2
Zondag 21 juli 2013
Nieuwsbrief
‘Terwijl in Brussel de troonswisseling plaatsheeft en België zich buigt over de échte naam van de nieuwe koning – Philippe of Filip – alsof er geen andere kwesties spelen, en over de vraag of hij er wel klaar voor is, zijn in Gent de Feesten officieel van start gegaan. Het was koppen lopen aan het Bisdomplein om een stukje van de Feestenparade te kunnen meepikken. Op een eivolle tribune zaten politici van allerhande pluimage en rijen kijklustigen onder een broeierige zon het spektakel te volgen.’
Igor Drobny vloekte en sloeg met zijn vuist op tafel.
‘Waar was jij dan? Jullie zouden toch samen blijven?’
Jenica zat met trillende handen aan de kleine keukentafel naast Iulia’s vader. Alena, Iulia’s moeder, had de kleine Sorin op de schoot en gaf hem melk uit een flesje.
Igor had borstelige donkere wenkbrauwen boven diepliggende groene ogen. Een brede mond en dikke lippen die voor de helft bedekt waren door een zware snor. Zijn halflange roetzwarte haren legde hij achter zijn oren. De onderste punten wipten weerbarstig naar buiten. Zijn voorhoofd was groot en hoog, zijn neus zwaar met grote neusgaten waaruit enkele haren groeiden.
Jenica dook weg en schermde haar gezicht af met haar handen, bang dat hij haar een mep zou verkopen. Ze voelde zich schuldig en machteloos. De tranen gleden over haar wangen. Jenica was een erg mooi meisje, een perfecte huid, glanzend donkerbruin haar, grote bruine ogen met lange wimpers en volle lippen. Aan haar oren bungelden grote zilverkleurige oorringen, die heen en weer dansten. En toch, haar uiterlijk was niet typisch Slowaaks, ze had net zo goed een Belgisch meisje kunnen zijn. Gewoon een donker type.
‘We waren samen op Polé Polé en...’
Igors neusgaten verwijdden zich nog meer. Hij sloeg met vlakke hand op tafel.
‘Er was de muziek en het was er zo heet en...’ Haar stem haperde.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Alena terwijl ze de speen uit Sorins mondje nam en het flesje rechtop hield. Sorin lag slapjes op haar arm.
‘Iulia moest heel dringend, naar de wc, bedoel ik, ze zei dat ze snel ergens naar binnen zou gaan, een café of zo, en dat ze direct terug zou zijn.’ Jenica huilde harder. ‘Ik had met haar moeten meegaan. Ik had met haar...’
‘Hou op met dat gesnik’, beval Igor. ‘Wáár is ze naar binnen gegaan? Welk café?’
‘Echt, dat weet ik niet, het was er ook zo vol, zo veel mensen, ze glipte tussen hen door. Ze zei dat ze direct terug zou zijn. Gewoon even naar de wc, en terug.’
Igor nam een zakje shag waarin enkele sigaretten zaten, van tafel, stak een sigaret met de vorige aan en zoog wild. De rook verspreidde zich in de kleine, benepen ruimte, waar kleren aan een lijn hingen te drogen.
Jenica kneep haar ogen wat dicht en begon te hoesten. Ze verdroeg geen rook. Ze wendde haar hoofd naar Sorin en keek daarop Alena en Igor niet-begrijpend aan. ‘Het is die rook... En voor de baby is het ook niet...’
Igor keek haar neutraal aan. Waar bemoeide ze zich mee? Alena keek haar man aan met een verwijtende blik in haar ogen, maar ze zei alleen maar: ‘De kleine went er wel aan.’ Het kind sabbelde onverstoord aan de speen, de ogen dicht, de armpjes slap langs zijn lichaam. De rook kringelde om hem heen. Een kuchje. Een slijmpje.
Igor stond op en nam een flesje bier uit de koelkast, dat hij ontkurkte aan de rand van de keukenkast en in één keer leegdronk.
‘Eh, moeten we de politie niet bellen?’ vroeg Jenica op ongeruste toon.
‘Politie? Misschien is ze wel bij iemand blijven slapen en staat ze hier straks voor de deur’, zei Igor emotieloos. ‘We moeten niet zo snel in paniek raken.’ Hij boerde lomp en zonder excuses.
‘Maar zomaar wegblijven zonder te verwittigen, dat deed ze nog ooit eerder’, zei Alena.
‘Nee,’ zei Jenica, ‘en dan zou ze het mij zeker hebben gezegd. Er klopt iets niet. Echt niet.’
‘Wie heeft ze het laatst gezien?’ vroeg Alena.
‘Tja, mij’, snikte Jenica, ‘en Mischa, tot ze naar het toilet ging.’ Het meisje pakte haar gsm en controleerde voor de honderdste keer of er geen bericht van Iulia was. Ze legde de gsm ontgoocheld in haar schoot.
‘Nog steeds niks.’ Ze klemde haar lippen op elkaar. ‘Wat zou er toch...’
‘En Mischa? Heb je haar al gebeld?’ vroeg Alena met fronsende blik.
‘Ja, natuurlijk, Iulia is niet bij haar en ze heeft ook geen nieuws. Ze is ook erg ongerust.’
Iulia’s vader dronk een tweede flesje leeg en stak nog een sigaret op. Hij staarde naar de muur alsof hij de verschillende lagen behangpapier bestudeerde.
‘Tja, we moeten toch hulp halen!’ herhaalde Jenica met betraande ogen.
Iulia’s vader wapperde met zijn hand alsof hij er niks mee te maken wilde hebben. ‘Dat komt ervan. Uitgaan, feesten, daar heb je het! We wachten wel tot morgen, als ze er dan niet is of niet gebeld heeft, bellen we de politie.’
Alena boog zich over de baby en ging verder met het flesje. Vanuit haar ooghoeken keek ze met een bange blik naar haar man. ‘Ja, Igor, we moeten...’
Hij draaide zich met een ruk om en beet haar toe: ‘Hou je bek!’ Zijn woorden gingen door merg en been.
Jenica was geschrokken van zijn uithaal, gleed geruisloos van haar stoel en liep op haar tenen naar de deur.
‘Ik ga naar huis’, zei ze met stille stem. ‘Ik laat het meteen weten als ze van zich laat horen of als Mischa iets te weten komt. Laat u mij alstublieft ook iets weten, als ze thuiskomt, of belt. Alstublieft.’
Vier ogen keken haar na. Het was de eerste keer geweest dat ze in Iulia’s woning was zonder Iulia erbij. Persoonlijk mocht ze de ouders van Iulia niet zo. Dat had ze Iulia al vaker gezegd. Het was de harde sfeer die er hing, zei ze, niemand was vriendelijk voor elkaar. Daarop had Iulia geantwoord dat ze het gewend was.
Toen Jenica beneden aan de trap was, kreeg ze een sms. Haar adem stokte.
