'Bennie is vrij,' zei Gerrie. 'Ze hebben hem geholpen met een kamer en de reclassering is bezig met werk voor hem.'
Ik schrok. 'Zijn die negen maanden dan nú al om?'
'Er is al bijna een jaar om, en hij is al een paar maanden vrij, maar hij is meteen op vakantie gegaan. Twee maanden naar Spanje. En gisteren is hij bij ons geweest, hij ziet er verschrikkelijk goed uit en ik betrapte mezelf erop, dat ik meteen weer hoop kreeg.'
Ik voelde mijn bitterheid, mijn jaloezie. Haar zoon wel, de mijne niet. 'Voor David is geen hoop meer,' zei ik. 'Hij zwerft met vier katten in zijn jas door de stad.'
Gerrie glimlachte. 'Welnee,' zei ze, 'hij zit allang ergens anders, weer bij vrienden, zo gaat dat toch. En als je vindt dat er voor David geen hoop meer is, betekent dat alleen, dat er voor jóu geen hoop meer is.'
Hoe is het mogelijk, dacht ik. Toen ik deze vrouw een jaar geleden voor het eerst ontmoette, was ze onzeker en geslagen. En nu is ze de wijsheid zelf, ze accepteert de situatie zoals hij is en ziet nog kans verder te gaan met haar eigen leven. 'Hoe doe je dat?' vroeg ik.
'Ik weet het niet,' zei ze, 'ik weet alleen, dat je het zélf moet doen en als het dan lukt, moet je er rekening mee blijven houden dat je elk moment weer terug kunt vallen.' En ze vièl terug. Nog geen week erna. Ze belde me op. 'Ik moet je spreken, nü.'
'Wat is er dan?'
'Dat zul je wel horen. Kom alsjeblieft hier.'
Gerrie deed me open met haar jas aan en liep door naar de kamer, waar ze direct tegen me uitviel.
'Die zoon van jou, met zijn vier katten, die zit bij Bennie, wist je dat?'
'Oh God!'
'Ja, oh God! Ik dacht, laat ik Bennie vandaag eens opzoeken, iets voor hem brengen, ik wil een normaal contact. En hij heeft nu een redelijke kans om zijn leven opnieuw te beginnen. Werk waarschijnlijk, een goeie kamer, een tijd lang zonder drugs geweest. Ik kwam daar en wie ligt daar in bed? Jouw zoon, terwijl Bennie nog moeite doet iets van zijn leven te redden.'
'Oh God!'
'En schei uit met je oh God! Ik wil dat je hem daar weghaalt. Zonder hem heeft Bennie nog een kans.'
'Ik kan hem niet weghalen, dat weet je toch.'
'Als Tom dit weet, hij trapt hem de deur uit!'
'Gerrie, alsjeblieft, laten we niet in paniek raken. Jij kan Bennie niet verbieden om David binnen te laten en ik kan David niet verbieden om bij Bennie te komen. Maar daarom hoeven wij nog geen ruzie te maken.'
Gerrie verborg haar gezicht in haar handen. 'Ik heb écht gehoopt de vorige keer, maar nu... Ik zie het al voor me. Eén kamer hebben ze maar. Binnen een paar dagen is de boel vervuild, ze gaan samen gebruiken en omdat David niet werkt, zal Bennie het ook niet doen. Jouw zoon gaat het voor de mijne verpesten. Het spijt me ontzettend, Len, ik ben waarschijnlijk niet groots genoeg, want ik kan je niet meer zien zonder daaraan te denken en wat het ergste is, diep in m'n hart neem ik je het nog kwalijk ook.'

Het vermoeden van Gerrie was juist. In die ene kamer lieten ze de boel vervuilen. Ze gingen samen gebruiken en na twee dagen 'werken' had Bennie al weer genoeg gedaan. Gerrie en ik probeerden samen met de jongens te praten. We smeekten ze om elkaar met rust te laten, we smeekten ze om op te houden met drugs, 'Doe het dan voor ons', we dreigden ze, we verweten ze, we verwensten ze en we vleiden ze. We deden alles om zelf overstuur te raken, terwijl de jongens ongeroerd voor zich keken. Ten slotte verzocht Bennie ons rustig om weg te gaan. Hij en David wisten precies wat ze deden. Ze hadden besloten om bij elkaar te wonen. Eén kamer was natuurlijk te weinig, ze zouden een etage zoeken.
Bij elkaar. Samen. Dat betekende voor ons: samen gebruiken. Want we zagen alles negatief. We durfden niets aan Tom en Simon te vertellen. We fokten onze wanhoop en angst op tot een uitbarsting, die een Antwerps viswijf het schaamrood naar de kaken zou doen jagen. In mijn keuken slingerden we elkaar de vreselijkste dingen naar het hoofd. We huilden, we gilden, we krabden elkaar zowat de ogen uit, tot we ten slotte - volkomen leeg - in elkaars armen vielen.
'Jezus, wat heb ik allemaal gezegd!'
'En ik dan, wat heb ik gezegd!' 'Ik bedoelde het niet zo.'
'Ik ook niet. Hoe komt het dat we dit laten gebeuren?'
'We moeten het oppakken waar het verkeerd is gegaan,' zei Gerrie. 'Het ging verkeerd toen ik het niet meer accepteerde. Ik wilde niet dat David bij Bennie ging wonen. Dat moet ik dus nu goedvinden. Ik moet dat accepteren.'
'Misschien kunnen we ze béter laten wonen, een fatsoenlijke etage voor ze vinden.'
'Dan moet Tom helpen. We komen er niet onderuit, we moeten het met Simon en Tom bespreken.'

Dat 'bespreken' werd ronduit een rel. Simon kon zich niet beheersen, wat logisch was, hij moest net als wij door het viswijf-stadium heen. Tom kreeg bijna een hartaanval, of simuleerde er een. Maar Gerrie had haar kracht en rust weer teruggevonden en zette de grofste verwijten en uitlatingen om in bruikbaar Nederlands, zodat ze aan het eind van de avond tot de volgende verbazingwekkende samenvatting kwam: 'Dus zijn we het erover eens, dat we die jongens dan maar samen moeten laten wonen. En niet in een krot, maar op een redelijke etage.'
'Ja,' zei Simon, 'en ze zullen godverdomme een contract met ons tekenen, waarin precies staat waar ze zich aan te houden hebben en de eerste de beste keer dat ze zich daar niet aan storen, sodemieter ik ze alle trappen af.'
