2
Het begon met wierook.
Josientje zei: 'Mamma, Davids kamer stinkt zo. Het stinkt helemaal naar mijn kamer door. En zijn gordijnen zijn almaar dan zegt hij dat ik weg moet gaan.'
David weer. Er was iets met hem de laatste tijd. Hij isoleerde zich, zijn schoolvriendjes kwamen niet meer over de vloer, hij had alleen nog maar contact met Bernard, een jongen van 18 jaar, die wat verder in de straat woonde.
'Zit Bernard nog op school?' vroeg ik.
'Wat geeft dat nou of die op school zit?'
Josientje zei: 'Mamma, Davids kamer stinkt zo. Het stinkt helemaal naar mijn kamer door. En zijn gordijnen zijn almaar dan zegt hij dat ik weg moet gaan.'
David weer. Er was iets met hem de laatste tijd. Hij isoleerde zich, zijn schoolvriendjes kwamen niet meer over de vloer, hij had alleen nog maar contact met Bernard, een jongen van 18 jaar, die wat verder in de straat woonde.
'Zit Bernard nog op school?' vroeg ik.
'Wat geeft dat nou of die op school zit?'
'Ik mag het toch wel vragen?'
'Ach mens, je zeurt.'
Josientje duwde tegen mijn arm. 'Mamma, ga nou,' riep ze, zeg nou dat ik dat gestink niet wil.'
Ik opende zacht zijn deur. David merkte het niet, hij zat op zijn matras - het bed was naar de kelder verhuisd - voorover gebogen naar de kaarsjes te staren. Nergens een schoolboek in zien, muziek van Frank Zappa. Weer dat gevoel van: er is mis, maar wat?
Josientje duwde tegen mijn arm. 'Mamma, ga nou,' riep ze, zeg nou dat ik dat gestink niet wil.'
Ik opende zacht zijn deur. David merkte het niet, hij zat op zijn matras - het bed was naar de kelder verhuisd - voorover gebogen naar de kaarsjes te staren. Nergens een schoolboek in zien, muziek van Frank Zappa. Weer dat gevoel van: er is mis, maar wat?
'David,' zei ik, 'David.'
Hij keek langzaam en wazig op, maar zei niets.
Hij keek langzaam en wazig op, maar zei niets.
'David, kom je in de kamer, iets
drinken?'
'Drinken?'
'Ja, kom even bij mij iets drinken.'
'Ja, kom even bij mij iets drinken.'
'Ach nee, joh, ik zit hier te luisteren,
joh.'
'Waarom doe je die gordijnen niet open?'
Hij trok geïrriteerd met zijn gezicht. 'Omdat ik ze dicht wil. Stil nou, ik zit hier te luisteren, joh.' Frank Zappa werd harder gezet.
Ik schreeuwde: 'En schei nou es uit met die wierook, het hele huis is vergeven van de stank.'
'Wat zeg je?' kon ik nog net verstaan, maar hij keerde zich van mij af, zijn oor tegen de muziek aan, discussie gesloten.
Gewoon een lastige puber, dacht ik, we mogen nog blij zijn dat het nu pas begint.
'Het komt waarschijnlijk doordat hij het laatste jaar zo gegroeid is,' zei Simon. 'Hij past niet meer bij de jongens van zijn klas, hij past niet meer bij zichzelf. Ik denk dat dit tijdelijk is. Alleen die Bernard bevalt me niet. Kan je hem niet weghouden hier?'
Ik voelde me in opstand komen. Weghouden? Makkelijk gezegd en bovendien... 'Ik laat hem liever binnen, dan kan ik hem in de gaten houden.'
Maar er viel niets in de gaten te houden, want ze deden niets. Ze zaten maar op het matras, de gordijnen bleven dicht, de muziek stond te hard en ze rookten samen. Af en toe kwam David de keuken in, pakte bier voor Bernard uit de ijs kast, maar nam voor zichzelf coca-cola mee.