***
Iulia werd gewekt door een wirwar van geluiden: het gezoem van draaiende motoren, het geluid van ijzeren staven die tegen elkaar botsten of op elkaar vielen, het gepiep van een laadbak en de stemmen van mannen die elkaar dingen toeriepen, maar Iulia kon niet verstaan wat ze zeiden. Ze kon moeilijk inschatten hoe ver ze van de geluiden verwijderd was, want alles klonk gedempt en dof.
Ze wist niet hoe lang ze geslapen had en hoe laat het was. Waarschijnlijk was het vroeg in de ochtend en was wat ze hoorde een stad die tot leven kwam of een bouwplaats die opstartte. Zo klonk het.
Ze trachtte zich te herinneren wat er gebeurd was. Ze was naar het toilet geweest in een van de cafés op de Graslei. De naam wist ze niet, ze was er vlug naar binnen gelopen. Er stond een hele rij wachtenden. Toen ze buitenkwam, haastte ze zich terug naar Jenica en Mischa, naar de muziek. Dan moet het gebeurd zijn. Vanaf dat moment wist ze niks meer.
Ze voelde zich niet versuft, niet misselijk. Ze deed de rits van haar jeansbroek open, tastte met een hand tussen haar benen en slaakte een zucht. Een streepje bloed, maar dat was normaal, ze bloedde nog wat na van de bevalling, maar ze voelde geen sperma, ze had geen blauwe plekken of verwondingen, nergens pijn.
Ze keek op de grond naast de matras en ook aan de andere kant en aan het voeteinde; haar gsm was weg.
Ze voelde in paniek in haar broekzakken. Geen gsm.
Ze kon niemand bellen.
Iulia ging opnieuw met trillende vingers in de voorste rechter broekzak, en viste er een kleine aansteker uit. Die had ze destijds gekregen van Arron, haar eerste jeugdvriendje. Ze had hem altijd bij zich. Arron had hun namen erin gekerfd. Ze slaakte een zucht van verluchting dat hij er nog zat. Ze draaide aan het wieltje en de aansteker liet een vlammetje zien. Ze deed hem weer uit en dacht na.
Ze probeerde zich te herinneren wie haar hierheen had gebracht, een gezicht, een stem, iets. Er was een vaag stemgeluid, maar het was miniem. Ze deed haar ogen dicht en probeerde zich af te sluiten om na te denken, maar ze kon zich niets concreets herinneren. Het was een zwarte vlek.
Ze moest dringend plassen. Haar onderbuik stond gespannen en deed pijn. Ze was bang dat ze het in haar broek zou doen. Ze spande zo goed als ze kon haar bekkenbodemspieren op. Lang kon ze het niet meer ophouden. Ze moest hier weg.
Er tekende zich een fijne lichtbundel op de vloer af, die een soort uitgerekte rechthoek vormde. Het was de flauwe lichtinval langs de randen van het raam. Een spleetje van enkele millimeters, meer niet. Door de lichtinval was het er wel duister, maar niet stikdonker.
Ze stond op van de matras, die op de kale vloer lag, en wreef zich over de armen. Het was er niet echt koud, eerder kil. Ze tastte met haar handen langs de muur in de richting van waar het licht naar binnen kwam en waarvan ze dacht dat de geluiden kwamen. Ze voelde met haar handpalmen langs de muur op zoek naar een lichtschakelaar, maar ze vond er geen. Ze stuitte op een sponning. Een deur. Ze betastte die met beide handen, maar ze vond geen deurklink. Ze begon erop te slaan met haar vuisten en ze riep om hulp zo luid als ze kon. Haar stem botste terug, het kloppen met haar vuisten klonk dof en de deur voelde vreemd aan. Ze stampte met haar voeten tegen de grond, zo hard ze kon. Vervolgens met haar hielen, tot ze pijn deden.
Haar hartslag versnelde, ze wilde het uitschreeuwen, maar zocht verder in de ruimte naar een uitweg. Hijgend voelde ze met haar handen langs de muur en liep behoedzaam terug naar de andere kant van de kamer. Ze vroeg zich af waar ze was, en trachtte zich te oriënteren.
Ze bevoelde het raamkozijn, maar trok snel haar handen terug, want er zaten splinters in haar vingers, ze moest voorzichtiger zijn. Ze bevoelde nu het raam zonder erover te glijden met haar handen en zocht tevergeefs naar een handvat. Glas, het venster. Ze ging met vlakke handen omzichtig over het glas, dat vreemd aanvoelde. Het voelde niet glad, eerder korrelig. Ze kwam dichterbij en ontdekte dat het een zwarte folie was. Ze zat opgesloten in een verduisterde ruimte.
Ze krabde met de nagel van haar wijsvinger aan een hoek, maar ze kon de folie niet lostrekken.
Ze zette haar vingertoppen om een van de randen van het kozijn en trok met al haar kracht eraan, maar zonder resultaat. Het raam gaf voor geen millimeter mee, het leek wel dichtgemetseld. Potdicht.
Ze wilde met haar vuisten op het raam slaan, zo hard ze kon, maar ze hield zich in, ze zou zich alleen maar pijn doen.
Ze nam de aansteker en deed hem aan. Ze hield hem op schouderhoogte voor zich uit en keek met opengesperde ogen in het rond. Ze moest snel zijn, want straks zou de aansteker leeg zijn. Ze hield hem wat hoger en bewoog hem van links naar rechts. Ze zag dat een gedeelte van het plafond schuin liep. Een zolderkamer. Piepschuim tegen het plafond. Rechts van haar tegen de muur zag ze iets, daar stond iets. Ze deed een paar aarzelende stappen terwijl ze de aansteker nog hoger hield. Er trok een rilling door haar hele lijf. Het was een kinderbedje.
Ze bewoog de aansteker over het bedje en zag dat het blauwgeverfd was, en keurig opgemaakt. Spierwitte lakentjes met kanten boordjes met aan het hoofdeinde een teddybeer met zijn beentjes wijd uiteen op een kussentje en zijn kop opzij, alsof hij iets wilde zeggen. Hij zag er vertederend uit, en nieuw.
Iulia plukte hem van de lakens en hield hem tegen haar lichaam en haar gezicht.
Het was een beige pluchen beertje met een wit T-shirt met een rood hart erop waarin ‘Love’ geborduurd stond. Hij rook naar wasverzachter. Ze vond het vreemd dat er zowel op de beer als op de lakens geen stofje te bespeuren viel, alsof iemand het er zopas had neergezet. Aan het voeteinde van het bedje stond een stoel.
Boven het bedje hing een molentje met allerlei figuurtjes eraan. Een kindermobile.
Hij was vastgemaakt door middel van een staaf die naar de spijlen van het bed leidde en eindigde in een schroef die je kon aandraaien. Aan de buitenkant zat een draaiknop.
Met haar ene hand draaide ze eraan. Met de andere hield ze nog steeds de aansteker vast. Haar handen beefden. Er klonk een kinderdeuntje en tegelijkertijd begonnen de figuurtjes van het molentje te draaien. Ze stond er perplex naar te luisteren en het deuntje klonk luguber in deze donkere en mysterieuze ruimte.
