15
Eerder, in september 2005, hadden we een WK-kwalificatiewedstrijd tegen Hongarije gespeeld in het Ferenc Puskás Stadion in Boedapest. We moesten toen min of meer winnen om ons voor het WK te kwalificeren en de druk was groot geweest de dagen voor de wedstrijd. Maar het werd een anticlimax. Er gebeurde niks en ik kwam niet in mijn spel. Ik was lusteloos, uit mijn doen. Na negentig minuten stond het 0-0 en het publiek wachtte op het slotsignaal.
Sommige kranten hadden me een vette onvoldoende gegeven. Ik had teleurgesteld. Veel mensen zagen er de bevestiging in dat ik ondanks alles toch overgewaardeerd was en sterallures had. Maar toen kreeg ik een bal in het strafschopgebied. Hij kwam van Mattias Jonson, geloof ik, en het zag ernaar uit dat ik daar ook niet veel mee deed. De verdediger Gábor Gyepes stond tegenover me. Ik dribbelde in de richting van onze eigen speelhelft zonder dat ik er iets mee opschoot. Maar toen draaide ik me om, zomaar, paf, want vergeet niet: voor dit soort momenten speel ik en daarom lijkt het vaak alsof ik zomaar wat rondloop op het veld. Ik spaar me om snelle, agressieve acties te kunnen maken. Nu deed ik een paar snelle passen naar de zijlijn en Gyepes ging niet mee. Ik kwam in schotpositie, maar het was geen goede hoek. Hij was te klein en keeper Gábor Király stond goed opgesteld. De meeste mensen verwachtten een voorzet of een pass.
Maar ik gaf een knal. Vanaf die plaats gaat de bal er meestal niet in. Hij gaat hooguit in het zijnet. Gábor Király reageerde niet. Hij stak zijn armen niet eens uit en een fractie van een seconde dacht ik dat ik had gemist. Ik was niet de enige. Er was geen geluidsexplosie in het stadion en Olof Mellberg liet zijn hoofd hangen, zo van: ‘verdomme, zo dichtbij en dat in blessuretijd’. Hij draaide zich zelfs om. Hij wachtte op de doeltrap van Hongarije. En verderop, in ons doel, dacht Andreas Isaksson: het is te stil en Olof laat zijn hoofd hangen, de bal zal wel in het zijnet zijn gegaan. Maar toen stak ik mijn armen omhoog en rende met een brede lach om het doel heen, en toen werd het stadion wakker.
De bal was helemaal niet in het zijnet gegaan. Hij was uit een onmogelijke hoek in de kruising gedaverd. Gábor Király had niet eens de tijd gehad om een hand uit te steken. Niet veel later floot de scheidsrechter voor het einde van de wedstrijd, en niemand gaf mij meer een onvoldoende.
Het doelpunt werd een klassieker, we gingen naar het WK in Duitsland en ik hoopte dat het een succes zou worden. Dat had ik nodig en ik had er ook een goed gevoel over, ondanks de onrust bij Juventus. We hadden sinds het vertrek van Tommy Söderberg een nieuwe assistent-trainer, en dat was niet zomaar iemand. Het was Roland Andersson, je weet wel: ‘Tijd om bij het kleine grut weg te gaan, Zlatan.’ De man die me ooit in het eerste elftal had opgenomen. Het ontroerde me eerlijk gezegd. Ik had hem niet meer gezien sinds hij bij Malmö FF was weggestuurd, en het was een fijn gevoel dat ik had laten zien: je hebt gelijk gekregen, Roland. Je zag het terecht in me. Daar had hij kritiek voor gekregen, moet je weten. Veel mensen vonden mij wel de laatste die hij in het eerste had moeten opstellen. Maar hier staan we, Roland en ik. Het was met ons allebei goedgekomen. De stemming was sowieso goed. Het barstte in Duitsland van de Zweedse supporters en overal hoorde je dat liedje dat toen een landelijke plaag was:
Niemand die voetballen kan als Zlatan, ik zeg Zlatan,
Zwedens hoop, onze superman.