'We zijn het erover eens dat we een contract zullen opstellen,' vertaalde Gerrie.
'En die vier katten gaan ook het huis uit,' zei Tom, 'dat komt in het contract te staan.'
'Er gaan drie katten het huis uit, dat komt in het contract te staan,' zei Gerrie.
'En er komt ook in te staan: geen drugs, in welke vorm dan ook, dus ook geen hasj,' zei Simon, 'het zal nou voorgoed afgelopen zijn met die verdomde bagger.'
En alweer vertaalde Gerrie rustig: 'In het contract zullen diverse voorwaarden staan...

Tom ging op zoek naar een etage. Huren was onmogelijk, maar hij was een goede makelaar en na een paar dagen kwam hij met een paar 'objecten' aandragen, waaraan hij zich geen buil kon vallen'.
'Ik koop er één van,' zei hij, 'huizen zijn in de lift, ik kan er niet op verliezen en dan kunnen die verdomde jongens daar in.
En zo werden die verdomde jongens door Tom opgehaald en rondgereden langs de 'objecten'. En zo werd er voor die verdomde jongens weer eens geregeld, dat ze per 1 oktober in een vrije etage konden trekken ergens in de buurt van het Belgisch Park en ze waren slim genoeg om zich niet al te lusteloos voor te doen. 'Ja, dat vinden we wel leuk.' - 'Ja, dat zien we ergens wel zitten.'
'Ja, maar denk maar niet, dat je hier zo maar in kan. Dit gaat handen vol geld kosten en daarom gaat het allemaal officieel en er wordt een contract getekend.'
'Oh, ja hoor, dat vinden we wel best. Dat vinden we wel logisch.'
We hadden ze natuurlijk in hun vet moeten laten gaar smoren. We hadden ze moeten laten omkomen in hun eigen vuil. We hadden ze zover moeten laten zakken, dat ze met hun mond vol modder waren komen smeken om hulp, bij wie dan ook. En dat zou dan hun eerste daad geweest zijn. In plaats daarvan stonden we weer alles voor ze te regelen en er was niemand, die ons middenin ons gezicht uitlachte. We ontnamen ze weer de kans om in hun zelfverkozen situatie zelfstandig te worden - althans een beetje te kunnen functioneren.
Op 29 september werd bij ons thuis het contract getekend. We waren in een uitgelaten stemming. Ik had het huis vol bloemen gezet - en zelfs bloemen van de jongens gekregen, die zich voor deze gelegenheid 'netjes' hadden aangekleed - een gezamenlijk etentje en na afloop de beste flessen wijn...
Tom had een contract opgesteld 'waar geen mens onderuit kon'. Met omfloerste stem las hij het voor. We hieven het glas en het contract werd ondertekend. We voelden het aan als een groots moment, als een ommekeer, van nu af aan zou alles anders gaan. Geen drugs meer, want dat stond in het contract. Geen vervuiling - in een contract waar wij waarde aan hechtten. Bennie zou werk zoeken - in een contract dat de jongens als een vodje papier zagen. David naar de avondschool. 'Misschien ga ik wel naar de Vrije Academie,' zei hij met een blik op mij en ik was daar zeer door ontroerd. We waren allemaal ontroerd. Alleen Juliët niet. Ze had een cynisch trekje op haar gezicht, maar behalve ik had niemand dat in de gaten. We sloten de avond af met een spelletje Monopoly en we maakten zelfs grapjes toen Bennie een kans- kaart trok met 'GO TO JAIL'.

Het inschrijfgeld van de Vrije Academie werd betaald, de hoop steeg en de eerste maand hielden we ons bezig met vergoelijken. Gerrie en ik zagen op onze wekelijkse bezoekdag natuurlijk wel dat de boel vervuilde, maar we zeiden: 'Nou ja, ze zitten er pas in en ze moeten nog wennen.' We zagen natuurlijk wel dat ze 's middags nog in hun bed lagen, maar we zeiden: "t Is ook moeilijk, ineens een ander ritme. Maar als Bennie werk heeft, wordt het vanzelf wel anders en als David dan regelmatig naar school gaat, nietwaar.'
Maar Bennie ging niet achter werk aan, want zijn haar was te lang en zo werd hij toch nergens aangenomen, zei hij.
'Nou, dan heb je hier geld voor de kapper.'
'Ja, maar ik laat het niet zo maar afknippen door de eerste de beste kapper. Ik moet een goeie en die is erg duur.'
'Nou, dan heb je hier nog wat geld.'
Het haar is er nooit afgegaan. Er is nooit werk gevonden. 
David had geld nodig voor materiaal, voor penselen, voor verf, voor schetsboeken, voor een passerdoos en voor godweetwat. En hij kreeg het nog ook van me. Maar hij heeft er nooit één penseel voor gekocht. Ze hadden voor het geld maar één bestemming: drugs. Bennie kocht een groot blok hasj, dat in stukjes verdeeld moest worden om aan andere verbruikers te worden doorverkocht. Van de winst zouden ze zelf een tijdlang kunnen gebruiken. En terwijl David een hele zaterdag in bed doorbracht, kon Bennie - die al het een en ander geslikt had - de verleiding niet weerstaan en rookte hij van het blok zoveel op, dat hij tegen de avond mataglap werd en de etage-die-in-de-lift-zat en waaraan Tom 'zich geen buil kon vallen' volledig vernielde. Alle ruiten sneuvelden, het serviesgoed en het meubilair werd de straat opgekeild, de deuren werden ingetrapt en de wastafel afgebroken. David - ook niet vrij van drugs - werd door Bennies gedrag aangemoedigd, maar beperkte zich tot het opensnijden van zijn matras. Misschien had hij wel verder willen gaan, maar hij kreeg geen kans, want de buren hadden de politie gewaarschuwd, de politie de GGD en Bennie werd meegenomen naar het Crisiscentrum. David wist niets beters te bedenken dan in het bed van Bennie te kruipen en verder te slapen, totdat Simon - gealarmeerd door Tom - hem uit dat bed sleurde om om opheldering te vragen.
Wat er toen gebeurde, weet ik niet precies. Op de een of andere manier was Tom bij die opheldering aanwezig en ontstond er een enorme ruzie tussen de vaders. Tom gooide zowel Simon als David de deur uit en ze kwamen samen naar ons huis toe, de één met de kat en de ander met de kattenbak. Toen Juliët ze aan zag komen, zei ze alleen maar: 'Volgens mij stond dat niet in het contract...'