‘Meezingen!’ hoorde ze achter zich. Een krachtige mannenstem.
Iulia draaide zich met een ruk om. Ze liet het wieltje van de aansteker los en moffelde hem snel in haar broekzak. Ze verstijfde van angst.
Hij stond op een meter of twee voor haar. Hij scheen met een zaklamp pal in haar ogen, zodat ze alleen maar zijn contouren kon zien. Iulia bracht haar handen naar haar ogen om ze te beschermen tegen het licht. Zijn stem was haar onbekend, maar klonk dreigend.
Iulia kon eerst niks uitbrengen. Haar hart bonsde in haar keel. ‘Alstublieft, ik...’
‘Hoorde je mij niet? Zingen!’ beval hij haar met nog luidere stem.
Ze kneep haar ogen tot streepjes en bewoog haar gezicht om hem beter te kunnen zien, wat niet lukte.
Hij deed een pas in haar richting. Hij had zijn arm met de zaklamp laten zakken en scheen naar de vloer. Gebarsten linoleum.
‘Ik hoor je niet’, zei hij ongeduldig en met dreiging in zijn stem.
Iulia begon met trillende stem te neuriën op het deuntje uit de muziekdoos, maar ze kende de melodie niet. De figuurtjes draaiden akelig in het rond. De meeste van de diertjes die eraan hingen, lachten, maar die lach maakte haar vreselijk bang. Nu, hier, leken ze op kleine, hatelijke monsters.
Hij stond er gebiologeerd naar te staren. Door het licht van de zaklamp op de grond kon ze hem iets beter zien. Ze wilde zijn gezicht zien. Ze voelde zijn blik over haar lichaam rollen. Het was geen oude man, dacht ze, en hij leek groot en sterk. En zwart, hij droeg zwarte kleren. Ze voelde haar hart bonzen in haar keel, maar ze wilde zich flink houden en hem haar angst niet laten zien.
Hij stond daar maar zonder iets te zeggen tot het muziekje stopte en de figuurtjes ter plaatse bleven bengelen. Het werd gruwelijk stil. Iulia had het gevoel dat alle figuurtjes haar recht in de ogen keken en bang afwachtten wat er zou gebeuren.
Ze bedacht wat ze zou zeggen of vragen, maar haar benen trilden en aan haar stem zou hij vast horen dat ze bang was. Ze voelde haar keel dik worden van angst en haar maag kromp samen. Ze dwong zich rechtop te staan en kordaat te spreken. Ze zette zich schrap.
‘Ik heb honger’, zei ze. Haar maag rammelde en ze voelde zich slap. ‘En ik wil mijn gsm! En ik wil naar het toilet!’
‘Zwijg!’ riep hij en hij duwde haar hard naar achteren, waardoor ze achteroverviel.
‘Au!’ Ze krabbelde op van de vloer en tastte naar haar wang, die begon te gloeien. Ook haar schouder deed pijn en ze greep met haar hand naar haar bovenarm.
‘Hou op! Wat doe je!’ riep ze. ‘Wat heb ik je misdaan?’
‘Hij eerst!’ riep hij terwijl hij zich over haar bukte. ‘Hij eerst!’ Hij wees naar het kinderbedje.
Iulia keek niet-begrijpend om zich heen. Wat zei hij? Wie bedoelde hij? Verder was er niemand in de kamer.
Hij gebaarde met zijn armen alsof hij iets uit het bedje optilde. Hij pakte de stoel die bij het bedje stond, en ging erop zitten. Hij legde de zaklamp op de grond, zodat die tegen de muur scheen. Naakte bakstenen. Hij legde zijn handen op elkaar en maakte schommelende, wiegende bewegingen. Zijn blik was anders, niet meer kwaad, maar vertederd. Zijn ellebogen gingen zacht van links naar rechts. Zo ging het enkele minuten.
Hij boog zijn hoofd schuin naar voren alsof hij naar iets keek. De stilte was compleet, maar ineens begon hij zacht te neuriën.
‘Jij eerst, lieverd, jij eerst’, sprak hij tegen zijn armen en handen. Zijn gezicht werd zachter.
Iulia stond er verbijsterd naar te kijken en durfde niks te zeggen. De man zag iets wat er niet was. Hoe gestoord was dát?
Hij stopte met neuriën en met wiegen, stond op en kwam op haar af.
Iuila week achteruit, maar hij pakte haar vast aan haar bovenarm en trok haar op de stoel.
‘Nu jij.’
Iulia trok een niet-begrijpend gezicht en deinsde achteruit. Wat moest hij van haar?
‘Wat... Hoe bedoel je, nu ik?’ stamelde ze. Ze durfde hem haast niet aan te spreken. Haar stem haperde.
‘Doe je bloesje uit’, zei hij gebiedend.
Iulia’s blik schoot omhoog. Ze schudde van nee, stond op en wilde weglopen, maar hij greep haar vast en duwde haar terug op de stoel. Ze voelde dat tegenstribbelen niet lukte. Dat zou niet verstandig zijn. Hij was echt sterk, en het zou haar alleen maar energie kosten en haar zwakker maken.
‘Je hoorde mij? Je bloesje!’
Iulia opende haar mond en wilde hard gaan roepen, maar hij legde zijn hand over haar mond en drukte er stevig op. Iulia bewoog haar hoofd van links naar rechts en trok met beide handen en uit alle macht aan zijn hand. Tevergeefs. Ze voelde dat die groot en krachtig was. Zijn hand bedekte moeiteloos haar mond en heel haar onderkaak. Een stalen grip.
‘Je hoeft niet te gillen, niemand kan jou horen’, zei hij in haar oor.
Even schuurde zijn verweerde huid langs haar wang. ‘Of dan toch maar een héél klein beetje.’
Iulia klemde haar kaken op elkaar en beet op haar onderlip.
‘Doe mij alsjeblieft geen pijn, ik smeek je...’ Haar hele lichaam trilde. Ze wist nu wel zeker dat ze niet opgewassen was tegen hem.
‘Je bloesje’, bleef hij maar zeggen. ‘Je bloesje. Nu. Doe het nu.’
‘Alsjeblieft, doe mij geen pijn, wat wil je van me, waarom...’
Hij nam met beide handen de onderrand van Iulia’s bloesje vast en trok het over haar hoofd.
Toen deed hij iets vreemds. Hij vouwde het keurig dubbel en hing het over de rand van de stoel. Iulia stond perplex van de manier waarop hij dat deed. Zelf had ze nog nooit haar kledingstukken opgevouwen, maar ze steeds zomaar ergens neergelegd. Meestal op de vloer of gewoon op een hoopje op de matras.
