9

 

 

 

 

Ik was typisch zo’n ellendige Joego, vond ze, met een snelle auto en een gouden horloge en zo, die de muziek te hard zette. Geen fijne jongen, gewoon, en zeker niks voor haar. Maar daar wist ik niks van.

Ik vond mezelf zo cool als wat, terwijl ik daar met mijn Merc SL voor de Forex bij het Centraal Station van Malmö zat, waar mijn broertje Keki geld wisselde. Het seizoen in Nederland was afgelopen. Of het voor of na het WK in Japan was, weet ik niet meer, dat maakt ook niet uit. Ik zat daar en daar kwam dat meisje als een gek uit een taxi gerend. Ze was ergens kwaad om. Wat krijgen we nou, dacht ik.

Ik had haar nog nooit gezien en ik kende Malmö toch behoorlijk goed. Want daar ging ik altijd heen zodra ik de kans had, en ik dacht dat ik toch wel zo ongeveer wist wat er in Malmö loos was. Maar dit meisje… waar had die zich verstopt? Ze was niet alleen knap, ze had ook nog heel erg zo’n houding van ‘val me niet lastig’, ze was ouder en dat was interessant. Ik deed eens navraag. Wie is dat? Wat is dat voor vrouw? Van een kennis die in de telecom werkte, hoorde ik dat ze Helena heette. Oké, Helena, dacht ik. Helena. Ik kon haar niet vergeten.

Maar daar bleef het bij. Er gebeurde zo veel om me heen, ik had geen rust en ging maar door. Niks bleef hangen. Maar op een dag ging ik weer met de nationale ploeg naar Stockholm en daar in de stad dacht ik ineens: waar komen al die mooie meisjes vandaan? Het is gewoon bezopen, ze zijn overal. Met een paar vrienden ging ik naar café Opera en dat werd natuurlijk heibel, en zoals gewoonlijk schatte ik de situatie in met die blik die ik uit Rosengård heb meegekregen, zo van: ‘Zijn er problemen te verwachten? Is er iemand die trouble zoekt?’ Er is altijd wel wat.

Toen was het nog wel beter. Dat was voordat iedereen me met zijn mobieltje op de foto ging zetten. Veel mensen vragen het niet eens, die drukken zomaar voor mijn neus af. Soms word ik dan kwaad en stapelgek; dat vertel ik later nog wel. Maar toen speurde ik gewoon rond en opeens zag ik haar – ‘wow, dat is zij van de Forex’ – en ik ging naar haar toe en zei iets als: ‘Hallo, kom jij ook uit Malmö?’ En zij vertelde over zichzelf: ‘Ik werk daar en daar’, en ik begreep er niks van. Haar carrièregedoe was toen volkomen onbegrijpelijk voor me en waarschijnlijk was ik behoorlijk arrogant. Zo gedroeg ik me in die tijd als ik ging stappen.

Ik wilde niemand te dichtbij laten komen. Maar later had ik er spijt van, ik had aardiger moeten zijn. Ik was blij als ik haar in Malmö weer zag. Ik begon haar heel vaak te zien. Ze had een zwarte Mercedes SLK. Die stond vaak geparkeerd op Lilla Torg en daar reed ik vaak langs. In die tijd had ik niet meer mijn Merc SL, maar een rode Ferrari 360.

De hele stad wist dat ik er een had. Je hoorde vaak: ‘Kijk, daar gaat Zlatan,’ en ja, als ik me wilde verstoppen was die auto geen goed idee. Maar weet je, die jongens die me die Mercedes hadden verkocht, hadden me beloofd: ‘Je bent de enige in het land met zo’n auto!’ Dat was een verkooppraatje. Het was bullshit.

Ik zag er die zomer net zo een in de stad en ik had meteen het gevoel: laat ze naar de hel lopen, ik wil die auto niet meer, dus ik belde een paar bedrijven die Ferrari’s verkopen en vroeg: ‘Hebben jullie er een staan?’ ‘Natuurlijk,’ zeiden ze en ik ging erheen en leverde mijn SL in als deel van de betaling. Ik schoot twee-, driehonderdduizend in op het ding. Het was idioot en ik zat in die tijd niet zo geweldig goed bij kas, maar dat kon me niet schelen.

Ik was trots op mijn auto’s, het was gewoon een principekwestie, en daarom reed ik rond in een Ferrari en voelde ik me erg cool. En af en toe zag ik haar dus in haar zwarte Merc, die vrouw die Helena heette, en ik dacht: ik moet daar iets aan doen, ik kan niet alleen maar kijken. En van die kennis bij het telecombedrijf kreeg ik haar mobiele nummer. Ik dacht een tijdje na. Zal ik bellen?

