7

Vrijdag 26 juli 2013

Nieuwsbrief

‘Vanochtend zijn twee Gentenaars en een man uit Merelbeke bestuurlijk aangehouden omdat ze aan de Predikherenlei fietsen in het water gooiden. Bij Sint-Jacobs werden bij twee Nederlanders gebruikshoeveelheden cocaïne, xtc en speed in beslag genomen.

Aan het Gravensteen zal vanavond om 20.30 uur de historische stoet van de Stroppendragers vertrekken. Met de eigenwijze trots doen de Stroppendragers de boetetocht van 3 mei 1540 over.

Op Boomtown, een alternatief muziekfestival op de Kouter, werd een zeven meter hoge vlaggenmast neergepoot met de boodschap “Ga weg, leed van de wereld”.’

Uit het dagboek van Iulia

23 januari 2007

‘Gisteren was een speciale dag, vooral ’s avonds.

Ik mocht meelopen met papa en mama en nog andere vrienden in een fakkeltocht door de stad. We vertrokken bij het Sint-Pietersstation en gingen zo te voet naar het stadhuis, waar we ontvangen werden door burgemeester Termont.

Toen ik vroeg aan mama waarom we deze wandeling deden, zei ze dat het was om te laten zien dat de bazen van de stad Gent ons niet zomaar mogen wegjagen uit onze huizen. Ook papa en onze vrienden riepen luid en waren heel boos. Onze familie en onze vrienden zijn het beu om altijd maar met alles te verhuizen, zeker met kleine kinderen is het heel lastig.

Ik mocht af en toe de fakkel vasthouden, niet te lang, maar het was heel speciaal.

We hadden ook een grote vlag gemaakt waarop stond: “Gent zonder hart, Roma zonder dak”.

Ik zal die avond nooit vergeten. Ik mocht ook langer opblijven.

En o ja, er is nog iets, een vriendinnetje van mij gaat een kindje krijgen, ze is pas vijftien, dus twee jaar ouder dan ik, maar bij ons is dat dus normaal.

Mama heeft ander werk gevonden. Ze maakt de kamers schoon in het Europahotel. Ik weet niet precies waar dat is. Ze zegt dat het vlak aan de Leie is en dat ze in de middag haar boterham opeet op een bank bij het water. Ze moet hard werken, maar haar baas heeft beloofd om haar iedere maand op tijd te betalen. Ze moet op één dag achttien kamers schoonmaken. Voor één kamer heeft ze twintig minuten. Het is zwaar werk, zegt mama, vooral het sleuren met matrassen en met dekbedden. Soms belt de baas haar op haar vrije dag, en dan moet ze toch gaan. Ze doet het voor het geld, voor ons. Vaak zijn de kamers echt smerig, en vooral dan de badkamer. Ze zegt dat vele mensen geen respect hebben voor het werk dat ze doet. Maar soms is er dan iemand die heel vriendelijk is voor haar, en dat vertelt ze me dan. Dat maakt haar blij. Er is nog iets, ze heeft een speciaal potje waar ze geld in bewaart. Ik zag haar al twee keer geld erin stoppen. Ze wilde net in de douche stappen en ik zag dat ze heel mooi ondergoed droeg. Ik wist niet dat ze zoiets moois had. Haar bh en haar kleine broekje waren knalrood en er zat kant aan. Ze zal er dan wel hard voor werken, dat weet ik zeker. Het potje met geld staat helemaal achteraan in de kast waar ze de warme dekens bewaart. Ze weet niet dat ik het gezien heb. En ik denk ook niet dat papa het weet. Anders zou ze het toch niet verstoppen?’

***

Iulia zat op de matras met haar rug tegen de muur geleund. Gelukkig was het hartje zomer en was het nooit echt koud in de kamer. Ze had tot vroeg in de ochtend een kakofonie van jazz gehoord en een zware bas ondersteund door stevig slagwerk. Applaus. Nu klonk er een New Orleanssound, het soort muziek dat meestal tijdens aperitiefconcerten werd gespeeld. Ze herkende de nummers niet, want bij hen thuis stond nooit een zender van hier op. Thuis stond alleen op wat haar vader wilde zien of horen. Ze konden de programma’s van de Slowaakse televisie bekijken via een decoder. Af en toe pikte Iulia een Vlaamse uitzending mee bij iemand uit de klas met wie het goed klikte. Ze hield van allerhande muziekstijlen, ook van Vlaamse schlagers. Ze leerde er Nederlandse woorden en uitdrukkingen door. Dat kwam, zo zei ze, omdat de liedjes redelijk traag waren en de tekst heel verstaanbaar was. Zo kon ze ‘Mooi, ’t leven is mooi’ van Will Tura en ‘Je hebt me 1000 maal belogen’ van Laura Lynn bijna uit het hoofd zingen.

