsen. Ze liep naar de deur en leunde tegen het kozijn. Met een meer dringende klank in haar stem dan hij gewend was zei ze: 'Ben, alles wat we in de loop van de jaren samen hebben opgebouwd . . . zorg er in godsnaam voor dat je het niet in gevaar brengt.' 'Waar heb je het nou over?'
'We hebben een goed leven. We hebben dan misschien niet alles wat we hadden kunnen hebben als jij meer ambitie had gehad, maar we hebben toch iets bereikt in de wereld.'
"t Klinkt alsof je verwacht dat ik naar de gevangenis ga of zoiets.' 'Ik wil niet dat je iets onbezonnens doet, Ben.' 'Ik beloof je dat ik dat niet zal doen. Maar ik kan toch niet toelaten dat mensen die ik jaren heb gekend . . .'
'Ik weet het.' Ze zuchtte. 'Wees alleen maar voorzichtig. Alsjeblieft. We zijn nu bijna dertig jaar getrouwd en soms lijkt het dat ik je eigenlijk nog steeds niet ken. Er is iets in jou waarvan ik het gevoel heb dat ik er niet op voorbereid ben.'
'Maak je nou geen zorgen over mij.' Hij ging naar haar toe en nam impulsief haar gezicht in zijn handen en kuste haar vluchtig op haar voorhoofd.
Ze ging terug naar de kaptafel en ging weer zitten. Ze rekte haar hals uit en begon de slappe huid onder haar kin te masseren. 'We worden oud,' zei ze plotseling.
'Ik weet het.' Hij kroop in bed en trok de dekens over zich heen. 'Ik heb er de laatste tijd steeds vaker aan moeten denken, hoe verschrikkelijk het is om oud te worden zonder eigenlijk echt
geleefd te hebben.' 'Is het werkelijk zo erg?'
'Misschien niet.' Met zijn armen onder zijn hoofd keek hij naar haar rug. 'We zijn alleen maar moe, denk ik. Met een paar dagen is alles weer oké.'
Maar nadat het licht was uitgedraaid kon hij niet in slaap komen hoe moe hij zich ook voelde. Hij herinnerde zich teveel. Het in een krant gewikkelde vuile bundeltje dat ze hem hadden gebracht. De vlekken op de broek. De afgebroken tanden. Het maakte hem misselijk. Hij ging in een andere houding liggen, maar elke keer als hij de ogen sloot keerden de beelden terug. Hij hoorde geluiden in een ander deel van het huis en lichtte zijn hoofd op om te luisteren. De deur van de ijskast. Johan, die iets te eten of te drinken haalde. Er was iets angstwekkends en tegelijk iets geruststellends in het weten dat zijn zoon dichtbij was. Hij legde zijn hoofd weer op het kussen. Susan draaide zich zuchtend om in haar bed. Hij kon niet uitmaken of ze sliep of niet. De nacht lag donker en geluidloos om hen heen, grenzeloos, eindeloos; de nacht met al zijn kamers, sommige donker, sommige schemerachtig, sommige verblindend verlicht, met mannen die met gespreide benen en gewichten aan hun kloten op bakstenen stonden.
De indiening van het verzoek om een gerechtelijk bevel tot vrijlating ging bijna de mist in toen de man die Gordon in het gebouw van de veiligheidspolitie aan het John Vorsterplein gezien zou hebben weigerde een beëdigde verklaring te tekenen, bang als hij was voor wat er zou kunnen gebeuren als hij geïdentificeerd zou worden. Maar op grond van het bewijsmateriaal van de broek met bloedvlekken en de tanden lukte het Dan Levinson voor zijn advocaat toch nog een indrukwekkende instructie op te stellen, die die zaterdagmiddag bij de dienstdoende rechter werd ingediend. Er werd een voorlopige uitspraak gedaan waarbij de veiligheidspolitie werd verboden Gordon te mishandelen. Verder werd bepaald dat de Minister van Politie uiterlijk de volgende donderdag beëdigde verklaringen kon indienen om zich tegen het verzoek tot vrijlating te verzetten. Rechter Reynolds liet er geen twijfel over bestaan dat hij deze zaak zeer ernstig opnam.
Maar bij de officiële behandeling van het verzoek veranderde de toestand radicaal. De veiligheidspolitie diende haar beëdigde verklaringen in: één van kolonel Viljoen, die categorisch ontkende dat de gevangene ooit was mishandeld, een tweede van een magistraat die Gordon kort voordien had bezocht en die verklaarde dat de gevangene een normale en gezonde indruk op hem had gemaakt en niet had geklaagd over zijn behandeling en een derde van een districtsarts die getuigde dat de politie hem de vorige week had geroepen om Gordon te onderzoeken, nadat deze had geklaagd over kiespijn, hij had hem drie tanden getrokken en voor zover hij kon beoordelen mankeerde de gevangene verder niets. De advocaat die door Dan Levinson was aangewezen om het verzoek van de familie van Gordon te behandelen, protesteerde zo fel als hij kon tegen de geheimzinnigheid rond de zaak en wees op de funeste uitwerking van de geruchten die daarvan het gevolg waren. Het lag echter voor de hand dat de rechter de aantijgingen die gebaseerd waren op speculaties en mededelingen van derden zou moeten afwijzen, zodat hem niets anders restte dan een definitief gerechtelijk bevel tot vrijlating te weigeren. Hoe onbevredigend verscheidene aspecten van de zaak ook geweest mochten zijn, zei hij, het was onmogelijk om op grond van het aan hem voorgelegde materiaal, te concluderen dat het bewijs van mishandeling inderdaad was geleverd. Hij had ter zake geen verdere rechtsbevoegdheid.
Van Emily hoorde Ben daarna niets meer.
Het was ongeveer veertien dagen later - hij was alleen thuis, Susan was naar de omroep voor de opname van een hoorspel en Johan was naar een atletiekwedstrijd in Pretoria - toen over de radio werd bekendgemaakt dat een zekere Gordon Ngubeni, die was gearresteerd op grond van de Wet op het Terrorisme, die morgen levenloos in zijn cel was aangetroffen. De man had, volgens de woordvoerder van de veiligheidspolitie, blijkbaar zelfmoord gepleegd door zich op te hangen met repen stof die hij van zijn deken had afgescheurd.