Hij zag hoe zwaar en gezwollen haar borsten waren. Ze puilden over de randen van haar bh, die enkele maten te klein was en die ze enkele weken geleden samen met Jenica in de Wibra voor drie euro had gekocht. Ze hadden samen staan giechelen in de paskamer. Iulia met haar hoogzwangere buik en haar dikke borsten. Het was vooral Jenica die giechelde. Iulia minder, die vond haar dikke lichaam vreselijk.
Hij keek haar aan, haar ogen, haar bovenlichaam.
‘En nu de rest’, zei hij met grote ogen.
Iulia schudde het hoofd en legde haar handen over haar borsten.
Haar zo te zien staan, met half ontbloot bovenlijf, scheen hem niet op te winden of agressief te maken. Het was eerder andersom, het scheen hem te kalmeren. Hoewel zijn stem zachter werd, maakte het Iulia nog banger dan ze al was. Bang dat hij haar zou misbruiken, dat was wat door haar hoofd ging. Haar verdoven en dan misbruiken. Doen met haar wat hij maar wilde.
‘Nee, alsjeblieft, niet doen, niet doen...’
Ze voelde hoe al haar spieren zich opspanden. Haar lichaam wilde zich hermetisch afsluiten als een cocon. Verdedigen, ze moest zichzelf verdedigen. Ze keek wanhopig vanuit haar ooghoeken de kamer in, voor zover ze iets kon zien, op zoek naar iets waarmee ze hem kon afleiden, of nog liever iets waarmee ze hem kon slaan.
Hij zweeg maar kneep zijn ogen tot spleetjes.
‘Komaan, doorgaan.’
Langzaam deed ze eerst het ene biesje van haar bh naar beneden, en dan het andere.
Hij keek toe hoe kippenvel over haar borsten en schouders stond. Ze zat nu met naakt bovenlijf voor hem en schaamde zich. Ze was doodsbang.
Hij strekte een arm uit en streek met zijn wijsvinger langs haar linkerborst. Hij stopte bij de tepel, die hard werd. Hij nam hem vast tussen duim en wijsvinger en draaide ermee tot de melk aan zijn vingertoppen kleefde.
Iulia begon zacht te huilen en smeekte.
‘Nee, nee...’
‘Goed zo’, zei hij terwijl hij naar haar borsten bleef staren. Naar haar borsten en dan naar boven, naar haar ogen vol angst en vol tranen.
‘Heel goed.’ Zijn stem bleef rustig, maar klonk zo koud.
Hoe rustiger hij werd, hoe meer spanning er in de kamer hing.
‘Zo is het goed.’
Hij glimlachte luguber.
Hij raapte de zaklamp op en liep langzaam achterwaarts naar de deur. Hij richtte het licht op haar gezicht. Ze bracht haar handen voor haar ogen om ze af te schermen, maar tegelijk trachtte ze om zich heen te kijken. Iulia vroeg zich af wat er nu zou gebeuren. Hoewel ze slap was van schrik, trachtte ze hem nauwlettend in de gaten te houden.
Hij opende de deur en bleef in de deuropening staan.
‘Ik wil dat je hem te eten geeft,’ zei hij, ‘en stel me niet teleur.’
Daarop trok hij de deur dicht en sloot die af.
Iulia zat doodsbang op de stoel, met borsten die hard waren en pijn deden.
‘Waar ben ik? Waarom doe je dit?’ riep ze zo luid ze kon.
Zijn voetstappen stierven weg.
Ze stond op en liep naar de deur. Ze begon erop te slaan met haar vuisten en riep: ‘Laat me hier niet alleen! Ik zal doen wat je zegt! Laat me hieruit!’ Ze was buiten zichzelf van woede, haar gezicht bezweet en rood.
Toen begon ze te krijsen, net zo lang tot ze uitgeput ineenzakte en ze de warme urine langs de binnenkant van haar dijen voelde stromen. Ze plaste zich helemaal onder, maar het luchtte op.
Het was stil. Ze hoorde niks meer. Ze trok de bandjes van haar bh op en trok haar bloesje aan. Ze veegde haar tranen ermee af en dacht na. Ze had hem nu beter kunnen zien. Hij had gespierde schouders en hij droeg zware schoenen met dikke zolen. Hij moest ergens achter in de veertig zijn, dacht ze. Heel kort haar dat midden op zijn voorhoofd op een puntje uitliep, zware wenkbrauwen en een opvallende, brede neus.
Zijn ogen waren vreemd. Alsof ze niet echt waren, maar van metaal. Ogen van metaal in een stalen gezicht. Stalen handen.
Ze ging op de matras zitten met haar rug tegen de muur geleund. Ze legde haar hoofd achterover tegen de stenen muur. Ze klemde haar kaken opeen en beet opkomende tranen weg. Ze dwong zichzelf om kalm te blijven en na te denken wat ze kon doen. Ze had geprobeerd om oplettend naar hem te kijken.
Ja, er was iets speciaals aan hem. Zijn kleren waren zwart, dat wist ze zeker, maar zijn haren en zijn wenkbrauwen. Die waren ongewoon. Ze waren spierwit.
Stel me niet teleur.
***
Uit het dagboek van Iulia
Košice, Slowakije, zaterdag 4 mei 2002
‘Vanmorgen om zeven uur zijn we eindelijk vertrokken met de overvolle bus van Eurolines. We mochten maar twee sporttassen meenemen met wat kleren, bloem en suiker. Mama huilde. Het was de eerste keer dat ik haar zag huilen van blijdschap. Ik heb haar veel zien huilen, maar meestal verstopte ze zich dan snel. Vanmorgen lachte en huilde ze eigenlijk tegelijk. Ik denk dat ze niet zo gelukkig is.
Het was altijd moeilijk thuis, altijd problemen. Papa had geen werk en ik ging niet graag naar school omdat ik er gepest werd. Mama zegt dat het komt doordat we een donkere huidskleur hebben en de andere Slowaken liefst niets met ons te maken willen hebben. Dat vind ik heel spijtig, want in het begin ging ik graag naar school om dingen te leren, taal, rekenen, turnen.
We woonden in een appartement samen met nog drie andere gezinnen. Het was er altijd heel druk, er was altijd lawaai. Ik kon er nooit eens alleen zijn, om dingen op te schrijven of zo, zoals nu.
Het regende er naar binnen, ’s nachts drupte het op mijn bed en werd ik wakker.
Mijn jongere broer Miko en de tweeling Danika en Jana zijn vaak ziek en mama kon ze niet goed verzorgen. Er was geen geld om medicatie of eten te kopen; de ijskast was meestal leeg en soms aten we maar om de drie dagen.
Soms mochten we een tijdje gaan logeren bij oma en opa, maar daar was het te klein en begon iedereen ruzie te maken of konden we niet slapen omdat de tweeling bleef huilen. Ik viel soms in slaap met mijn handen over mijn oren en dan nog hoorde ik ze. Mama nam ze dan bij haar in bed, maar ’s morgens lag zij zelf meestal gewoon op de vloer. Als ze te veel huilden, werd papa boos en ging hij hard schreeuwen.