En zo was David weer terug. In zijn brandnieuwe kamer, die indertijd bestemd was voor zijn brandnieuwe leven. Hij dook meteen zijn bed in en Simon en ik zaten beneden aan de tafel 'onze hersens erbij' te houden. 'Kalm, vooral kalm, geen paniek deze keer.'
'Hij moet hier weg,' zei Simon. 'Hij moet naar een kliniek.'
'Is er niet ergens een gemeenschap of zo, waar ze hem kunnen laten afkicken?'
'Hij moet gewoon opgenomen worden ergens, maar waar?'
'Je kunt iemand niet zo maar laten opnemen, ook al is hij minderjarig.'
'Wel als hij, zoals Bennie, de boel kort en klein slaat.'
'Of als hij, zoals David de vorige keer, een psychose heeft.'
'Ja, maar David wil helemaal nergens naar toe.'
'Dat kan wel wezen, maar hier kan hij niet blijven.'
'Waarom in godsnaam sluiten ze zulke jongens niet op? Verplicht? Waarom doen ze dat niet? Als ze nü ergens naar toe gaan, kunnen ze zo weer weglopen...'We informeerden bij de huisdokter, maar de brave man liep zo verschrikkelijk achter, dat hij niets zinnigs kon zeggen. We gingen naar een psychiater van de GGD en die zei dat David zélf moest komen. Ten einde raad vroegen we hulp bij het MOB en daar waren ze bereid om ons gezin te begeleiden, 'maar neemt u dan wel David mee'. 
Maar David verdomde alles, hij bleef gewoon in bed liggen en kwam er alleen maar uit om op de gekste tijden te eten. Mijn zenuwen raakten op. Ik doorliep in enkele dagen alle stadia die ik tot dan toe had doorgemaakt. Ik begon met verwijten en de schuld geven, ging over op vitten, zielig doen ('Zie je dat dan niet, we gaan eronderdoor allemaal'), dreigementen ('Als je niet zus en als je niet zo, dan krijg je van ons geen cent meer'), die ik naderhand weer te niet deed door hem geld aan te bieden 'als je maar zus en als je maar zo... EN ALS JE ER MAAR MEE OPHOUDT...' en zakte vervolgens weg in apathie. Ten slotte smeet ik hem - totaal overstuur - de deur uit met de boodschap dat hij dood kon vallen - 'En dat doet me dan niets!' - en toen ik merkte dat hij te slap was om zich te verweren en naar buiten waggelde, werd ik overvallen door een verschrikkelijke angst, liep hem achterna en smeekte hem om alsjeblieft terug te komen. Hij liep met me mee terug, ging weer in bed liggen en ik draafde heen en weer om hem te 'verzorgen', 's Avonds liepen Simon en ik kamers af. Een kamer zonder hospita moest het worden, want anders zou David er toch weer uitgegooid worden. 
'Waarom doet David dat niet zelf?' vroeg Juliët.
'Zie je dat dan niet?' zei ik. 'Daar is hij te ziek voor.'
'Te ziek?' vroeg Juliët. 'En hij gaat 's avonds uit.'
'Ja,' zei ik onlogisch, 'hij gaat 's avonds uit, maar niet om kamers te zoeken en daarom doen wij het dus.'
Juliët haalde haar schouders op en bleef steeds vaker bij een vriendinnetje eten en slapen omdat ze de sfeer thuis niet meer verdragen kon.
Uiteindelijk kwamen we terecht bij een kamerverhuurbedrijf, waar we voor ontzettend veel geld een achterkamer huurden op de tweede etage. Met gebruik van alles dat te vies was om te gebruiken. We namen David mee om te 'kijken', brachten hem thuis omdat hij zich ineens beroerd voelde, gingen meteen weer door om een bed en een matras voor hem te kopen plus wat potten en pannen. En terwijl we dat deden, sleepte hij onze geluidsinstallatie het huis uit en verdween daarmee spoorloos. WAARNAARTOE?
Ik kende al wat adresjes van 'vrienden' en ging die allemaal langs. Nee, David is hier niet. Weet niet waar hij zit. Zeker al een paar maanden niet gezien. De een loog nog harder dan de ander - ik heb ervan geleerd dat ze elkaar allemaal de hand boven het hoofd houden - en terwijl ik me zorgen maakte over dat arme jong, dat hongerig en ziek op straat rondzwierf, had David natuurlijk allang iemand gevonden - wie dat ook zijn mocht. Want één ding is zeker, hij heeft niet één keer op een bankje in het park geslapen, terwijl Simon en ik geen oog meer dicht deden en tot diep in de nacht alle 'tenten' afgingen om te kijken of hij daar soms was, omdat we weer in de periode terecht waren gekomen van 'We moeten hem redden.' 
Toen we hem vonden, ergens in Scheveningen, was hij er kennelijk net aan toe om weer naar huis te gaan - zijn geld was op - en dus gaf hij ons geen grote mond en ging hij met ons mee. Wij vergaven hem het stelen van de geluidsapparatuur en daarvoor in de plaats wilde David ons wel beloven dat hij nóóit meer zou gebruiken. Het was bijna Kerstmis en ik kocht direct een boom en we hebben één avond met elkaar doorgebracht terwijl David 'clean' was en zo verschrikkelijk aardig tegen de jongste twee kinderen, dat ik tegen mezelf zei: 'Ja hoor, deze keer is het echt waar. We hebben het nou achter de rug en hij heeft zichzelf weer helemaal in de hand.' Maar de dag erna was het weer het oude liedje..David met half open mond en gekke ogen weggezakt in een stoel. Af en toe de kamer uit om iets te gebruiken. En tot overmaat van ramp ook nog mijn moeder, die het allemaal niet verwerken kon en in een stoel naast de kerstboom zat te huilen.

De verhouding met Gerrie en Tom was kapot. Toen ik Gerrie opbelde om te vragen hoe het met haar zoon ging, zei ze verbitterd: 'Interesseert je dat dan?'
'Ja natuurlijk, anders bel ik je toch niet op.'
'Luister es, Len, ik zal je in het kort zeggen hoe het met hem gaat. Wat je daarmee aan wilt vangen, is mij een raadsel. Maar daarna wil ik je niet meer aan de telefoon hebben of zien. Want ik kan het niet van me afzetten dat David de oorzaak van alle ellende is. Als David met zijn katten niet naar Bennie toe was gegaan, dan had hij een kans gehad, dan was hij nu waarschijnlijk...'
'Gerrie,' riep ik erdoorheen, 'je weet dat dat onzin is!' 