Zlatan, ik zeg Zlatan.
I love you, ich liebe dich, Zlatan Ibrahimovic.
Er zat een lekkere cadans in. Maar mijn lies voelde niet goed en mijn familie deed moeilijk. Waanzinnig eigenlijk. Ik mag dan het kleine broertje zijn – alleen Keki is jonger – ik ben toch een soort vader voor ze allemaal geworden. Daar in Duitsland was er de hele tijd wat. Eerst hoopte mijn vader dat zijn kaartjes nog niet waren vergeven, toen lag het hotel te ver weg, toen had mijn grote broer Sapko geld nodig en toen hij dat kreeg kon hij het niet wisselen. Bovendien was Helena in verwachting en was het een chaos om haar heen. Toen ze uit de bus wilde stappen voor onze wedstrijd tegen Paraguay vielen alle fans over haar heen, en ze voelde zich onveilig en wilde naar huis. Dan was er dit en dan weer dat, soms was het belangrijk en soms stelde het niks voor.
‘Ach, Zlatan, zou je dit of dat kunnen regelen?’
Ik was de reisleider van de familie en ik kon me niet op mijn spel concentreren. De telefoon ging onophoudelijk. Het was belachelijk. Ik speelde verdomme op het wereldkampioenschap. En toch moest ik huurauto’s en dat soort flauwekul regelen. Waarschijnlijk had ik helemaal niet moeten spelen. Mijn lies speelde op. Maar Lagerbäck, de bondscoach, wist het zeker: ik moest meespelen. De eerste wedstrijd was tegen Trinidad en Tobago en die moesten we natuurlijk winnen, niet met één doelpunt verschil, maar met drie, vier, vijf. Maar niks ging zoals wij het wilden. Hun keeper speelde geweldig en we maakten zelfs geen doelpunt toen er iemand van hen uit gestuurd werd. Het enige positieve van die wedstrijd gebeurde na afloop. Toen drukte ik de trainer van Trinidad en Tobago de hand.
Dat was Leo Beenhakker. Het was fantastisch om hem weer te zien. Allemachtig, veel mensen willen de eer voor mijn carrière. Dat is bijna allemaal flauwekul, belachelijke pogingen van types die misbruik willen maken van mijn naam. Maar sommige mensen hebben echt veel voor me betekend. Roland Andersson is er zo een, en Beenhakker ook. Zij geloofden in me toen anderen twijfelden. Ik hoop dat ik zelf ook zoiets kan doen als ik ouder word. Niet alleen maar vitten op mensen die anders zijn, zo van: ‘kijk, daar dribbelt hij weer, nou doet hij dit of dat zonder vooruit te denken’. Er is een foto van die ontmoeting met Beenhakker. Ik had mijn wedstrijdshirt uitgetrokken en mijn gezicht licht op, ondanks de teleurstelling over de wedstrijd.
Vervelend dat we elkaar niet in betere omstandigheden tegenkwamen. Ik kwam in dat toernooi geen moment in mijn spel. We speelden gelijk tegen Engeland, en dat was goed. Maar Duitsland was in de achtste finale veel te sterk voor ons. Ik speelde waardeloos en ik wil de schuld niet van me afschuiven. Ik neem er de volle verantwoordelijkheid voor. Familie is familie. Daar moet je voor zorgen. Maar ik had verdomme niet ook nog reisleider moeten zijn. Dit WK was wel een lesje voor me.
Naderhand heb ik tegen iedereen gezegd: ‘Jullie mogen best mee en ik zal proberen het goed voor jullie te regelen, maar als we er eenmaal zijn, moeten jullie je eigen problemen oplossen.’
Ik ging terug naar Turijn en dat voelde niet meer als mijn thuis. Turijn was een plaats geworden waar ik uit weg moest, en de stemming bij de club was er ook niet bepaald beter op geworden. Er had nóg een ramp plaatsgevonden.