De dokter zei ook: 'Te hard gegroeid het afgelopen jaar, ik zou er maar niet te veel aandacht aan schenken. Probeer hem te activeren wat meer aan sport te doen, laat hem goed eten, hou wel zijn schoolwerk in de gaten.'
Hij trok geïrriteerd met zijn gezicht. 'Omdat ik ze dicht wil. Stil nou, ik zit hier te luisteren, joh.' Frank Zappa werd harder gezet.
Ik schreeuwde: 'En schei nou es uit met die wierook, het hele huis is vergeven van de stank.'
'Wat zeg je?' kon ik nog net verstaan, maar hij keerde zich van mij af, zijn oor tegen de muziek aan, discussie gesloten.
Gewoon een lastige puber, dacht ik, we mogen nog blij zijn dat het nu pas begint.
'Het komt waarschijnlijk doordat hij het laatste jaar zo gegroeid is,' zei Simon. 'Hij past niet meer bij de jongens van zijn klas, hij past niet meer bij zichzelf. Ik denk dat dit tijdelijk is. Alleen die Bernard bevalt me niet. Kan je hem niet weghouden hier?'
Ik voelde me in opstand komen. Weghouden? Makkelijk gezegd en bovendien... 'Ik laat hem liever binnen, dan kan ik hem in de gaten houden.'
Maar er viel niets in de gaten te houden, want ze deden niets. Ze zaten maar op het matras, de gordijnen bleven dicht, de muziek stond te hard en ze rookten samen. Af en toe kwam David de keuken in, pakte bier voor Bernard uit de ijs kast, maar nam voor zichzelf coca-cola mee.
De dokter zei ook: 'Te hard gegroeid het afgelopen jaar, ik zou er maar niet te veel aandacht aan schenken. Probeer hem te activeren wat meer aan sport te doen, laat hem goed eten, hou wel zijn schoolwerk in de gaten.'
Voorlopig namen we alleen die laatste raad ter
harte. We gingen eens praten met Davids klassenleraar. 'Ik ben blij
dat u erzelf uit uzelf komt,' zei hij, 'anders had ik u zeker
gevraagd om te komen, want het gaat bergafwaarts met uw zoon.
Alleen maar onvoldoendes de laatste maand. Hij is afwezig en
slordig, we kennen hem niet meer. Als hij zo doorgaat, kan hij niet
over naar de vierde klas. Dat is natuurlijk niet zo'n ramp, want
hij is pas 15 jaar.'
'Hij wordt zestien over twee maanden,' zei ik. 'Bovendien is
hij zo intelligent, hij hoeft helemaal niet te blijven
zitten.'
'Laten we het voorlopig maar op een inzinking houden. Zijn er
thuis misschien dingen gebeurd? Dat zie je heel vaak, als er
spanningen zijn tussen de ouders.'
Ja, natuurlijk waren er spanningen tussen de ouders. Ik was 35
en zat met een hok vol kinderen. David vijftien, Juliët twaalf,
Josien acht, Brammetje zeven en daarna de pil godzijdank. We hebben
maar twee perioden van harmonie gekend. Direct na Davids ziekte,
toen we besloten om 'opnieuw' te beginnen. Eerst op vakantie met de
kinderen. Een huisje in het bos, vlakbij het zwembad, en tochten op
de fiets met de kinderen achterop. Meteen daarachteraan het aanbod
van Simons ouders: Wij kopen een huis voor jullie in Delft, dan kan
Simon tenminste rustig afstuderen. Als twee verwende kinderen namen
we het aan. We timmerden en schilderden op alle vrije uren en ik
vond het niet erg dat ik niet meer naar de Academie kon gaan. Maar
bij de eerste tegenslag ging het al mis tussen ons. Simon zakte
tweemaal achter elkaar voor een tentamen en ik kreeg een
rustperiode van zes weken voorgeschreven omdat ik zwanger was. Mijn
moeder deed weer haar intrede bij ons - klagend en vol verwijt. Ze
was er nog niet overheen dat ze niet met ons mee had kunnen
verhuizen. Ik werd prikkelbaar op mijn bed, Simon werd prikkelbaar
in zijn studeerkamer en David maakte van de gelegenheid gebruik om
mijn moeder te chanteren. Na zes weken was er niets meer over van
het ventje dat zo rustig uit het ziekenhuis was gekomen.
