'Bennie is vrij,' zei Gerrie. 'Ze hebben
hem geholpen met een kamer en de reclassering is bezig met werk
voor hem.'
Ik schrok. 'Zijn die negen maanden dan nú al om?'
'Er is al bijna een jaar om, en hij is al een paar maanden vrij,
maar hij is meteen op vakantie gegaan. Twee maanden naar Spanje. En
gisteren is hij bij ons geweest, hij ziet er verschrikkelijk goed
uit en ik betrapte mezelf erop, dat ik meteen weer hoop kreeg.'
Ik voelde mijn bitterheid, mijn jaloezie. Haar zoon wel, de mijne
niet. 'Voor David is geen hoop meer,' zei ik. 'Hij zwerft met vier
katten in zijn jas door de stad.'
Gerrie glimlachte. 'Welnee,' zei ze, 'hij zit allang ergens anders,
weer bij vrienden, zo gaat dat toch. En als je vindt dat er voor
David geen hoop meer is, betekent dat alleen, dat er voor jóu geen
hoop meer is.'
Hoe is het mogelijk, dacht ik. Toen ik deze vrouw een jaar geleden
voor het eerst ontmoette, was ze onzeker en geslagen. En nu is ze
de wijsheid zelf, ze accepteert de situatie zoals hij is en ziet
nog kans verder te gaan met haar eigen leven. 'Hoe doe je dat?'
vroeg ik.
'Ik weet het niet,' zei ze, 'ik weet alleen, dat je het zélf moet
doen en als het dan lukt, moet je er rekening mee blijven houden
dat je elk moment weer terug kunt vallen.' En ze vièl terug. Nog
geen week erna. Ze belde me op. 'Ik moet je spreken, nü.'
'Wat is er dan?'
'Dat zul je wel horen. Kom alsjeblieft hier.'
Gerrie deed me open met haar jas aan en liep door naar de kamer,
waar ze direct tegen me uitviel.
'Die zoon van jou, met zijn vier katten, die zit bij Bennie, wist
je dat?'
'Oh God!'
'Ja, oh God! Ik dacht, laat ik Bennie vandaag eens opzoeken, iets
voor hem brengen, ik wil een normaal contact. En hij heeft nu een
redelijke kans om zijn leven opnieuw te beginnen. Werk
waarschijnlijk, een goeie kamer, een tijd lang zonder drugs
geweest. Ik kwam daar en wie ligt daar in bed? Jouw zoon, terwijl
Bennie nog moeite doet iets van zijn leven te redden.'
'Oh God!'
'En schei uit met je oh God! Ik wil dat je hem daar weghaalt.
Zonder hem heeft Bennie nog een kans.'
'Ik kan hem niet weghalen, dat weet je toch.'
'Als Tom dit weet, hij trapt hem de deur uit!'
'Gerrie, alsjeblieft, laten we niet in paniek raken. Jij kan Bennie
niet verbieden om David binnen te laten en ik kan David niet
verbieden om bij Bennie te komen. Maar daarom hoeven wij nog geen
ruzie te maken.'
Gerrie verborg haar gezicht in haar handen. 'Ik heb écht gehoopt de
vorige keer, maar nu... Ik zie het al voor me. Eén kamer hebben ze
maar. Binnen een paar dagen is de boel vervuild, ze gaan samen
gebruiken en omdat David niet werkt, zal Bennie het ook niet doen.
Jouw zoon gaat het voor de mijne verpesten. Het spijt me
ontzettend, Len, ik ben waarschijnlijk niet groots genoeg, want ik
kan je niet meer zien zonder daaraan te denken en wat het ergste
is, diep in m'n hart neem ik je het nog kwalijk ook.'
Het vermoeden van Gerrie was juist. In die ene kamer lieten ze de
boel vervuilen. Ze gingen samen gebruiken en na twee dagen 'werken'
had Bennie al weer genoeg gedaan. Gerrie en ik probeerden samen met
de jongens te praten. We smeekten ze om elkaar met rust te laten,
we smeekten ze om op te houden met drugs, 'Doe het dan voor ons',
we dreigden ze, we verweten ze, we verwensten ze en we vleiden ze.
We deden alles om zelf overstuur te raken, terwijl de jongens
ongeroerd voor zich keken. Ten slotte verzocht Bennie ons rustig om
weg te gaan. Hij en David wisten precies wat ze deden. Ze hadden
besloten om bij elkaar te wonen. Eén kamer was natuurlijk te
weinig, ze zouden een etage zoeken.
Bij elkaar. Samen. Dat betekende voor ons: samen gebruiken. Want we
zagen alles negatief. We durfden niets aan Tom en Simon te
vertellen. We fokten onze wanhoop en angst op tot een uitbarsting,
die een Antwerps viswijf het schaamrood naar de kaken zou doen
jagen. In mijn keuken slingerden we elkaar de vreselijkste dingen
naar het hoofd. We huilden, we gilden, we krabden elkaar zowat de
ogen uit, tot we ten slotte - volkomen leeg - in elkaars armen
vielen.