Gianluca Pessotto was al verdediger bij ons sinds 1995. Hij had alles met de club gewonnen en identificeerde zich helemaal met Juventus. Ik kende hem vrij goed. We hadden twee jaar samen gespeeld. Het was geen stoer type. Hij was ontzettend gevoelig, aardig en bescheiden. Wat er precies is gebeurd, weet ik niet. Pessotto was net gestopt als speler en was teammanager geworden nadat Alessio Secco tot directeur was bevorderd. Het was waarschijnlijk niet makkelijk om zo vanuit een leven als voetballer naar een kantoorbaan te gaan. Maar Pessotto had het schandaal en de degradatie naar de tweede divisie zwaar opgenomen en er was ook iets gebeurd in de familie.
Op een dag zat hij in zijn kantoor op de vierde verdieping, net als anders. Maar die dag ging hij in een open raam staan met een rozenkrans in zijn hand en liet zich achterover naar beneden vallen. Hij kwam op het asfalt tussen twee auto’s terecht. Een val van vijftien meter. Ongelofelijk dat hij dat overleefde. Hij belandde met botbreuken en inwendige bloedingen in het ziekenhuis, maar hij kwam erbovenop en daar waren de mensen ondanks alles blij om. Toch was zijn zelfmoordpoging natuurlijk ook een zorgwekkend signaal. Mensen dachten van: wie is de volgende die springt?
Er hing een gevoel van wanhoop in de lucht en de nieuwe voorzitter, Giovanni Cobolli Gigli, verklaarde nu ook dat de club niet van plan was meer spelers te laten gaan. Het bestuur zou zich met hand en tand verzetten tegen het vertrek van iedere speler. Ik had het er natuurlijk ook met Mino over. We bespraken het uitvoerig en waren het erover eens dat er maar één manier was: we moesten terugslaan. Daarom ging Mino naar de media en zei: ‘We zijn bereid alle juridische stappen te zetten om Zlatan los te maken van Juventus.’
We zouden ons niet zwak tonen, geen denken aan. Als Juventus het hard speelde, zouden wij het net zo hard spelen. Maar het was geen gemakkelijke strijd. Er stond veel op het spel. Ik praatte weer met Alessio Secco, die de nieuwe Moggi probeerde uit te hangen, ook al had hij alleen maar trainingstijden doorgegeven. Ik hoorde meteen dat zijn instelling nu anders was: ‘Je moet bij de club blijven. Dat eisen we van je. We willen dat je loyaal bent aan de ploeg.’
‘Een halfjaar geleden zei je nog het tegenovergestelde. Dat ik op een aanbieding in moest gaan.’
‘Maar nu is de situatie anders. We zitten in een crisissituatie. We zullen je een nieuw contract aanbieden.’
‘Ik blijf niet,’ zei ik. ‘Op geen enkele voorwaarde.’
Met de dag, met het uur nam de druk toe. Dat was natuurlijk onaangenaam. Ik verzette me met alles wat ik had, met Mino, met juridische middelen, met mijn hele oude immigranteninstelling. Maar toch, ik kon niet al te koppig zijn. Ik kreeg nog altijd salaris van Juventus. De grote vraag was natuurlijk: hoe ver kon ik gaan? Ik had het erover met Mino.
We besloten dat ik wel met de ploeg zou trainen, maar geen wedstrijden zou spelen. Volgens Mino bood het contract ruimte voor zo’n variant. Daarom ging ik met de anderen naar een trainingskamp in de bergen ter voorbereiding op het nieuwe seizoen. De Italiaanse internationals waren er nog niet bij. Die zaten nog in Duitsland. Want Italië won het WK. Dat was verschrikkelijk sterk van ze, vind ik, gezien de schandalen in eigen land. Ik kon ze alleen maar feliciteren. Maar ik had er niet veel aan. De nieuwe trainer van de club was Didier Deschamps. Ook een oud-speler, een Fransman. Hij was aanvoerder van het Franse elftal dat in 1998 wereldkampioen werd. In zijn nieuwe functie was hij erop gebrand Juventus terug te brengen naar de hoogste divisie. Hij stond vreselijk onder druk en al op de eerste dag van het trainingskamp kwam hij naar me toe.
‘Ibra,’ zei hij.
‘Ja?’
