10

Maandag 29 juli 2013 – Dag van de lege portemonnees

Nieuwsbrief

‘Afvalintercommunale Ivago heeft op 9 dagen Gentse Feesten al 486 ton afval opgehaald. Dat is al 35 ton meer dan de editie van vorig jaar. Er werd ook 7 ton meer glas opgehaald dan vorig jaar. Op deze laatste dag van de Feesten is er traditiegetrouw de “dag van de lege portemonnees” op de Predikherenlei, Hoornstraat, Ajuinlei en Jacobijnenstraat. En wie nog zin heeft om eens creatief uit de hoek te komen, kan hiervoor vanaf 14.30 uur terecht bij de Sint-Jacobskerk. Er is een workshop om zelf oorringen met roosjes te maken.’

Rada zat tegenover Maud in de verhoorkamer en kneedde haar vingers. Op de vraag of ze iets te drinken wilde, had Rada ‘Thee’ geantwoord. Maud had Jan van de balie die laten brengen.

‘U weet waarom ik u wil spreken?’ vroeg Rada.

‘Over Iulia? Ik dacht dat je alles al had gezegd?’

‘Niet alles. Er is Jurek.’

‘Oké, ik luister. Je zei vorige keer dat hij iets deed met jonge meisjes. Wij hebben inmiddels die Slavić al meerdere keren gebeld, maar we krijgen geen gehoor. Wat moeten we hier nu van denken?’

‘Dat het waar is wat ik zeg. Dat hij zogenaamd werk voor ze zoekt.’

Ze sloeg haar ogen neer.

‘Wat voor soort werk?’

‘In een drankgelegenheid of zo, de glazen omspoelen, opdienen, schoonmaken.’

‘Een café, bedoel je.’

‘Eh, ja.’

‘Welk café?’

‘De Pulle, op de Bevrijdingslaan.’

‘Waarom zei je de vorige keer dat hij het jou niet vroeg omdat je te oud was? Wat wilde je daarmee zeggen?’

‘Hij wilde jonge meisjes omdat die meer gevraagd zijn, en ook...’

Ze schikte een haarlok achter haar oor.

‘Waarom zijn ze meer gevraagd?’

‘Omdat ze... Ik weet het niet.’

‘Omdat ze nog jong zijn?’ zei Maud in haar plaats.

Ze knikte.

‘Wat weet je nog van die meisjes?’

‘Dat ze hard moeten werken en bijna geen geld krijgen, ze krijgen het alleen maar als...’

Ze sloeg dicht.

‘Ja? Als ze wat?’

Rada dronk van de thee, die ze hoorbaar doorslikte alsof er iets in de weg zat.

‘Als ze wat?’ herhaalde Maud. ‘Wat gebeurt daar nog? In dat café?’

‘Er worden dingen geregeld.’

‘Welke zaken, Rada? Zeg waar het om gaat.’

‘Maar als hij weet dat ik...’

‘Eerst vertellen, daarna zorgen we voor jou.’

‘Wel ja, er worden dingen geregeld. Er worden jonge mensen gekoppeld.’

‘Wat wil je daarmee zeggen? Wat gebeurt er concreet?’

‘Ze worden door de vaders van de meisjes aangewezen en Jurek brengt ze samen.’

‘Ga door.’

‘Ze moeten dan naar boven gaan, er is een kamer. De jongen maakt het meisje zwanger omdat ze dan trouwen en voor zichzelf moeten zorgen.’

‘Hoe weet jij dat, Rada?’

‘Omdat Jurek mij opdracht geeft om kleren voor hen te maken, voor de bruid en de jongen. Hij geeft mij werk. U mag niet vergeten, ik heb werk, ik maak kleren. Het is mijn broodwinning. De stoffen die hij mij bezorgt...’

‘Die naaimachine en de balen stof, die bezorgt hij jou.’