Ik stuurde een sms’je: ‘Hallo, hoe gaat het? Je hebt me weleens gezien, geloof ik’, en ik ondertekende met: ‘Die met die rooie’ – hij met die rode Ferrari – en waarachtig, ik kreeg antwoord: de groeten van ‘die met die zwarte’. Gaaf, vond ik, en ik dacht: dit is misschien een begin, een start, wie weet.

Ik belde en we maakten een afspraak. Niks geks in het begin, lunches en zo. En ik ging met haar naar haar landhuis in Önsvala, bekeek de dingen waarmee ze haar huis had ingericht, duur behang en tegelkachels en al dat soort spul, en, eerlijk gezegd, ik was onder de indruk. Dat was iets nieuws. Ik had nog nooit een alleenstaande vrouw ontmoet die zo leefde, en ik begreep nog altijd niet goed wat ze deed. Ze deed iets op het gebied van marketing voor Swedish Match, maar ik snapte wel dat ze in haar vak hoog in aanzien stond, en dat beviel me.

Ze was heel anders dan de jonge meisjes die ik had ontmoet, niet zo hysterisch, totaal niet, ze was sterk. Ze hield van auto’s. Ze was van huis weggelopen toen ze zeventien was, en had zich opgewerkt. En ik was geen superster voor haar of, zoals zij het uitdrukte: ‘Kom op, Zlatan, je was niet bepaald Elvis die hier binnenkwam.’ Ik was voor haar niet meer dan een gek die zich slecht kleedde en nog niet droog was achter de oren, en af en toe plaagde ze me.

Evil super bitch de luxe,’ zei ik dan, of ‘evilsuperbitchdelux’ in één woord, in één adem, want zij liep altijd rond op van die enorme stilettohakken en in strakke jeans en bontjassen en zo. Ze was net Tony Montana in Scarface, maar dan vrouwelijk, en ik sjokte nog rond in trainingspak. We pasten zo slecht bij elkaar dat het op de een of andere manier goed voelde, en we hadden het leuk samen. ‘Zlatan, wat ben je toch dom. Je bent zo ontzettend cool,’ zei ze, en ik hoopte echt dat ze het meende. Ik was graag bij haar.

Maar aan de andere kant: zij kwam uit een keurig modelgezin uit Lindesberg, zo’n gezin waarin ze zeggen ‘schat, wil je me de melk alsjeblieft even aangeven?’, terwijl wij elkaar aan tafel over het algemeen alleen doodsbedreigingen naar het hoofd slingeren. Vaak begreep ik niet eens wat ze zei. Ik wist niets van haar wereld en zij niets van de mijne. Ik was elf jaar jonger, woonde in Nederland en was sowieso een wildebras met criminele gewoontes. Het was niet bepaald een perfect match.

Toen ik die zomer met een paar vrienden naar Båstad ging om ons naar binnen te werken bij een feest dat zij daar tijdens de tennisweek organiseerde met allerlei bekende Zweden en bigshots, wilden ze ons niet binnenlaten, in elk geval wilden ze mijn vrienden niet binnenlaten. Later was er veel heisa met haar en dat kwam, eerlijk gezegd, onder andere door auto’s die ze ons had geleend en die betrokken waren bij dingen die haar niet aanstonden. Er was aldoor wat.

Ik speelde bijvoorbeeld een interland in Riga en kwam ’s avonds laat in Stockholm aan. Samen met Olof Mellberg en Lars Lagerbäck nam ik een taxi naar het Scandic Park Hotel. Ons spel was niet erg om over naar huis te schrijven geweest. We hadden voor de WK-kwalificatie maar 0-0 gespeeld tegen Letland en ik heb altijd moeite om na een wedstrijd in slaap te komen, weet je, vooral als ik slecht heb gespeeld, dan malen mijn fouten maar door mijn hoofd. Dus met een paar vrienden besloot ik de stad in te gaan en een kijkje te gaan nemen in de Spy Bar aan het Stureplan. Het was al laat en ik weet nog dat ik de portier heb gegroet, en nog een heel stel anderen ook, en toen een trap op ging.

Ik stond daar boven niet lang of er kwam een meisje naar me toe, heel aanhalig. Mijn vrienden waren natuurlijk in de buurt. Als je mij ziet stappen, kun je er zeker van zijn dat er daar ergens ook altijd een paar vrienden zijn. Niet alleen vanwege al die heisa die er altijd rond mij is. Het zit ook in mijn karakter. Ik zit algauw tussen de bad guys. We trekken elkaar aan en dat stoort me totaal niet. Ze zijn net zo aardig als alle anderen.