'Dat kan wel wezen, maar ik voel het zo.'
'Ik dacht dat jij toch wel wist, dat niemand de schuld draagt van het drugsgebruik van een ander. Wij als ouders ook niet, dat heb jij me zo vaak gezegd als ik krom lag van de schuldgevoelens. 'Jij hebt nooit gezegd: hier heb je drugs, ga ze gebruiken.' Weet je nog wel, dat zei je altijd tegen mij.'
'Hou op,' zei ze, 'ik ben niet vatbaar voor redelijke argumenten. Het gaat er nóu om wat ik voel.'
Maar ik ging door. Ik herhaalde wat Gerrie zei als ik er geen gat meer in zag. 'David en Bennie zijn vrijwillig aan de drugs gegaan. Duizenden anderen doen het niet, terwijl hun omstandigheden misschien nog slechter zijn. Ze hebben het zélf gedaan en ze moeten er zélf van af willen, en niet samen, maar ieder apart.'
'Hou op met je flinke gedoe! Ik kan het niet meer hébben!' schreeuwde ze en ze legde de hoorn neer.
Ik wachtte een uur en belde toen weer op. 'En vertel me nu hoe het met Bennie gaat.'
'Slecht natuurlijk. Hij is nu een week in het Crisiscentrum en hij gaat door naar een psychiatrisch ziekenhuis, waarschijnlijk Bloemendaal. Door die laatste hoeveelheid - of misschien wel door al die jaren gebruiken - is hij in een depressie terechtgekomen. Manisch heb ik horen zeggen, ach, wat weet ik er ook van. Hij schijnt daar hele dagen op zijn bed te schrijven. Schriften vol. Over zijn leven, over wat hij denkt en voelt. Hij schrijft maar door, er is niet met hem te praten. Gelukkig heeft hij toegestemd in een onderzoek en een behandeling, nou, en dat moet dus gaan gebeuren, in Bloemendaal. Meer weet ik er ook niet van. Tom is er kapot van. En ik ook. We zijn al een paar keer naar hem toe gegaan, maar hij wil ons niet zien. En dan gaan we maar weer naar huis. En dan zitten we te piekeren. Oh God, Len, ik wil jou nooit meer zien...'
'Je ziet het,' zei Simon, 'of hij nou hier thuis zit of ergens anders, hij gaat gewoon door met gebruiken. En daarom donder ik hem nu de deur uit. 't Is afgelopen. De maat is vol. Morgen gaat hij. We hebben die kamer nog voor hem, zijn bed staat er en voor de rest zoekt hij het zelf maar uit. Er wordt niets meer voor hem gekocht, want hij verkoopt toch alles, of hij laat het staan als hij weer weggaat. De maat is vol!'
'Wanneer morgen moet hij weg?'
'Als ik van kantoor kom, ik stuur hem weg, hou jij je er maar buiten.'
'Dan moet je wel wat eerder komen, want tegen vijf uur dan gaat hij altijd...'
'Zeg maar rustig wat je bedoelt: dealen. Tegen vijf uur, als meneer zijn roes heeft uitgeslapen, gaat hij de adresjes langs waar hij die rotzooi verkopen kan.'
'Néé, Simon, dat doet hij niet. Hij gebruikt, maar hij dealt niet.'
'Hij déalt, hij is een miserabele kruimeldealer, dat heb je gezien aan dat blok van Bennie. Hij dealt om zelf te kunnen gebruiken.'
Simon kwam iets eerder thuis. Net op tijd om David eruit te gooien. Ogenschijnlijk kon dat David niets schelen. Hij pakte het een en ander bij elkaar, vroeg nog eens: 'Dus ik moet gaan?'
'Ja, je moet gaan,' zei Simon. 'Hier heb je de sleutel van je nieuwe huis. De huur wordt nog steeds door ons betaald. Je kan eens in de week je eetgeld halen, zaterdagmiddag, als ik er ben. En zorg dat je dan clean bent, anders laat ik je niet binnen. En wij komen je niet opzoeken op je nieuwe adres.'
David sloeg de deur dicht en sjokte weg. Trillend stond ik hem na te kijken.
'Jezus, Simon,' zei ik, 'is het goed wat we doen?'
'Ik zou het niet weten, maar één ding weet ik wel, dat het niet goed is om hem nog langer hier te houden. Kijk maar naar Juliët, ze komt nauwelijks meer thuis...'

David kwam een paar maal op zaterdagmiddag, maar hij mocht niet naar binnen, want hij was nooit clean. Dat brak me op. Ik kon het niet meer verdragen dat hij met een handje geld van de deur werd gestuurd. Bovendien zat er nóg iets bij me te wroeten. Onze paspoorten waren weg. Ze lagen altijd in een la van mijn bureautje en nu ineens waren ze weg. Ik had nog niets aan Simon gezegd. Ik wilde naar David om er hem naar te vragen, maar op de een of andere manier durfde ik niet. Ik was bang voor wat ik aan zou treffen. 
Maar op een ochtend werd ik wakker met een vreemd gevoel in me. 'Ik móet naar David, ik móet naar hem toe. Er is iets met hem, hij heeft me nodig, ik zeg niets aan Simon en ik ga naar hem toe.' Ik wachtte nog tot drie uur 's middags, want eerder komen had geen enkele zin. Ik pakte de sleutel die Simon had laten namaken, vulde een thermoskan met koffie en vertrok.
De straat van David was grauw en verloederd. Een garage met autowrakken ervoor, kartonnen dozen en afval op een hoop, verwaarloosde huizen en geen enkel teken dat ze werden bewoond. Er liep niemand. Er speelde geen kind. De deur kreeg ik pas open toen ik hem optilde. Stank kwam me tegemoet. Geen vloerbedekking. Afgebladderd hout. Ik ging de trap op. Op de gang van de eerste etage lagen stapels oude kranten. Tegen de muur stond een opgerolde mat. Uit het plafond hing een zwarte draad met een peer. Ik liep door naar de tweede etage. De stank werd erger en ik besefte ineens dat ik niemand was tegengekomen. Woonde er wel iemand in dit huis? Aan het eind van de trap liep ik tegen een gordijn op. Ik deed het iets opzij en zag een soort nis, waarin het afval gewoon op de grond was gestort. Beschimmeld brood, lege pakken melk, bruine bananenschillen, kapotte sandalen, theezakjes en eigenlijk alles wat je in een normale vuilniszak vindt. Gewoon op de grond. Aan het rotten. Afval van maanden. .. Ik kwam bij de uitbouw, waarin David zijn kamer had, maar met de deurknop in de hand bleef ik staan. Ik voelde dat David daarachter zat. Maar ik durfde niet. Ik durfde niet. Langzaam deed ik de knop omlaag. De deur ging zo'n twintig centimeter open. Een stukje kamer. Een planken vloer. Vuil op de grond en een wirwar van ouwe lappen of kleren. Ik deed de deur verder open. Een bed. Lege flessen overal. Geen stoelen, geen tafel, geen kachel, geen plant. En een verschrikkelijke vochtige kou. Er ging een schok door me heen. Op de grond, vlakbij een groot kapot raam, waarvoor een plaat hardboard was getimmerd, zat David. Met zijn rug naar me toe. Met een deken om zijn schouders en met zijn satanskoppen verspreid om zich heen.