Iulia was er nu zeker van dat ze in hartje Gent zat, het kon niet anders. Onder haar liepen duizenden feestvierders, zaten de restaurants en de bars nokvol. Ze voelde de drukte van de stad tot in haar poriën.

Ze keek naar het raam, stond op en probeerde weer wat van de folie los te futselen. Haar ontelbare pogingen om het raam open te trekken had ze opgegeven; ze wist nu met zekerheid dat het dichtgemetseld was. Ze had bij het flauwe licht van de aansteker cement gezien en met haar vork een laagje weggeschraapt, maar het was onbegonnen werk. Na het eten had ze de vork onder haar hoofdkussen gelegd in de hoop dat hij het zou vergeten, maar hij had haar gevraagd waar hij was, en nu had hij gemerkt dat hij helemaal gekrast en krom was. Hij had gegrijnsd en haar gewaarschuwd dat ze ermee moest ophouden hem te belazeren, of ze zou met haar handen moeten eten.

Ze had nog aan iets anders gedacht, iets wat ze kon doen, namelijk wanneer ze hem hoorde op de trap, achter de deur gaan staan, hem verrassen en met de vork in zijn ogen steken als hij binnenkwam, maar ze kon het niet. God weet waarom ze dat niet deed en niet in staat was het te doen.

Nee, zij moest de slimste zijn. Ze moest hem zien te bespelen, er zat niks anders op. De eerstvolgende keer dat hij zou binnenkomen, moest ze weten wat te doen, moest ze iets gepland hebben. Niet zomaar iets. Iets concreets. Een scenario.

‘Hier’, zei hij, terwijl hij de deur opendeed en een emmer met water en een dweil erin over de vloer naar binnen schoof.

Iulia veerde op van de matras en liep op hem af.

‘Wat moet ik...’

‘Poetsen, alles poetsen tot het glimt, ik wil geen stofje meer zien liggen, begrepen?’

Hij wilde weggaan en de deur dichtdoen, maar ze hield hem tegen. Zijn schoenzolen knarsten.

‘Wacht! Wacht! Ik moet jou iets vragen.’ Haar hand lag op zijn onderarm.

‘Hou je kop’, beet hij haar toe en trok zijn arm weg.

‘Maar ik wil met je praten. Er is iets wat je moet weten.’ Ze stond stijf van de zenuwen.

Hij deed de deur weer wat verder open.

Ze had ingestudeerd wat ze moest zeggen. Ze wist de zinnen uit het hoofd.

‘Ik zal het doen, ik zal doen wat je mij vraagt, alles zal onberispelijk schoon zijn’, zei ze gedwee. ‘Ik beloof het.’

‘Het is je geraden. Geen stofje meer! Begrepen?’

‘Ja, beloofd. Maar dát is het niet.’

Hij fronste. Vragende ogen.

Iulia keek naar het kinderbedje.

‘Het is de baby.’

‘Wat is er met hem? Wat is er met onze baby?’ vroeg hij verbolgen.

Hij zette een stap in haar richting. De deur bleef op een kier.

‘Wel, ik wil jou iets laten zien. Je moet komen kijken. Kom.’

Iulia wenkte met haar hoofd en wachtte zijn reactie af. Nu moest het gebeuren. Ze moest vooral snel zijn.

Hij keek haar zwijgend en met bezorgde blik aan en kwam verder de kamer in.

‘Wat is er met ons kindje, Nora?’

O god, het werkte, ze had hem mee, ze had hem waar ze hem hebben wilde.

Hij liep traag naar het bedje. Nu moest ze het proberen. Hij boog voorover en staarde naar de lakentjes en het kussen en de beer.

Plots zei hij: ‘Je moet geduld hebben met hem, hij heeft honger, ik kan het zien.’