Maar de lontjes zijn natuurlijk weleens kort en dit meisje kwam naar me toe en zei iets mafs, zo van: ‘Ik heb veel grotere borsten dan jij.’

‘Weet je het zeker?’ vroeg ik terug, en toen was haar broer daar ineens. Die werd handtastelijk en nou, dat had hij niet moeten doen.

Mijn vrienden zijn niet om mee te spotten. Een van hen pakte die jongen beet en een andere haar, en ik dacht meteen: nee, hier wil ik niks mee te maken hebben. Ik wil weg. Maar ja, het was de eerste keer dat ik in de Spy Bar was, het was laat en druk; ik kon de uitgang niet vinden.

Ik kwam in de toiletten terecht. Daar waar ik had gestaan was ondertussen grote heibel en ik kreeg pijn in mijn buik. Ik had een interland gespeeld. Dit worden grote koppen in de krant, dacht ik. Dit wordt een schandaal. Toen verscheen er een portier en nu was hij niet meer zo joviaal.

‘De eigenaar wil dat je de zaak verlaat.’

‘Zeg maar tegen die klootzak dat ik niets liever wil,’ snauwde ik, en toen ging ik met hem en een stel anderen mee naar buiten en maakte dat ik weg kwam.

Het was blijkbaar halfvier in de ochtend. Dat weet ik omdat ik werd vastgelegd op een foto van een bewakingscamera. En wat denk je? Gingen ze vertrouwelijk en zo om met die foto? Niet echt. Hij kwam terecht in Aftonbladet en je hebt geen idee, het was alsof ik zeven mensen had vermoord. Alle kranten schreeuwden het uit. Blijkbaar waren mijn vrienden gearresteerd op verdenking van mishandeling en tegen mijzelf was een aanklacht ingediend wegens molestatie, stond er. Molestatie? Snap je dat? Bezopen. En zoals altijd maakten de mensen die me toevallig tegen het lijf waren gelopen carrière in de media: die portier liet weten dat de toegang tot de Spy Bar mij nu ontzegd was, want die keurige gelegenheid accepteerde geen mensen die zich niet weten te gedragen. Ik vroeg me alleen maar af: waar slaat dit verdomme op?

Ik ging terug naar Amsterdam. We moesten in de Champions League onder andere tegen Lyon. Ik weigerde met de journalisten te praten. Mido deed dat wel, en hij sprak ook namens mij. Wij probleemkinderen moesten elkaar helpen. Maar eerlijk gezegd vond ik het nu wel genoeg. Het verbaasde me niks dat bleek dat Aftonbladet zelf ervoor had gezorgd dat die chick een aanklacht tegen me indiende, en ik verklaarde in het openbaar: ‘Ik krijg die krant nog wel. Ik daag ze voor de rechter.’ Maar wat denk je? Ik kreeg geen zak, alleen een excuus. Ik was steeds meer op mijn hoede. Ik begon te veranderen.

Er had te veel ellende in de kranten gestaan en natuurlijk had ik nooit alleen maar flauwekul in de krant willen hebben in de trant van: ‘Zlatan traint, Zlatan is goed, Zlatan gedraagt zich netjes.’ Helemaal niet. Maar nu ging het te ver en ik wilde weer aandacht krijgen via mijn spel. Ik had het idee dat het lang geleden was sinds daar iets positiefs over was geschreven.

Want inmiddels hadden we het WK gehad en ook dat was een teleurstelling. En ik had nog wel zulke hoge verwachtingen, terwijl het er een tijdje naar uit had gezien dat ik helemaal niet mee zou gaan. Maar Lagerbäck en Söderberg selecteerden me uiteindelijk toch en ik mocht ze allebei graag. Vooral Söderberg natuurlijk, je weet wel, de knuffelbeer van de hele ploeg. Op een training wilde ik hem een keer puur voor de lol optillen en omarmen, maar toen brak ik twee van zijn ribben. Hij kon bijna niet lopen. Maar hij was leuk.

Ik weet nog dat ik een kamer deelde met Andreas Isaksson. Andreas was toen onze derde keeper en vast wel een goeie jongen. Maar wat een gewoontes, zeg! Hij sliep ’s avonds om negen uur al en dan lag ik me daar te vervelen. En natuurlijk ging mijn mobiel en toen had ik zoiets van ‘ha, heerlijk, eindelijk iemand om mee te praten!’ Maar Andreas werd kwaad en ik hing op. Ik wilde hem niet storen. Ik ben eigenlijk best aardig. Maar de volgende avond rinkelde mijn telefoon om dezelfde tijd en toen sliep hij weer, of hij deed alsof.