‘Ja, de stoffen zijn in ons land heel goedkoop, er zijn kleine fabriekjes die niks anders doen dan de stoffen maken. Jurek zorgt ervoor dat ze ongemerkt de haven van Gent binnenkomen. Ik moet wel van het geld dat ik verdien met de verkoop van de kleren, een bedrag aan hem afstaan. Hij is echt heel uitgekookt. Hij zegt altijd dat hij geld nodig heeft.’

Maud leunde achterover op haar stoel.

‘Die meisjes die gekoppeld worden en die seks hebben in dat café, hoe oud zijn die?’

‘Veertien, vijftien.’

Ineens leek Rada nerveuzer.

‘Wat is er, Rada? Wat wil je nog meer zeggen?’

Ze deed haar mond half open, maar deed hem weer dicht.

‘Rada?’

‘Het is dat... In dat café...’

‘Vertel.’ Maud kwam over de tafel leunen, dicht bij haar gezicht.

‘Dat ze het met elkaar moeten doen, de seks...’

‘Ja?’

‘Soms willen ze niet, of vinden ze de jongen niet leuk, en dan...’

‘Rada, wat gebeurt er in die kamer?’ Maud drong aan.

Ze zag Rada’s gezicht verbleken.

‘Ze weten het vaak daarna niet meer, omdat ze, tja, ze worden dronken gevoerd, zo dronken dat ze eigenlijk verdoofd zijn.’

Maud luisterde ingespannen. ‘Verdoofd? Waarom? Waarmee?’

‘Slivo, slivovitsj is heel sterk’, zei ze. ‘Er zit een alcoholpercentage in van zestig. Ze geven het ook aan de meisjes wanneer ze moeten bevallen, om de pijn te verminderen.’

‘Wat je bedoelt is dat er meisjes zijn die in diezelfde kamer bevallen?’

‘Ja’, zei ze knikkend.

Maud leunde nog meer naar voren.

‘Dus’, zei ze, ‘er worden meisjes zwanger gemaakt en er zijn meisjes die in die kamer bevallen?’

‘Zo is het. Ik wil dat het stopt.’

Maud zag aan Rada’s gelaatsuitdrukking dat ze nog iets wilde zeggen. Ze keek haar vragend aan. Rada ging verder.

‘Ik vind het erg voor de meisjes. Ze gieten de slivovitsj in hun ogen, omdat ze dan sneller dronken worden. Wanneer ze dat doen, schreeuwen ze het uit en wordt er een hand over hun mond gelegd.’

Ze kreeg tranen in haar ogen en zocht in haar tasje naar een zakdoek.

‘Ze willen het zo’, zei ze.

Maud klemde haar kaken op elkaar en vernauwde haar ogen.

‘Wie wil dit?’

Rada beet op haar lip.

‘De mannen die ernaar kijken.’

‘Kijken? Er is dus publiek?’

Ze keken elkaar enige tijd aan.

‘Ja, mannen, hij maakt er een show van. Ze moeten betalen. Hoe meer geld ze geven, hoe meer show.’

Rada liet haar schouders zakken van opluchting en liet een beverige zucht ontsnappen.

‘Wacht’, zei Maud. ‘Je zei daarnet dat het heel jonge meisjes zijn?’

‘Ja, mevrouw.’

‘Ze zijn gewild omdat ze nog maagd zijn?’

‘Ja, mevrouw.’

Maud voelde de haren op haar armen overeind kruipen.

‘Wanneer gebeuren die dingen?’

‘Dat weet ik niet. Ik vermoed eerder overdag omdat het dan minder verdacht lijkt. De moeders denken dat hun dochters naar school zijn en dat hun man gaan werken is, of naar het OCMW of een andere dienst. ’s Avonds zitten de meeste mannen thuis naar tv te kijken of zitten buiten op een stoel met elkaar te praten. Op café gaan is duur.’

Maud keek op haar horloge en schoof haar stoel achteruit. Ze keek door de spiegelwand naar Max en Gijs, die in de kleine ruimte ernaast hadden meegeluisterd. De mannen kenden haar blik en wisten hoe laat het was. Na negen jaar nauw samenwerken was het soms niet nodig iets te zeggen.

