27

 

 

 

 

Ze zeiden dat hij een ontzettend aardige jongen was. Maar daar merkte ik niet veel van. Oguchi Onyewu zag eruit als een boks-zwaargewicht. Hij was wel twee meter lang en woog bijna honderd kilo. Hij stond niet in de basis, maar hij was eerder gekozen tot beste buitenlandse speler van de Belgische competitie en beste Amerikaanse voetballer van het jaar. Maar mij pikte hij niet. Hij ging tegen me in.

‘Ik ben niet zoals andere backs,’ zei hij.

‘Mooi, goed!’

‘Ik laat me niet beïnvloeden door je geklets. Door dat voortdurende gebabbel van je.’

‘Waar heb je het over, man?’

‘Nou, ik heb je wel gezien tijdens de wedstrijden, je bent alleen maar met psychologische trucs bezig,’ ging hij door. Dat irriteerde me.

Niet alleen omdat ik moe was van alle backs die willen provoceren. Ik ben ook geen prater. Ik praat op het veld op een andere manier. Ik heb in de loop der jaren zo veel shit gehoord, smerige zigeunerdingen over mijn moeder, dat soort dingen. Het ergste is: ‘Tot ziens na de wedstrijd!’ Wat is dat verdomme? Spreken we af op de parkeerplaats of zo? Het is gewoon kinderachtig. Ik weet nog van Giorgio Chiellini, een centrale verdediger van Juventus. We hadden nog samen gespeeld en later, toen ik bij Inter was, kwamen we elkaar op het veld tegen en zei hij de hele tijd tegen me: ‘Kom op dan! Je bent niet meer zo goed als vroeger, hè?’ Hij probeerde te provoceren en toen tackelde hij me van achteren. Dat is vette shit, dat snap je wel. Je ziet zo’n vent niet komen. Ik ging neer en het deed zeer. Het deed heel zeer. Maar ik zei niks. Dat doe ik in zulke omstandigheden niet. Ik denk: ik zet het hem in het volgende duel wel betaald. Dan geef ik die gast zo’n dreun dat hij een hele tijd niet meer opstaat. Dus nee, nee, ik klets niet. Ik tackel. Ik kleun er in een duel verschrikkelijk in. Maar die keer deed zich geen gelegenheid voor. Dus na het eindsignaal ging ik naar hem toe, pakte zijn hoofd beet en trok hem mee als een ongehoorzame hond. Toen werd Chiellini bang. Dat zag ik aan hem.

‘Je wilde toch vechten? Waarom doe je het nou dan in je broek?’ snauwde ik, en ik liep op m’n gemak naar de kleedkamer.

Ik reageer niet met woorden maar met mijn lichaam, en dat zei ik ook tegen Oguchi Onyewu. Maar hij ging gewoon door, dag in dag uit: ‘Jij en je verdomde geklets,’ zei hij. Op een keer riep ik: ‘Dat was geen vrije trap’, en toen hield hij zijn vinger op zijn mond, zo van: ‘Zie je wel, je kletst alleen maar uit je nek.’ Ik dacht: nou is het genoeg, nou moet het afgelopen zijn.

‘Pas op jij,’ zei ik.

Hij maakte weer zo’n gebaar en toen werd ik kwaad. Maar ik zei niks, geen woord. Die klootzak zal weten hoe ik in zulke situaties praat, dus toen ik de bal de volgende keer kreeg, rende ik op hem af en tackelde hem met de voeten vooruit. Dat is de ergste tackle die er is: met je noppen vooruit op iemand afvliegen. Maar hij zag me komen. Hij gooide zich opzij en we stortten allebei ter aarde. Eerst dacht ik: shit, mis. Ik pak hem de volgende keer wel. Maar toen ik opstond en wegliep, kreeg ik een klap op mijn schouder. Dat was geen goed idee, Oguchi Onyewu.

Ik gaf hem een kopstoot en toen gingen we op de vuist, en dan heb ik het niet over een beetje geharrewar. We wilden elkaar kapotslaan. Het ging hard tegen hard. We wogen allebei meer dan negentig kilo, we draaiden om elkaar heen en gaven elkaar knietjes en klappen. De hele ploeg rende naar ons toe en probeerde ons uit elkaar te halen. Dat viel nog helemaal niet mee. We waren gek van woede en ja, natuurlijk, ik geef toe, je hebt adrenaline nodig op het veld, je moet strijden. Maar dat ging te ver. Het was een gevecht op leven en dood. Toch gebeurde er naderhand iets belachelijks.