Iulia aarzelde. Enerzijds wilde ze naar de deur lopen en zo langs de trap naar buiten, maar anderzijds voelde ze iets anders, iets in haar vertelde haar dat ze hem niet zo kon laten. Er viel iets vreemds over haar, het was een gevoel dat ze onmogelijk kon wegduwen... Sterker nog, dat ze hem moest helpen.

Hij wreef met een hand over de lakentjes, pakte de teddybeer en hield hem tegen zijn borst. Hij streelde hem en zette hem toen weer neer in de hoek aan het hoofdeinde, zoals altijd op dezelfde plaats.

Iulia kwam dichterbij en ging tegenover hem staan, aan de andere kant van het bedje. Er viel een stilte tussen hen, een soort stilte die woog, maar die maakte haar niet bang. Ze keek naar de deur, die nog steeds op een kier stond, en dan weer naar hem. Nu kon ze weg, nu! Ze moest het nu doen! Maar ze bleef staan, daar bij hem. Ze keek naar de deur, maar vluchtte niet.

‘Ik wil jou iets zeggen,’ zei ze, ‘maar mag ik jouw naam weten? Dat praat beter.’

Zijn gezicht verslapte alsof er geen spieren meer in zaten. Zijn ogen draaiden weg.

‘Maar liefje, Nora, dat weet je toch? Ik ben toch jouw Jimmy?’ zei hij.

‘Waarom heb je het dan gedaan, Jimmy? Waarom hou je mij hier vast? Waarom hou je Nora vast?’

‘Je mag geen vragen meer stellen, Nora. Wij zijn nu voor altijd samen.’

‘Maar ik moet jou iets zeggen.’

Iulia boog over het lege bedje en keek hem vervolgens aan. Geen stalen blik nu, maar kwetsbaar en klein.

‘Kijk, Jimmy, kijk naar het bedje.’

Hij liet zijn blik over de lakentjes gaan. ‘Wij drieën, voor altijd samen.’

Iulia ging met haar hoofd naar het zijne. Ze trachtte zijn blik te vangen, maar hij bleef naar het bedje staren.

‘Jimmy, er is niemand anders in deze kamer dan jij en ik. Het bedje is leeg, er is geen kindje.’

Hij keek haar aan met verwarde blik, dan naar het lege bedje, dan weer naar Iulia.

‘Je liegt!’ riep hij. Hij pakte de teddybeer en gooide hem met kracht tegen de muur. ‘Dat mag je niet doen, Nora, je mag niet tegen me liegen!’

Iulia deed een stap achteruit en hoopte dat hij niet agressief zou worden. Ze liet hem uitrazen en wachtte tot hij helemaal kalm was geworden. Ze raapte het beertje op en wreef het schoon. Ze zette het bij het hoofdeinde, op de plek waar het altijd stond. Toen ging ze dicht bij hem staan, nam zijn grote mannenhand vast en wreef met zijn handpalm over de lakentjes en het kussen. Hij staarde met holle blik naar het bedje.

‘Hier, voel maar, er ligt echt niemand. Voel maar. Ik zeg de waarheid, echt waar. Nora liegt niet tegen Jimmy.’

Ze pakte zijn sterke hand vast en kneep er hard in. Ze wilde iets zeggen waar ze zelf bang van werd, omdat het woorden waren die ze nog nooit eerder tegen iemand had gezegd. Maar ze moest het een kans geven. Ze keek hem in de ogen en liet haar stem zo teder mogelijk klinken.

‘Nora gaat niet weg. Nora houdt van Jimmy.’

***

Maud Gelderman had in samenspraak met de gerechtelijke dienst van het arrondissement Gent besloten om het doen en laten van Jurek Drobny te volgen. Na de getuigenis van Rada bij de recherche en zijn gelijkenis met de robotfoto werd hij nauwlettend in de gaten gehouden. Er was tot nog toe geen doorbraak in het onderzoek, geen verdachte, geen dader die om losgeld vroeg, alleen mysterieuze lettercodes en getallen. Maud wilde meer focussen op de nabije entourage van Iulia en vooral Jurek van dichter volgen.

Al snel bleek dat hij een vogel was die niet bij zijn nest bleef. Ze hadden hem enkele dagen geobserveerd en gemerkt dat hij ’s avonds naar de haven reed. Een patrouille van de havenpolitie was hem gevolgd. Hij verplaatste zich niet met de witte Mercedes met de deuk boven het rechter voorwiel, maar met een bestelauto waarop ‘Cakirlar: diepvriesproducten, import-export’ stond. Diepvriesproducten?