'Jezus, wat heb ik allemaal gezegd!'
'En ik dan, wat heb ik gezegd!' 'Ik bedoelde het niet zo.'
'Ik ook niet. Hoe komt het dat we dit laten gebeuren?'
'We moeten het oppakken waar het verkeerd is gegaan,' zei Gerrie.
'Het ging verkeerd toen ik het niet meer accepteerde. Ik wilde niet
dat David bij Bennie ging wonen. Dat moet ik dus nu goedvinden. Ik
moet dat accepteren.'
'Misschien kunnen we ze béter laten wonen, een fatsoenlijke etage
voor ze vinden.'
'Dan moet Tom helpen. We komen er niet onderuit, we moeten het met
Simon en Tom bespreken.'
'Ja,' zei Simon, 'en ze zullen godverdomme een contract met ons tekenen, waarin precies staat waar ze zich aan te houden hebben en de eerste de beste keer dat ze zich daar niet aan storen, sodemieter ik ze alle trappen af.'
'We zijn het erover eens dat we een contract zullen opstellen,' vertaalde Gerrie.
'En die vier katten gaan ook het huis uit,' zei Tom, 'dat komt in het contract te staan.'
'Er gaan drie katten het huis uit, dat komt in het contract te staan,' zei Gerrie.
'En er komt ook in te staan: geen drugs, in welke vorm dan ook, dus ook geen hasj,' zei Simon, 'het zal nou voorgoed afgelopen zijn met die verdomde bagger.'
En alweer vertaalde Gerrie rustig: 'In het contract zullen diverse voorwaarden staan...
Tom ging op zoek naar een etage. Huren was onmogelijk, maar hij was een goede makelaar en na een paar dagen kwam hij met een paar 'objecten' aandragen, waaraan hij zich geen buil kon vallen'.
'Ik koop er één van,' zei hij, 'huizen zijn in de lift, ik kan er niet op verliezen en dan kunnen die verdomde jongens daar in.
En zo werden die verdomde jongens door Tom opgehaald en rondgereden langs de 'objecten'. En zo werd er voor die verdomde jongens weer eens geregeld, dat ze per 1 oktober in een vrije etage konden trekken ergens in de buurt van het Belgisch Park en ze waren slim genoeg om zich niet al te lusteloos voor te doen. 'Ja, dat vinden we wel leuk.' - 'Ja, dat zien we ergens wel zitten.'
'Ja, maar denk maar niet, dat je hier zo maar in kan. Dit gaat handen vol geld kosten en daarom gaat het allemaal officieel en er wordt een contract getekend.'
'Oh, ja hoor, dat vinden we wel best. Dat vinden we wel logisch.'
We hadden ze natuurlijk in hun vet moeten laten gaar smoren. We hadden ze moeten laten omkomen in hun eigen vuil. We hadden ze zover moeten laten zakken, dat ze met hun mond vol modder waren komen smeken om hulp, bij wie dan ook. En dat zou dan hun eerste daad geweest zijn. In plaats daarvan stonden we weer alles voor ze te regelen en er was niemand, die ons middenin ons gezicht uitlachte. We ontnamen ze weer de kans om in hun zelfverkozen situatie zelfstandig te worden - althans een beetje te kunnen functioneren.
Op 29 september werd bij ons thuis het contract getekend. We waren in een uitgelaten stemming. Ik had het huis vol bloemen gezet - en zelfs bloemen van de jongens gekregen, die zich voor deze gelegenheid 'netjes' hadden aangekleed - een gezamenlijk etentje en na afloop de beste flessen wijn...
Tom had een contract opgesteld 'waar geen mens onderuit kon'. Met omfloerste stem las hij het voor. We hieven het glas en het contract werd ondertekend. We voelden het aan als een groots moment, als een ommekeer, van nu af aan zou alles anders gaan. Geen drugs meer, want dat stond in het contract. Geen vervuiling - in een contract waar wij waarde aan hechtten. Bennie zou werk zoeken - in een contract dat de jongens als een vodje papier zagen. David naar de avondschool. 'Misschien ga ik wel naar de Vrije Academie,' zei hij met een blik op mij en ik was daar zeer door ontroerd. We waren allemaal ontroerd. Alleen Juliët niet. Ze had een cynisch trekje op haar gezicht, maar behalve ik had niemand dat in de gaten. We sloten de avond af met een spelletje Monopoly en we maakten zelfs grapjes toen Bennie een kans- kaart trok met 'GO TO JAIL'.