Mijn moeder vertrok en vanaf dat moment hebben we
doorgestreden totdat Brammetje ongeveer één jaar was. Simon was
toen eindelijk afgestudeerd en omdat hij een baan kreeg op een
architectenbureau in het oosten van het land, verhuisden we in
1968.
Een groot huis, een tuin, nauwelijks verkeer, Simon en ik
waren tevreden. De tweede periode van harmonie brak aan en dat had
direct zijn weerslag op David. Hij zat op een voetbalclub en maakte
daar erg gemakkelijk vriendjes. Via Simons werk, de balletschool
van Juliët, de voetbalclub van David, kregen wij binnen een
halfjaar een volledig nieuwe vriendenkring. We waren het gezin van
die jonge ingenieur uit het westen en we deden maar wat graag aan
dat toneelstukje mee. Regelmatig waren er 'feestjes' waarop wij
werden uitgenodigd. Mijn dag werd gevuld met het heen en weer
rijden van de kinderen, het verzorgen van de kleintjes, de kleding,
het huis en de boodschappen. Ik waakte er angstvallig voor dat ik
een goede indruk maakte, wij moesten vooral door iedereen worden
geaccepteerd. Soms trok ik mij terug op de zolder, daar lag mijn
teken- en schildermateriaal en in de uren die ik daar doorbracht,
kwam ik het dichtst bij mezelf.
Ik dacht aan niemand, er waren geen plichten, ik hoefde ook
niemand te zijn, ik voelde me één met mijn materiaal en wist
heel zeker, dat ik op dat moment werkelijk leefde.
Op die zolder heb ik die eenheid ook met David beleefd. Hij
was de enige die wel eens naar boven kwam. Dan stond hij eerst
woordenloos te kijken om daarna voorzichtig penselen in zijn
handjes te nemen. Dan glimlachten we naar elkaar. Hij nam zijn
eigen schetsblok en probeerde mij na te tekenen.
David had wat ik had, gevoel voor kleur, gevoel voor vorm en
materiaal.
'David,' zei ik eens, 'je moet nooit het moment in je leven
voorbij laten gaan.'
Hij tekende rustig door, maar hij wachtte tot ik met uitleg
zou komen.
'Er is maar één moment, weet je dat, één moment waarop je
wakker wordt en met jezelf een andere kant uit kan
gaan.'
'Had jij schilder willen worden?' vroeg hij.
'Ik bèn natuurlijk een schilder, alleen... ik ben het niet
gewórden.'
'Ben ik een schilder?'
'Jij bent een schilder, David.'
'En zal ik er één worden?'
'Ik weet het niet, dat hangt van zoveel dingen af... van het
moment waarop je wakker wordt, van de omstandigheden waarin je dan
verkeert... en van je eigen kracht natuurlijk. Ik heb dat ook gehad
dat ene moment, ik wilde toen al mijn talenten gebruiken, naar de
Academie gaan, zelfstandig leren worden... maar ik heb me toch mee
laten sleuren door de omstandigheden en ook door mijn angst
natuurlijk. Want het is niet eenvoudig je talenten te gebruiken, je
weet helemaal niet waar het toe leidt en het is veel gemakkelijker
om alles maar gewoon bij het oude te laten.'
'Maar ik heb talent, hè mam?'
'Weet je, David, de eerste de beste jongen op de hoek heeft
talent, maar het gaat erom: wat doet hij ermee.'