Hij was niet alleen in het voertuig. Naast hem zat zijn zoon, Anton. De patrouille was het busje, dat de hele tijd de aangegeven snelheidsbeperkingen overschreed, onopvallend gevolgd.

Het busje stopte op een plek die de politiemannen niet onbekend was. Het was een parking waarover geregeld meldingen binnenkwamen van omwonenden die belden omdat enkele mannen zich in hun schuur verschanst hadden of gewoon in hun tuin lagen te slapen. De parking, langs de E40 ter hoogte van Drongen, werd gebruikt als afzet- en opstapplaats voor illegalen. Er werden vaak mensen getransporteerd in verschrikkelijke omstandigheden en het werd steeds moeilijker om het probleem aan te pakken. Velen van hen werden uitgebuit in de prostitutie. Steeds vaker werkte het eigenlijke kopstuk van de organisatie zelf mee aan de operatie, en een gsm, een auto en enkele contacten volstonden. Zo’n cel viel echter zo snel weer uiteen als ze was ontstaan. Wie moest de politie dan opzoeken, schaduwen, oppakken? Die kleinschalige organisaties waren de moeilijkste om te ontmaskeren.

De bestelauto stopte naast een vrachtwagen en Jurek en Anton stapten uit. Uit de vrachtwagen lieten twee mannen zich uit de cabine glijden. Allebei moddervet, hun hoofd was plomp op hun romp neergezet, de nek was overgeslagen. Shagje in een mondhoek.

Er kwam nog een andere auto aangereden, een oud model Mercedes, vaalgroen.

Er werden meerdere kartonnen dozen overgeladen van de vrachtwagen in de bestelauto. Een dertigtal, de meeste van dezelfde grootte. Niet allemaal.

De speciale patrouille hield zich klaar om uit te stappen op het moment dat het overladen stopte en de mannen in een groepje bij elkaar stonden. Er werd iets geregeld.

Max en Gijs hadden van de speciale patrouille het signaal ontvangen dat ze klaarstonden om in te grijpen. Ze waren de patrouillewagen op honderd meter gevolgd en kwamen nu naar de bestelwagen gereden. Ze zouden hen op heterdaad betrappen.

De mannen keken verschrikt op. Jurek had iets weggemoffeld in zijn vest. De havenpolitie verzocht de mannen om aan de kant te gaan staan met de handen op het hoofd, en aan één man vroegen ze om de kartonnen dozen uit te laden en die te openen. Max en Gijs controleerden de inhoud van de lading. Die bestond uit flessen slivovitsj, Slowaakse wijn, likeuren en dozen met allerhande zoetigheden en streekproducten uit Slowakije. Jurek en kompanen beweerden dat de producten dienden voor eigen gebruik en om te verkopen in de nachtwinkels. Ze waren wel verplicht om voor een bijverdienste te zorgen, zo wierpen ze op met hun kin in de lucht. Er waren ook enkele dozen bij met elektronische apparaten, allemaal met een fabricagefout of een bluts of een schram, volgens de mannen. Die zouden toch niet via de normale distributie verkocht kunnen worden.

Er werden nog enkele andere dozen onderschept. Het was de eerste keer dat dit soort lading in handen van de havenpolitie viel. Een tiental Singer-naaimachines. De mannen konden de nodige transportdocumenten noch facturen overhandigen. Jurek, Anton en kompanen werden meegenomen voor verhoor, samen met de twee dikke mannen. De hele lading werd door de havenpolitie in beslag genomen.

***

Gijs belde mij en vroeg of ik kon komen. Er was iets interessants. Hij zei dat ze naaimachines en langwerpige kartonnen dozen in beslag hadden genomen. Het was een tweede lading, geen elektrische apparaten en ook geen drank of zoetigheden.

Ik reed zo snel ik kon naar de haven. Hij toonde mij de dozen met de naaimachines en de andere pakken. Ze hadden ze opengemaakt. In de dozen zaten glanzende stofbalen in een spettering van kleuren met in aparte verpakkingen, kralen en parels, linten en allerhande versieringen. Er zat een adresetiket aan de buitenkant van de doos. Hij las de naam op. Ik voelde mijn keel zwellen.