‘We gaan’, zei Maud resoluut.

Max en Gijs kwamen de verhoorkamer binnen.

‘Die mannen, hebben ze wapens?’ vroeg Gijs aan Rada.

Ze schrok van het woord.

‘Wapens?’ Ze schudde het hoofd. ‘Ik weet het niet. Ik heb ze nooit gezien of gehoord dat ze ze in hun bezit hebben. Denkt u...?’

‘We moeten voorbereid zijn’, zei Maud. ‘Op alles.’

Rada keek onwennig om zich heen. ‘Wapens? Ik denk het echt niet, waar zouden ze die halen?’

‘Daar waar ze al de rest halen’, zei Gijs.

‘Je mag naar huis gaan’, zei Maud. ‘Als je wil, brengt Gijs je thuis.’

‘Nee, ik ga wel terug met de bus. Het is beter dat ze mij niet zien met iemand van de politie.’ Ze stond op en verliet het lokaal.

Terwijl ze naar de bushalte liep, had Rada het gevoel dat ze werd bespied. In elk winkelraam en achter elk muurtje dacht ze een wegduikende schim te zien. Ze ging wat sneller lopen en zuchtte diep toen de deur van de bus zich dichtzoog. Ze ging zitten en wreef over haar polsen. De blauwe vlekken waren geel geworden. Nog enkele dagen. De pijn was zo goed als weg. Hij ging altijd weer weg.

‘Bevrijdingslaan, De Pulle was het?’ zei Maud.

Max knikte en wenkte Gijs. ‘Ik weet waar het is, we moeten erheen!’ Gijs griste zijn jasje vast en ze liepen de gang op.

Een halfuur later waren ze al terug. De Pulle was gesloten en de gordijnen waren dicht. Aan de buitenkant van het café was op het eerste gezicht niets verdachts te merken. Ze hadden bij de deur staan luisteren, maar ze hoorden niemand praten, geen geluiden die van binnen in het café kwamen.

Maud leunde met haar voorarmen op de tafel en vlocht haar vingers in elkaar.

‘Jullie gaan morgen terug.’

‘Oké, misschien is er dan meer leven. Denk je dat ze Iulia hebben?’ vroeg Max.

Maud wreef met haar handen over haar gezicht en keek Max en Gijs bezorgd aan. Ze onderdrukte een zucht.

‘Nee, dat denk ik niet.’

Ze liet haar kin op haar knokkels rusten.

‘Ik zit aan de berichten te denken. Dat laatste bericht, dat kwam van het Emile Braunplein, klopt?’

‘Ja, zonder een code of een getal’, zei Gijs.

‘Misschien deed hij dat bewust, om ons te misleiden, in verwarring te brengen.’

‘Daar is hij dan goed in geslaagd’, zei Max. ‘We weten nog steeds niet waar de lettercode voor staat.’

‘En die getallen? Ik zie ze zelfs ’s nachts de hele tijd voor me. Wat scheelt er toch met ons? Wat “zien” wij niet?’ Gijs trommelde zenuwachtig met enkele vingers op de tafel.

‘Feit is: het is de laatste avond van de Feesten, de pleinen zullen vollopen, zeker vanavond met de kaarskensprocessie.’

‘Precies’, zei Maud. ‘Misschien is het dat wat hij wil. Volle pleinen.’

‘Wat “hij” wil of “zij” willen... We weten ook nog steeds niet wie hierachter zit’, zei Gijs.

Er hing spanning in het lokaal.

Maud kruiste haar armen voor de borst en keek hen pal in de ogen. ‘Ik heb een voorgevoel. Misschien gebeurt er straks iets.’

Max en Gijs gingen rechter zitten.

‘Ik wil er zijn’, zei ze. ‘Wij moeten er zijn.’

