Chantage
Terwijl ik nog bij de missie van de Verenigde Naties werkte, ontdekte ik welke schofterige praktijken er gebruikt werden tegen vrouwen die af en toe als prostituee een extraatje probeerden te verdienen. Ze werden op diverse manieren gechanteerd door afpersers die gevaarlijker zijn voor de vrijetijdssnolletjes dan de politie.
Ik woonde pas in mijn nieuwe flat aan het begin van Fifty-first Street toen chanteurs, die me kennelijk al een tijdje in de gaten hielden, mij van hun bestaan op de hoogte brachten.
Op een gure novemberavond kwam ik van kantoor thuis en zag dat er een envelop onder de deur was geschoven. Toen ik me bukte om hem op te rapen dacht ik dat het een brief van mijn moeder was. Het was drie weken nadat Murray, de praatgrage verhuizer, mijn spulletjes had overgebracht.
Mijn naam was met een kriebelig handschrift op de envelop geschreven. Terwijl ik naar binnen liep scheurde ik hem open. Plotseling bekroop me het gevoel dat de envelop gevaarlijk nieuws voor me bevatte.
De inhoud bestond uitsluitend uit een grote foto. Een verzamelfoto van alle pornofoto’s die Mac, de nepsmeris, gestolen had. Ik stond er gekleurd op. Op de ene foto was ik Carl aan het pijpen en op een andere zat ik wijdbeens mezelf te bevredigen.
In paniek vloog ik mijn flat weer uit en ging met de lift naar beneden. In de hal trof ik de portier, een aardige, vaderlijke man. Hij wist wel wat zich in mijn flat afspeelde, maar ik beloonde zijn stilzwijgen met vorstelijke fooien. Ik vertelde hem dat iemand een envelop onder mijn deur geschoven had, met een inhoud die me niet beviel.
‘Heeft u niet iemand onaangekondigd naar boven zien gaan?’ vroeg ik.
De oude portier krabde zich op zijn hoofd en zei: ‘Wacht eens even. Ja, ik heb vanmiddag inderdaad een jonge man naar binnen zien lopen. Ik dacht nog dat hij zat was, maar toen hij weer uit de lift kwam zag ik aan zijn ogen dat hij zwaar onder de drugs zat. Hij kon amper overeind staan. Het was een lange, dunne kerel met van die miezerige, lange haren. Hij had een gerafelde spijkerbroek aan en een vies leren jasje, waarvan de zakken uitgescheurd waren.’ Ik kende niemand die aan die beschrijving beantwoordde. Ik bedankte de hulpvaardige portier, gaf hem een goede fooi en ging weer met de lift naar boven. Ik voelde dat het geen grapje was.
Ik was net weer binnen toen de telefoon ging. Een zware stem met het platte accent uit de Bronx zei: ‘Ben jij dat, Xaviera?’
‘Ja,’ fluisterde ik.
‘Zo, meissie. Ik hoop dat je die envelop gevonden hebt?’
‘Ja,’ zei ik weer met een beverige stem.
‘Moet je horen, schattebout. We willen je een voorstel doen en je hebt tot woensdag de tijd om erover na te denken. Morgenavond om zeven uur bellen we je nog een keer.’ Het was nu maandag. ‘Zorg dat je tegen die tijd vijfduizend dollar klaar hebt liggen, of anders…’
Ik schreeuwde het uit: ‘Wat…? wat bedoel je? Vijfduizend dollar voor die ene foto?’
Op sarcastische toon zei hij: ‘Jááá. We weten dat je geen officiële immigratiepapieren hebt. We kunnen je binnen achtenveertig uur met je hete kutje het land uit laten schoppen, als we kunnen bewijzen dat jij vieze plaatjes van je laat maken en de hoer speelt.’ Hij lachte gemeen.
‘We kunnen de foto’s natuurlijk ook meteen aan je baas geven. Denk er maar eens rustig over na, meissie. Morgenavond om zeven uur horen we het wel.’ Hij hing op en ik had me nog nooit zo ontdaan gevoeld.