Toen ik daarna naar huis ging, reed ik bijna een fietser omver. Het scheelde een haartje.

Het was rond middernacht toen ik thuiskwam, in alle stilte de deur sloot en op mijn sokken naar de zitkamer ging. De staande designlamp die in een grote boog over de sofa hing, waar Marlies meestal in wegdook met een boek, brandde nog. Ik schrok. Ze zat er nog, met armen om haar opgetrokken knieën, en zonder boek. Ze had haar pyjama aan met haar kamerjas eroverheen. Ze was klaarwakker.

‘Marlies? Eh, ben jij nog op?’

‘Ja, en jij bent ook overuren aan het maken, merk ik’, antwoordde ze scherp.

Ze strekte haar benen, sloeg ze over elkaar en kruiste haar armen voor de borst.

‘Ik...’

‘Dacht jij nu werkelijk dat je hiermee zou wegkomen, Lukas? En hoe lang wou je dit dan volhouden?’

‘Marlies, ik...’ Het was alsof mijn spraakorgaan blokkeerde en mijn tong lam in mijn mond lag. Het bloed steeg me naar het hoofd. Ik was nog niet goed bekomen van wat ik in de haven had gezien. Ik ging op de rand van de sofa zitten en wilde haar onderbenen vastnemen en ze in mijn schoot leggen, maar ze trok ze weer op alsof ik vergif aan mijn handen had. Ik kende haar goed genoeg om te weten dat ze had gehuild en doodmoe was. Ook haar stem klonk dik. Ze stond op en ging pal voor mij staan.

‘Gisteravond belde Dirk, om te zeggen dat je je agenda vergeten was in Het Lam Gods.’

Ik boog mijn hoofd voorover en staarde naar het tapijt. Ik wist niet wat te zeggen.

‘Ik vroeg hem of jij dan niet bij hem was, er was toch die vergadering? Die teamvergadering? Het kon laat worden, ik mocht al eten, hoefde niet op jou te wachten, toch?’

Ik verstopte mijn hoofd in mijn handen. Het woog alsof er lood is zat.

‘Dat je al een tijdje tegen me liegt, wist ik al.’

Ik hief mijn hoofd op en keek haar aan. ‘Nee, Marlies, nee...’

‘Je bent ook goed geworden in het verzinnen van smoezen. Er is helemaal geen nieuwe broodjeszaak op de hoek van de Kastanjestraat met de Cederstraat.’

Ik was sprakeloos en het duizelde mij.

‘Lekker broodje smos, lekker broodje smos! Weet je wat ik nu dolgraag zou doen? Weet je dat? Een broodje smos in je gezicht wrijven! Dát is wat ik wil doen!’

‘Marlies, ik...’

‘Luister, Lukas, luister goed, ik wil dat wanneer ik morgen thuiskom van de sportstage, jij hier weg bent met al je spullen en je leugenachtige kop. Ik wil niks meer van je zien in dit huis. Niks!’

Ik keek haar totaal overstuur aan en voelde mij alsof ik in elkaar ging zakken.

‘Marlies! Nee, dat kun je niet menen!’

‘En of ik het meen, Lukas, ons verhaal stopt hier!’

Mijn oren suisden van haar harde woorden.

Ze duwde krachtig met haar voet op de schakelaar van de schemerlamp en beende naar de slaapkamer, hard bonkend met haar hielen. Even later kwam ze terug en gooide een deken in mijn gezicht. ‘Test de sofa vannacht maar eens uit voor je vertrekt.’ Ze liep de slaapkamer weer in en sloeg de deur met zo’n knal dicht dat ze bleef nagalmen. Nathan begon te krijsen.

Daar stond ik, met de deken in mijn handen in onze woonkamer, in ons huis waar we samen zo hard voor hadden gewerkt. Ik liet mijn blik door de zitkamer gaan. Hij bleef hangen op een foto die aan de wand prijkte. We hadden er een maand geleden nog een blow-up op doek van laten maken. Marlies en ik aan het strand van Oostende, met tussen ons in de kleine Nathan, ons kindje, mijn zoon, onze hartendief. Het perfecte stel met de perfecte baby. Alles werd zwart voor mijn ogen. Wat had ik gedaan? Waar waren mijn hersens de laatste dagen?