‘Godverdomme, Zlatan,’ brieste hij, maar toen beet ik van me af. Ik bedoel: wat is dat nou? Slapen om negen uur?

‘Als je je mond nog een keer opendoet, smijt ik je bed door het raam,’ zei ik, en dat was blijkbaar een goed antwoord, niet alleen omdat we op de twintigste verdieping logeerden, maar ook omdat het werkte.

De volgende dag had ik een eigen kamer, vreselijk mooi, maar verder had ik persoonlijk niet zo veel succes. We zaten in de ‘groep des doods’, zoals hij werd genoemd: met Engeland, Argentinië en Nigeria, en de stemming, de stadions en de velden waren zo goed dat ik meer dan ooit wilde spelen. Maar ze vonden me te onervaren. Ik werd op de bank gezet. Maar toch werd ik bij een telefonische stemming gekozen tot man van de wedstrijd. Volkomen crazy! Ze vonden mij de beste man van het veld, terwijl ik niet eens uit mijn trainingspak was geweest! Dat was die oude Zlatan-koorts weer. In werkelijkheid speelde ik alleen maar vijf minuten tegen Argentinië en even in de achtste finale tegen Senegal, en toen kreeg ik ook nog een paar kansen. Nee, ik vond dat Lars en Tommy te veel dezelfde elf lieten staan en ons jongeren niet de kans gaven. Maar het was niet anders, na het WK keerde ik terug naar Amsterdam.

 

Ik had een strategie. Ik zou me niet zo veel aantrekken van wat anderen zeiden, maar gewoon doorgaan. Dat was mijn doelstelling, maar het hielp niet veel, in het begin tenminste. Het seizoen begon ongeveer zoals het vorige was geëindigd: op de bank. Het gevecht om de basisplaatsen was nog steeds hard en er waren critici, onder wie die halvezool van een Johan Cruijff, die altijd iets te mekkeren had en die toen al een mening had over mijn techniek.

Maar er gebeurde ook iets anders: Mido, mijn vriend, verklaarde openlijk dat hij weg wilde. Niet zo tactisch, eerlijk gezegd. Hij was niet bepaald een diplomaat. Hij was er net zo een als ik, zelfs nog erger. Later, toen hij op de bank zat tegen PSV, kwam hij de kleedkamer in en noemde ons allemaal vuile kutwijven. Dat was niet zo fraai gezegd, hij maakte een verschrikkelijke drukte en ik antwoordde dat als er hier iemand een kutwijf was, dat hij dat dan was. Toen pakte hij een schaar die daar op een bank lag en smeet die naar me toe, helemaal krankzinnig. Die schaar scheerde rakelings langs mijn hoofd tegen de stenen muur en maakte daar een barst in. Ik stond natuurlijk op en gaf hem een draai om zijn oren dat het dreunde. Maar tien minuten later liepen we met de armen om elkaar heen de deur uit, en veel later hoorde ik dat onze teammanager die schaar heeft bewaard als souvenir, om aan haar kinderen te laten zien wat Zlatan bijna in zijn gezicht had gekregen, of zo. Hoe dan ook, het ging niet zo goed met Mido. Maar hij was niet haatdragend en nu had hij weer iets stoms gedaan. Koeman gaf hem een boete en behandelde hem onvriendelijk.

En dan was er nog een jongen. Rafael van der Vaart heette hij, een Nederlander, een behoorlijk arrogant type, zoals veel van de blanken in de ploeg, ook al kwam hij niet bepaald uit de hogere klasse. Hij was opgegroeid in een woonwagen en had een zigeunerleven geleid, zei hij. Hij had op straat gevoetbald met bierflesjes als doelpalen, en daar was zijn techniek goed van geworden, vond hij. Al op zijn tiende was hij bij de jeugdopleiding van Ajax gekomen, hij had hard getraind en ja, hij was goed geworden. Het jaar daarvoor was hij nog tot grootste talent van Europa gekozen of zoiets. Maar hij probeerde de stoere bink uit te hangen, hij wilde opvallen, de baas spelen. Al vanaf het begin was er concurrentie tussen ons.

Nu was hij geblesseerd aan zijn knie en doordat hij én Mido niet speelden, stond ik thuis tegen Lyon in de basis. Het was mijn debuut in de Champions League en dat was natuurlijk fantastisch. De Champions League was een oude droom. Het stadion ging geweldig tekeer en er waren een hoop vrienden van me, ik had voor ongeveer tien man kaartjes geregeld aan de lange kant, bij het doel. Ik weet nog dat ik vroeg in de wedstrijd een bal kreeg van Jari Litmanen, de Fin. Ik mocht hem graag.