‘Ik wil het spel om jou heen opbouwen. Jij bent mijn belangrijkste speler. Jij bent de toekomst. Jij moet ons terug helpen.’
‘Dank je, maar…’
‘Geen gemaar. Je moet bij de club blijven. Iets anders accepteer ik niet,’ vervolgde hij. En ook al vond ik het natuurlijk niet leuk – ik zag hoe belangrijk ik voor hem was – ik bleef mijn eigen koers varen.
‘Nee, nee, nee. Ik ga weg.’
Ik deelde in het trainingskamp een kamer met Nedved. Nedved en ik waren vrienden. We hadden allebei Mino. Maar we zaten in een verschillende positie. Nedved had besloten bij Juventus te blijven, evenals Del Piero, Buffon en Trezeguet. Ik weet nog dat Deschamps naar ons toe kwam, misschien wel om ons tegen elkaar uit te spelen, weet ik veel. Hij was blijkbaar niet van plan het op te geven.
‘Luister,’ zei hij. ‘Ik heb grote verwachtingen van je, Ibra. Ik heb deze baan voor een groot deel genomen wegens jou.’
‘Hou op,’ antwoordde ik. ‘Je hebt het voor de club gedaan, niet voor mij.’
‘Ik zweer je, als jij stopt, stop ik ook,’ ging hij door. Toen moest ik ondanks alles lachen.
‘Oké, pak je koffers dan maar en bestel een taxi,’ antwoordde ik, en toen lachte hij alsof ik een grapje maakte.
Maar ik was mijn hele leven nog niet zo serieus geweest. Juventus vocht om te overleven als grote club, maar ik vocht om als speler te overleven. Een jaar in de Serie B zou een eind aan alles maken. Op een dag kwamen Alessio Secco en Jean-Claude Blanc naar me toe. Jean-Claude was een Harvard-man, een grote naam die de familie Agnelli in de arm had genomen om Juventus uit de crisis te redden. Hij had zijn werk natuurlijk zorgvuldig gedaan. Hij had zijn papieren in orde en een contractvoorstel opgesteld met verschillende bedragen. Ik dacht meteen: je moet het niet eens lezen! Maak liever stennis. Hoe meer stennis je maakt, hoe liever ze je kwijt willen.
‘Ik wil het niet eens zien. Ik ben niet van plan te tekenen,’ reageerde ik.
‘Je kunt toch tenminste even kijken wat we aanbieden? We zijn verdomd royaal geweest!’
‘En waar dient dat dan voor? Het leidt toch nergens toe.’
‘Dat kun je toch niet weten als je er niet eens naar kijkt.’
‘Dat weet ik wél. Al bieden jullie me 20 miljoen euro, het is niet interessant voor me.’
‘Dat is respectloos van je,’ snauwde Blanc.
‘Vat het maar op zoals jullie willen,’ zei ik, en ik ging weg. Ik wist natuurlijk dat ik hem had beledigd, en dat is altijd een risico. In het ergste geval zat ik in september zonder club.
Maar ik moest wel hoog spel spelen. Ik moest verder. Natuurlijk was ik me er wel van bewust dat mijn vooruitzichten op de markt niet best meer waren. Ik had een slecht WK gespeeld en ook het afgelopen seizoen bij Juventus was ik niet erg goed geweest. Ik was te zwaar en ik had te weinig gescoord. Toch hoopte ik dat de mensen mijn kwaliteiten kenden. Nog maar een jaar tevoren was ik vreselijk goed geweest en gekozen tot beste buitenlander van de competitie! Er moest belangstelling bij clubs bestaan, dacht ik, en Mino werkte achter de schermen ook hard.
‘Ik heb contact met Inter en Milan,’ zei hij algauw, en dat klonk natuurlijk goed. Licht aan het eind van de tunnel.