David tekende zwijgend door en ten slotte zuchtte hij: 'Mamma,
hierboven zijn we allebei heel anders dan beneden, hè?'
Mijn moeder was dolgelukkig toen wij weer terugkwamen naar Den
Haag.
Simon was in het Benoordenhout samen met een collega een
architectenbureau begonnen. En zoals het een gesetteld gezin
betaamt, kochten we in een buurt vlakbij de zee een hoekhuis met
een grote tuin. Wij stortten ons in het avontuur van de te hoge
hypotheek, net als de vele anderen in onze straat, die hun tijd
vulden door met verbouwingen, barbecues en tuinameublementen elkaar
de ogen uit te steken. Binnen de muren was het armoe troef, geruzie
om geld en het klassieke bezuinigen op het ondergoed. Ook hier
hadden we binnen een half jaar een vriendenkring opgebouwd. We
werden al spoedig betrokken bij het schoolleven van de kinderen,
David werd in de derde klas van het atheneum toegelaten en Simon
trad toe tot de oudercommissie. Juliët en Josien kwamen in de
vijfde en de eerste klas van de lagere school en het was bijna
onvermijdelijk: ook ik werd in de oudercommissie binnengehaald. De
well-to-do familie, er ontbrak alleen nog maar een tennisclub aan.
Maar dat werd gauw opgelost, we werden door vrienden geïntroduceerd
en er hoefde zelfs geen ballotage aan te pas te komen.
Alles ging goed met ons. Want alles gaat goed als je slaapt en
niet door dromen wordt gekweld. Alles ging goed en ik kwam zo
weinig boven op mijn zolderatelier, dat ik niet meer wist wat dat
was: werkelijk leven.
David kwam wel veel boven.
Tot ergernis van Simon besteedde hij meer tijd aan tekenen en
schilderen dan aan zijn schoolwerk en de sportclubs waarvan hij lid
geworden was. Op een dag kondigde hij aan dat hij geen zin meer had
om zaterdagmorgen te tennissen en dat zijn voetbalclub hem ook
mijlen de keel uithing. Vanaf dat moment ging hij een zittend leven
in: hangen op een stoel in de woonkamer of in de tuin (en daarbij
niet teruggroeten als er iemand kwam), hangen op zijn bed en hangen
aan de keukenbar. Zijn hele gedrag werd gekenmerkt door
inactiviteit.
Misschien maakten de uren op de zolder daarop een
uitzondering, maar die riepen bij Simon weer zoveel
weerstanden op, dat David gemakshalve maar gewoon op zijn bed
bleef liggen.
Deze hele verandering bij David vond plaats in één maand en
maakte tevens een einde aan onze tweede periode van 'harmonie'.
Simon en ik verweten elkaar een te hard of een te zacht
optreden.
'Die jongen verlummelt zijn hele dag,' zei Simon. 'Ik zal hem
eens wat harder aanpakken. Voorlopig krijgt hij geen zakgeld meer,
laat hij maar wat vroeger opstaan en een krantenwijkje
nemen.'
'En wie moet hem dan wekken, hè? Ik zeker. Hij slaapt door
alle wekkers heen.'
'Dat zal hij dan wel merken. Als hij te laat komt, is hij zijn
baantje kwijt.'
'Doe toch niet zo onnozel. Dan heeft hij toch zijn
zin.'
'Dan gaat hij maar zaterdag werken, als hij dan toch niet
tennissen wil...'
'Zaterdag werken?? Ach schei toch uit, we mogen blij zijn als
hij om twaalf uur zijn bed uit is. En bovendien, waar vindt hij een
baan? Wie wil hem hebben?'
'Ik zal eens gaan praten op de kwekerij, die man die bij ons
de tuin heeft aangelegd. Het zou verdomd goed zijn, als David met
hem eens mee kon gaan, lekker spitten in de grond, lekker buiten,
dan wordt hij vanzelf wel wat actiever.'