Litmanen had voor Barcelona en Liverpool gespeeld en was nu net terug bij Ajax, en hij had meteen een pushend effect op me. Veel jongens bij Ajax speelden vooral voor zichzelf, weet je. Ze wilden niets liever dan verkocht worden naar een grotere club en vaak had ik het gevoel dat we meer tegen elkaar speelden dan tegen de andere clubs. Maar Litmanen was echt een teamspeler. Zoals hij het deed, zo hoorde het, dacht ik. Toen ik de bal van hem kreeg, maakte ik een rush langs de zijlijn en kwam twee verdedigers tegen, een recht voor me en een rechts daarvan. Ik had al vaak in zulke situaties gestaan en ze uit en te na geanalyseerd.

Het was ongeveer net zo’n situatie als tegen Henchoz in de wedstrijd tegen Liverpool, maar nu waren het twee man. Ik maakte een dribbel naar links, een tweevoeter, en die verdedigers zaten boven op me. Het leek een dead end, maar toen zag ik een gaatje tussen die twee door, een klein gangetje, en voordat ik het wist, was ik erdoorheen en stond ik voor het doel. Daar zag ik nog een opening en ik schoot: een afstandsschot, dat via de paal het doel in ging. Ik dacht dat ik gek werd.

Het was niet alleen een doelpunt, het was ook mooi. Ik rende als een idioot naar mijn vrienden aan de kant van het veld en juichte samen met hen. De hele ploeg kwam achter me aan, heel komisch, en niet veel later maakte ik nog een goal. Waanzinnig eigenlijk. Twee doelpunten bij mijn debuut in de Champions League. Er was sprake van dat Roma achter me aan zat, en Tottenham ook trouwens.

Het was een doorbraak. En normaal gesproken is het zo: als het voetbal goed gaat, heb ik geen enkel probleem. Maar privé zat het nog niet helemaal lekker. Ik was daar in Nederland nog niet goed ingeburgerd. Ik bevond me in een soort vacuüm. Ik was veel te vaak in Malmö, haalde stommiteiten uit en hield contact met Helena, meestal via sms, zonder dat ik echt wist waar we mee bezig waren. Was het zomaar iets geks of was het iets anders?

In oktober speelden we in het Råsunda-stadion een EK-kwalificatiewedstrijd tegen Hongarije. Het was een fijn gevoel om daar weer te zijn. Ik was het gejuich van het jaar daarvoor niet vergeten, maar het begon niet goed. Een paar Stockholmse kranten hadden geschreven dat ik een dikdoener was, die zich met de ellebogen opwerkte. Het was een belangrijke wedstrijd. Als we verloren, kwam de EK-droom in gevaar, en het leek wel of niet alleen ik maar ook het nationale elftal iets te bewijzen had. Maar Hongarije maakte al na vier minuten 1-0. En hoeveel kansen we ook kregen, we konden ze niet verzilveren. Het was of de duvel ermee speelde. In de vierenzeventigste minuut kwam er een hoge voorzet van Mattias Jonson en ik sprong op om te koppen. De keeper, Gábor Király, sprong tegen me aan en probeerde de bal weg te stompen. Ik weet niet of hij de bal heeft geraakt. Maar mij wel in elk geval. Alles werd zwart. Ik zakte in elkaar.

Ik was vijf of tien seconden van de wereld en toen ik weer bijkwam, stonden de spelers om me heen. Ik begreep er niks van. Wat was er aan de hand? Wat gebeurde er? Er was een hoop kabaal op de tribunes en mijn medespelers zagen er blij uit, maar ook bezorgd.

‘Goal,’ zei Kim Källström.

‘Echt? Van wie?’

‘Van jou. Je hebt hem erin gekopt.’ Ik weet nog dat ik groggy en misselijk was. Er kwam een brancard en daar werd ik op gelegd.

De teamarts, Anders Valentin, was er en ik werd van het veld gedragen. Maar toen hoorde ik het gejuich weer: ‘Zlatan, Zlatan!’ Het hele stadion brulde en ik zwaaide naar het publiek. Het deed me echt goed, en de hele ploeg leefde op, al bleef het bij 1-1 en hadden we moeten winnen. Zo had Kim Källström in de slotminuten een overduidelijke penalty moeten hebben, maar de scheidsrechter wilde het niet zien. Maar ik herinner me dat nog goed: dat je je zo slecht en toch zo goed voelt.

Niet veel later werd ik op een andere manier ziek: vreselijke koorts, die in het hele land maar 250 mensen kregen. En ook toen gebeurde er iets onverwachts wat tot grote veranderingen leidde.