Oguchi Onyewu zonk op zijn knieën op het veld, maakte een kruisteken en begon met tranen in zijn ogen tot God te bidden. Ik dacht: wat is dat nou? Ik ging nog verder door het lint. Ik vond het provocerend. Op dat moment kwam Allegri, de trainer, naar me toe. ‘Rustig, Ibra.’ Hij kon er niks tegen doen. Ik tilde hem gewoon op en rende weer op Oguchi af. Maar toen werd ik tegengehouden door mijn ploeggenoten, en dat was maar goed ook, want het had slecht kunnen aflopen. Naderhand riep Allegri ons allebei bij zich. We gaven elkaar een hand en maakten excuus. Maar Oguchi was zo koud als een vis, en dat was mij best. Als hij koud is, ben ik ook koud, geen punt. Daarna ging ik naar huis. Ik belde Galliani, de baas. En je moet weten: ik hou er niet van om de schuld af te schuiven. Dat is niet mannelijk. Dat is shit, zeker in een ploeg waarin je de rol van leider op je hebt genomen.

‘Zeg,’ zei ik tegen Galliani, ‘er is iets vervelends gebeurd op de training. Het was mijn fout en ik neem de verantwoordelijkheid op me. Ik wil mijn excuses aanbieden. Straf me maar hoe je maar wilt.’

‘Ibra,’ zei hij, ‘dit is Milan. Zo doen we het hier niet. Je hebt je excuses aangeboden. Dan kijken we niet meer terug.’

Maar het was nog niet afgelopen. Bij Milan zijn ze meesters in het sussen van zaken. Maar er hadden supporters langs de lijn gestaan en de zaak kwam in de pers. Niemand kende de achtergrond, maar de ruzie werd bekend. Er waren tien mensen nodig geweest om ons uit elkaar te halen, heette het, en er zou onrust in de ploeg zijn en Ibra was een bad boy, en al die gebruikelijke flauwekul. Dat kon me geen zak schelen. Schrijf maar wat je wilt! Maar verdomme, ik had pijn in mijn borst en we lieten het onderzoeken. Ik had bij het gevecht een rib gebroken en aan gebroken ribben kun je niks doen. De artsen zwachtelden me alleen maar.

Dat was nou niet direct het beste wat er kon gebeuren. De voorbereiding op de derby tegen Inter begon net. Pato en Inzaghi waren geblesseerd en de kranten schreven pagina’s vol natuurlijk, niet in de laatste plaats over het duel tussen Materazzi en mij. Dat zou bijzonder scherp worden, heette het. Niet alleen omdat Materazzi een harde was en we al eerder met elkaar hadden gevochten én samen hadden gespeeld. Materazzi had me bespot om die kus op het logo van Barça in Camp Nou. Het was een optelsom. Het meeste was bullshit, maar één ding stond vast: Materazzi zou me hard aanpakken, want dat was zijn werk. Het was belangrijk voor de ploeg om mij tegen te houden. In zulke omstandigheden is er maar één reactie mogelijk. Je moet net zo hard terugslaan. Anders ben je het initiatief kwijt en loop je de kans geblesseerd te raken.

Geen supporters zijn erger dan de Ultras van Inter. Dat zijn jongens die niet makkelijk vergeven, geloof me, en voor hen was ik vijand nummer één. Niemand was onze ruzie in de wedstrijd tegen Lazio vergeten. Ik wist natuurlijk dat er boegeroep en psychologische oorlogvoering zou zijn. Maar jezus, dat hoort erbij.

Ik was ook niet de eerste speler van Inter die naar Milan was gegaan. Ik was in goed gezelschap. Ronaldo kwam in 2007 naar Milan en toen deelden de Intersupporters fluitjes uit om hem te hinderen. De wedstrijd tussen Inter en Milan, de derby della Madonnina, roept altijd emoties op en er zit ook nog wat politiek en zo in. Er is een enorme rivaliteit.

Het is zoiets als Real-Barça in Spanje. Ik zie de spelers nog voor me in het stadion. Je zag het aan hun gezichten. Dit was groots. Dit was belangrijk. We stonden bovenaan in de competitie en een overwinning zou veel waard zijn. Milan had de derby al vier jaar niet meer gewonnen. Inter had dat jaar ook de Champions League gewonnen. Inter was de bovenliggende ploeg. Maar als… als we zouden winnen, dan hing er een machtswisseling in de lucht. Buiten het stadion waren het gebrul en de dreunende muziek uit de luidsprekers al te horen. Er heerste een sfeer van haat en volksfeest tegelijkertijd. Ik was niet echt nerveus.