Ik ben erg benieuwd waar we nu terecht zullen komen en of papa werk zal krijgen.
We gaan naar oom Jurek, de broer van papa in Gent, hij woont met zijn gezin in een huis, samen met nog twee andere gezinnen. Mama zegt dat de ruimte die ze hebben ook erg klein is, maar het is er droog en we zullen meer te eten hebben. Oef. Hopelijk kan ik er naar school gaan, dat is wat ik het liefst wil. Ik vraag mij af hoe ze in Gent zullen spreken en of ik er iets van versta.
In Košice kregen we af en toe kleren van school. Ik had geen boekentas en soms moest ik zonder eten naar school, waar ik van iemand die vriendelijk voor mij was een stukje boterham kreeg. Maar niet altijd. Mama zegt dat als ik nog wat ouder ben, ze mij zal brood leren bakken, maar ik vind dat ik groot genoeg ben, en ik denk dat ik het nu al kan. Ik heb altijd goed gekeken naar hoe oma en mama het deden, hoe het moet, ik weet dat ik het zal kunnen. Oma is daarginds gebleven, ze is al oud en ze wilde in Košice blijven omdat ze zegt dat ze binnenkort zal doodgaan. Ze zegt dat ze het voelt, en ze wil daar doodgaan, in Košice, niet in een vreemd land. We hebben vanmorgen veel gehuild toen we afscheid namen. Ik weet niet of ik haar ooit nog zal zien. Mama zegt dat ze bang is dat oma sterft van verdriet omdat ze zo alleen zal zijn.
De laatste weken moet papa veel hoesten, mama zegt dat hij te veel rookt. Ze zegt dat het ook niet goed is voor ons dat hij in ons huis rookt. Nu moet ik ook hoesten, en de tweeling ook, en ze zijn nog maar vijf jaar. Papa zegt dat hij niet meer kan stoppen en dat hij sigaretten nodig heeft. Ik weet niet precies waarom, maar alle mannen roken hier, en ook de jongens. Ik vind dat het stinkt.
Nu stop ik met schrijven, want we zitten op de bus en de putten in de weg doen de bus schokken. Mijn balpen (ik heb die ergens gevonden) is al twee keer uit mijn hand gevallen en ik ben op mijn buik gaan liggen om hem op te rapen. Hij lag onder de stoel van de mensen voor mij. Ik moest hem vinden, want ik heb er maar één.
Mama zegt dat ik moet proberen om wat te slapen, want het is bijna 1600 kilometer ver en twee dagen rijden. We moeten allemaal in de bus slapen. Ik vraag mij af hoe België zal zijn. Papa zegt dat er in de straat waar wij gaan wonen, ook Roma zijn. Oom Jurek en tante Agneeszka zeggen dat iedereen elkaar helpt. Ik ben benieuwd om mijn neefjes Anton en Damek en mijn nichtje Kisha terug te zien. Ik ga nu stoppen en wil mijn balpen aan mijn boekje vastmaken, maar het lipje is afgebroken, waarschijnlijk door het vallen. Ik stop het boekje met de balpen onderaan in de sporttas en leg mijn hoofd erop. Mama pakt haar trui en legt die onder mijn hoofd. Dat is wat zachter, zegt ze. Ze glimlacht naar mij. Dan is ze mooi. De tweeling ligt op enkele jassen in het gangpad van de bus. Ze zijn in slaap gevallen. Gelukkig. Ze zullen wel schrikken als ze aankomen in Gent. Hopelijk beginnen ze dan niet te huilen.’
***
‘Ik kan ze niet meer zien’. Een foto erbij van een Romagezin met dertien kinderen tegen een achtergrond van puin en golfplaten. Verder een paar letters en cijfers: ‘OVGR: 92.055’.
De locatie vanwaar het bericht op het mobieltje van Jenica werd verstuurd, was getraceerd met behulp van het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie, het BIPT. Het was verzonden met de gsm van Iulia, op zondagochtend vanaf de Graslei.
Het rechercheteam onder leiding van Maud Gelderman startte het onderzoek. Ze zou met haar speurders Max Dobbelaere en Gijs De Baets nauw samenwerken met de politiediensten onder leiding van de Gentse hoofdcommissaris.
De verdwijning van Iulia werd geseind als onrustwekkend. Zowel Maud als de politiediensten gingen ervan uit dat Iulia werd meegenomen door iemand die het vanwege haar afkomst op haar had gemunt en die er een probleem mee had dat Roma zoveel kinderen hadden. Betrof het hier een wraakneming? Maar wat betekende ‘OVGR’ en waarop duidde het getal, ‘92.055’? Waarom werd het bericht vanaf de Graslei verstuurd? En wie waren de mensen op de foto?
De initialen ‘OVGR’ konden van iemands naam zijn, van een organisatie, een actiegroep, maar ook van een heleboel andere dingen. Het getal, ze hadden geen idee waar dat naar verwees. Het kon een aftellen zijn, een tijdsaanduiding, maar evengoed een aantal personen, een hoeveelheid van iets, een verkapte datum.
Maud had haar mannen de opdracht gegeven om na te gaan wie er op de foto stond. Ze moesten gaan praten met de ouders van het meisje en met de andere bewoners van het huis, met de buren, met haar vriendinnen. Ze zouden ook een bezoek brengen aan de school in de Elfjulistraat waar Iulia een opleiding tot kapster volgde.
Iulia’s kamer werd doorzocht in de hoop wat aanwijzingen te vinden. Maar doordat er alleen maar een matras lag, beladen met een hoop kleren, waren de speurders snel klaar. Ze vonden alleen maar meisjeskleren, enkele babyspulletjes en wat vervuilde doeken waarop melk- en speekselsporen zaten. Ze namen zowel van Iulia als van de baby enkele kledingstukken mee voor de speurhonden.
In een hoek van Iulia’s kamer stond een immense voorraad wc-papier. Alena zei dat ze geen geld hadden voor dure luiers en dat ze een laagje wc-papier in Sorins broekje stopten. Dat deden Romameisjes en -vrouwen ook wanneer ze ongesteld waren. Maandverband was te duur. Alena vertelde de speurders dat ze het gewend waren van in Košice, iedereen deed het daar zo. Luiers en maandverband bleven luxeproducten, ook hier in Gent. Het papier stond simpelweg in Iulia’s kamer omdat er nergens anders plaats was. Het meisje maakte er geen punt van. Elke ruimte in het huis moest maximaal benut worden. Ze had het nooit anders gekend.
Verder geen gsm, geen briefje, geen schoolboeken, alleen wat make-up. Jenica had de recherche gezegd dat Iulia altijd make-up meenam als ze wegging, maar ze had wel meerdere tubes mascara, eyeliner en lippenstift. Ze ging nooit zonder make-up naar buiten. Er stonden ook haarproducten in een andere hoek van de kamer, wat niet verwonderlijk was, aangezien ze voor kapster studeerde. Alle Romavrouwen en -meisjes besteedden veel zorg aan hun haren. Die moesten vooral zacht zijn en glanzen, en meestal werden er gekleurde versieringen in gedaan om ze extra te laten opvallen.