 

Het was twee dagen voor kerst. Ik was bij mijn moeder. Ik had misschien geen geweldige seizoenstart gehad, maar ik was toch best tevreden. Ik had vijf doelpunten gemaakt in de Champions League, zelfs meer dan in de competitie, en ik weet nog dat Koeman tegen me zei: ‘Hé, Zlatan, er is ook nog een competitie’, maar ik functioneerde toch redelijk. Van meer tegenstand raakte ik alleen maar geprikkeld. En hoe dan ook, nu was ik thuis, in Rosengård.

We hadden vrij tot begin januari. Dan zouden we op trainingskamp naar Portugal en een wedstrijd spelen in Caïro. Ik had ook echt rust nodig. Maar het was druk bij mijn moeder en iedereen schreeuwde, maakte lawaai en vloog elkaar in de haren. Nergens was het een beetje rustig. Mijn moeder, Keki, Sanela en ik waren thuis. Wij vierden kerst altijd net als iedereen, met een eenvoudig kerstdiner om vier uur en daarna de cadeautjes, en het had heus heel gezellig kunnen worden. Maar nu had ik het gevoel dat ik er niet tegen kon. Ik had hoofdpijn en alles deed zeer. Ik moest hier weg, ergens heen waar ik rust had, of toch in elk geval met iemand van buiten de familie kon praten. Alleen… wie kon ik bellen?

Iedereen vierde toch zijn eigen Kerstmis. Kerstmis is heilig. Maar… Helena misschien? Ik probeerde het. Niet dat ik er veel van verwachtte. Ze werkte nu aan één stuk door en anders was ze waarschijnlijk bij haar ouders in Lindesberg. Maar nee, ze nam op. Ze was in haar landhuis in Önsvala. Ze hield niet van kerst, zei ze.

‘Ik voel me zo beroerd,’ zei ik.

‘Och, arme ziel!’

‘Ik kan dat circus thuis niet aan!’

‘Kom maar hierheen,’ antwoordde ze. ‘Ik zorg wel voor je.’ Dat was eerlijk gezegd nogal verrassend.

We hadden weleens samen koffie gedronken en ge-sms’t, maar ik had nog niet bij haar overnacht. Maar het klonk natuurlijk perfect, dus ik vertrok, zo van: ‘Sorry, mam, ik moet weg.’

‘Dus nou vier je ook al geen Kerstmis met ons?’

‘Sorry.’

In Önsvala stopte Helena me in bed en de omgeving was rustig en stil. Dat was precies wat ik nodig had. Het was heerlijk en ik vond het helemaal niet gek om bij haar te zijn in plaats van bij mijn familie. Het was vanzelfsprekend en spannend tegelijk.

Maar het ging niet beter met me. Ik was helemaal op. De volgende dag was kerstavond en ik had mijn vader beloofd dat ik even bij hem langs zou komen. Mijn vader doet niet aan kerst. Hij scharrelt zoals gewoonlijk in z’n eentje thuis rond. Maar je weet, sinds die dag op veld 1 in Malmö hadden we geweldig goed contact. Het was alsof alles uit mijn jeugd, toen hij zich niet erg om me bekommerde, verdwenen was. Hij was een paar keer in Amsterdam naar mijn wedstrijden komen kijken en het was min of meer voor hem dat ik achter op mijn shirt ‘Ibrahimovic’ had laten zetten in plaats van ‘Zlatan’. Maar nu was hij weer ladderzat. Ik kon er niet tegen, geen seconde, en ik maakte meteen rechtsomkeert naar Helena.

‘Ben je al terug?’

‘Ik ben terug.’

Dat was vrijwel alles wat ik nog kon zeggen. Daarna werd ik doodziek, 41 graden koorts ongeveer. Ik zweer het. Ik heb me nooit van mijn leven zo lamlendig gevoeld. Het was een of andere supergriep. Er waren maar een paar honderd mensen in het land die hem kregen. Ik lag drie dagen in bed en Helena moest me douchen en mijn voorhoofd deppen en mijn lakens verschonen, die drijfnat waren van het zweet, en ik ijlde en kreunde, en toen gebeurde er iets. Ik weet het niet. Maar tot die tijd was ik voor haar vooral die stoere Joego. Die de maffioso uithing in protserige auto’s en die wel heel cool was – tenminste, dat hoop ik – maar toch niet direct haar type.

Nu was ik helemaal kapot, een wrak, en dat vond ze in zekere zin fijn, zegt ze. Ik werd menselijk. Er kwamen barsten in mijn vernis. Toen ik weer wat opknapte, ging ze weg om films te huren en toen zag ik voor het eerst Zweedse thrillers – Beck en dat werk, en er ging een wereld voor me open. Ik dacht: shit, wordt dat in Zweden gemaakt? Ik was er helemaal weg van en we zaten daar samen naar de ene na de andere film te kijken, heel gezellig. Maar we bleven niet meteen bij elkaar, hoor, helemaal niet.