Ik was wel geprikkeld. Ik kon niet wachten om het veld in te rennen en te knokken. Maar natuurlijk, ik wist dat je kunt overlopen van de adrenaline en toch totaal niet in de wedstrijd kunt zitten, zodat het geen moer oplevert. Je weet het nooit. Het begin van de wedstrijd en het lawaai in het San Siro staan me nog goed bij. Daar wen je nooit echt aan. Het kolkt om je heen. Seedorf kopte al meteen over. Het spel golfde op en neer.

In de vijfde minuut kreeg ik op rechts een bal. Ik dribbelde, ging het strafschopgebied binnen en kreeg Materazzi tegenover me. Materazzi wilde natuurlijk meteen als het ware zeggen: ‘Je komt er niet langs, wacht maar!’ Maar hij maakte een fout. Hij trok me omlaag, ik viel op de grond en natuurlijk dacht ik: is het een penalty? Is het een penalty?

Dat had het moeten zijn. Maar ik wist het niet. Het was een verschrikkelijk kabaal en alle Interspelers stonden met hun armen gespreid natuurlijk, zo van: ‘Godverdomme, nee, hè?’ Maar de scheidsrechter rende naar de stip en ik ademde eens diep door. Ik moest hem nemen, en je kunt je wel voorstellen, achter me stond mijn ploeg en niemand hoefde eraan te twijfelen wat ze dachten: mis hem niet, Ibra! In godsnaam, mis hem niet!

Voor me zag ik het doel en de keeper, en daarachter Inters Ultras. Ze waren helemaal gek. Ze joelden en schreeuwden. Ze deden alles om me in de war te brengen. Sommigen hadden van die dingen met laserstralen. Ik kreeg een groene lichtstraal in mijn gezicht en Zambrotta werd kwaad. Hij ging naar de scheidsrechter.

‘Verdomme, ze hinderen Ibra. Ze verblinden hem!’

Maar wat kun je eraan doen? De hele tribune afzoeken? Dat kon niet. Ik was vol geconcentreerd. Ze hadden me volledig in de schijnwerpers kunnen zetten. Ik wilde die bal alleen maar nemen en deze keer wist ik precies: hij moet rechts van de keeper in de hoek. Ik stond een paar tellen stil en natuurlijk ging het wel even door me heen: ik móét hem maken. Ik was mijn seizoen begonnen met het missen van een strafschop. Dat mocht niet nog een keer gebeuren. Maar daar mocht ik niet aan denken. Je mag op het veld nooit te veel denken. Je moet spelen. Ik nam een aanloop en schoot.

Ik schoot helemaal precies zoals ik van plan was, en hij zat. Ik stak mijn armen in de lucht en keek de Ultras recht in de ogen, zo van: ‘Jullie rottige trucjes werken niet. Daar ben ik te sterk voor.’ En ik moet zeggen, toen het hele stadion tekeerging en ik op het scorebord zag staan: ‘Inter-Milan 0-1, Ibrahimovic’, gaf dat een goed gevoel. Toen was ik weer terug in Italië.

Maar de wedstrijd was nog maar een paar minuten bezig en het werd harder. Na vijftien minuten in de tweede helft werd Abate er bij ons uit gestuurd en met tien man tegen Inter spelen is geen kattenpis. We werkten als paarden. Materazzi kleefde als een bloedzuiger aan me en een paar minuten later blokte ik in een duel de bal. Ik botste tegen hem aan en vloerde hem. Dat was natuurlijk per ongeluk. Maar hij bleef op de grond liggen. De dokter en alle Interspelers renden naar hem toe en de haat van de Ultras nam alleen maar toe, vooral natuurlijk toen Materazzi op een brancard weggedragen werd.

De laatste twintig minuten stonden we verschrikkelijk onder druk en ik was helemaal op. Ik kon wel overgeven, zo uitgeput was ik. Maar we haalden het. We hielden onze voorsprong vast en wonnen. De dag daarna zou ik in Zweden mijn vijfde gouden bal ontvangen. Ik had er van tevoren informatie over gekregen. Eigenlijk wilde ik vroeg naar bed, zo vroeg als maar mogelijk is als zo’n wedstrijd nog door je hoofd maalt. Maar we besloten het nog even te gaan vieren in de nachtclub Cavalli. Helena ging mee. We zaten rustig in een hoekje met Gattuso, terwijl Pirlo en Ambrosini en alle anderen als gekken aan het partyen waren. Er heerste zo’n onbeschrijfelijke opluchting, zo’n waanzinnig plezier. We kwamen pas om vier uur ’s morgens thuis.