***

Het was iets na tienen. Maud en haar speurders stonden onder de immense koepel van de stadshal op het Emile Braunplein. Het was er vanaf vier uur druk geweest voor allerhande straatanimatie. Overal snaterende kinderen achter wafels, ijsjes, bekers met frisdrank. De hele avond door stonden er diverse optredens op het programma. Er waren veel toeristen en andere belangstellenden voor de nieuwe stadshal, zowel voor- als tegenstanders. De eersten vonden het vloeken met de historische gebouwen in het hart van Gent, de laatsten vonden dat een moderne insteek mogelijk moest zijn om het centrum een hedendaags karakter te geven. De constructie had iets van een overdekte markthal en moest een ontmoetingsplaats worden om het gemeenschapsgevoel op te roepen. Alle politici waren er en gingen korte gesprekjes aan met de omstanders en journalisten. Ze schudden handjes met de Gentenaars en hieven het glas. Santé.

Maud wandelde samen met Max en Gijs over het plein. Soms had ze zin om zich eens als een gewone vrouw door de stad te bewegen, en niet als flik. Ze hield ervan om de Gentenaars bezig te zien, hen te horen praten en lachen. Ze hielden van hun stad. Zijzelf ook, Gent lag haar na aan het hart, en het liefst een ‘veilig’ Gent.

Er was een gemengd publiek van jong en oud en van alle standen. Iedereen keek omhoog naar de 1600 kleine raampjes die in het dak zaten van de koepel en het licht vingen. Er klonken ohs en ahs, en af en toe hoorde je het woordje ‘verschrikkelijk’ en ‘geldverspilling’, maar ook ‘fantastisch’ en ‘verbluffend’ vallen. De stadshal stond er sinds 1 september 2012, maar alles leek erop dat de Gentenaars en andere bezoekers nog moesten wennen aan de veertig meter lange constructie. Maar ze stond er. En hoe.

Maud leunde tegen een van de vier betonnen sokkels die het immense dak ondersteunden. Ze hield haar hoofd achterover en keek omhoog naar de 1600 raampjes die geleidelijk de avondzon doorlieten.

‘Het is nog mooier als je je ogen wat dichtknijpt’, zei ze mijmerend. ‘Dan lijkt het alsof alles boven je hoofd aan het zweven is.’

Max en Gijs deden het. Zo stonden ze met honderden anderen naar boven te kijken.

‘Die luifel, een mens zou er zowaar romantisch van worden’, zei Gijs.

Maud glimlachte, maar het was geforceerd.

De muziek gaf een gezellig sfeertje. Kelners liepen rond met pintjes ‘Gentse Strop’. Het zweet liep in hun nek. Mensen begonnen licht in het hoofd te worden, lachten uitbundiger, gingen luider praten en waren zich niet bewust van het feit of anderen hen konden horen. Tongen werden losser, mensen omhelsden en kusten elkaar.

‘Ik ben er niet gerust in’, zei ze.

Gijs ving haar blik. ‘Ik weet het. Ik zie het aan je en ik voel net hetzelfde.’

‘Deze laatste feestavond, de controverse die hier al zo lang letterlijk in de lucht... Al dat volk, en straks nog meer’, zei Maud.

‘Als iemand het zou willen, als iemand er echt tegen gekant is... je bedoelt...?’ reageerde Max.

‘Dan slaat hij nu toe, maar wat kunnen we meer doen, Maud? Er is genoeg blauw aanwezig, we zijn alert, we zijn stand-by. Wat kun je meer doen?’

***

Jelle had mij gebeld. Of ik met Dirk en enkele andere vrienden de laatste avond wilde doorspoelen met iets lekkers. Morgen viel Gent weer in de plooi. Alles zou zijn gewone ritme weer nemen. De menigte zou als een luchtbel uiteenspatten. De stad kon herademen.