'Ik vind dat onzin. De dokter zei ook: Hij is te hard
gegroeid. Geef hem toch even de tijd, ik denk dat die jongen dood-
en doodmoe is. En op die manier komt er natuurlijk helemaal niets
van zijn schoolwerk terecht. Hij heeft al gezegd, als hij blijft
zitten, dan gaat hij van school af.'
'Oh, heeft meneer dat gezegd? Dan zal ik hem eens even iets
goed aan zijn verstand brengen...'
Simon liep met grote passen naar de deur, zijn neusvleugels
wit-groen van woede. Ik holde achter hem aan en wist hem bij de
trap tegen te houden. 'In godsnaam, ga nu geen ruzie met hem maken.
Ik heb het gevoel dat hij ziek is, de ziekte van Pfeiffer
bijvoorbeeld, dat heerst en daar word je ook zo vreselijk moe
van.'
'Goed,' zei Simon, 'dan ga ik niet naar boven, maar dan
eis ik dat hij morgen met jou naar de dokter gaat. En als hij
niets mankeert en gewoon te lui is, dan sta ik bij die kwekerij en
dan zal ik vragen of hij daar kan werken, al moet ik er geld op
toeleggen. Maar ik laat dit niet doorgaan, dat slappe gedoe van
jou...'
Simon moest er inderdaad geld op toeleggen. Het begon ermee,
dat hij voor ƒ 200 vaste planten kocht, die we absoluut niet nodig
hadden, alleen maar om de baas van de kwekerij goed te stemmen.
Uiteindelijk kwamen ze tot de afspraak, dat David wel kon komen
helpen, maar dat hij daarvoor geen geld zou krijgen, 'want per slot
van rekening doe ik het voor u, ik heb niemand nodig op het
ogenblik en ik vermoed dat hij een heleboel zal verpesten.' Omdat
Simon - terecht - verwachtte dat David daar niet in zou trappen,
kwamen ze tot een soort sub-regeling: de baas zou David dertig
gulden uitbetalen, die hij dan weer van Simon terug zou krijgen. En
dat allemaal omdat David geen Pfeiffer had...
De afloop had ik kunnen voorspellen.
De eerste zaterdag was David met geen stokslagen het bed uit
te krijgen. De vorige avond was hij uitgeweest en had hij zijn
belofte - 'elf uur thuis, want morgen moet je werken' - natuurlijk
gebroken. Als twee malloten probeerden wij dat jongenslichaam in
beweging te krijgen. Tussen ons in naar de douche, hem vasthouden
opdat hij daar niet om zou vallen, een stuk zeep in zijn handen
duwen, de handdoek aangeven en ten slotte toch maar zelf zijn lijf
goed afdrogen.
'En éét iets,' zei Simon, wijzend op de boterhammen die ik
voor hem had klaargemaakt.
'Ach man, ik ben hartstikke ziek.'
'Dat is gewoon onzin,' zei Simon, 'dat is gewoon
jennerij.'
'Wil je dan géén melk, wil je dan liever thee?' vroeg ik. Hij
gaf geen antwoord en liet zijn hoofd voorover zakken. 'Hij is écht
ziek, Simon,' zei ik, 'hij valt bijna voorover.'
'Wel godverdomme,' zei Simon, 'je hebt natuurlijk te veel
gezopen vannacht. Sta op, dan eet je maar niet, je moet als de
sodemieter naar de kwekerij.'
Ik ging alvast naar buiten om zijn fiets uit de schuur te
halen, maar die stond er niet. 'Waar is je fiets?' vroeg ik. David
stond slap tegen de deur, een kop groter dan Simon, die hem
overeind moest houden. Een lachwekkende situatie. Moest dat jong
gaan spitten in de grond? 'Waar is je fiets?' vroeg ik nog
eens.
'Oh, die heb ik ergens laten staan...'
'Waar heb je hem laten staan?' vroeg Simon.