Het inschrijfgeld van de Vrije Academie werd betaald, de hoop steeg en de eerste maand hielden we ons bezig met vergoelijken. Gerrie en ik zagen op onze wekelijkse bezoekdag natuurlijk wel dat de boel vervuilde, maar we zeiden: 'Nou ja, ze zitten er pas in en ze moeten nog wennen.' We zagen natuurlijk wel dat ze 's middags nog in hun bed lagen, maar we zeiden: "t Is ook moeilijk, ineens een ander ritme. Maar als Bennie werk heeft, wordt het vanzelf wel anders en als David dan regelmatig naar school gaat, nietwaar.'
Maar Bennie ging niet achter werk aan, want zijn haar was te lang en zo werd hij toch nergens aangenomen, zei hij.
'Nou, dan heb je hier geld voor de kapper.'
'Ja, maar ik laat het niet zo maar afknippen door de eerste de beste kapper. Ik moet een goeie en die is erg duur.'
'Nou, dan heb je hier nog wat geld.'
Het haar is er nooit afgegaan. Er is nooit werk gevonden.
Wat er toen gebeurde, weet ik niet precies. Op de een of andere manier was Tom bij die opheldering aanwezig en ontstond er een enorme ruzie tussen de vaders. Tom gooide zowel Simon als David de deur uit en ze kwamen samen naar ons huis toe, de één met de kat en de ander met de kattenbak. Toen Juliët ze aan zag komen, zei ze alleen maar: 'Volgens mij stond dat niet in het contract...'
En zo was David weer terug. In zijn brandnieuwe kamer, die indertijd bestemd was voor zijn brandnieuwe leven. Hij dook meteen zijn bed in en Simon en ik zaten beneden aan de tafel 'onze hersens erbij' te houden. 'Kalm, vooral kalm, geen paniek deze keer.'
'Hij moet hier weg,' zei Simon. 'Hij moet naar een kliniek.'
'Is er niet ergens een gemeenschap of zo, waar ze hem kunnen laten afkicken?'
'Hij moet gewoon opgenomen worden ergens, maar waar?'
'Je kunt iemand niet zo maar laten opnemen, ook al is hij minderjarig.'
'Wel als hij, zoals Bennie, de boel kort en klein slaat.'
'Of als hij, zoals David de vorige keer, een psychose heeft.'
'Ja, maar David wil helemaal nergens naar toe.'
'Dat kan wel wezen, maar hier kan hij niet blijven.'
'Zie je dat dan niet?' zei ik. 'Daar is hij te ziek voor.'
'Te ziek?' vroeg Juliët. 'En hij gaat 's avonds uit.'
'Ja,' zei ik onlogisch, 'hij gaat 's avonds uit, maar niet om kamers te zoeken en daarom doen wij het dus.'
Juliët haalde haar schouders op en bleef steeds vaker bij een vriendinnetje eten en slapen omdat ze de sfeer thuis niet meer verdragen kon.
Uiteindelijk kwamen we terecht bij een kamerverhuurbedrijf, waar we voor ontzettend veel geld een achterkamer huurden op de tweede etage. Met gebruik van alles dat te vies was om te gebruiken. We namen David mee om te 'kijken', brachten hem thuis omdat hij zich ineens beroerd voelde, gingen meteen weer door om een bed en een matras voor hem te kopen plus wat potten en pannen. En terwijl we dat deden, sleepte hij onze geluidsinstallatie het huis uit en verdween daarmee spoorloos. WAARNAARTOE?
Ik kende al wat adresjes van 'vrienden' en ging die allemaal langs. Nee, David is hier niet. Weet niet waar hij zit. Zeker al een paar maanden niet gezien. De een loog nog harder dan de ander - ik heb ervan geleerd dat ze elkaar allemaal de hand boven het hoofd houden - en terwijl ik me zorgen maakte over dat arme jong, dat hongerig en ziek op straat rondzwierf, had David natuurlijk allang iemand gevonden - wie dat ook zijn mocht. Want één ding is zeker, hij heeft niet één keer op een bankje in het park geslapen, terwijl Simon en ik geen oog meer dicht deden en tot diep in de nacht alle 'tenten' afgingen om te kijken of hij daar soms was, omdat we weer in de periode terecht waren gekomen van 'We moeten hem redden.'
De verhouding met Gerrie en Tom was kapot. Toen ik Gerrie opbelde om te vragen hoe het met haar zoon ging, zei ze verbitterd: 'Interesseert je dat dan?'
'Ja natuurlijk, anders bel ik je toch niet op.'
'Luister es, Len, ik zal je in het kort zeggen hoe het met hem gaat. Wat je daarmee aan wilt vangen, is mij een raadsel. Maar daarna wil ik je niet meer aan de telefoon hebben of zien. Want ik kan het niet van me afzetten dat David de oorzaak van alle ellende is. Als David met zijn katten niet naar Bennie toe was gegaan, dan had hij een kans gehad, dan was hij nu waarschijnlijk...'
'Gerrie,' riep ik erdoorheen, 'je weet dat dat onzin is!'