De directrice van de kappersschool wist te zeggen dat Iulia meer spijbelde dan dat ze aanwezig was, en sinds de geboorte van Sorin was ze er helemaal weggebleven. Jenica wist dat Iulia dat heel jammer vond. Ze deed de opleiding graag en baby Sorin was erg ongelegen in haar leven gekomen, en vooral ongewenst.
‘We zien het hier vaker,’ had het schoolhoofd gezegd, ‘de Romameisjes komen gedurende een korte periode, dan zie je ze niet meer, komen enkele weken later terug voor enkele dagen en blijven dan weer weg. Moe, hoofdpijn, geen discipline, of verhuisd met hun familie naar alweer een ander kraakpand.’ Niemand van de leerkrachten op school wist dat Iulia zwanger was.
Er werd navraag gedaan naar andere vriendinnen van Iulia, maar buiten Jenica en Mischa was er niemand met wie ze haar hartsgeheimen deelde. Jenica vertelde aan de recherche dat alleen maar zij en Mischa op de hoogte waren van Iulia’s zwangerschap. Ze zeiden ook dat Iulia vertelde dat ze zich niet zo’n moedertype voelde, en zich afvroeg of ze wel een goede moeder zou kunnen zijn. Ze zou het kind wel verzorgen, had ze gezegd, maar ze keek er niet naar uit. Het zou haar vrijheid belemmeren. De kleine stond haar in de weg. Dat had ze meermaals laten vallen. In de weg waarvoor? Op de vraag wie de vader van het kind was, kwam geen antwoord, ook na aandringen bij Jenica en Mischa. Als zij Iulia’s hartsvriendinnen waren, dan moesten zij hier zeker van op de hoogte zijn.
‘Ja, we waren samen op Polé Polé, Iulia, Jenica en ik’, had Mischa tegen Max gezegd. Ze draaide tijdens het gesprek een haarlok rond haar wijsvinger en rolde met haar donkere ogen, die rood waren van het huilen. Ze had Iulia niet meer gezien nadat ze gezegd had dat ze naar het toilet moest, en ze had Iulia ook niet zien praten met iemand die ze niet kende.
Max had de meisjes op hun gemak gesteld en gezegd dat ze meerdere vragen voor hen hadden. Zo hadden ze navraag gedaan of een van de meisjes een computer had. Daar hadden ze volmondig nee op geantwoord en ook dat ze maar wat graag op Facebook wilden gaan. Alle Gentse meisjes zaten erop, behalve zij. Héél Gent, behalve zij.
Op de vraag of Iulia soms op Facebook ging bij iemand anders die ze kende, hadden ze nee geschud. ‘Ze was altijd bij ons, of beter gezegd, wij waren altijd samen’, luidde het.
De kans dat ze iemand had ontmoet of met iemand had afgesproken die ze online had leren kennen, was klein. Maar de recherche hield er rekening mee dat de kans bestond. Misschien kende ze toch nog iemand anders met wie ze chatte of die ze ontmoette zonder dat haar vriendinnen het wisten. De speurders hadden het bij voorgaande cases al vaker meegemaakt. Hartsvriendinnen vertelden elkaar wel vaker toch niet alles? Iedereen droeg een geheim in zich. Een hartsvriendin wist daar soms niets van. Niet alles hoefde gedeeld te worden.
Op de vraag aan de meisjes of Iulia soms gepest werd op school of in de buurt, kregen de speurders een ontkennend antwoord. De laatste tijd had de politie de handen vol met het opsporen van jeugdbendes die van cyberpesten een sport hadden gemaakt. Ze plukten foto’s van de profielpagina’s van meisjes en postten die op andere pagina’s van hoeren, vergezeld van schunnige taal, zoals ‘geil wijf’ of ‘hete muis’. Maar op het eerste gezicht en volgens de eerste vaststellingen leek internet niet aan de basis te liggen van de verdwijning. Niets verwees ernaar. Nog niet.
De verklaringen van Jenica en Mischa kwamen overeen. Ze waren apart ondervraagd, er waren geen tegenstrijdigheden in hun verhalen en beide meisjes waren erg aangeslagen. Maud had Max en Gijs gevraagd om het even te laten rusten, de meisjes op adem te laten komen, en het later nog eens te proberen. Maud had ook het vermoeden dat de vader van Iulia’s baby niet al te ver uit de buurt kon zijn.
‘Het voelt alsof er een deel van mijn lichaam is weggerukt’, zei Jenica. ‘We waren altijd samen. Ik word er gek van niet te weten waar ze is.’
In alle ziekenhuizen werd navraag gedaan of er niet een jong meisje was opgenomen dat voldeed aan het signalement van Iulia. Dat had niks opgeleverd, er was geen Romameisje van negentien op de spoed binnengekomen, geen aanrijdingen of zelfdoding.
In het Universitair Ziekenhuis was er zondagmorgen om 2.53 uur wel een jongen binnengebracht, een twintiger. Hij werd door de ambulance van de straatstenen onder de Sint-Michielsbrug gehaald met 1,8 promille in zijn bloed. Binge drinking.
Het gebeurde vaak tijdens de Feesten dat er dronkaards ergens neervielen of straalbezopen op een bank werden aangetroffen. Het duurde een hele tijd voor hij in staat was om te antwoorden op de vragen. Hij wist het allemaal niet zo goed meer. Hij had met zijn maten tijdens Polé Polé verscheidene soorten sterkedrank vermengd. Ze hadden het mengsel in plastic tweeliterflessen gegoten en ze binnen een korte tijd leeggedronken. Zo snel mogelijk eigenlijk.
Nadat hij weer bij zijn positieven was, had Max gevraagd wie er nog meer bij hem waren en waar hij de vodka, tequila en whisky had gehaald. Wie er allemaal bij waren, kon de jongen niet zeggen, alleen dat het een hele bende was. Waar de drank vandaan kwam, wist hij ook niet meer. Toen hem gevraagd werd of ze de flessen sterkedrank hadden gestolen, antwoordde hij ontkennend. ‘Ik steel nooit’, had hij schertsend gezegd. ‘Dat doen anderen voor mij.’ Een lachje erachteraan.
Toen hem een foto van Iulia werd getoond, kon hij niet zeggen of zij bij het groepje was. Hij herinnerde zich dat de meesten van de groep jongens waren, maar er deden ook enkele meisjes mee. Donkere meisjes met zwart blinkend haar, ja, die waren er altijd bij. Hij wilde alleen maar zulke.
Hij lachte. ‘Ze stoan altijd kleer veur te toezen. En ze trekken allemaal zuu op malkoar, en dikke loeze, talongs en ze luupen mee guul eulder fuure bluut!’ was zijn reactie. ‘Moar ’t zijn Fieste veur iets, hein! En die meiskes, veur drank keunde z’ alles loaten doen. Alles.’