We zaten op het terras van het stadscafé onder de stadshal. De sfeer rondom ons mocht dan uitbundig en vrolijk zijn, maar ik voelde spanning en onrust. Net toen ik mijn biertje aan mijn lippen zette, kreeg ik een bericht met de tekst ‘Het is andersom’ en de code ‘OVEB: 78.104’, met een afbeelding van de Mammelokker.

Ik zette met een klap het flesje op de tafel en belde meteen naar Maud. Dirk en Jelle keken elkaar verbaasd aan. Gelukkig nam Maud direct op. Door het geluid van de feestvierders en de muziek kon ze me maar moeilijk verstaan.

‘Wát zeg je? Een nieuw bericht en een afbeelding? Op jouw gsm? Ik sta met Max en Gijs ter hoogte van Klokke Roeland’, riep ze in haar toestel. ‘Waar ben jij?’

‘Vlakbij, blijf daar, ik ben er zo’, zei ik. Mijn hart bonsde in mijn keel.

Ik had geen tijd om mijn collega’s uitleg te geven, veerde op en bewoog me zo snel ik kon door de mensenzee. Gijs stak zijn hand op. Ik liep op hen af.

Ik liet het bericht aan Maud zien, en aan Max en Gijs, die over haar schouder keken. Ze dachten na. Ze keken onrustig om zich heen, naar alle kanten, links, rechts, en ook boven hen, alsof er onheil uit de lucht zou vallen.

‘De Mammelokker... “Het is andersom”‘, zei Maud nietbegrijpend. Ze las het opnieuw.

Max beet op zijn onderlip en fronste zijn wenkbrauwen. ‘Andersom, andersom... en weer een code.’

‘Shit!’ riep hij plots. Hij pakte Gijs bij zijn arm en wenkte Maud en mij. ‘Kom!’

We liepen langs de rand van het plein en bleven op het uiteinde staan. We keken opnieuw alle kanten uit. Dan liepen we terug naar het andere uiteinde van het plein en bleven daar staan kijken. Ik holde achter het drietal aan, waarbij ik af en toe met de ellebogen mensen opzijduwde.

‘Hij wil ons iets zeggen’, zei Gijs en hij draaide zich om.

‘Wacht,’ zei Max, ‘waar loop je heen?’ Hij pakte Gijs bij de schouder. Ze keken elkaar indringend aan.

Gijs ademde kort en hoog. Hij ging met een hand door zijn haar.

‘Misschien is hij hier. Hier op het plein’, zei Gijs. ‘“EB” is het Emile Braunplein!’

Maud keek hem verbaasd aan.

‘Is het zo gek wat ik zeg? Zeg iets!’ Zijn ogen wijd open.

Maud keek nerveus om zich heen. Overal pers, een hoop feestvierders, kinderen, buggy’s, dronkaards, lachend, lallend, elkaar aanstotend. Het gewemel belette haar om helder na te denken. Max en Gijs volgden haar blik. Ik wilde iets doen, maar stond daar gewoon maar. Vanbinnen was ik één bol zenuwen.

‘“Het is andersom”’, herhaalde Maud nog eens. Ze legde een hand op haar voorhoofd. ‘“Het is andersom”, wat bedoelt hij toch met “het is andersom”?’

Ik wilde helpen, iets zinnigs antwoorden, maar mijn keel zat dicht. Ik voelde zweet op mijn bovenlip. Waar ging dit eindigen?

‘Wacht,’ zei Maud, ‘we moeten focussen op de berichten, we moeten nadenken, wat stond er ook al weer in de vorige berichten?’

Ze somde op wat er op de vorige foto’s te zien was: de Roma met de vele kinderen, de vuilnis, de vrouw met het kind, het schaap in de stal, Iulia halfnaakt op een matras. En nu de Mammelokker... De korte zinnetjes erbij: ‘Ik kan ze niet meer zien’, ‘Ik kan het niet meer zien’, ‘Ik kan “ze” niet meer zien’, en nu dus: ‘Het is andersom’.

‘Wát verdorie ziet hij niet meer?’ zei ze luid.