Sinds Carl me verlaten had stond ik nu een jaar op eigen benen. Buiten Sonia had ik maar weinig echte vrienden, vanwege het leven dat ik leidde. Ik kende natuurlijk wel een paar invloedrijke klanten, maar ik stond nu voor de taak om even snel vijfduizend dollar bijeen te schrapen. Ik keek mijn adresboekje door en vroeg me af wie ik kon bellen.
Kort nadat Carl was weggegaan, had ik een jonge joodse advocaat ontmoet, Marc Jaffe. Ik neukte graag af en toe voor mijn plezier met hem. Hij wist wat ik had doorgemaakt en dat ik erg gevoelig was. Hij vond het maar niets dat een goede secretaresse als ik steeds verder verdoolde in de wereld van de prostitutie.
Marc was de eerste wiens nummer ik draaide. Al wat hij zei was: ‘Niets betalen. Geen cent. Als je één keer betaald hebt, blijf je betalen.’
Daar werd ik niet wijzer van. Ten slotte probeerde ik de vijfduizend dollar bij elkaar te lenen. Maar zodra het woord ‘lenen’ viel had iedereen die ik belde een ander smoesje. Het werd me zodoende al heel snel duidelijk dat mannen die naar callgirls gaan, beslist niet met hun privéproblemen lastig gevallen willen worden. Tot diep in de nacht hing ik aan de telefoon, zonder resultaat.
De volgende morgen was ik een zenuwinzinking nabij, toen mijn oog viel op de naam van Murray, de verhuizer. Murray, die doorhad dat ik als prostituee werkte, ook al had ik voor de schijn een gewone baan. De verhuizer was bepaald geen zachtaardige jongen. Maar in deze situatie was hij juist de man die ik nodig had, in plaats van die ontwikkelde, moderne heertjes. Ik belde Murray nog voor ik naar mijn werk ging en legde hem de situatie uit. Hij vroeg me voor die avond geen afspraak te maken en thuis te blijven.
‘Maak je geen zorgen, ik ben vanavond om halfzeven bij je. Als die kerel belt, moet je precies doen wat ik je zeg.’ Het klonk als een bevel, en na mijn werk ging ik rechtstreeks naar huis. Ik had voor die avond al een afspraak met een Canadese rechter gemaakt, we zouden om negen uur ergens gaan dineren. Ik had geen idee in welk hotel hij zat, dus belde ik mijn effectenmakelaar die hem bij me geïntroduceerd had. Deze wist echter al evenmin waar hij de rechter kon bereiken.
Ik was zo nerveus, dat ik iedereen die me verder nog opbelde, afbekte. ‘Laat me met rust. Ik wil vanavond niet lastig gevallen worden,’ snauwde ik en smeet de hoorn met een klap op de haak. Om halfzeven precies stond Murray voor mijn neus. Ik had hem sinds mijn verhuizing niet meer gezien. Hij zag eruit als een zware jongen, met zijn donkere pokdalige gezicht en zijn stugge zwarte haardos.
Murray leek zelf ook zenuwachtig toen hij binnenkwam. Hij inspecteerde mijn flat en zag dat ik ook een telefoon in de badkamer had staan, zodat ik kon bellen als ik in bad zat. Hij vond dat uitstekend en zei, terwijl hij verder rondkeek: ‘Xaviera, nogmaals, je moet precies doen wat ik je zeg. Wees maar niet bang. Ik weet precies wat ik doe.’
Dat kon hij wel zeggen, maar ik moest me inhouden om niet te beven als een rietje. Ik schrok van de dreigende klank in zijn stem. Ik was niet van plan iemand kwaad te doen, zelfs Mac niet, die mijn foto’s had gestolen. Ik wilde alleen maar een sterke kerel bij me in de buurt hebben als die chanteurs hierheen zouden willen komen. Iemand die die knapen de les zou lezen en een paar dreunen verkopen, en die vervolgens zou zeggen: ‘Hup, kom op met die fotootjes, en opgesodemieterd!’
‘Oké,’ zei Murray, ‘luister goed. Chanteurs willen je meestal niets doen. Ze willen alleen maar je poen. Als ze bellen, neem je de telefoon in de badkamer op, dan pak ik die in de huiskamer. We doen of ik je oom ben, die jouw belangen vertegenwoordigt. Ik ben met de auto, dus als ze ons ergens willen ontmoeten, dan zeggen ze het maar.’