Zijn reactie op een foto van Jenica en Mischa was hetzelfde. Eerst knikte hij nadrukkelijk: ‘Ja, ze waren erbij, of wacht.’ Dan legde hij zijn wijsvinger peinzend tegen zijn onderlip, ‘misschien, misschien nie. Ik kan het nie zeggen, maan uufd doe ziere, en ’k moe dreingend goan piesse, menier de polies.’
Max had een voorwerp in een van de broekzakken gevonden dat hem vreemd leek voor een jongen: een flesje witte nagellak. Ook daar had hij geen verklaring voor, hij had er met verbazing naar gekeken en beweerde het flesje nooit eerder te hebben gezien.
Toen Max hem de vraag stelde of hij toch wel zijn eigen broek aanhad, zei de jongen: ‘Bwa, ’k peize kik da toch.’
Max besloot er verder geen kostbare tijd in te steken, maar bleef met een rottig gevoel rondlopen. Wat was er echt gebeurd? Wist de jongen toch meer? Had hij iets gezien, maar wist hij niet meer wat? Of wie?
Hij had zijn kaartje aan de jongen gegeven met het nadrukkelijke verzoek te bellen zodra die zijn gedachten weer op orde had en zich iets herinnerde. De jongen had het kaartje in zijn hand en fronste zijn wenkbrauwen. Toen draaide hij het om.
‘Haa, sava joengene, neu keunk ’t leze, “Dobbeleire”, ’k hoa ’t onderstebove vaste.’
***
Door het gejoel en het uitbundige gelach van feestvierders wist Iulia nu zeker dat het centrum vlakbij moest zijn. Ze meende het metaalachtige geluid van de tram te horen. Ze had geen idee hoe laat het was. Ze probeerde keer op keer de folie weg te krabben, maar die zat echt heel vast. Al haar nagels waren gebroken en haar vingers bloedden.
Nu hoorde ze een ander geluid en ze trachtte het te lokaliseren. Het leek uit het gebouw zelf te komen, van onder haar. Het klonk dof en in pauzes, momenten van geluid afgewisseld met stiltes. Ze dacht dat het stoelen waren die verschoven werden, en af en toe hoorde ze een luide klap, een deur die dichtsloeg of dingen die werden opgestapeld. Zat ze in een pakhuis?
Ze ging op haar rug op de matras liggen en sloot haar ogen om zich te concentreren op alles wat ze hoorde. Wat kwam van buiten en wat kwam van onder haar? Boven haar leek er niemand te wonen, ze hoorde niks. Van wie waren de stemmen die ze in de verte meende te horen? De stemmen verzwakten af en toe naar een zacht rumoer en een poos daarna werd er weer uitbundig geroepen en gezongen. Of gelald, wat dronken mensen deden.
Opeens klonken er voetstappen op een trap. Ze waren niet hard, maar ze herkende ze. Hij was het.
Het slot van de deur werd opengedraaid en hij stond in de kamer met een dienblad. Hij droeg opnieuw een zwarte jeans en een zwart T-shirt.
Iulia stond op en liep naar de deur omdat ze wilde weten hoe de gang eruitzag en wat voor gebouw het was. Maar hij sloot de deur direct achter zich door er met zijn voet tegen te duwen. Ze deed een paar stappen achteruit.
Hij kwam op haar toelopen en zette het dienblad op de matras. Er stond een glas water op en een bord met gnocchi met schapenkaas en stukjes gerookt spek. Ze was verrast en keek hem aan. Het was een typisch Slowaaks gerecht en het water liep haar in de mond.
‘Bryndza?’ vroeg ze.
‘Opeten’, beval hij. Verder zei hij niks.
Ze ging op de matras zitten met haar rug tegen de muur en het dienblad op haar schoot, en begon te eten. Ze at niet, ze schranste. Ze had het haar vader en haar andere familieleden, meestal de mannen, vaker zien doen, altijd wanneer ze aten eigenlijk. Ze walgde van mannen die schransten en af en toe eten uit hun mond op hun bord lieten vallen.
Opeens stopte ze met kauwen en keek naar het eten op haar bord. Ze vroeg zich af hoe hij kon weten dat dit haar lievelingsmaaltijd was, en waarom hij haar te eten gaf. Of het deel uitmaakte van zijn plan. Hij was uiteindelijk niet goed snik.
Hij bleef een tijd neutraal naar haar staan kijken, dan draaide hij zich naar het kinderbedje en boog zich erover. Hij streek met een hand over de lakentjes en gaf zachte klopjes op het kussentje. Dan pakte hij het beertje met ‘Love’ op zijn buik en streelde het.
‘Heeft hij voldoende gedronken?’ vroeg hij bezorgd.
Hij draaide aan de knop van de muziekdoos en keek als een klein kind naar de bewegende figuurtjes tot de muziek ophield en de figuurtjes nog zacht heen en weer gingen.
‘Ja,’ zei Iulia, ‘hij was erg flink, nu is hij moe.’
Ze was bang dat het weinig overtuigend klonk, maar hij leek tevreden met het antwoord. Hij bleef naar de figuurtjes van de mobile staren tot ze helemaal stil hingen. Dan keek hij haar aan.
‘Je weet wat je te doen staat. Nooit, hoor je, nooit mag je mij teleurstellen.’
Iulia schudde zacht het hoofd. ‘Nee, maar ik begrijp niet...’
Hij ging vlak bij haar staan en zei met akelige stem: ‘Dacht je dat ik jou vergeten was? Dacht je nu écht dat ik jou niet meer kende? Weet je, je bent niet zo veel veranderd.’
Iulia keek hem ongelovig en geschokt aan. Ze kon geen woord uitbrengen. Hij kende haar! En zij, moest zij hem ergens van kennen?
Hij pakte een stukje gerookt spek van het bord en kauwde erop.
Iulia keek hem vragend aan. Wat bedoelde hij? Was het lekkere gerecht een list? Wilde hij haar chanteren? Iets van haar bemachtigen omdat hij haar lekker eten had gebracht? Hoe kon ze met zekerheid weten dat er niks in het eten was gemengd? Maar dan zou hij toch zelf niet een stukje spek nemen?
Hij bukte, nam de vork uit haar hand en pakte het dienblad met het bord.
Hij zette het naast haar op de matras en ze hoopte uit de grond van haar hart dat hij het niet zou meenemen, want haar honger was immens.
‘Nee, niet wegnemen, ik smeek je, ik heb zo’n honger.’
‘Luister, opeten, en dan...’
Hij ging met zijn beide handen naar de onderrand van haar bloesje en begon het naar boven te rollen. Zijn vingertoppen kropen onder de rand van haar bh en beroerden haar tepels. Hij kneep erin tot er enkele druppels melk aan zijn vingers kleefden. Zijn mond hing ergens tussen een lach en een grijns.