Ze kwam en ging in die dagen; ze ging naar haar werk, kwam weer terug en zorgde voor me. We begrepen elkaar soms niet en we wisten nog altijd niet wat we wilden, we waren nog altijd volkomen verschillend en pasten niet bij elkaar, en zo. Maar toen is het begonnen, geloof ik. Het voelde goed om bij haar te zijn en als ik weer in Nederland was, verlangde ik naar haar. Zo van: waar is ze?

‘Kun je niet naar Nederland komen?’ vroeg ik, en dat deed ze. Ze zocht me op in Diemen. Dat was fijn. Maar je kunt niet zeggen dat ze onder de indruk was van mijn rijtjeshuis. Ik had het ondertussen behoorlijk naar m’n zin daar en zorgde ervoor dat de koelkast vol bleef. Maar zij zegt dat ze mijn vloer moest schrobben, dat het er overal verschrikkelijk uitzag, dat ik maar een stuk of drie bordjes had, die dan ook nog niet bij elkaar hoorden, dat de muren er idioot uitzagen – paars, geel en abrikooskleurig door elkaar heen –, dat de vloerbedekking helemaal nergens bij paste en dat het allemaal een grote ramp was. Bovendien kleedde ik me natuurlijk droevig, lag ik alleen maar met mijn videospelletjes in bed, lagen er overal snoeren en rommel en was het nergens netjes.

‘Evil super bitch,’ zei ik.

‘Evilsuperbitchdelux’ in één adem.

 

Toen ze weg was, miste ik haar. Ik begon haar steeds vaker te bellen en te sms’en, maar ik geloof dat ik een beetje tot rust kwam. Godsamme, dit was toch een meid met klasse! Ze leerde me dingen, bijvoorbeeld hoe visbestek eruitziet, hoe je wijn drinkt. In die tijd dacht ik zo ongeveer dat je een glas van een prachtig wijnjaar gewoon als een glas melk achterovergoot. Maar nee, nee, je moest blijkbaar als een trutje zitten te nippen. Ik begon van alles te begrijpen. Maar ik bleef natuurlijk een lastige gast. Ik bleef de hele tijd naar Malmö gaan, en niet alleen maar voor de liefde.

Op een dag kwam ik met een paar gabbers bij haar huis in Önsvala. We slipten rond op haar grindpaden en daar werd ze helemaal gek van. Ze brulde dat alles mooi aangeharkt was en dat het nu allemaal een puinhoop was. Ik kreeg natuurlijk een slecht geweten. Ik moest er iets aan doen, dacht ik. Ik stuurde mijn broertje. Die kwam en kreeg een hark in zijn handen, maar we hadden bij ons thuis natuurlijk geen verstand van harken en wat mijn broertje deed was niet bepaald een succes. Ik kreeg weer te horen dat ik niet goed snik was, maar toch heel cool, gelukkig. Een andere keer had ik haar een Sony Vaio gegeven, een laptop. Maar toen kregen we ruzie en toen vond ik dat ze die laptop niet mocht houden.

Dus ik gaf Keki, mijn broertje, een nieuwe opdracht. Haal dat ding terug, zei ik, en Keki luistert meestal – nou ja, soms – dus hij ging erheen, maar wat denk je? We konden de pot op, zei Helena. Ze was niet van plan om wat dan ook terug te geven. En niet veel later waren we weer verzoend. Maar mijn leven was een chaos.

We deden onder andere dat met die airbombs. We kochten ze van iemand die ze illegaal thuis maakte, echt sterke dingen. In die tijd kenden we een man die een worstkraam had in Malmö. Deed geen vlieg kwaad, integendeel. Maar we spraken af dat we bij hem eens voor wat vuurwerk moesten zorgen, zomaar voor de lol. Daar hadden we een auto voor nodig die niks met ons te maken had, en omdat Helena nogal wat contacten had, vroeg ik haar: ‘Kun jij een dikke kar regelen?’ En ja hoor, ze zorgde voor een Lexus. Ze dacht waarschijnlijk dat we er iets heel braafs mee gingen doen. Maar we gingen naar de worstkraam, stopten daar een airbomb in de brievenbus en hij vloog in de lucht, die brievenbus dan. Een doffe dreun en hij vloog in zeven miljoen stukjes.