Maar voorlopig was het alleen nog maar loos gepraat. We wisten nog niet hoe mijn contractsituatie bij Juventus ervoor stond. Welke mogelijkheden had ik om me los te maken als de club dat weigerde? Ik was onzeker. Het ging elke dag op en neer. Maar Mino was optimistisch. Dat was ook zijn werk. Ik kon niet anders doen dan wachten en knokken. Toen was in de kranten al bekend dat ik tot elke prijs weg wilde. Nu lekte ook uit dat Inter achter me aan zat. Je weet: de supporters van Juventus haten Inter en als voetballer ben je voortdurend omringd door fans. Ze wachten met hun handtekeningenblokken en vaantjes bij de hekken van het trainingscomplex. Vaak mogen ze tegen betaling naar binnen om te kijken. Dat is overal in deze sport gebruikelijk. En toen, daar in de bergen bij Turijn, bij ons voorbereidingskamp, stonden ze naast het trainingsveld naar me te schreeuwen.
‘Verrader’, ‘vuilak’, en dat soort dingen brulden ze, en nee, dat was niet leuk.
Maar eerlijk gezegd, als speler ben je wel wat gewend en die scheldwoorden gleden gewoon langs me af. Toen zouden we een trainingswedstrijd spelen tegen Spezia en wat had ik ook weer gezegd over wedstrijden? Die zou ik niet spelen. Daarom bleef ik op mijn kamer op de PlayStation zitten spelen. Buiten wachtte de bus die ons naar het stadion zou brengen, en iedereen was er al, ook Nedved, en als ik het goed heb begrepen, stond de bus klaar met draaiende motor. Heel ongeduldig. Zo van: ‘Waar blijft Ibra verdomme?’ Ze stonden daar maar te wachten, totdat Didier Deschamps uiteindelijk naar mijn kamer kwam. Hij was woedend.
‘Waarom zit je hier? We gaan weg!’
Ik draaide me niet eens om. Ik bleef gewoon spelen.
‘Hoorde je niet wat ik zei?’
‘Hoorde je niet wat ík zei?’ reageerde ik. ‘Ik train, maar ik speel geen wedstrijden. Dat heb ik al tien keer gezegd.’
‘Je speelt verdomme wél wedstrijden. Je hoort bij deze ploeg. Kom nu meteen mee. Sta op.’
Hij kwam vlak bij me staan, maar ik bleef zitten en speelde door.
‘Je hebt toch verdomme geen respect als je hier maar blijft zitten spelen,’ ging hij tekeer. ‘Je krijgt hier een boete voor, hoor.’
‘Oké.’
‘Wat nou oké?’
‘Geef me maar een boete. Ik blijf.’
Toen ging hij pas weg. Hij was door het dolle heen en ik zat daar met mijn PlayStation, terwijl alle anderen in de bus wegreden. Als de situatie niet al gespannen was, werd ze dat nu wel. Het incident werd natuurlijk naar boven toe gerapporteerd. Ik kreeg een boete van 30.000 euro, geloof ik. Het werd pure oorlog, en zoals in alle oorlogen was het zaak tactisch na te denken. Hoe moest ik terugslaan? Wat is de volgende stap? De gedachten tolden door mijn hoofd.
Ik ontving in het geheim bezoek. Ariel Braida, een hoge piet van Milan, kwam stiekem bij me in het trainingskamp. Ik ging er gewoon vandoor, en sprak hem in een ander hotel daar in de buurt. We bespraken hoe het zou zijn om bij Milan te spelen. Maar eerlijk gezegd sprak zijn stijl me niet aan. Hij had zo’n air van: ‘Kaká is een ster, jij niet. Maar dat kan Milan van je maken.’ Hij zei min of meer dat ik Milan nodig had, maar Milan mij niet. Ik voelde me niet erg gezien of gewenst, en ik had graag meteen voor de eer bedankt. Maar mijn onderhandelingspositie was nou niet direct perfect. Ik wilde te wanhopig weg bij Juventus. Ik had geen troeven in handen en ik moest naar Turijn terug zonder concrete aanbiedingen.