'Oh, dat weet ik niet meer, ergens... Ze zullen hem vandaag
wel terugbrengen, denk ik.'
'Stap in,' zei Simon, en hij duwde hem naar zijn auto.
'Vooruit, schiet op, je bent al te laat.' David liet zich met een
plof op de voorbank vallen. Simon gooide de deur dicht. Toen ze de
hoek om gingen, zag ik David opzij tegen het raampje
zakken.
Die zaterdag ben ik een paar maal naar de kwekerij gegaan. In
de kas kocht ik een bos bloemen en vroeg aan het meisje dat me
hielp: 'Is die nieuwe jongen er niet?'
Het meisje keek om zich heen. 'Ergens achter, geloof ik, hij
is de bloemen schoonmaken.'
'Is hij dan niet mee de tuinen doen?'
'De tuinen? Zaterdags doen we geen tuinen, alleen maar door de
week.'
'Oh,' zei ik, maar ik dacht: Verdorie, als hij hier in die
warme kas moet staan, valt hij natuurlijk in slaap.
Zogenaamd planten bekijkend liep ik de kassen door en
inderdaad, helemaal achterin zag ik David, zittend op een zak
aarde. Hij deed niets. Op een houten tafel zag ik bossen rozen
liggen, die hij kennelijk onder handen moest nemen, maar hij deed
niets. Ik heb zeker tien minuten achter hoge rubberplanten staan
kijken, maar David deed niets. Mijn God, ik kreeg het er benauwd
van en vluchtte de warme kas uit.
De bloemen gaf ik bij mijn moeder af - Simon hoefde niet alles
te weten - maar in de loop van de dag werd ik zo onrustig, dat ik
nogmaals naar de kwekerij ging. Deze maal liep ik direct door naar
mijn post achter de rubberplanten. David was er niet. Ze hebben
natuurlijk gezien dat hij niets deed, dacht ik, ze hebben hem
weggestuurd. Ik liep naar het meisje bij de kassa - met weer
een bos bloemen onder mijn arm - en vroeg: 'Waar is die nieuwe
jongen naartoe, weet je dat ook?' Ze keek me een beetje
onderzoekend aan en wees toen met haar duim over de
schouder.
'Zal wel buiten zitten, denk ik...' Inderdaad zat hij buiten,
deze maal op een stapel zakken met turfmolm op nog geen tien meter
afstand van zijn baas. En die baas maar sjouwen en David maar
zitten, al die tijd dat ik verdekt stond opgesteld. Wat gek, dacht
ik, waarom zegt die baas nou niks, waarom laat hij David dat werk
niet doen? Toen ik in mijn auto stapte, wist ik plotseling het
antwoord: omdat Simon hem betaalde, en omdat het veel meer geld
kostte wanneer hij David achter zijn vodden moest zitten...
Met de tweede bos bloemen ging ik weer naar mijn moeder. Ik
had een mooi smoesje klaar: 'Ik had twee bossen bloemen voor je
zonet, maar deze heb ik per ongeluk in de auto laten
liggen.
Mijn moeder toonde zich zeer ontroerd. 'Oh, wat zijn jullie
toch een schatten,' zei ze. 'Eerst jij vanmorgen, en toen Simon met
een prachtige bos rozen, en nou jij weer. Waar heb ik dat toch aan
verdiend?'
'Simon?' vroeg ik.
'Ja, een uur geleden, en hij was nauwelijks weg of David kwam
met bloemen aan.'
'David...??'
'Ja, hij werkt toch in die kwekerij? Hij had lunchpauze en
toen is hij even naar mij toe gegaan. Ach god, de hele dag werken
en hij krijgt maar dertig gulden. Maar ja, als hij ook geen zakgeld
meer krijgt...'
'Mamma, je hebt hem toch niets gegeven, hè?'