Precies om zeven uur ging de telefoon. Ik nam op. Het was dezelfde vent die me de vorige avond had gebeld. Murray nam de hoorn in de huiskamer op. Vanuit de badkamer kon ik hem zien. Hij was ook nerveus en rookte de ene sigaret na de andere.
Ik vertelde de man aan de telefoon dat mijn oom bij me was, die de zaak verder voor me zou afwikkelen. Murray nam het gesprek over.
Met een verdraaide stem zei hij: ‘Hallo, met Arthur van Gelder. Ik ben Xaviera’s oom en haar enige bloedverwant hier. Ik heb gehoord van die foto’s en dat vind ik heel beroerd voor haar. Ik wil niet graag dat mijn nichtje Amerika uitgezet wordt.’ Hij klonk echt als een bezorgde oom.
‘Zegt u me alstublieft hoeveel u voor die foto’s wilt hebben, en waar we u het geld vanavond nog kunnen overhandigen,’ ging hij verder. ‘Ik wil het nu gelijk regelen, want morgen moet ik weer voor enkele weken op reis. Bovendien heeft het arme kind geen oog dichtgedaan vannacht en ik wil niet dat ze nog langer in de put blijft zitten.’
‘Goed,’ zei de stem aan de andere kant. ‘We willen vijfduizend dollar. Over een uur zijn we bij de ingang van het Bronx-kerkhof, achter het grote monument daar.’
Murray ging hiermee onmiddellijk akkoord. Nadat hij de hoorn had neergelegd, zei hij: ‘Xaviera, pak eens een koud biertje voor me. Ik moet nog even bellen.’
Ik ging naar de keuken, opende de fles bier en kwam juist op tijd terug om het eind van Murrays gesprek te horen. Het bleek een soort geheimtaal te zijn, want ik hoorde: ‘Haal de zak aardappels op bij het monument van het kerkhof in de Bronx om acht uur precies.’
Ik wist niet wat het betekende, maar ik was doodsbang omdat het klonk als een gesprek tussen gangsters. Murray dronk zijn bier in één teug op, en om halfacht zei hij: ‘Kom. We gaan. Mijn auto staat voor de deur.’
‘Wat gaat er precies gebeuren, Murray?’ vroeg ik. Het was een koude, regenachtige avond. Ik wilde eigenlijk voor geen goud naar buiten.
‘Precies doen wat ik zeg en niets vragen,’ zei Murray. ‘Onderweg naar de Bronx vertel ik je wel het een en ander over mezelf. Neem je paraplu mee.’
Ik pakte mijn paraplu van de kapstok. Er zat een lange ijzeren punt aan. We gingen naar buiten. Het zweet stond me in de handen, iets wat me nooit eerder overkomen was. Buiten stapten we in zijn gedeukte, oude Chevrolet.
‘Heb je geen betere auto, Murray?’ vroeg ik, want ik vreesde dat dit wrak de volgende hoek niet eens zou halen.
‘Maak je maar niet druk over die auto. Dat kreng kan best nog een tijdje mee.’
Het goot pijpenstelen en we konden amper door de voorruit kijken. Ik weet niet hoe Murray de weg vond. Onder het rijden vertelde hij me het een en ander over zichzelf.
‘Xaviera, je hebt natuurlijk al begrepen dat ik niet zomaar een verhuizer ben. Dat is maar een façade. Je hebt toch weleens gehoord van de maffia? Nou, al ben ik dan van Turkse afkomst en geen spaghettivreter, ik werk met die jongens samen. Duidelijk?’ Ik zat te klappertanden van de zenuwen.
‘Hoezo, maffia?’ schreeuwde ik bijna. ‘Ik wil helemaal niets met de maffia te maken hebben.’ Ik had films gezien en boeken gelezen over de Cosa Nostra, en één ding was me duidelijk: die knapen deinsden nergens voor terug en slachtten voor het minste of geringste hun vijanden af.