 

In december kocht Milan Antonio Cassano. Cassano heeft ongeveer net zo’n bad boy-reputatie als ik. Hij vindt het leuk om gezien te worden en om over zichzelf te praten als een fantastische speler. De jongen heeft veel meegemaakt en heeft veel aanvaringen gehad met spelers en trainers, onder anderen met Capello, bij Roma. Roma bedacht zelfs een uitdrukking, ‘Cassanata’, wat zoveel betekent als ‘irrationeel’, ‘gek’. Maar Cassano is een kwalitatief prachtige speler. Ik mocht hem echt graag en we werden een beter elftal.

Maar er was één probleem. Een gevoel dat sluipend kwam. Ik begon opgebrand te raken. Ik had in alle wedstrijden alles gegeven en ik geloof niet dat ik ooit eerder zo veel druk had ervaren. Dat kan vreemd klinken als je bedenkt wat we allemaal hadden meegemaakt. Het was moeilijk om naar Barça te gaan. Het was bij Inter ook niet makkelijk. Maar hier had ik meer dan ooit het gevoel dat we kampioen moesten worden en dat ik de ploeg moest leiden. Ik speelde elke wedstrijd zo ongeveer alsof het een WK-finale was en daar moest ik een prijs voor betalen. Ik werd moe.

Op het laatst kon ik mijn invallen en beelden niet meer op het veld tot uitvoering brengen. Mijn lichaam kwam een stap te laat. Ik had waarschijnlijk één of twee wedstrijden rust moeten nemen. Maar Allegri was nieuw. Hij wilde ook tot elke prijs winnen. Hij had zijn Zlatan nodig en hij perste me tot het laatste druppeltje uit. Niet dat ik het hem ook maar een moment verwijt.

Hij deed zijn werk goed en ik wilde spelen. Ik was goed in vorm. Ik had ritme. Ik had met een gebroken been nog gespeeld als Allegri het netjes had gevraagd. We hadden respect voor elkaar. Maar ik betaalde de prijs. Ik was ook niet meer zo jong. Ik was fors. Niet zoals in het tweede seizoen bij Juventus, nee, het was geen pasta, geen overgewicht.

Het waren allemaal spieren. Maar ik was ouder en ik was een andere speler dan in het begin van mijn carrière. Ik was geen dribbelaar meer, geen Ajaxman. Ik was een zeer explosieve aanvaller. Ik moest slimmer spelen om het hele wedstrijden vol te houden. In februari voelde ik me moe.

Dat moest een geheim binnen de club blijven, maar het lekte uit naar de pers en er werd veel over gepraat. Is hij fit genoeg? Kan hij het aan? We begonnen op het laatst ook een paar wedstrijden te verliezen. We hielden het niet tot het eind toe vol, kregen een hele serie onnodige doelpunten tegen en ik maakte een maand lang niet één goal. Mijn lichaam miste de echte explosiviteit. We vlogen tegen Tottenham uit de Champions League, en dat was natuurlijk balen. Wij waren de betere ploeg, vond ik. Maar ook in de competitie raakten we het initiatief kwijt en Inter speelde weer geweldig.

Zouden ze ons inhalen? Zouden we de greep op de competitie kwijtraken? Het werd gezegd. Er werd van alles geschreven. En mijn rode kaarten maakten het er niet beter op. De eerste was tegen Bari, een van de onderste ploegen. We stonden met 1-0 achter. Ik stond in het strafschopgebied en een verdediger, Marco Rossi, hield me vast. Ik zat klem en reageerde instinctief. Ik sloeg hem met de vlakke hand in zijn maag en hij viel op de grond. Stompzinnig van me, dat geef ik toe.

Maar het was een reflex, meer niet. Ik wou dat ik een betere verklaring had. Maar die heb ik niet. Voetbal is een gevecht. Ik val jou aan en jij reageert, en soms ga je te ver zonder dat je weet waarom. Ik heb het al zo vaak gehoord. Door de jaren heen heb ik veel geleerd. Ik ben niet meer de idioot van Malmö FF, maar dat ben ik nooit helemaal kwijtgeraakt. Mijn winnaarsmentaliteit heeft een keerzijde. Ik ontspoor soms, en die keer tegen Bari kreeg ik de rode kaart. Rode kaarten kunnen iedereen gek maken. Maar ik ging meteen het veld af, zonder ook maar één woord van protest. Cassano maakte niet lang daarna gelijk. Dat was een troost. Maar verdomme, ik werd geschorst, niet alleen voor de volgende wedstrijd, tegen Palermo, maar ook voor de volgende derby tegen Inter.