'David!' riep ik.
Hij hoorde me niet.
Ik liep voorzichtig naar hem toe. 'David, ik ben het! Ik ben bij je gekomen.'
Hij draaide zich langzaam om. Onder de deken zag ik zijn naakte lijf. En daarboven zijn gezicht. Vuil, mager, zwarte kringen, versuft, het gezicht van een ander. Maar plotseling kwam er herkenning op. En als een kind zo blij, na al die maanden van wegtrappen en wegschelden, stak hij een hand naar me uit en riep hij me toe: 'Mamma! Je komt net op tijd! Je komt net op tijd, weet je dat, mamma?'
En hij huilde en ik huilde. Ik sloeg de deken om ons beiden heen en pakte de thermoskan. 'Koffie, eerst koffie... de gewone dingen, weet je, David, de dagelijkse dingen, die kunnen je redden,' zei ik. En David knikte alsof hij het begreep. Hij klemde de mok in zijn handen en begon te drinken.
Hij was redelijk clean, maar hij was aan het vereenzamen, aan het verpauperen, hij was gek aan het worden met zijn satanskoppen om hem heen. Als hij hier nog één dag bleef, werd hij gek en dat zei ik hem. 'Sta op, David, kom mee met mij, je moet naar buiten, naar de straat, naar het licht. Ga eerst mee naar huis, ga eerst onder de douche, ga eerst eten en slapen, dan zullen we morgen verder zien... '

De volgende dag ging Simon met David naar de stad om kleren te kopen. Ze kochten weer alles nieuw. Sokken, schoenen, ondergoed, t-shirts, broeken, truien en een jack. Ik dacht er maar niet meer aan hoeveel dat ons kostte, als we in geldnood kwamen, verhoogden we weer onze hypotheek. De kleren die David aan had, liet hij in de winkels achter - ze konden zo de vuilnisbak in - en toen ze thuiskwamen, wist ik niet wat ik zag. Dit was beslist niet dezelfde jongen die onder die deken zat. Hij was schoon, hij lachte en hij deed zelfs dankbaar tegen ons: 'Ik ben er hartstikke blij mee. Met zulke kleren hoor ik ook niet meer bij de 'scene'.' 
En daarmee riep hij bij ons weer de hoop op, dat hij nú dan toch van de drugs af zou blijven, want de scene is de omgeving waar je met drugs in aanraking komt en experimenteert. We begonnen weer met hem te praten. Wil je het niet proberen op school, de Vrije Academie? Of anders iets van werk of zo, want je moet natuurlijk wat doen. 'Ach, ik wil best werken hoor, maar waar?' We knipten advertenties uit, maar niets was goed. 'Nee, ik heb geen zin om kranten te bezorgen.' - 'Wat moet je nou doen daar in zo'n supermarkt, alleen maar rekken vullen.' - 'Nee, dat lijkt me niks, hulpje van de fotograaf in Madurodam, je loopt je rot.' 
Ten slotte kwam de broer van Ruud met een redelijk voorstel aan: 'Ik zoek iemand voor werk in het magazijn. Als je wilt, kan je maandag beginnen.' 
'Nou ja, goed,' zei David, 'laat ik dat dan maar doen.'
Als hij dan toch ging werken, wilden we orde op zaken stellen.
'Dit huis heeft regels,' zei Simon, 'en daar moeten wij ons aan houden, dus jij ook. En zeker als je werkt. We gaan op normale tijden naar bed, dus jij ook. We eten op normale tijden, dus jij ook. En als je dat niet kan, moet je dus weg.'
Ja, dat begreep David allemaal.
'En verder wil ik weten hoeveel schulden je hebt, dan kun je een begin maken om van je salaris de boel af te betalen.' Er werd een blocnote gepakt en we bogen ons over de schulden. In onze naïviteit dachten we dat die nooit meer dan een paar honderd gulden konden zijn. 
'Nou ja,' zei David, 'ik heb overal schulden. Maar ja, er zitten er bij, die moet ik inderdaad heel gauw betalen, want anders krijg ik last. Een jongen in Amsterdam krijgt van mij vijfhonderd gulden en dat heeft haast, en dan nog zevenhonderd gulden aan iemand, die eh... dat moet ook zo gauw mogelijk en dan nog...'
We trokken de hele zondag aan hem en we kwamen ten slotte op een totale schuld van bijna zesduizend gulden, 's Avonds in bed bespraken we hoe we dat moesten doen. 
'Kijk,' zei Simon, 'ik kan natuurlijk zeggen: je zoekt het maar uit, maar dan sturen we hem regelrecht terug naar de scene. Ik wil hem nog eenmaal helpen. Als hij het geld van een bank leent, dan sta ik toch borg en dat heeft dus geen zin. Kan ik het net zo goed zelf gaan lenen. Ik zal het hem lenen. En dan tekent hij een schuldbekentenis. En hij betaalt me af. Iedere week honderd gulden van wat hij verdient, dat kan makkelijk, want hij zit hier gratis. In zestig weken is hij dan van alles af met het voordeel, dat hij vanaf nú door niemand achterna wordt gezeten.'
'Maar hoe komen wij aan die zesduizend gulden?'
'In godsnaam dan maar weer de hypotheek.'

Na vijf dagen werken kreeg David zijn eerste salaris uitbetaald, iets meer dan tweehonderd gulden, en dat vond hij belachelijk weinig.
'Daar houd ik helemaal niets van over,' zei hij, 'als ik ook nog jullie die honderd gulden moet geven.'
'Dan houd je dus ruim honderd gulden over.'
'Ja, maar daar moet ik ook nog van afbetalen.'
'Wie dan? We hebben al je schulden toch opgeschreven?'