‘Opeten, en dan hij.’ Hij keek naar het kinderbedje. ‘Dan hém, dan hém.’
Iulia begreep wat hij bedoelde. Ze moest meedoen, ze moest meespelen, hem volgen in zijn gedachten. Zolang hij haar niets aandeed, moest ze volhouden en vooral de tijd nemen om iets te bedenken. Een plan om weg te komen.
‘Ja, natuurlijk. Ik zal het doen.’
Iulia keek naar het bord met het eten en stak haar handen ernaar uit. Hij keek haar aan met een blik die tegelijk iets duivels en iets dankbaars had.
Hij gleed met zijn handen langs haar buik naar beneden en legde de rand van haar bloesje weer keurig over haar jeans. Hij streek er nog eens over.
Iulia was bang dat hij haar broek zou openmaken of zou vragen dat ze die voor hem openmaakte. Bang dat hij seks zou willen, zou eisen, bang dat hij haar pijn zou doen, haar verkrachten of nog erger.
Hij nam het dienblad met het bord en zette het weer op haar dijen. Hij stopte de vork in haar hand, ging de kamer uit en ging stampend de trap af. Ze had de sleutel in het slot gehoord en at gretig verder. Alles was al koud geworden, maar het smaakte haar nog steeds. Ze moest eten, sterk blijven.
Toen ze alles ophad en het glas met water had leeggedronken, zette ze het dienblad naast de matras op de vloer. Ze merkte dat er iets op het dienblad stond. Het waren rode letters, of het kon ook een tekening zijn. Ze stond op en ging bij het raam staan bij de streepjes licht en hield het dienblad ertegen. Wat erop stond was niet zo duidelijk, want de verf was er grotendeels af gesleten. Het was een soort logo, ovaal, met een rode rand.
Ze kneep haar ogen tot spleetjes en las: ‘Amadeus.’
Er stond nog iets onder, in hetzelfde rood, maar dat was onleesbaar. De naam tolde door haar hoofd, Amadeus. Er was ook nog iets anders wat haar opviel.
Ze hield het bord vlak onder haar neus en snoof eraan. Toen liep ze naar de deur en ging plat op haar buik liggen, met haar neus bij de smalle spleet onderaan.
De geur die in haar neus kringelde, kwam niet enkel van het bord, maar ook uit de gang.
Ze rook vuur en een doordringende geur. De geur van gebraden vlees.
Dacht je dat ik jou vergeten was? Dacht je nu écht dat ik jou niet meer kende? Weet je, je bent niet zo veel veranderd.
***
Uit het dagboek van Iulia
Kastanjestraat, Gent, dinsdag 7 mei 2002
‘We zijn nu al drie dagen in Gent. We wonen bij Jurek, de broer van papa, met zijn vrouw, tante Agneeszka en hun drie kinderen: Anton, Damek en Kisha. Ik slaap samen met hen en mijn broer in een klein kamertje. Mama had het gezegd dat er niet veel plaats zou zijn, maar het zou er niet meer binnenregenen. De tweeling slaapt bij mama en papa. Ik weet niet of ik het al eerder schreef, maar waar we vroeger woonden, in Košice, hebben ze het appartementsgebouw afgebroken. Niet alleen ons woonblok, ik denk wel meer dan tien. Mama zegt dat er wel zevenduizend mensen uit hun woning zijn gezet. Zo veel... ik kan het bijna niet geloven. Dat is toch een zeven met drie nullen erachter, denk ik.
Waar wij woonden was er vaak geen water en leefden we tussen afval. Hier is het echt veel, veel beter. Mijn oom Jurek met zijn gezin woont hier nu al twee jaar. Mama zegt dat hij soms werkt, maar ook soms niet. Tante Agneeszka zorgt voor de kinderen en gaat af en toe poetsen in een café in het centrum van Gent, ik weet de naam niet. Ze zegt dat ze graag ergens anders wil werken, want nu krijgt ze soms geen geld, of te weinig. Toch is ze doodmoe van het poetsen, en dan geen geld krijgen, ja, dat is wel erg. Eigenlijk vind ik dat het niet zou mogen. Misschien moet ze het eens zeggen tegen de politie. Die moeten dat toch in orde kunnen maken?
Ik weet al de naam van onze straat, het is de Kastanjestraat. Ik vind het wel een grappige naam en niet zo’n moeilijke. Tante Agneeszka zegt dat er in de buurt nog meer van die namen zijn, zo is er de Ooievaarsstraat, de Boerderijstraat, de Tulpstraat. Misschien ga ik morgen eens een wandeling maken, als ik mag van mama. Misschien kunnen we samen gaan. We kunnen niet altijd binnen blijven. Ik vraag me af waar de school is en wanneer ik erheen mag. Mama en papa hebben er nog niks over gezegd. Anton en Damek gaan soms naar school. Maar ze zeggen dat als ze thuis zijn, er geen plaats is om hun huiswerk te maken. Alles ligt hier zo vol. En nu wij hier zijn, met ons gezin, ligt het nog voller. Misschien is het mijn schuld dat ze geen plaats hebben.
De andere kinderen op school zijn niet zo vriendelijk met hen. Daarom gaan ze liever voetballen hier op het pleintje of basketballen op het Fonteineplein. Ik ben er gisteren eens gaan kijken met hen. Er staan enkele kleine fonteintjes. Daarom kan ik de naam onthouden, dus die straatnamen vallen wel mee.
Nog iets over de keuken. Die is nog kleiner dan de kamer waar ik slaap. We moeten om de beurt eten, want we kunnen niet met zovelen rond de tafel. Eerst eet oom Jurek met papa en de jongens en daarna eten tante Agneeszka, Kisha, mama, de tweeling en ik. Eerst de mannen en dan de vrouwen dus. Er is ook nog een ander gezin met vele kinderen. Soms eten zij eerst, soms wij. Het is me nogal wat. Pff... Veel te druk voor mij.
De tweeling hoest al wat minder, maar papa rookt nog steeds veel sigaretten. Vaak hoor ik mama en papa ruziemaken omdat mama het geld nodig heeft om eten te kopen. Sigaretten zijn slecht voor je longen, zegt ze, en ze kosten veel geld. Mama zegt dat hij het geld allemaal oprookt. Daarna schreeuwen ze tegen elkaar en maak ik dat ik wegkom.
Ik versta de mensen hier niet. Anton en Damek praten al wat Nederlands. Oom Jurek en tante Agneeszka ook. Ze moeten het leren, zeggen ze, anders krijgen ze geen werk. Thuis spreken we allemaal altijd Romanes. Hier in de buurt zijn er veel grote mensen die geen enkel woord Nederlands praten. Ze zeggen dat het niet nodig is om Nederlands te leren, omdat er wel altijd iemand is die vertaalt. Zo iemand heeft een speciale naam, maar die ben ik nu vergeten. Ik zal het eens opzoeken en dan volgende keer opschrijven.