12
November 2013
Ik had al drie maanden geen alcohol meer aangeraakt. Marlies en ik hadden afspraken gemaakt. Zo zouden we elkaar een tijd niet zien. Niet zien en ook niet bellen. We moesten elkaar de tijd gunnen om tot rust te komen. Hoe lang we daarvoor nodig hadden, lieten we open – enkele weken, twee of drie maanden, wie kon het zeggen? Alleen in het geval dat er iets ernstig gebeurd was, ziekte, ongeval of iets met Nathan, zouden we elkaar als eerste op de hoogte brengen. Onmiddellijk. We waren nog altijd echtgenoten en ouders. We hadden beloofd om voor elkaar te zorgen.
Ik logeerde nog steeds in het Europahotel, dicht bij onze woning. Dat voelde tegelijk vertrouwd, maar ook heel vreemd en onnatuurlijk. Ik werkte hard en maakte expres lange dagen. ’s Avonds keek ik tv, zapte tot ik er hoofdpijn van kreeg, en viel dan in slaap, soms met mijn kleren aan.
Nu er drie maanden voorbij waren gegaan, was ik bang dat de scheiding definitief zou worden. Je hoorde het zo vaak dat het maar zelden weer goedkwam na een tijd uit elkaar, een proefscheiding zogezegd. Ik werd ongeduldig om Nathan te zien. Ongeduldig is zacht uitgedrukt, gek werd ik ervan. Ik had een zoon die op enkele honderden meters verder aan het opgroeien was, zonder mij. Ik wenste vurig dat alles zou goedkomen, dat we elkaars vertrouwen opnieuw zouden winnen. Het zou niet gemakkelijk zijn, dat wist ik. Maar ik miste hen zo. Er was altijd warmte, begrip tussen ons geweest. Ik kon me niet voorstellen dat mijn toekomst een heel andere wending zou nemen, zonder Marlies, zonder Nathan.
Op een avond belde ze, Marlies, met de vraag of ik de komende zaterdag zin had in een etentje. Niet in een restaurant, maar gewoon thuis. Zij zou iets fixen. Fixen, het klonk zo mechanisch. Ze had het woord nooit eerder gebruikt. Maar ik had in haar stem iets gemerkt, ik kende die stem. Het kwam er opgelucht uit, alsof haar een steen van het hart was gevallen.
Ik voelde tranen over mijn gezicht rollen en mijn keel zwol op. Natuurlijk wilde ik dat. Samen iets eten, thuis!
Het had een speciale reden, zei ze nog. Twee eigenlijk. Nathan had zijn eerste pasjes gezet en hij brabbelde erop los. En ze had hem een woordje aangeleerd: ‘papa’.
Door mijn tranen heen kreeg ik er nog net een ‘ja’ uit, en ‘wanneer’ en ‘ik kijk ernaar uit’.
Zaterdagochtend zou ik op de bloemenmarkt op de Kouter de mooiste ruiker bloemen uitzoeken die er te vinden was. Geen kaartje deze keer.
Enkele dagen na het etentje werd er door de postbode een pakje gebracht. Marlies had het aangenomen en het op het aanrecht in de keuken gelegd. Er hing nog steeds een ongemakkelijke spanning tussen ons, maar ze had er verder niets over gezegd. De afzender was Rada Dogan. Ik kreeg een krop in mijn keel toen ik haar naam las. Mijn hart bonkte toen ik het pakje opende.
Zonnebloemen. Het dagboek van Iulia. Er zat ook een plastic mapje bij met een stapeltje A4-vellen. En een foto. Ik opende het mapje. Rada had het dagboek vertaald en netjes uitgetypt. Boven aan de eerste pagina had ze iets met potlood geschreven: ‘Lukas, hierbij zoals beloofd. Ik heb de tekst bij een vriendin getypt en geprint, want zelf heb ik geen computer. Het ga je goed. Byt’ št’astný (= Slowaaks: wees gelukkig) Rada’.
Op de foto stonden twaalf voetbalspelertjes met dezelfde blauw-witte uitrusting: shirtjes en broekjes van AA Gent. Ze waren op maat gemaakt, dat zag je, mooi aansluitend. Dezelfde voetbalkousen en kraaknieuwe sportschoenen. Boven de truitjes lachende gezichten.
Er zat een briefje bij: ‘De truitjes en de shorts heb ik gemaakt met stof uit Košice (geen computer, maar wel een naaimachine ☺) De kousen, de schoenen en de bal zijn een cadeautje van AA Gent. Daar heeft Martin voor gezorgd.’
Er stond een man op de foto, helemaal op de zijkant. Dat moest hem zijn. Martin. Hij glunderde. Ik moest dringend maar eens bellen om kennis te maken.
Ik bleef naar de foto staren. Ik was blij om twee redenen. De jongens zagen er echt gelukkig uit, en ik kon eindelijk Iulia’s dennik lezen. Rada had haar woord gehouden.
Ik kneep mijn ogen een beetje dicht, zodat de foto wat wazig werd.
In gedachte zag ik niet de voetballertjes. Ik zag Rada, met haar bloedrode jurk, haar haarband met de felle kleuren, haar ranke, getaande handen, het piepkleine, zilveren bolletje boven haar wenkbrauw, haar gouden sandaaltjes met een kettinkje dat naar haar enkel liep, die speciale fonkeling in haar verlangende ogen, donker als zwart glas. Ik herinnerde me dat heel speciale gevoel na onze eerste ontmoeting, hoe aangenaam ontheemd ik me bij haar voelde. Ze was volmaakt. Ik zou haar nooit vergeten.
Toen voelde ik Marlies achter mij staan. Ze legde haar hand op mijn schouder. Ze zei niks, maar ze moet hebben gevoeld dat ik wat afwezig was. Haar hand op mijn schouder voelde goed, vertrouwd. Ik legde mijn hand op de hare en kneep erin. Het was een gebaar dat voor zich sprak. Woorden waren overbodig. Het zou moeilijk worden, dat wisten we allebei, er was hartzeer en het vertrouwen was geschonden. Maar we wilden het proberen. Dat hadden we elkaar beloofd. Weer een belofte.
Ze bracht haar gezicht naar mijn hand en gaf er een kus op. ‘Hey, Lukas.’ Het klonk zo fris en oprecht.
Ik draaide mij om, pakte haar beide handen vast en bracht ze naar mijn lippen. Ik kende die handen, ik wist hoe ze voelden en hoe ze roken, hoe ze streelden en vastpakten, hoe ze verzorgden en kookten. Ik kende ze alsof ze aan mijn eigen lichaam hingen.
Ik wilde iets zeggen, maar ik was verlamd. Ik zocht naar een antwoord, een zinnetje, en voorzichtig kwamen mijn lippen in beweging.