Het bestuur van Milan protesteerde. Er was een hoop om te doen. Maar het lukte niet. Dat was klote natuurlijk. Toch nam ik het niet zo zwaar op als vroeger. Dat is waar. Dat was dankzij het gezin. Je kunt niet meer in de put zitten. De kinderen maken dat onmogelijk. Maar de woede bleef. Ik speelde weer tegen Fiorentina, en het zag ernaar uit dat ik op het veld zou blijven. We stonden voor, en er waren nog maar een paar minuten te spelen. Toen kreeg ik een inworp tegen. Ik werd kwaad en riep ‘vaffanculo’ – loop naar de hel – tegen de grensrechter. Dat was natuurlijk niet goed, vooral niet na wat er tegen Bari was gebeurd. Maar kom op, zeg! Heb je weleens op het veld gestaan? Mensen zeggen voortdurend ‘vaffanculo’ en zo. Daarvoor worden ze er niet uit gestuurd, niet een aantal wedstrijden geschorst. De scheidsrechters laten het passeren, meestal tenminste.

Er vielen de hele tijd harde woorden. Maar ik was Ibra. Milan was Milan. We stonden aan kop. Er kwam politiek bij kijken. Ze zagen kans ons te straffen. Denk ik. Ik werd voor drie wedstrijden geschorst. Die stommiteit leek ons de scudetto te kunnen kosten. De club deed alles om de situatie te redden. We bedachten een verdediging. We zeiden dat ik op mezelf had gevloekt. We moesten wel terugvechten: ‘Hij was kwaad vanwege zijn fouten. Hij had het tegen zichzelf.’

Maar eerlijk gezegd, het was gelul, sorry daarvoor! Aan de andere kant was de straf belachelijk hard. ‘Vaffanculo’? Dat was stom van me. Maar verder niks. Als vloek is ‘vaffanculo’ niet eens erg grof. God weet dat ik ze wel erger heb gehoord. Maar het was nou eenmaal zo. Ik moest het accepteren, en ik kreeg ook hoon en spot en een of andere klotige citroenprijs van een tv-station. Dat hoort bij het spel. Je wordt geprezen, je wordt de grond in geboord. Dat was ik gewend.

Op de ranglijst was Napoli naar de tweede plaats opgeklommen, nog voor Inter. Napoli had zijn grote tijd gehad in de jaren tachtig, toen Maradona er speelde, maar de afgelopen jaren hadden ze alle mogelijke problemen gehad. Maar nu leken ze weer in topvorm te zijn.

Wij lagen drie punten voor, maar er waren nog zes wedstrijden te spelen en drie daarvan was ik geschorst. Dat was klote, maar ik kreeg daardoor wel de kans om uit te rusten en over mijn leven na te denken. Ik werkte aan dit boek. Ik moest daarvoor terug in mijn herinnering en, shit, het viel me op dat ik niet altijd een even goed mens was geweest. Ik heb niet altijd de juiste dingen gezegd en ik neem daar natuurlijk de volle verantwoordelijkheid voor. Ik schuif de schuld niet op iemand anders.

Maar toch, er zijn er veel zoals ik, jonge jongens en meisjes, allochtonen, autochtonen, die op hun kop krijgen omdat ze niet zo zijn als alle anderen. En soms is dat natuurlijk terecht. Ik geloof in discipline. Maar wat me zo kwaad maakt, zijn al die trainers die zelf nooit de top hebben gehaald, maar wel heel zeker weten: zó moet het, en niet anders! Dat is zo simpel, zo dom!

Er zijn duizend-en-een manieren om iets te doen, en een bijzondere, ongebruikelijke manier is vaak de beste. Ik heb er de pest aan dat mensen die zich van anderen onderscheiden, worden gekleineerd. Als ik niet anders was geweest, had ik hier niet gezeten. En nou wil ik natuurlijk niet zeggen: doe als ik, probeer te worden zoals Zlatan! Absoluut niet! Ik bedoel: ga je eigen weg, hoe die ook is. En laat niemand verdomme lijsten ondertekenen of jou buitensluiten, alleen maar omdat je niet zo bent als de anderen.

Maar natuurlijk, het is niet goed als je de scudetto saboteert die je je club hebt beloofd, alleen maar omdat je een rotkarakter hebt.