'Ja, maar ik ben er nog een paar vergeten. Nog tweehonderd gulden aan iemand in Amsterdam en nog tweehonderdvijftig gulden aan iemand hier...'
'Aan iemand in Amsterdam? Maar die was toch al meegerekend?'
'Nee, dat is weer iemand anders, die was ik dus vergeten en ik dacht als ik hem nou deze week met mijn salaris betaal en jullie dus niet betaal en als ik van jullie dan zakgeld krijg voor deze week...'
'Nou ja, goed, betaal dan eerst die schulden maar af vóór je aan ons gaat beginnen.' Ik dacht plotseling aan onze paspoorten. 'En hoe zit het daarmee, heb jij die gestolen en verkocht?'
'Paspoorten? Kom nou, zeg, ik zal jullie paspoorten stelen.' En dat zei hij zo verontwaardigd, dat ik me schaamde voor mijn achterdocht. Ja, als ik ook zó ging beginnen, dan moest ik ook niet gek kijken als die jongen de boel er weer bij liet zitten...
Na vier weken had David nog geen kans gezien om ons één cent af te betalen. Zijn schuld aan ons was alleen maar gegroeid door zijn algebraïsche gegoochel met vergeten schuldeisers, die hij absoluut nu moest betalen, omdat hij anders beslist in moeilijkheden kwam. Daarbij kwam, dat hij natuurlijk toch lak had aan onze 'regels'. Hij verzon geldige excuses om laat thuis te komen ('Iemand betalen in Amsterdam, laatste trein gemist, dus moest ik liften') en daardoor kwam hij weer te laat op zijn werk. Met het eten was hij er ook nooit en als hij er wèl was, lustte hij het niet, stond hij op van tafel en ging in de keuken voor zichzelf pap staan koken. Het groeide weer naar de bekende onhoudbare situatie, met dit verschil dat onze angst deze maal groter was dan de vorige keren. Want aan de vele vreemde telefoongesprekken die we hem hoorden voeren, begrepen we dat David zo langzamerhand in de onderwereld terecht was gekomen. En bovendien hadden we nog erg goed in ons hoofd, hoe slecht hij eraan toe was, toen ik hem in die deken had aangetroffen.'Maar toch gebruikt hij niet,' zei ik, want ik was inmiddels wel in staat om dat te herkennen en ik zocht natuurlijk naar iets positiefs.
'Hij rookt wel af en toe een stickie,' zei Simon, 'maar verder dacht ik eigenlijk ook wel dat hij clean was.'
'Laten we het dan in hemelsnaam nog even volhouden met hem.'
Maar dat hoefde ook al niet meer. David werd na precies één maand werken op staande voet ontslagen omdat hij op heterdaad betrapt werd bij het stelen van... het paspoort van zijn baas. En toen de boel goed aan het rollen kwam, bleken er nog zes anderen in de afgelopen weken hun paspoort te zijn kwijtgeraakt. Ruud kwam op hoge poten bij ons aan de deur. Dat was helemaal mooi! Nou had hij bij zijn broer een goed woordje gedaan voor David, omdat hij het zo rot vond voor ons allemaal en nou had David... Enfin, hij liet heel duidelijk merken dat hij het ons kwalijk nam. 
David was uit zichzelf maar begonnen om naar een kamer te zoeken. Over zijn schuld van ƒ 6000 werd niet meer gesproken. Hij kwam nog één keer. Om te zeggen dat hij een kamer gevonden had en dat wij de huur konden overmaken op dat en dat gironummer. Daarna vertrok hij met al zijn nieuwe kleren. 
'En vanaf volgende maand hoef ik geen geld meer van jullie, want ik wil helemaal vrij zijn en dan vraag ik een uitkering, want dat kan, die krijgen vrienden van mij ook.'
'Je doet maar, jongen,' zei Simon, 'want wij zijn het zat. Wij zijn het zat om er iedere keer weer in te tuinen...'

Via het gironummer kwamen we aan Davids nieuwe adres, maar het lukte mij om hem niet op te gaan zoeken.
Bovendien had zich thuis een nieuw probleem aangediend. Juliët kwam zeggen dat ze bij haar vriendin wilde gaan wonen. 'En haar ouders vinden het goed, want ze begrijpen best dat het voor mij thuis niet uit te houden is. Het zijn verschrikkelijk lieve mensen waar ik verschrikkelijk fijn mee kan praten.'
'Maar, Juliët, schat... David is nu weg. Het gaat nu echt anders worden.'
'David is al zo vaak weggeweest, maar hij komt iedere keer weer terug om alles te verpesten. Trouwens, wat maakt het uit voor jullie of ik er ben of niet.'
'Juliët, zonder jou red ik het niet. Je bent altijd zo verstandig, je zegt altijd de goeie dingen op het juiste ogenblik, oh God, en daarom vergeet ik dat je nog een kind bent.'
'Jullie zién me niet eens, je weet niet eens dat ik er ook van te lijden heb. Je denkt alleen maar aan de verstandige dingen die ik zeg. Maar die kan iedereen zeggen, die jullie daar zo idioot ziet doen. Denk jij dat het leuk is om een zusje van David te zijn? Op school noemen ze me ook al Junkie Jet, en ik heb er niets mee te maken. Niemand wil bij me thuis komen, trouwens, ik zou niemand mee durven nemen, als David toevallig hier is, schaam ik me dood, of als ze jou met rooie ogen rond zien lopen... Maar het ergste vind ik nog dat jullie alsmaar over David praten, nóóit es praten jullie over mij. En Brammetje en Josien, die moeten altijd maar vlug eten en vlug naar bed, die vinden dat ook niet leuk. Moet je dan eerst verslaafd zijn om aandacht te krijgen hier in huis?'
Junkie Jet, mijn god... Moet je dan eerst verslaafd zijn... het flitste door me heen: Moet je jezelf eerst te barsten rijden om aandacht te krijgen hier in huis... Dat had ik mijn moeder toegeschreeuwd na het auto-ongeluk van mijn broer. Moet je dan eerst verslaafd zijn...
'Juliët,' smeekte ik, 'alsjeblieft, geef ons een kans. We hebben zoveel fouten gemaakt. Eén fout moeten we toch kunnen herstellen. Blijf alsjeblieft bij ons. Ik ga er met pappa over praten en jij moet dat ook doen. Ik beloof je dat ik niet meer achter David aan zal lopen. Ik ben nu echt zover. Hij móet het nu zelf doen. Hij mag er niet de oorzaak van zijn dat jij het huis uit loopt.'