'Nou ja, z'n fiets was gestolen, nou moet hij lopen overal
naartoe. Ik heb hem honderd gulden gegeven, ja. Ik heb hem gezegd
om daar maar een tweedehandse voor te kopen. Nou ja, wat is er nou?
Mag ik dat ook weer niet?'
'Mamma, nou moet je heel goed luisteren. Als David komt, wil
je hem dan nooit meer geld meegeven? Ik wil het niet. Hij krijgt
genoeg van ons en als hij te kort heeft, dan moet hij er zelf voor
werken. Mamma, ik wil het niet...'
'Nou zeg,' zei mijn moeder verontwaardigd, 'je mag
wel eens een andere toon aanslaan. Ik heb er niets van gezegd,
maar ik vind het een schande dat jullie hem op zijn ene vrije dag
laten werken. Laat hem tennissen of voetballen, dat is gezond voor
hem. Hoe oud is hij helemaal, nog geen zestien, hij hoeft toch
zeker nog niet te werken. En hij ziet eruit, dat schaap. Ik heb
altijd al gevonden dat David bij jullie andere kinderen ten achter
wordt gesteld...'
Ik voelde me geslagen. 'Mamma,' zei ik, 'zou je me willen
beloven, alsjeblieft, dat je David geen geld meer geeft?'
Mijn moeder stelde zich meteen superieur op. 'Dat weet ik nog
niet, hoor Len,' zei ze, 'als David zo schattig met een bosje
bloemen voor mij aankomt, dan zou ik wel een hele slechte
grootmoeder zijn, als ik hem geen extraatje gunde...'
Nu ik het toch wist van Simon, zei ik het ook maar van mezelf:
'Luister eens, Simon. Jij bent naar de kwekerij geweest, hè? Nou,
ik ook, tweemaal zelfs, en allebei de keren zat David op een zak
aarde te niksen. Ben je van plan om met deze poppenkast door te
gaan of niet?'
Simon keek hulpeloos, zoals hij vroeger altijd keek als zijn
ouders iets voor hem beslisten: 'Geen kwestie van. Simon staat voor
zijn kandidaats en als hij nu teruggaat, komt daar niets van
terecht.' - 'Jullie gaan nu eerst eens op vakantie.' - 'Wij hebben
een voorstel. We kopen een huis voor jullie in Delft, dan kan Simon
rustig afstuderen.' - Maar vanuit zijn hulpeloosheid ging hij over
tot de aanval. Zijn kaken spanden zich, zijn neusvleugels werden
weer wit-groen. 'Verdomme,' zei hij, 'ik heb me tot nu toe kapot
gewerkt. Dat we in dit huis zitten, komt omdat ik me kapot heb
gewerkt. Die jongen kan alles krijgen wat hij wil, maar hij moet
zich wel houden aan de regels van dit huis. Hij heeft de mooiste
kamer en wat doet hij, hij blijft liggen op zijn bed. Hij mag
overal lid van worden, maar meneer heeft geen zin. Ik ben nu al
twee maanden alleen maar met hèm bezig. Wat denk je eigenlijk, dat
ik zo door kan gaan, dat ik op kantoor niks te doen heb soms? Er
moet verandering in komen, hij gaat naar die kwekerij, al moet ik
hem er iedere zaterdag naartoe schoppen...'
Over zijn toeren liep hij van me weg. De buitendeur
sloeg dicht. Ik zag hoe hij in zijn auto stapte en bij het
wegrijden bijna een fietser aanreed. De fietser keek hem na en ging
even later naar onze huisdeur. Had Simon hem dan toch geraakt? Nog
voor er gebeld werd, deed ik open. Bernard. Met de fiets van
David.
'Dag, mevrouw, ik kom even z'n fiets terugbrengen.'
'Ik dacht dat hij gestolen was,' zei ik.
'Gestolen? Nee hoor, ik had hem geleend.'
Intussen had David de honderd gulden van mijn moeder in zijn
zak. Ik besloot er met hem over te praten, buiten Simon om, want ik
wilde een volgende ruzie vermijden.