'Ik dacht dat jij toch wel wist, dat niemand de schuld draagt van het drugsgebruik van een ander. Wij als ouders ook niet, dat heb jij me zo vaak gezegd als ik krom lag van de schuldgevoelens. 'Jij hebt nooit gezegd: hier heb je drugs, ga ze gebruiken.' Weet je nog wel, dat zei je altijd tegen mij.'
'Hou op,' zei ze, 'ik ben niet vatbaar voor redelijke argumenten. Het gaat er nóu om wat ik voel.'
Maar ik ging door. Ik herhaalde wat Gerrie zei als ik er geen gat meer in zag. 'David en Bennie zijn vrijwillig aan de drugs gegaan. Duizenden anderen doen het niet, terwijl hun omstandigheden misschien nog slechter zijn. Ze hebben het zélf gedaan en ze moeten er zélf van af willen, en niet samen, maar ieder apart.'
'Hou op met je flinke gedoe! Ik kan het niet meer hébben!' schreeuwde ze en ze legde de hoorn neer.
Ik wachtte een uur en belde toen weer op. 'En vertel me nu hoe het met Bennie gaat.'
'Slecht natuurlijk. Hij is nu een week in het Crisiscentrum en hij gaat door naar een psychiatrisch ziekenhuis, waarschijnlijk Bloemendaal. Door die laatste hoeveelheid - of misschien wel door al die jaren gebruiken - is hij in een depressie terechtgekomen. Manisch heb ik horen zeggen, ach, wat weet ik er ook van. Hij schijnt daar hele dagen op zijn bed te schrijven. Schriften vol. Over zijn leven, over wat hij denkt en voelt. Hij schrijft maar door, er is niet met hem te praten. Gelukkig heeft hij toegestemd in een onderzoek en een behandeling, nou, en dat moet dus gaan gebeuren, in Bloemendaal. Meer weet ik er ook niet van. Tom is er kapot van. En ik ook. We zijn al een paar keer naar hem toe gegaan, maar hij wil ons niet zien. En dan gaan we maar weer naar huis. En dan zitten we te piekeren. Oh God, Len, ik wil jou nooit meer zien...'
'Je ziet het,' zei Simon, 'of hij nou hier thuis zit of ergens anders, hij gaat gewoon door met gebruiken. En daarom donder ik hem nu de deur uit. 't Is afgelopen. De maat is vol. Morgen gaat hij. We hebben die kamer nog voor hem, zijn bed staat er en voor de rest zoekt hij het zelf maar uit. Er wordt niets meer voor hem gekocht, want hij verkoopt toch alles, of hij laat het staan als hij weer weggaat. De maat is vol!'
'Wanneer morgen moet hij weg?'
'Als ik van kantoor kom, ik stuur hem weg, hou jij je er maar buiten.'
'Dan moet je wel wat eerder komen, want tegen vijf uur dan gaat hij altijd...'
'Zeg maar rustig wat je bedoelt: dealen. Tegen vijf uur, als meneer zijn roes heeft uitgeslapen, gaat hij de adresjes langs waar hij die rotzooi verkopen kan.'
'Néé, Simon, dat doet hij niet. Hij gebruikt, maar hij dealt niet.'
'Hij déalt, hij is een miserabele kruimeldealer, dat heb je gezien aan dat blok van Bennie. Hij dealt om zelf te kunnen gebruiken.'
Simon kwam iets eerder thuis. Net op tijd om David eruit te gooien. Ogenschijnlijk kon dat David niets schelen. Hij pakte het een en ander bij elkaar, vroeg nog eens: 'Dus ik moet gaan?'
'Jezus, Simon,' zei ik, 'is het goed wat we doen?'
'Ik zou het niet weten, maar één ding weet ik wel, dat het niet goed is om hem nog langer hier te houden. Kijk maar naar Juliët, ze komt nauwelijks meer thuis...'
David kwam een paar maal op zaterdagmiddag, maar hij mocht niet naar binnen, want hij was nooit clean. Dat brak me op. Ik kon het niet meer verdragen dat hij met een handje geld van de deur werd gestuurd. Bovendien zat er nóg iets bij me te wroeten. Onze paspoorten waren weg. Ze lagen altijd in een la van mijn bureautje en nu ineens waren ze weg. Ik had nog niets aan Simon gezegd. Ik wilde naar David om er hem naar te vragen, maar op de een of andere manier durfde ik niet. Ik was bang voor wat ik aan zou treffen.