'Hij is daar de oorzaak niet van,' zei ze, 'de oorzaak zijn jullie! Het is natuurlijk niet leuk om een verslaafde broer te hebben, maar het is nog veel erger om ouders te hebben, die daar kapot aan gaan...'

We waren geschrokken. We deden ons best en we sloegen meteen door naar de andere kant, want voor geen prijs wilden we Juliëtje missen. Simon probeerde haar mee te krijgen met de boot: 'En je vriendin mag natuurlijk mee.' 
'Waarom kunnen we allemaal niet mee?' vroeg ik. 'Als we een caravan huren aan het water, en dan de boot erbij, dan kunnen we met het weekend toch gezellig...'
Mijn moeder fantaseerde mee. 'Weet je wat,' zei ze, 'als ik nou eens een caravan voor jullie koop. Wat heb ik aan mijn geld op de bank, later is het toch voor jullie. Ik heb liever dat je er nu plezier van hebt.'
En zo werd er een caravan gekocht die zijn standplaats bij het water had. En zo lukte het waarachtig om weer wat vreugde in ons gezin te brengen. Maar dat gebeurde toch op een kunstmatige manier. Simon en ik hielden het gezin draaiende, maar manoevreerden elkaar in een isolement doordat we niet meer over David wilden praten. Simon omdat hij eraan toe was om hem los te laten en ik louter en alleen voor Juliët.
Maar binnen in mij bleef de dreiging. Wat moet er worden van hem? Wat zijn de gevolgen voor zijn geest? Hoe lang houdt zijn lichaam het vol? En na verloop van tijd kon ik daar toch geen weerstand aan bieden. Ik had zijn adres en dus ging ik weer. Met tassen vol eten. Met een nieuwe trui. Met een nieuwe broek. Met zes stuks ondergoed. Als een dief in de nacht, want deze keer mocht ik ook niets aan Juliët laten merken.
Ik werd opengedaan door een meisje, dat niet eens wist dat David daar woonde in huis. 
'Ja, ergens boven zit geloof ik nog iemand. U mag wel gaan kijken, hoor.' Ik geloof dat ik drie trappen op liep en ik klopte op verschillende deuren. Bij één deur werd me Davids kamer gewezen. 
Ik kon zo naar binnen en zag hem op de grond zitten, met zijn rug leunend tegen een oud vod van een stoel. Op zijn schoot een taart - doosje met een taartje erin. Een tweede taartje was hij bezig op te eten terwijl hij naar het kinderprogramma van de televisie keek. Televisie? ging het door me heen. Hoe komt hij daar nou aan?
Ik ging op de grond naast hem zitten en hij keek naar me alsof ik even de kamer uit was geweest en nu weer terugkwam. 'Wat heb je bij je?' vroeg hij.
'Wat spulletjes.' Ik keek rond.
'Ja, ik moet het hier nog opknappen,' zei hij. 'Ik heb er voorlopig nog maar niks aan gedaan.'
Ik stond perplex. Was dit David, die over 'opknappen' sprak? Ik keek hem nog eens goed aan. Nee, niet gebruikt, tenminste.., nee, toch niet, niet gebruikt.
'Ik wou eigenlijk de poes komen halen, kan dat? Of kan die niet alleen de hele dag alleen.'
'De poes? Ja, gut, als je hem hebben wilt. Maar waar ben je dan de hele dag?'
'Ik werk...' Hij begon aan zijn tweede taartje en smakte. 'Bij een dame, een ouwe, d'r man is dood en ze heeft honden, drie van die kanjers, die laat ik uit. Ik heb nog een fiets van d'r gekregen. Ik wandel met die beesten daarzo bij de Watertoren. Ik heb ook die televisie gekregen. Zit een spriet op, daarom is het beeld niet zo goed. Maar aan die televisie mankeert niks. Nou ja, en dan moet er nog wel eens zowat gedaan worden, de tuin van d'r of in huis is er eens iets kapot. Nou, dat doe ik dan. Ik moet er om tien uur zijn, voor die honden, die kunnen niet wachten. Ga ik eerst met ze weg en dan veeg ik ze af met een handdoek. En die ene hond, die heeft iets aan z'n ogen, daar moet driemaal per dag zalf in en dat doe ik dus. En zorgen dat ze geborsteld worden. En wat ze vies maken, dat maak ik schoon. En 's middags om drie uur nog eens met ze weg. Je kan wel leuk praten met die beesten, ja, ik vind 't best wel leuk. En dat mens, ach, daar heb ik geen last van. 't Is iedere dag, ook zaterdag en zondag, ja, best wel leuk, best wel lachen met die beesten.' Hij likte zijn vingers af met zuigende geluiden. 
David om tien uur ergens zijn? Hoe werd hij wakker? David die iets beleefde en dat een ander mee wou delen? David die praatte en niet schold? 
'Als ik dus de poes kan krijgen, dat vind ik wel leuk, dan ga ik het hier opknappen en zo.'
Ik liet me meeslepen. 'Ja, natuurlijk krijg jij je poes.' (Mijn God, dat arme beest, ik moet er niet aan denken in die rotzooi hier.) 'Zal ik hem brengen? Wanneer?'
'Nou, zo om deze tijd, 's avonds, als ik zit te eten...'
Ik keek naar de taartdoos. Hij zou toch niet iedere avond... maar ik hield mijn mond. 'Hoe, eh, hoe kom je aan dat baantje?' vroeg ik.
'Oh, van Kees, die kwam ik laatst tegen, nou, en hij kende dat mens.'
Kees, de spijkerbroekpsychiater op de Hallelujafiets was dus weer aan de horizon verrezen. Met deze maal iets positiefs godzijdank.
'En vergeet je niet de kattenbak? Ja, jij kan het beter brengen, want ik kom dus liever niet meer thuis, ik heb namelijk besloten...' Hij begon ineens te rillen en werd onrustig. 'Ik ben aan het afkicken,' zei hij, 'ik doe het zélf, ik wil er niemand bij. Donder op!'
'David!'
'Ja, donder op, laat me hier toch met rust. En je laat me niet binnen als ik thuiskom. Ik wil het zélf doen, en hiér.'
'Ik zal de poes brengen...'
'Ja, donder op!'
Ik krabbelde overeind, viel half en bereikte met een pijnlijke elleboog de deur. 'Mórgen, David!' riep ik. 'Om deze tijd. En knók voor jezelf. ..'