'Honderd gulden??' deed David verbaasd. 'Wat bedoel je,
honderd gulden?'
'Jij hebt aan oma gezegd dat je fiets gestolen was en toen
heeft ze je honderd gulden gegeven.'
'Helemaal niet waar, mijn fiets was niet gestolen.'
'Maar je hebt die honderd gulden toch gekregen?'
'Ja, omdat ik geen zakgeld van jullie meer krijg.'
'Nee, je hebt gezegd dat je fiets was gestolen. En bovendien,
je krijgt dan geen zakgeld meer, maar je krijgt die dertig gulden
van de kwekerij.'
'Ik krijg helemaal geen dertig gulden van de kwekerij, ik heb
maar vijftien gulden gekregen.'
'Vijftien gulden?? Waarom in godsnaam? Er was toch afgesproken
dat je dertig krijgt?'
'Ja, weet ik veel. Ik heb, geloof ik, de rozen verkeerd
afgesneden.'
'De rozen?' Ik werd razend en voor ik het wist, had ik het er
uitgebraakt: 'Jij rotjong. We sloven ons voor je uit, je vader
heeft staan bidden en smeken of je alsjeblieft in die kwekerij mag
komen helpen. Je vader betaalt die dertig gulden voor jou, wist je
dat, je vader, die zelf tot over zijn oren in zijn werk zit en die
geen oog meer dicht kan doen door jou. Jij rotjong, jij staat met
je lummelige lijf gewoon de rozen verkeerd af te
snijden.'
David werd er niet warm of koud van, hij liep gewoon door naar
de ijskast en haalde er een biertje uit.
'Sinds wanneer drink jij bier?' schreeuwde ik.
Hij pakte de opener uit de la en haalde zijn schouders op. "t
Staat toch in de ijskast,' zei hij. 'Zet het dan niet in de
ijskast.'
Ik trilde over mijn hele lijf en begon waarachtig te huilen.
'Ga naar je kamer,' gilde ik, 'en ga aan je huiswerk beginnen,
maandag begint je repetitiewerk.' Ach jezus, waarom heb ik dat nou
gezegd van die kwekerij. 'En houd je mond tegen je vader. Dat had
ik niet moeten zeggen van dat geld. Als je vader het weet, wordt
hij woedend op mij.'
Hij passeerde me langzaam en drinkend. 'Ik ga er toch niet
meer heen,' zei hij, 'en ik heb ook geen zin om iets anders te
doen. Ik zal me een beetje laten bezighouden door jullie.' In de
deuropening draaide hij zich even om. 'O ja, mijn zakgeld, dat moet
ik dan wel weer hebben, hè.'
David had me in de tang. Die woensdag had hij geen zin om naar
school te gaan. Hij had een aardrijkskunderepetitie en had daar
natuurlijk niets aan gedaan, het leek hem verstandiger om in zijn
bed te blijven liggen. 'Ik heb oorpijn,' zei hij. 'Bel jij even de
school op om te zeggen dat ik oorpijn heb?'
'Nee,' zei ik, 'dat doe ik niet. Je hebt geen oorpijn, je hebt
gewoon niet gewerkt.'
'Ik heb wèl oorpijn en bel nou op. En al had ik geen oorpijn,
je kan best iets voor me doen. Ik doe toch ook wel eens wat voor
jou?'
Ik wist meteen waar dat op sloeg. 'Je gaat me toch niet
chanteren, hè?' zei ik.
'Ik...??' Hij draaide zich om en ik liep vertwijfeld naar de
telefoon. Als ik niet opbel, dacht ik, dan barst vanavond de bom.
Dan laat David zijn vader wel even weten wat ik heb losgelaten over
de kwekerij. En dan komt daar een verschrikkelijke ruzie uit voort,
eerst tussen Simon en David en daarna tussen Simon en mij. Dus
belde ik op...