Dezelfde nacht, toen we toch bezig waren, belden we Keki. ‘Zin in een lolletje?’ Dat had hij waarschijnlijk helemaal niet, maar we reden naar zijn vriendin. Daar sliepen ze. We gooiden twee bommen in haar tuin. Dat gaf ook daar een gigantische klap en er was een hoop rook en rotzooi en grasplaggen die in de rondte vlogen, en zijn vriendin schrok natuurlijk: ‘Jezus, wat was dat?’ Keki hield zich van den domme, weet je: ‘Godsamme, wat kan dat nou zijn? Wat raar! Wat erg!’ Maar hij wist het natuurlijk wel. Nou ja, je begrijpt wel, dat waren kwajongensstreken. Ik heb altijd behoefte gehad aan dat soort dingen. Ze gebeuren nog steeds wel, eigenlijk, maar ja, mijn Ajaxtijd was wel mijn gekste tijd. Dat was voordat Mino Raiola en Fabio Capello me een beetje in het gareel kregen.

Ik weet nog dat ik meubels voor mijn oudere broer kocht bij de Ikea. Hij mocht uitkiezen. Ik had mijn familie toen al best veel geholpen. In de loop van de tijd had ik een rijtjeshuis voor mijn moeder gekocht in Svågertorp en een auto voor mijn vader, ook al was hij natuurlijk zo trots dat hij hem niet wilde aannemen. Maar deze keer bij de Ikea had ik een vriend bij me, en we hadden alle spullen op van die boodschappenkarren gelegd. Een van die wagens reed iets te ver door. Hij ging voorbij de kassa en mijn vriend had het meteen door, natuurlijk, hij was slim: ‘Ga maar door, ga maar, ga maar!’ Ik bleef doorlopen, en zo kregen we een heleboel van die spullen voor niks. Dat vonden we natuurlijk leuk.

Maar je moet niet denken dat het om het geld ging. Het was de kick. Het was de adrenaline, het was alsof je kind was in een warenhuis. Maar ja, natuurlijk, af en toe ging er ook iets niet helemaal goed. Met die Lexus bijvoorbeeld. Die werd op een verdachte plek gezien en van alle kanten gerapporteerd, en dat was pijnlijk voor Helena. ‘Zeg, die auto die jij hebt gehuurd, die wordt in verband gebracht met een of andere explosie.’ Ik begrijp het wel: ze kwam door mij in een kwaad daglicht te staan.

En toen was er een Porsche Cayenne. Die had ze op dezelfde manier voor ons geregeld. Maar we reden er per ongeluk een greppel mee in toen we terugkwamen uit Båstad en toen zat hij een beetje in de prak. Daar werd ze kwaad om en dat snap ik ook wel. En op de koop toe werd er ingebroken. Helena had hard gewerkt, niet alleen als marketing manager, maar ook nog in een restaurant, om haar huis in Önsvala te kunnen kopen. In een flatje van mij aan Lilla Torg in Malmö bewaarde ze een paar mooie spullen. Ze had zich behoorlijk uitgesloofd om die bij elkaar te krijgen, dus het moet zeer hebben gedaan toen er op een dag werd ingebroken en haar Bang & Olufsen en nog een hoop andere dingen werden gejat. Dat snap ik.

Maar Helena dacht dat ik wist wie het had gedaan. Dat denkt ze nog steeds. Maar ik heb geen idee. Ik zweer het. Natuurlijk wordt er veel gekletst in de kringen waarin in toen verkeerde. What goes around, comes around, zoiets. Weet je, ik stond een keer een nacht voor mijn moeders huis geparkeerd; toen kwam er een vent en die jatte de banden van mijn Merc CL. Ik kwam er om vijf uur ’s morgens achter en toen had het gerucht zich al verspreid en stonden er politiefotografen en journalisten voor de deur, dus ik bleef binnen. Maar ik vroeg wat rond en het duurde niet lang of ik was erachter wie het had gedaan, en na een week had ik die banden terug. Maar wie er bij Helena had ingebroken ben ik nooit te weten gekomen. Sorry, Helena.

Soms begrijp ik eerlijk gezegd niet dat ze zo veel geduld met me had. Ze had zich nogal een gek op de hals gehaald. Maar ze hield vol, dat was kranig, en ik denk dat ze ook wel wat resultaat ziet.

Vroeger was ik toch behoorlijk eenzaam en had ik geen klankbord, niet over alledaagse dingen of dingen die me dwarszaten. Maar nu kreeg ik vaste gewoontes en iets om naar te verlangen. Helena kwam steeds vaker naar Amsterdam en we werden een soort gezinnetje, vooral toen ze die dikke Hoffa aanschafte, die we in Italië pizza en mozzarella gingen voeren.

Maar voor het zover was, gebeurde er nog heel wat. Nu kwam er schot in mijn carrière en ik nam weer revanche.