Ik trok de deur achter me dicht, vlak voor er een hard voorwerp tegenaan werd gesmeten. Tja-ja, dacht ik, moederloos het klooster in is toch maar het makkelijkste... 

Ik bracht de kat, de kattenbak en voer voor een maand. Maar David liet me niet binnen. 'Ja, ga nou maar,' zei hij en hij nam alles aan en duwde me zonder meer de deur uit. Ik voelde me teleurgesteld, maar achteraf begreep ik het: Hij wilde zijn diertje knuffelen en daar mocht ik niet bij zijn.
Het viel me erg zwaar dat ik met niemand over David kon praten, over wat ik aanvoelde als een positieve ontwikkeling bij hem. Simon zou daar niet meer in willen geloven en me herinneren aan de afspraak die we hadden. En Juliët... nee, dat mocht niet meer. Ik voelde me erg eenzaam, maar ook gejaagd, want er kwamen vreemde telefoontjes binnen. Vroeger werd er voor David nooit opgebeld en nu ineens in één week viermaal. Twee keer anoniem en twee keer door dezelfde jongen - Mike - die me vroeg waar David woonde. 'Dat weet ik niet,' loog ik, 'maar waar is het voor?'
'Hij is me geld schuldig, een heleboel, en dat moet hij heel snel betalen. Maar als ú dat wilt doen, laat ik hem met rust.'
'Hoeveel?' vroeg ik.
'Twaalfhonderd gulden.'
Ik schrok ontzettend, maar bleef rustig. 'David is mij nog veel meer schuldig,' zei ik, 'ik heb ervan geleerd dat ik hem niets meer moet lenen. Dat moet jij dan ook maar niet meer doen.'
'Ja, zo makkelijk komt u niet van me af,' zei hij.
Tijdens het tweede gesprek dreigde hij ronduit. 'Als u me niet betaalt, kan er wel eens iets met uw kinderen gebeuren...'
Ik voerde de hele dag een strijd. Moet ik dit zeggen aan Simon? We hebben nu eindelijk een beetje rust in het gezin. Ik zei niets en schrok me ongelukkig bij elk telefoontje. Maar 'de' telefoontjes kwamen overdag en ik begon te denken: Ze moeten mij hebben, ze weten dat ik alleen ben overdag. Bij Simon durven ze niet, dus hoef ik het niet serieus te nemen.
Maar ten slotte hield ik het niet meer. Ik overwon mijn weerstand en mijn angst voor afwijzing en belde Kees op. Ik gaf hem geen kans om mij de les te lezen en spuugde achter elkaar al mijn ellende uit. De martelgang naar de vervuilde kamers, de schuldregeling met Simon, de gestolen paspoorten, de poezen, de satanskoppen, de deken waar hij onder zat, het Junkie Jet van Juliët, het standpunt van het gezin: doorgaan zonder David, mijn stiekeme bezoek aan hem en ten slotte dan de telefoontjes.
'Godallemachtig!' zei hij. 'Jij bent op de goeie weg! Gefeliciteerd, meid, met jou kan ik werken.'
Ik begreep er niets van. 'Wat bedoel je nou toch?'
'Uit je hele verhaal blijkt dat jullie bezig zijn om David los te laten en dat is prima zo. Jullie leven niet meer dag en nacht met David in je hoofd.'
'Ja, maar nu met die telefoontjes...'
'Als die weer komen, kap je ze meteen af. Niet doorvragen, het is jouw zaak toch niet. Alleen zeggen dat je niet weet waar hij zit.'
'Is het zo dat David aan het afkicken is? En kan hij dat alleen?'
'Als hij het niet alleen kan, zal hij zelf om hulp moeten vragen en die krijgt hij dan ook. Maar van jullie kan hij die niet krijgen, jullie zijn emotioneel te veel gebonden aan hem. Pas als je hem helemaal loslaat, zal hij het bij een ander vragen. Loslaten dus, geen geregel, geen gedenk voor hem en vooral niet proberen om hem te beïnvloeden. Er is maar één leven dat je beïnvloeden kunt en dat is het jouwe. En als je dat eenmaal goed doorhebt, en je bent dus nu op weg, bestaat de kans dat David het voor zichzelf ook zo gaat zien.'
Ik zuchtte. 'Loslaten dus, en als hij bij ons aan de deur komt... Weet je wat hij tegen me zei? Laat me niet binnen als ik thuiskom. Ik wil het zélf doen.'
'Ja, hij is bang dat er een moment komt waarop hij het niet aankan en dat hij dan naar jullie gaat. Als je hem dan binnenlaat, is het verloren voor hem. Wat er dus gebeurt, laat hem niet binnen.'
'Wacht even!' riep ik, want ik begreep dat hij er een eind aan wilde maken. 'Hoe komt dat ineens, die dreigementen door de telefoon?'
'Ik denk dat David niet meer verschijnt op zijn vaste adresjes. Hij neemt niet meer af, hij wordt een schadepost. Tja, dat zijn zo van die kleine, vervelende bijkomstigheidjes...'

Het gesprek met Kees had me moed gegeven, ik durfde mijn eenzame weg weer verder te gaan. 'Er is maar één leven dat je beïnvloeden kunt en dat is het jouwe,' drensde het door me heen. Natuurlijk. Wat hadden we allemaal niet gedaan om David van de drugs te krijgen? Letterlijk alles. Schone was, tassen eten, nieuwe kleren, de zaak uitgemest, zijn schulden betaald, tegen hem aangepraat, hem iedere keer weer uit de puree geholpen. We deden alles wat hij zelf had moeten doen, zodat hij lekker verzorgd verder kon gaan met gebruiken. We hadden het tegengestelde bereikt van wat we wilden. We hadden het gebruik voor hem alleen maar makkelijker gemaakt, en daarbij vergaten we ook nog eens dat we zélf ook een leven hadden. 
Ik kon me wel voor mijn kop slaan. Het was me ineens heel duidelijk geworden. Hoe was het mogelijk dat ik zoveel tijd nodig had om hier achter te komen? Twee jaar, het had me ruim twee jaar gekost. Maar nu ik het dan wist, wilde ik het in één klap veranderen. Maar dat kon natuurlijk niet. Ik was op de goede weg, zoals Kees zei, maar ik moest eerst nog een paar keer vallen voor ik hem verder kon helpen. En die Kees, dacht ik, die ga ik eindelijk begrijpen. Hij had geen hekel aan mij, maar aan het slachtoffer dat ik speelde en waar hij op zijn manier eerst mee afrekenen moest.