‘Ik heb tien jaar in de bak gezeten,’ ging Murray verder, ‘en ik ben nu zevenendertig. Tot dusverre heb ik het overleefd. Ik loop nu ook gevaar, maar ik vind het afschuwelijk om te zien dat een onschuldig meisje als jij in de klauwen van die gore chanteurs terechtkomt.’
Hij keek me nu recht in mijn gezicht. ‘Ik doe dit omdat ik je een jofele meid vind en omdat ik je destijds beloofd heb dat ik je zou helpen. Het is om de donder geen kinderspelletje waar we mee bezig zijn. Als je maar van minuut tot minuut doet wat ik zeg, dan zal je niks gebeuren. Dat garandeer ik je. Niet bang zijn en doen wat ik zeg.’
‘Wat bedoel je daarmee, Murray?’ vroeg ik zacht.
‘Dat zal ik je haarfijn uitleggen, Xaviera. Vergeet onmiddellijk wat er vanavond gebeurt. En noem nooit iemand mijn naam.’
Ik keek naar de natte straten en de regen waar maar geen eind aan scheen te komen. Ik had het ontzettend koud, maar toch stond het angstzweet op mijn voorhoofd.
‘Murray,’ vroeg ik na een poosje, ‘waarom moesten we nou uitgerekend voor het Bronx-kerkhof afspreken? Het is zo’n lugubere plaats in het donker, vooral op zo’n avond als nu.’
‘Wat ben je toch een domme gans,’ zei Murray. ‘Ik had gedacht dat je voor dat soort vragen te pienter was. Dacht je soms dat dat tuig ons voor de ingang van het Hilton Hotel of zoiets zou willen ontmoeten? Ze hebben een plek uitgekozen waar ze zo weinig mogelijk kans lopen om door voorbijgangers gezien te worden.’
Om acht uur precies stopte Murray voor het kerkhof. Aan onze rechterkant lag een autoweg met druk verkeer en aan de andere zijde stond het monument, met daarachter een kort, doodlopend straatje. Er was geen enkele andere auto te bespeuren.
‘Murray,’ zei ik, ‘misschien was het allemaal loos alarm. Het is de afgesproken tijd en ze zijn er niet.’ Ik wilde het liefst zo gauw mogelijk naar huis, voordat er iets ergs gebeurde.
Murray keek me streng aan. ‘Doe wat ik je zeg. Ga achterin zitten en hou je kop, zenuwpees. En zit niet zo te beven als een schoothondje.’
Ik hield mijn paraplu stevig vast en ging gedwee achterin zitten. Er gebeurde niets. We zagen ettelijke auto’s voorbij rijden, maar er stopte er niet een. Intussen plensde het maar door.
Na een kwartiertje kwam er langzaam een grote, zwarte auto uit het niets te voorschijn. Hij stopte achter ons. Ik keek door de achterruit en zag twee mannen voorin zitten. ‘Dat is niet eerlijk, Murray,’ zei ik. ‘Ze zijn met zijn tweeën, en we hebben maar met één man gesproken.’
‘Maak je niet druk,’ zei Murray.
De auto trok weer op en passeerde ons. We zagen de twee kerels bij ons naar binnen kijken. Tien meter voor ons stopte hij. Ik zag de twee mannen een sigaret opsteken. Daarna stapte er een uit en liep naar onze auto toe. In het licht van de straatlantaarn zag ik dat hij een oud leren jack en een spijkerbroek aan had. Hij had sluik blond haar en zag er groezelig uit. Het klopte precies met de beschrijving van mijn portier. Hij klopte op het raampje aan Murrays kant. Deze draaide het raampje omlaag en zei: ‘Goeienavond, ik ben haar oom.’
‘Kan ik even met je praten, makker?’ vroeg de knaap.
Murray deed de deur aan de kant van de stoep open en de jongen liep om de wagen heen. Hij liep in zichzelf te praten en stapte mompelend in de auto. Het was duidelijk dat hij zo stoned als een garnaal was. Hij keek verwilderd uit zijn ogen en prevelde: ‘We bedoelen het niet zo kwaad, maar meisjes zoals zij moeten niet rondleuren met vieze plaatjes.’
Ik werd woedend en vloog op: ‘Wat bedoel je met rondleuren? Dat zijn privéfoto’s die uit mijn huis gestolen zijn.’