We bleven dicht bij elkaar staan alsof we onze energie bundelden en keken opnieuw in het rond, naar de mensen, en dan hogerop, naar de gebouwen.

‘Maud, hij moet hier zijn! Het staat in zijn bericht. “EB”, het Emiel Braunplein. Hij is hier. Iulia is hier!’ riep Gijs.

We konden elkaar nu niet goed meer verstaan, want er klonk luidere muziek en de menigte zong uitbundig mee en sloeg aan het dansen.

Ik had moeite om kalm te blijven, net als Maud.

‘Kom mee!’ riep ze kordaat.

Ze liep naar de kant van het plein, daar waar het plein overging in de Donkersteeg. Toen bleef ze abrupt staan voor de Amadeus. Ze ging er met haar rug naartoe staan, zodat ze de Mammelokker kon zien.

Daarna deed ze enkele stappen opzij naar rechts. Ze bleef weer staan en keek recht voor zich uit, richtte haar hoofd op, en keek bedachtzaam. Toen pakte ze Max en Gijs bij de arm. Ik volgde. Er gleed iets van opluchting van haar gezicht. Opluchting? Waarom? Ik snapte er niks van, ik was bang.

‘Wat, Maud? Wat?’ vroeg Gijs.

‘Kom hier staan, en zeg me wat je ziet’, verzocht ze.

We deden het. Max en Gijs knepen hun lippen samen.

‘Wat nu?’

‘Vanaf hier zie je de Mammelokker, klopt?’

Ze knikten. ‘Ja, ja! Waar ben je mee bezig, Maud?’

‘En nu kom je hier staan.’ Ze wenkte met haar hoofd. ‘Kijk, vanaf hier. Zeg me wat je ziet.’

Max en Gijs deden enkele stappen naar rechts. Ik probeerde hen te volgen, maar voelde mij als een kip zonder kop. Enkele omstanders bekeken hen niet-begrijpend, net als ik. Het leek wel alsof ze een dansje instudeerden.

Plots werd het hun duidelijk.

‘Shit! Shit!’ riep Max. ‘Hij kan het niet meer zien! Hij kan het tafereel van de vrouw en de man niet meer zien, door die hoek van de stadshal. Het reliëf van de vrouw die haar vader zoogt, is aan het oog onttrokken. Hij bedoelde het letterlijk.’

‘Maar waarom is dat voor hem zo belangrijk?’ vroeg Gijs zich af. ‘Waarom? Wat is er met die man? Wat is de link met dat tafereel?’

Ik stond met open mond te luisteren.

‘Ze moet weg’, zei Max. ‘Hij bedoelt de stadshal, dat die weg moet, hij kan ze niet meer zien. Door de stadshal kan hij het afgebeelde tafereel niet meer zien. Neem de hoek van de stadshal weg en dan komt het tafereel weer vrij.’

‘Ja, klopt, klopt, en wie zegt ons dat hij Iulia heeft?’ vroeg ik.

‘Het moet zo zijn’, zei Maud. ‘Het kan niet anders. Hij wilde een Romameisje nemen, om druk uit te oefenen. Een van hen, “zij die weg moeten”. Iulia had een baby, dat is misschien de link met die foto van de Roma met de vele kinderen. Er is hem misschien iets overkomen, iets met zijn gezin? Zijn kind?’

Ze dacht verder na.

‘“Het is andersom”’, zei ze ten slotte. ‘Het moet een hint zijn. Hij wil ons zeggen waar hij zit. Maar wat bedoelt hij?’

We keken opnieuw om ons heen, van het tafereel naar de stadshal, van de stadshal naar de Donkersteeg.

‘Andersom! Bedoelt hij op zijn kop?’ zei Gijs verward. ‘Jezus! Die kerel is helemaal doorgedraaid.’

Max klapte zijn handen op elkaar alsof hij een ingeving kreeg.