De straat van David was grauw en verloederd. Een garage met autowrakken ervoor, kartonnen dozen en afval op een hoop, verwaarloosde huizen en geen enkel teken dat ze werden bewoond. Er liep niemand. Er speelde geen kind. De deur kreeg ik pas open toen ik hem optilde. Stank kwam me tegemoet. Geen vloerbedekking. Afgebladderd hout. Ik ging de trap op. Op de gang van de eerste etage lagen stapels oude kranten. Tegen de muur stond een opgerolde mat. Uit het plafond hing een zwarte draad met een peer. Ik liep door naar de tweede etage. De stank werd erger en ik besefte ineens dat ik niemand was tegengekomen. Woonde er wel iemand in dit huis? Aan het eind van de trap liep ik tegen een gordijn op. Ik deed het iets opzij en zag een soort nis, waarin het afval gewoon op de grond was gestort. Beschimmeld brood, lege pakken melk, bruine bananenschillen, kapotte sandalen, theezakjes en eigenlijk alles wat je in een normale vuilniszak vindt. Gewoon op de grond. Aan het rotten. Afval van maanden. .. Ik kwam bij de uitbouw, waarin David zijn kamer had, maar met de deurknop in de hand bleef ik staan. Ik voelde dat David daarachter zat. Maar ik durfde niet. Ik durfde niet. Langzaam deed ik de knop omlaag. De deur ging zo'n twintig centimeter open. Een stukje kamer. Een planken vloer. Vuil op de grond en een wirwar van ouwe lappen of kleren. Ik deed de deur verder open. Een bed. Lege flessen overal. Geen stoelen, geen tafel, geen kachel, geen plant. En een verschrikkelijke vochtige kou. Er ging een schok door me heen. Op de grond, vlakbij een groot kapot raam, waarvoor een plaat hardboard was getimmerd, zat David. Met zijn rug naar me toe. Met een deken om zijn schouders en met zijn satanskoppen verspreid om zich heen.
'David!' riep ik.
Hij hoorde me niet.
Ik liep voorzichtig naar hem toe. 'David, ik ben het! Ik ben bij je gekomen.'
Hij draaide zich langzaam om. Onder de deken zag ik zijn naakte lijf. En daarboven zijn gezicht. Vuil, mager, zwarte kringen, versuft, het gezicht van een ander. Maar plotseling kwam er herkenning op. En als een kind zo blij, na al die maanden van wegtrappen en wegschelden, stak hij een hand naar me uit en riep hij me toe: 'Mamma! Je komt net op tijd! Je komt net op tijd, weet je dat, mamma?'
En hij huilde en ik huilde. Ik sloeg de deken om ons beiden heen en pakte de thermoskan. 'Koffie, eerst koffie... de gewone dingen, weet je, David, de dagelijkse dingen, die kunnen je redden,' zei ik. En David knikte alsof hij het begreep. Hij klemde de mok in zijn handen en begon te drinken.
Hij was redelijk clean, maar hij was aan het vereenzamen, aan het verpauperen, hij was gek aan het worden met zijn satanskoppen om hem heen. Als hij hier nog één dag bleef, werd hij gek en dat zei ik hem. 'Sta op, David, kom mee met mij, je moet naar buiten, naar de straat, naar het licht. Ga eerst mee naar huis, ga eerst onder de douche, ga eerst eten en slapen, dan zullen we morgen verder zien... '
Als hij dan toch ging werken, wilden we orde op zaken stellen.
'Dit huis heeft regels,' zei Simon, 'en daar moeten wij ons aan houden, dus jij ook. En zeker als je werkt. We gaan op normale tijden naar bed, dus jij ook. We eten op normale tijden, dus jij ook. En als je dat niet kan, moet je dus weg.'
Ja, dat begreep David allemaal.
'En verder wil ik weten hoeveel schulden je hebt, dan kun je een begin maken om van je salaris de boel af te betalen.' Er werd een blocnote gepakt en we bogen ons over de schulden. In onze naïviteit dachten we dat die nooit meer dan een paar honderd gulden konden zijn.
We trokken de hele zondag aan hem en we kwamen ten slotte op een totale schuld van bijna zesduizend gulden, 's Avonds in bed bespraken we hoe we dat moesten doen.
'Maar hoe komen wij aan die zesduizend gulden?'
'In godsnaam dan maar weer de hypotheek.'
'Daar houd ik helemaal niets van over,' zei hij, 'als ik ook nog jullie die honderd gulden moet geven.'
'Dan houd je dus ruim honderd gulden over.'
'Ja, maar daar moet ik ook nog van afbetalen.'
'Wie dan? We hebben al je schulden toch opgeschreven?'
'Ja, maar ik ben er nog een paar vergeten. Nog tweehonderd gulden aan iemand in Amsterdam en nog tweehonderdvijftig gulden aan iemand hier...'
'Aan iemand in Amsterdam? Maar die was toch al meegerekend?'
'Nee, dat is weer iemand anders, die was ik dus vergeten en ik dacht als ik hem nou deze week met mijn salaris betaal en jullie dus niet betaal en als ik van jullie dan zakgeld krijg voor deze week...'
'Nou ja, goed, betaal dan eerst die schulden maar af vóór je aan ons gaat beginnen.' Ik dacht plotseling aan onze paspoorten. 'En hoe zit het daarmee, heb jij die gestolen en verkocht?'