‘Kop dicht,’ viel Murray tegen me uit en ik zweeg. Vervolgens zei hij tegen de junk: ‘Laten we buiten de zaak even onder vier ogen bespreken. Tussen twee haakjes, wie is die knaap achter het stuur?’
‘Dat gaat je geen ene sodemieter aan,’ zei de junk. ‘Dat is mijn baas. We zijn bereid om van die vijfduizend, vierduizend dollar te maken als je nu gelijk betaalt. Laten we nu maar meteen tot zaken komen.’
Murray schudde zijn hoofd. ‘Nee, ik wil er eerst buiten met je over praten.’ Hij gebaarde me dat ik het raampje iets open moest draaien, zodat ik kon horen wat er ging gebeuren. In de stromende regen stapte Murray aan zijn kant uit, en de jongen aan de andere. Ik betwijfelde of het joch doorhad dat het regende, want hij daasde maar door.
Nadat Murray was uitgestapt, kwam de andere man ook zijn auto uit. Hij stak zijn paraplu op en wandelde op zijn gemak naar Murray en de jongen. Hij liet duidelijk merken dat hij de situatie beheerste. Al was het licht slecht en had hij een paraplu boven zijn hoofd, ik durfde te zweren dat het Mac was, de zogenaamde politieagent die de foto’s gestolen had. De drie mannen stonden even te praten toen plotseling het hele toneel verlicht werd door een paar grote koplampen. Er stopte een grote vrachtauto achter ons.
Toen het licht ons bescheen, was ik banger dan ooit tevoren. Waren er nog meer handlangers in het spel? Wilden ze ons van kant maken? Maar de chauffeur van de vrachtwagen klom rustig uit de cabine en nu pas zag ik dat er een telefooncel stond. De chauffeur ging de telefooncel binnen.
Het leek wel of hij langer dan een uur stond te bellen, maar in werkelijkheid was het hoogstens een minuut of twee.
Al die tijd vroeg ik me af waarover Murray, Mac en de geflipte jongen aan het praten waren, en wat Murray ten slotte zou doen. De vrachtwagenchauffeur stapte weer in en reed weg.
Mac hield zijn paraplu laag boven zijn hoofd en liep terug naar zijn auto. Hij stapte in en sloeg het portier achter zich dicht. Ik zag Murray naar de blonde jongen gebaren en hoorde hem zeggen: ‘Wacht even. Dan zal ik het voor je halen.’
Murray kwam de auto in en zei hardop: ‘Ik zal hem zijn verdomde vierduizend dollar geven om die foto’s van jou terug te krijgen.’
Ik was zo stom om te zeggen: ‘Maar ik heb helemaal geen vierduizend dollar.’ Hij keek me woedend aan en siste me toe: ‘Hou je kop, stomme trut.’
Uit het handschoenenkastje haalde hij een bruine papieren zak te voorschijn. Vervolgens wenkte hij de jongen mee te gaan naar het doodlopende straatje, waar hij op zijn gemak het geld zou kunnen natellen.
Gespannen keek ik toe. Murray stond met zijn rug naar mij gekeerd en ik zag het gezicht van de jongen. Hij zag eruit als een verzopen kat. Murray stopte zijn hand in de zak, alsof hij het geld eruit wilde halen. Ik hoorde drie zachte ploffen en zag de jongen in elkaar zakken. Buiten mezelf was niemand ooggetuige van dit voorval.
Murray liep op zijn gemak weer naar de auto en stopte iets in zijn jaszak. Rustig ging hij achter het stuur zitten en reed weg. Ik zat nog steeds op de achterbank.
‘Mijn god, Murray, wat heb je gedaan?’ vroeg ik.
‘Maak je niet druk,’ zei hij voor de zoveelste keer.
‘Hoe kan je dat nou zeggen?’ zei ik met overslaande stem. ‘Je hebt die jongen overhoopgeschoten. Er zat natuurlijk een pistool in die zak.’
Ik bleef maar vragen stellen, terwijl we terugreden. Ten slotte zei Murray: ‘Nou moet je eens goed naar me luisteren, meisje. Met dit soort geteisem moet je nooit halve maatregelen nemen. Wat voor recht hebben zij om een hard werkend meisje te chanteren?’