‘Nee, we moeten het zien van waar hij de foto’s heeft gemaakt’, zei hij. ‘Vanuit de andere richting. We moeten kijken van waar hij die foto genomen heeft. De foto is gemaakt vanuit de verdieping boven de Amadeus. Kijk. Ik weet waar hij zit!’ Hij wees naar het venstertje boven de Amadeus. ‘Daar!’

Maud en Gijs keken naar het venstertje. Ik hief met verbaasd gezicht het hoofd op.

‘Daar? En Iulia?’

‘Iulia moet bij hem zijn’, zei Maud bijna binnensmonds.

‘Wat zei je?’ vroeg Max.

Toen keek ze bezorgd en maakte een stopteken met haar hand.

De mensen op het plein begonnen te applaudisseren en te roepen toen Christophe Peeters het podium besteeg, de microfoon nam en zei: ‘Dames en heren, beste Gentenaars, het is zover! We gaan samen aftellen naar 23.00 uur voor de kaarskensprocessie. Het moment is gekomen om de Feesten officieel af te sluiten! Wie wandelt mee naar de Korenmarkt? Tellen jullie mee?’

Luid applaus en ook boegeroep. Alle omstanders kregen een kaars toegestoken.

‘Ja, ik weet het wel, jullie zouden nog graag verder feesten, ik ook, maar het is mooi geweest, ’t was fantastisch!’

‘Jaaa! Fantastisch! Santé!’ klonk het. Drankbekers werden omhoog gestoken. Er werd gulzig gedronken.

Enkele jonge mensen kwamen ostentatief aangelopen met een rood spandoek waarop in witte letters stond: ‘Stop de prestigeprojecten! Betaalbaar wonen voor iedereen!’

De Feestenburgemeester keek omhoog naar de gigantische koepel en reageerde er met een kwinkslag op. ‘Ach, alle voor- en tegenstanders zijn hier welkom! Allemaal! Ik ben blij dat jullie zo massaal aanwezig zijn!’

Zijn woorden werden gevolgd door geroep en getier en klaroengeschal.

Klokke Roeland luidde.

Wat verderop was met metalen hekken een schaapsstal gebouwd, waarin twee schapen stonden. Daaraan was een spandoek gespannen met het woord ‘Schaapsstal’.

‘Ik hoop uit de grond van mijn hart dat hij vanavond niet toeslaat’, zei Maud bijna onhoorbaar.

‘Wat zeg je, Maud?’ Gijs keek haar gefronst aan.

‘Het zou kunnen’, zei ze. ‘Hij zou het kunnen doen. Nu. Die massa volk.’

Verbaasde, bange blikken.

‘Je bedoelt het plein, de menigte, de haat tegen de stadshal?’ vroeg Gijs.

Maud knikte. ‘Ik hoop dat hij niet zo gek is dat hij...’

Ik hoorde Mauds woorden weergalmen in mijn hoofd, ‘gek’?

De zon hing met haar laatste warmte boven het gigantische dak met de 1600 kleine ramen, boven de Gentenaars.

Max en Gijs gingen vlak voor Maud staan en keken haar indringend en paniekerig aan.

‘Wat doen we?’ vroeg Gijs nerveus. ‘We gaan hier toch niet blijven staan, en niks doen? We pakken die mafketel toch op?’

Maud sloot een tel haar ogen.

‘We doen niks. We gaan op dit moment niks ondernemen.’

‘Maar Maud? We hebben hem!’

‘Nee, Gijs, we hebben geen zekerheid. Nu iets ontketenen, hier, met al die mensen, de pers, radio en tv, dat kunnen we niet doen. Stel dat we ons vergissen. We hebben alleen maar sterke vermoedens.’

‘Maar stel nu dat hij écht gevaarlijk is?’ vroeg ik.

‘Ik denk van niet,’ zei Maud, ‘en ik hoop dat ik het juist heb.’

Ze keek met samengeknepen ogen naar het venstertje. Haar mond werd strak.

De hemel boven Gent zinderde.

‘Morgenvroeg’, zei ze. ‘Nog voor het licht is.’