Het was heet, het was augustus en Helena was hoogzwanger en vertoonde symptomen van stress. Er zaten natuurlijk paparazzi achter ons aan. Ik steunde haar zo goed ik kon. Maar ik zat nog midden in mijn niemandsland. Ik wist niet hoe het in de toekomst verder moest. Het was allemaal niet makkelijk. De club had een nieuw trainingscomplex gekregen. Alles wat met Moggi te maken had, moest opgeruimd worden, ook zijn oude, afgeleefde kleedkamers. Ik bleef trainen. Wat moest ik anders? Ik moest mijn koers trouw blijven. Maar het was raar. Niemand beschouwde me nog als onderdeel van de ploeg. Achter de coulissen werd het steeds dramatischer. Er gebeurde de hele tijd wel wat, maar ik merkte ook iets positiefs: Juventus vocht niet meer zo hard als vroeger om me vast te houden.
Wie wil er nou een speler hebben die overal lak aan heeft en op de PlayStation zit te spelen?
Er was nog een lange weg te gaan en de vraag was nog steeds: Milan of Inter? De keuze had eenvoudig moeten zijn. Inter was al zeventien jaar geen kampioen geweest. Inter was geen echte topploeg meer. Milan was een van de succesvolste clubs van Europa in alle categorieën. ‘Natuurlijk ga je naar Milan,’ zei Mino. Ik was daar niet zo zeker van. Inter was een jeugddroom. Inter was Ronaldo’s oude club en die club leek me echt graag te willen hebben. Ik dacht aan wat Braida tegen me had gezegd, daar in de bergen. ‘Je bent nog geen echte ster.’ Milan had de sterkste ploeg. Toch neigde ik naar Inter. Ik wilde naar de underdog.
‘Oké,’ zei Mino. ‘Maar vergeet niet dat Inter een heel andere uitdaging wordt. Daar krijg je de kampioenschappen niet gratis.’
Ik wilde niks gratis. Ik wilde uitdagingen en verantwoordelijkheden. Dat gevoel kreeg ik steeds sterker. Toen al begreep ik wat het zou betekenen als ik bij een club kwam die al zeventien jaar geen kampioen was geweest, en ervoor zorgde dat die dat mét mij wel werd. Dat kon de zaken naar een heel ander niveau tillen. Maar zoals ik al zei, er was nog absoluut niks rond, en we moesten in de eerste plaats zien dat we íéts voor elkaar kregen. We moesten het zinkende schip verlaten en we moesten het eerste het beste aanbod aangrijpen.
Milan moest toen kwalificaties voor de Champions League spelen. Dat was het gevolg van het schandaal. Eigenlijk was de club een vanzelfsprekendheid in de Champions League, maar doordat ze strafpunten hadden gekregen, moesten ze nu kwalificatiewedstrijden spelen tegen Rode Ster. De eerste wedstrijd was in het San Siro in Milaan. Dat was ook voor mij een belangrijke wedstrijd. Als Milan het hoofdtoernooi haalde, zouden ze meer geld hebben om spelers aan te kopen. Adriano Galliani, de vicevoorzitter van Milan, had tegen me gezegd: ‘We wachten de uitslag af en dan laten we weer van ons horen.’
Tot dan toe was Inter meer geïnteresseerd geweest, al waren zij ook niet zo makkelijk. De eigenaar van Inter was Massimo Moratti. Moratti is een grote jongen. Hij is een oliemagnaat. Hij is eigenaar van de club en hij wist natuurlijk ook dat ik wanhopig was. Hij had zijn bod al vier keer verlaagd. Er was de hele tijd wat, en op 18 augustus zat ik thuis in onze flat aan de Piazza Castello in Turijn.
De wedstrijd van Milan tegen Rode Ster in het San Siro begon om kwart voor negen. Ik keek er niet naar. Ik had iets anders aan mijn hoofd. Maar blijkbaar gaf Kaká al vroeg in de wedstrijd een voorzet, waaruit Filippo Inzaghi 1-0 maakte. De spanning bij de club nam wat af. Even later ging mijn telefoon. Dat had hij de hele dag al gedaan, en meestal was het Mino. Hij stelde me op de hoogte van elke stap in het proces en nu vertelde hij dat Silvio Berlusconi me wilde ontmoeten. Toen sprong ik natuurlijk overeind. Niet alleen omdat hij het was, maar omdat het aangaf dat de club echt geïnteresseerd was. Toch wist ik het nog niet. Inter was nog steeds mijn eerste keus. Maar ik begreep wel dat dit gesprek niet direct schadelijk voor ons was.