Ik kreeg geen adem meer. Dit kon ze niet menen, het was een eerste reactie, een woede-uitbarsting, een moment van ontgoocheling, wat ik wel kon begrijpen. Maar morgen, morgen zou ze kalmer zijn en zouden we het kunnen uitpraten en alles goedmaken.

Ik stapte naar mijn bureau, waar ik altijd een fles whisky had staan, de laatste tijd zelfs twee, schroefde de dop los en zette de fles aan mijn mond. Ik slikte een grote slok ineens door. Mijn keel en mijn ribbenkast vatten vuur. Ik kneep mijn ogen dicht en walgde van mezelf. Marlies had gelijk, met mijn lichaam was ik hier, thuis, maar in gedachten was ik bij een andere vrouw, en nog veel erger. Straks was ik hen allebei kwijt, en dan?

Ik liet mijn hoofd in mijn handen zakken en voelde de pijn komen. Ik moest het doen, het kon zo niet verder. Met trillende vingers zocht ik mijn gsm en wilde Rada een bericht sturen – ‘We moeten elkaar nooit meer zien. Nooit meer’ – maar ik kon het niet, het lukte me niet. Ik bleef maar naar het schermpje staren. Mijn vingers weigerden. In gedachten zag ik haar polsen. Wat was er met haar gebeurd? Wie had haar dit aangedaan? Ik kon dit onmogelijk naast mij neerleggen en zomaar afscheid nemen, zonder haar hulp te bieden.

Ik zag niet alleen haar polsen voor mij, plots schoten ook de beelden door mijn hoofd van de vrachtwagen in de haven. De stofbalen en de dozen met versieringen, de naaimachines. Wat was haar band met Jurek en de andere mannen? Wat zich had afgespeeld in de haven, bleef maar door mijn hoofd malen. Mijn lichaam was drijfnat van het zweet. Er was nog iets anders, iets wat ik gezien had, maar ik was direct afgeleid door de naam van Rada Dogan op de lading met de stofbalen. Ineens wist ik het weer. Het was de vaalgroene Mercedes. De wieldoppen waren exact dezelfde als de mijne.

Ons verhaal stopt hier.

Ik kon onmogelijk blijven. De sofa was geen optie. Ik vulde een sporttas met wat schoon ondergoed, sokken, een jeansbroek en enkele overhemden met een trui. Voldoende voor een tijdelijke scheiding, een pauze om na te denken. Het woord ‘scheiding’ deed me huiveren en ik ging ervan uit dat binnen korte tijd alle problemen voorbij zouden zijn.

Ik twijfelde of ik Dirk zou bellen om samen iets te gaan drinken, vanavond nog of morgen, wanneer het hem paste. Ergens in een cafeetje, wat verlangde ik naar drank.

Ik had nog geen idee waar ik zou slapen, maar dat was nu nog de minste van mijn zorgen. Er was altijd nog de auto. De enkele vrienden die ik had waren gemeenschappelijke vrienden van Marlies en mezelf, daar zou ik nog geen onrust gaan zaaien. Een andere mogelijkheid was naar mijn ouders rijden, maar ook daar zouden ze in tranen uitbarsten, mijn moeder althans, als ik zou zeggen dat het scheef zat thuis. Het kwam immers allemaal weer goed. Anderzijds, Dirk kende ik nog niet lang, dus die gedachte zette ik dan ook maar uit mijn hoofd. Meteen met mijn persoonlijke problemen komen aandraven, nee. Misschien moest ik mij nog meer écht op mijn werk storten, zodat ik geen kans kreeg om verdriet te voelen. Verdriet, maar ook boosheid, op mezelf. Ja, wie zijn gat verbrandt, moet op de blaren zitten. Bemiddelaar, mediator, steward, wat voelde ik me stom; ik was op dit moment enkel de titel van sukkel waardig, want ik was niet eens in staat om mijn kleine, fantastische gezinnetje bij elkaar te houden. Ik rende nog even naar binnen en pakte de twee flessen whisky van onder mijn bureau. De ene nog vol en onaangeroerd, de andere halfleeg. Vroeger zou ik gezegd hebben dat ze halfvol was. Met een gigantisch schuldgevoel en een vieze smaak in mijn mond trok ik de deur achter mij dicht.