‘Maar je hebt die foto’s toch nog niet terug?’ vroeg ik weer.
‘Morgen krijg jij van mij je foto’s terug. Dat zweer ik je.’ Verder zei hij niets meer.
Maar voor mijn ogen verscheen steeds weer het beeld van die jongen, die in dat steegje in elkaar zakte. Ik vond het afschuwelijk. Vermoord vanwege een paar naaktfoto’s. Daarom bleef ik aandringen: ‘Murray, vertel me alsjeblieft wat er gebeurd is.’
Uiteindelijk zei hij: ‘Die hufter achter het stuur kon niets zien of horen toen ik die knaap neerschoot. Want we stonden in die steeg en ik gebruikte een geluiddemper. Maar er moet nog een hoop gebeuren vanavond en ik moet dat pistool kwijt.’
‘Maar wat gebeurt er nu met die vent die achter het stuur zat?’ vroeg ik, want ik maakte me nog steeds zorgen of ik mijn foto’s wel terug zou krijgen.
‘Daar wordt voor gezorgd,’ zei Murray en tuurde door de beslagen voorruit naar het natte wegdek.
‘Wordt hij ook om zeep geholpen?’ vroeg ik zenuwachtig lachend.
‘Daar komt het wel op neer,’ antwoordde Murray. ‘Ik heb twee van mijn makkers bij jou opgebeld en die hadden zich verdekt opgesteld achter de muur van het kerkhof.’ Hij lachte gemeen. ‘Die lapzwanzen hadden geen betere plek kunnen uitzoeken. Na een paar minuten komt dat vette zwijn natuurlijk achter zijn stuur vandaan, om te kijken wat zijn geflipte vriendje uitspookt en dan…’ Hij lachte opnieuw.
‘Als hij zijn maatje in dat straatje ziet liggen, zorgen mijn gabbers wel voor de rest. Het slot van het verhaal vertel ik je morgen wel.’
Om vijf voor negen zette Murray me voor mijn huis af. Ik was nog maar net binnen toen de bel ging. Daar stond de rechter, met wie ik een afspraak had.
Had ik zojuist de angstigste uren van mijn leven achter de rug, en dan komt die goedlachse rechter binnen en zegt opgewekt: ‘Hallo, hoe is het met je. Leuk om je te zien. Ik rammel van de honger. Wil jij een leuk restaurant uitzoeken?’
Ik kon nauwelijks een woord uitbrengen. Nadat ik me vlug een beetje had opgefrist, gingen we eten in een leuk restaurant in Chinatown. Ik was nog zo zenuwachtig, dat ik een kop gloeiend hete wontonsoep over mijn schoot liet vallen.
Ik kreeg geen hap door mijn keel en liet de sympathieke rechter verder in zijn eentje eten. ‘Het spijt me,’ zei ik, ‘maar ik ben zo overstuur door iets wat ik je liever niet vertel, dat je me mijn gedrag maar niet kwalijk moet nemen. Neuk me, doe met me wat je wil. Neem me mee naar je hotel. Ik wil vannacht niet naar mijn eigen huis.’
De rechter was lief en meelevend. Hij vertelde me allerlei anekdotes. Als rechter had hij natuurlijk wel het een en ander meegemaakt. Maar ik kon me die avond niet volledig aan het vrijen overgeven. Voor het eerst van mijn leven kreeg ik driehonderd dollar voor een paar uurtjes vrijen, terwijl ik erbij had gelegen als een mummie.
Toen de rechter mij de volgende morgen om elf uur voor mijn huis afzette, zag ik Murrays verhuiswagen. Met een brede grijns op zijn gezicht en een envelop in zijn hand kwam hij naar me toe. In de envelop zaten alle foto’s die Mac destijds van me gestolen had.
Verheugd zei ik: ‘Kom mee naar boven en vertel me hoe alles gegaan is.’
Onder het genot van een kop koffie vertelde hij me het hele verhaal. Meteen nadat hij de vorige avond bij me weggereden was, had hij zich van het pistool ontdaan. Intussen hadden die twee maffiajongens Mac te grazen genomen. Terwijl hij zich over het lijk van de jongen boog, hadden ze hem van achteren besprongen.