‘Kunnen we hier gebruik van maken?’ vroeg ik.
‘Reken maar!’ antwoordde Mino, en hij stortte zich op de telefoon.
Hij belde Moratti, want als iets die man in beweging krijgt, is het de kans om Milan te slim af te zijn.
‘We willen je even laten weten dat Ibrahimovic met Berlusconi gaat dineren in Milaan,’ zei Mino bij wijze van begroeting.
‘Wát?’
‘Ze hebben een tafel besproken in restaurant Giannino.’
‘Godverdomme,’ antwoordde Moratti. ‘Ik stuur meteen iemand.’
Moratti stuurde Branca. Marco Branca was technisch directeur bij Inter. Hij was een vrij jonge, magere man, maar toen hij al een paar uur later bij ons aanbelde, kwam ik nog iets over hem te weten. Hij was een van de ergste kettingrokers die ik ooit had meegemaakt. Hij liep maar door onze flat te ijsberen en maakte in no time een asbak helemaal vol met peuken. Maar toen was hij ook gestrest. Hij moest de deal afronden voordat Berlusconi zijn stropdas knoopte en naar Giannino vertrok voor het diner. Dus natuurlijk voelde hij zich opgejaagd. Hij moest de machtigste man van Italië de kaas van het brood eten, niet meer en niet minder, en daar maakte Mino natuurlijk gebruik van. Hij houdt ervan als de tegenpartij onder druk staat. Onder druk worden mensen zacht en er gingen voortdurend allerlei telefoontjes en bedragen over en weer. Dit was mijn salaris. Dit waren mijn voorwaarden, en al die tijd tikte de klok, en Branca rookte maar en rookte maar.
‘Accepteer je dat?’ vroeg hij.
Ik overlegde met Mino.
Mino zei: ‘Doen!’
‘Oké, ik accepteer het.’
Toen begon Branca nog meer te roken. Hij nam contact op met Moratti. De opwinding was in zijn stem te horen.
‘Zlatan heeft het aanbod geaccepteerd,’ zei hij.
Dat was goed nieuws. Groot nieuws. Dat kon je horen aan de toon. Maar het was nog niet rond. Nu moesten de clubs nog onderhandelen. Voor welk bedrag zou ik worden verkocht? Dat was weer een ander spel en natuurlijk wilde Juventus, als het me dan toch kwijtraakte, daarvoor in elk geval flink worden betaald. Maar voordat het rond was, belde Moratti.
‘Ben je blij?’
‘Ik ben blij,’ zei ik. ‘Ik heb er altijd van gedroomd om bij Inter te spelen.’
‘Dan heet ik je welkom!’ Je begrijpt dat ik een zucht van verlichting slaakte.
De onzekerheid van het hele voorjaar en de hele zomer werd in één keer uit mijn lichaam weggeblazen. Nu moest Mino alleen nog de secretaresse van Berlusconi bellen. Die wilde nu natuurlijk niet meer met me dineren. We zouden per slot van rekening niet over het weer praten. Als ik het goed begreep, waren die gasten van Milan totaal verrast. Wat was dat nou? Gaat Ibra nou naar Inter?
‘Het kan soms snel gaan,’ zei Mino.
Uiteindelijk werd ik voor 27 miljoen euro verkocht. Dat was een van de hoogste transferbedragen van dat jaar in de Serie A en de boete die ik had gekregen omdat ik op de PlayStation zat te spelen, hoefde ik niet te betalen. Die toverde Mino weg. Moratti zei in de media dat mijn transfer net zo belangrijk was als toen de club Ronaldo kocht, en dat gaf me natuurlijk een warm gevoel. Ik was klaar voor mijn oude droomclub. Maar eerst moest ik naar het nationale elftal in Göteborg. Ik rekende op een rustig reisje voordat het weer ernst werd.