'Paspoorten? Kom nou, zeg, ik zal jullie paspoorten stelen.' En dat zei hij zo verontwaardigd, dat ik me schaamde voor mijn achterdocht. Ja, als ik ook zó ging beginnen, dan moest ik ook niet gek kijken als die jongen de boel er weer bij liet zitten...
'Hij rookt wel af en toe een stickie,' zei Simon, 'maar verder dacht ik eigenlijk ook wel dat hij clean was.'
'Laten we het dan in hemelsnaam nog even volhouden met hem.'
Maar dat hoefde ook al niet meer. David werd na precies één maand werken op staande voet ontslagen omdat hij op heterdaad betrapt werd bij het stelen van... het paspoort van zijn baas. En toen de boel goed aan het rollen kwam, bleken er nog zes anderen in de afgelopen weken hun paspoort te zijn kwijtgeraakt. Ruud kwam op hoge poten bij ons aan de deur. Dat was helemaal mooi! Nou had hij bij zijn broer een goed woordje gedaan voor David, omdat hij het zo rot vond voor ons allemaal en nou had David... Enfin, hij liet heel duidelijk merken dat hij het ons kwalijk nam.
'Je doet maar, jongen,' zei Simon, 'want wij zijn het zat. Wij zijn het zat om er iedere keer weer in te tuinen...'
Via het gironummer kwamen we aan Davids nieuwe adres, maar het lukte mij om hem niet op te gaan zoeken.
Bovendien had zich thuis een nieuw probleem aangediend. Juliët kwam zeggen dat ze bij haar vriendin wilde gaan wonen. 'En haar ouders vinden het goed, want ze begrijpen best dat het voor mij thuis niet uit te houden is. Het zijn verschrikkelijk lieve mensen waar ik verschrikkelijk fijn mee kan praten.'
'Maar, Juliët, schat... David is nu weg. Het gaat nu echt anders worden.'
'David is al zo vaak weggeweest, maar hij komt iedere keer weer terug om alles te verpesten. Trouwens, wat maakt het uit voor jullie of ik er ben of niet.'
'Juliët, zonder jou red ik het niet. Je bent altijd zo verstandig, je zegt altijd de goeie dingen op het juiste ogenblik, oh God, en daarom vergeet ik dat je nog een kind bent.'
'Jullie zién me niet eens, je weet niet eens dat ik er ook van te lijden heb. Je denkt alleen maar aan de verstandige dingen die ik zeg. Maar die kan iedereen zeggen, die jullie daar zo idioot ziet doen. Denk jij dat het leuk is om een zusje van David te zijn? Op school noemen ze me ook al Junkie Jet, en ik heb er niets mee te maken. Niemand wil bij me thuis komen, trouwens, ik zou niemand mee durven nemen, als David toevallig hier is, schaam ik me dood, of als ze jou met rooie ogen rond zien lopen... Maar het ergste vind ik nog dat jullie alsmaar over David praten, nóóit es praten jullie over mij. En Brammetje en Josien, die moeten altijd maar vlug eten en vlug naar bed, die vinden dat ook niet leuk. Moet je dan eerst verslaafd zijn om aandacht te krijgen hier in huis?'
Junkie Jet, mijn god... Moet je dan eerst verslaafd zijn... het flitste door me heen: Moet je jezelf eerst te barsten rijden om aandacht te krijgen hier in huis... Dat had ik mijn moeder toegeschreeuwd na het auto-ongeluk van mijn broer. Moet je dan eerst verslaafd zijn...
'Juliët,' smeekte ik, 'alsjeblieft, geef ons een kans. We hebben zoveel fouten gemaakt. Eén fout moeten we toch kunnen herstellen. Blijf alsjeblieft bij ons. Ik ga er met pappa over praten en jij moet dat ook doen. Ik beloof je dat ik niet meer achter David aan zal lopen. Ik ben nu echt zover. Hij móet het nu zelf doen. Hij mag er niet de oorzaak van zijn dat jij het huis uit loopt.'
'Hij is daar de oorzaak niet van,' zei ze, 'de oorzaak zijn jullie! Het is natuurlijk niet leuk om een verslaafde broer te hebben, maar het is nog veel erger om ouders te hebben, die daar kapot aan gaan...'
We waren geschrokken. We deden ons best en we sloegen meteen door naar de andere kant, want voor geen prijs wilden we Juliëtje missen. Simon probeerde haar mee te krijgen met de boot: 'En je vriendin mag natuurlijk mee.'
Mijn moeder fantaseerde mee. 'Weet je wat,' zei ze, 'als ik nou eens een caravan voor jullie koop. Wat heb ik aan mijn geld op de bank, later is het toch voor jullie. Ik heb liever dat je er nu plezier van hebt.'
En zo werd er een caravan gekocht die zijn standplaats bij het water had. En zo lukte het waarachtig om weer wat vreugde in ons gezin te brengen. Maar dat gebeurde toch op een kunstmatige manier. Simon en ik hielden het gezin draaiende, maar manoevreerden elkaar in een isolement doordat we niet meer over David wilden praten. Simon omdat hij eraan toe was om hem los te laten en ik louter en alleen voor Juliët.
Maar binnen in mij bleef de dreiging. Wat moet er worden van hem? Wat zijn de gevolgen voor zijn geest? Hoe lang houdt zijn lichaam het vol? En na verloop van tijd kon ik daar toch geen weerstand aan bieden. Ik had zijn adres en dus ging ik weer. Met tassen vol eten. Met een nieuwe trui. Met een nieuwe broek. Met zes stuks ondergoed. Als een dief in de nacht, want deze keer mocht ik ook niets aan Juliët laten merken.
Ik werd opengedaan door een meisje, dat niet eens wist dat David daar woonde in huis.
Ik ging op de grond naast hem zitten en hij keek naar me alsof ik even de kamer uit was geweest en nu weer terugkwam. 'Wat heb je bij je?' vroeg hij.
'Wat spulletjes.' Ik keek rond.
'Ja, ik moet het hier nog opknappen,' zei hij. 'Ik heb er voorlopig nog maar niks aan gedaan.'
Ik stond perplex. Was dit David, die over 'opknappen' sprak? Ik keek hem nog eens goed aan. Nee, niet gebruikt, tenminste.., nee, toch niet, niet gebruikt.
'Ik wou eigenlijk de poes komen halen, kan dat? Of kan die niet alleen de hele dag alleen.'
'De poes? Ja, gut, als je hem hebben wilt. Maar waar ben je dan de hele dag?'
'Ik werk...' Hij begon aan zijn tweede taartje en smakte. 'Bij een dame, een ouwe, d'r man is dood en ze heeft honden, drie van die kanjers, die laat ik uit. Ik heb nog een fiets van d'r gekregen. Ik wandel met die beesten daarzo bij de Watertoren. Ik heb ook die televisie gekregen. Zit een spriet op, daarom is het beeld niet zo goed. Maar aan die televisie mankeert niks. Nou ja, en dan moet er nog wel eens zowat gedaan worden, de tuin van d'r of in huis is er eens iets kapot. Nou, dat doe ik dan. Ik moet er om tien uur zijn, voor die honden, die kunnen niet wachten. Ga ik eerst met ze weg en dan veeg ik ze af met een handdoek. En die ene hond, die heeft iets aan z'n ogen, daar moet driemaal per dag zalf in en dat doe ik dus. En zorgen dat ze geborsteld worden. En wat ze vies maken, dat maak ik schoon. En 's middags om drie uur nog eens met ze weg. Je kan wel leuk praten met die beesten, ja, ik vind 't best wel leuk. En dat mens, ach, daar heb ik geen last van. 't Is iedere dag, ook zaterdag en zondag, ja, best wel leuk, best wel lachen met die beesten.' Hij likte zijn vingers af met zuigende geluiden.
Ik keek naar de taartdoos. Hij zou toch niet iedere avond... maar ik hield mijn mond. 'Hoe, eh, hoe kom je aan dat baantje?' vroeg ik.
'Oh, van Kees, die kwam ik laatst tegen, nou, en hij kende dat mens.'
Kees, de spijkerbroekpsychiater op de Hallelujafiets was dus weer aan de horizon verrezen. Met deze maal iets positiefs godzijdank.
'En vergeet je niet de kattenbak? Ja, jij kan het beter brengen, want ik kom dus liever niet meer thuis, ik heb namelijk besloten...' Hij begon ineens te rillen en werd onrustig. 'Ik ben aan het afkicken,' zei hij, 'ik doe het zélf, ik wil er niemand bij. Donder op!'
'David!'
'Ja, donder op, laat me hier toch met rust. En je laat me niet binnen als ik thuiskom. Ik wil het zélf doen, en hiér.'
'Ik zal de poes brengen...'
'Ja, donder op!'
Ik krabbelde overeind, viel half en bereikte met een pijnlijke elleboog de deur. 'Mórgen, David!' riep ik. 'Om deze tijd. En knók voor jezelf. ..'
Ik trok de deur achter me dicht, vlak voor er een hard voorwerp tegenaan werd gesmeten. Tja-ja, dacht ik, moederloos het klooster in is toch maar het makkelijkste...
Het viel me erg zwaar dat ik met niemand over David kon praten, over wat ik aanvoelde als een positieve ontwikkeling bij hem. Simon zou daar niet meer in willen geloven en me herinneren aan de afspraak die we hadden. En Juliët... nee, dat mocht niet meer. Ik voelde me erg eenzaam, maar ook gejaagd, want er kwamen vreemde telefoontjes binnen. Vroeger werd er voor David nooit opgebeld en nu ineens in één week viermaal. Twee keer anoniem en twee keer door dezelfde jongen - Mike - die me vroeg waar David woonde. 'Dat weet ik niet,' loog ik, 'maar waar is het voor?'
'Hij is me geld schuldig, een heleboel, en dat moet hij heel snel betalen. Maar als ú dat wilt doen, laat ik hem met rust.'
'Hoeveel?' vroeg ik.
'Twaalfhonderd gulden.'
Ik schrok ontzettend, maar bleef rustig. 'David is mij nog veel meer schuldig,' zei ik, 'ik heb ervan geleerd dat ik hem niets meer moet lenen. Dat moet jij dan ook maar niet meer doen.'
'Ja, zo makkelijk komt u niet van me af,' zei hij.
Tijdens het tweede gesprek dreigde hij ronduit. 'Als u me niet betaalt, kan er wel eens iets met uw kinderen gebeuren...'
Ik voerde de hele dag een strijd. Moet ik dit zeggen aan Simon? We hebben nu eindelijk een beetje rust in het gezin. Ik zei niets en schrok me ongelukkig bij elk telefoontje. Maar 'de' telefoontjes kwamen overdag en ik begon te denken: Ze moeten mij hebben, ze weten dat ik alleen ben overdag. Bij Simon durven ze niet, dus hoef ik het niet serieus te nemen.
Maar ten slotte hield ik het niet meer. Ik overwon mijn weerstand en mijn angst voor afwijzing en belde Kees op. Ik gaf hem geen kans om mij de les te lezen en spuugde achter elkaar al mijn ellende uit. De martelgang naar de vervuilde kamers, de schuldregeling met Simon, de gestolen paspoorten, de poezen, de satanskoppen, de deken waar hij onder zat, het Junkie Jet van Juliët, het standpunt van het gezin: doorgaan zonder David, mijn stiekeme bezoek aan hem en ten slotte dan de telefoontjes.
'Godallemachtig!' zei hij. 'Jij bent op de goeie weg! Gefeliciteerd, meid, met jou kan ik werken.'
Ik begreep er niets van. 'Wat bedoel je nou toch?'
'Uit je hele verhaal blijkt dat jullie bezig zijn om David los te laten en dat is prima zo. Jullie leven niet meer dag en nacht met David in je hoofd.'
'Ja, maar nu met die telefoontjes...'
'Als die weer komen, kap je ze meteen af. Niet doorvragen, het is jouw zaak toch niet. Alleen zeggen dat je niet weet waar hij zit.'
'Is het zo dat David aan het afkicken is? En kan hij dat alleen?'
'Als hij het niet alleen kan, zal hij zelf om hulp moeten vragen en die krijgt hij dan ook. Maar van jullie kan hij die niet krijgen, jullie zijn emotioneel te veel gebonden aan hem. Pas als je hem helemaal loslaat, zal hij het bij een ander vragen. Loslaten dus, geen geregel, geen gedenk voor hem en vooral niet proberen om hem te beïnvloeden. Er is maar één leven dat je beïnvloeden kunt en dat is het jouwe. En als je dat eenmaal goed doorhebt, en je bent dus nu op weg, bestaat de kans dat David het voor zichzelf ook zo gaat zien.'
Ik zuchtte. 'Loslaten dus, en als hij bij ons aan de deur komt... Weet je wat hij tegen me zei? Laat me niet binnen als ik thuiskom. Ik wil het zélf doen.'
'Ja, hij is bang dat er een moment komt waarop hij het niet aankan en dat hij dan naar jullie gaat. Als je hem dan binnenlaat, is het verloren voor hem. Wat er dus gebeurt, laat hem niet binnen.'
'Wacht even!' riep ik, want ik begreep dat hij er een eind aan wilde maken. 'Hoe komt dat ineens, die dreigementen door de telefoon?'
'Ik denk dat David niet meer verschijnt op zijn vaste adresjes. Hij neemt niet meer af, hij wordt een schadepost. Tja, dat zijn zo van die kleine, vervelende bijkomstigheidjes...'
Het gesprek met Kees had me moed gegeven, ik durfde mijn eenzame weg weer verder te gaan. 'Er is maar één leven dat je beïnvloeden kunt en dat is het jouwe,' drensde het door me heen. Natuurlijk. Wat hadden we allemaal niet gedaan om David van de drugs te krijgen? Letterlijk alles. Schone was, tassen eten, nieuwe kleren, de zaak uitgemest, zijn schulden betaald, tegen hem aangepraat, hem iedere keer weer uit de puree geholpen. We deden alles wat hij zelf had moeten doen, zodat hij lekker verzorgd verder kon gaan met gebruiken. We hadden het tegengestelde bereikt van wat we wilden. We hadden het gebruik voor hem alleen maar makkelijker gemaakt, en daarbij vergaten we ook nog eens dat we zélf ook een leven hadden.