‘Luister goed, knul,’ hadden ze gezegd. ‘Als je ons niet eentwee-drie naar de plek brengt waar je de foto’s van dat meisje bewaart, dan gebeurt er met jou hetzelfde als met je makkertje. Duidelijk?’
Mac ging gedwee met ze mee en bracht ze naar een smerig huis in de Bronx. Daar vonden Murrays handlangers honderden pornofoto’s van mooie jonge meisjes, die de afgelopen jaren door Mac en zijn vriend gechanteerd waren. Gelukkig wisten Murrays helpers hoe ik eruitzag. En Mac was zo bang geworden bij de aanblik van zijn dode vriendje dat hij meteen mijn foto’s overhandigde.
Maar daarmee waren Murrays jongens nog niet tevreden. Het was duidelijk dat er nog een hogere baas was, en het stond de maffia niet aan dat een stelletje amateurs her en der geld afperste zonder goedkeuring van de maffia.
Met een pistool onder zijn neus begon Mac snel te praten. In paniek zei hij: ‘Het is een advocaat uit Brooklyn.’
Hij had hen bij de advocaat gebracht en daar kwamen zowel Mac als zijn baas met een kogel door hun hoofd aan hun einde.
Zodoende moesten er die nacht drie lijken verdwijnen, zonder dat er een spoor werd nagelaten. Aldus het verhaal van Murray.
Ik besefte dat ik die lui moest betalen voor hun diensten. Maar het zou in ieder geval geen vijfduizend dollar zijn. Nadat Murray me alles verteld had, was ik zo dom om te zeggen: ‘Murray, ik wil die foto’s niet meer in mijn huis hebben. Vernietig jij ze alsjeblieft voor me.’
Hij had me nog niet om geld gevraagd, maar toen ik vroeg wat ik hem schuldig was, zei hij: ‘Geef maar tweeduizend dollar.’
Natuurlijk had ik hiermee Murray niet voor het laatst gezien. Een paar weken later kwam hij bij me langs en stelde me voor mijn geld voortaan via hem te beleggen in plaats van bij de bank. Als ik het aan hem leende, zou ik binnen een paar maanden veel meer terugkrijgen.
Nu vroeg hij het me niet bepaald vriendelijk. Het klonk meer als een bevel.
Kort na die chantage-affaire was ik mijn baan bij de Verenigde Naties kwijtgeraakt en ik begon nu pas goed geld te verdienen als fulltime callgirl. Daarom gaf ik Murray nog eens tweeduizend dollar. Hij zou het ‘op straat’ voor me uitzetten als woekerlening aan mensen die niet naar een bank konden gaan. Hij zei dat ik op deze manier twintig procent rente per week kon maken. Hij beloofde me dat hij die rente elke week bij me zou komen brengen. Maar hij kwam alleen maar om voor noppes met me te neuken. Daarna hing hij steeds weer smoesjes op waarom hij geen geld bij zich had. Na een paar weken had ik genoeg van zijn uitvluchten en vroeg hem nadrukkelijk om mijn geld.
‘Maak je nou geen zorgen, Xaviera,’ zei hij. ‘Je krijgt je geld heus wel terug. Maar je moet me niet dwingen. Je weet toch wel wat er met die slampampers gebeurd is die jou probeerden te chanteren, hè?’
De boodschap was duidelijk. De vraag was alleen hoe ik Murray ervan kon weerhouden om bij me te blijven komen. Ik zou hem graag nog een duizendje gegeven hebben, als ik dat grove gezicht maar nooit meer terug zou zien. Ik was bang dat ik anders steeds meer in zijn macht zou raken.
Ik woonde nog steeds in hetzelfde gebouw aan Fifty-first Street toen op een dag de bel ging. Via de intercom hoorde ik van de portier dat twee heren van de FBI me wilden spreken. Ik was verlamd van angst, ook al was het al een paar maanden geleden dat die moorden waren gepleegd.
Ik vroeg nu wel aan de joviale FBI-man die aanbelde of hij zich kon legitimeren. Ik keek goed naar zijn papieren en hij bleek inderdaad van de FBI te zijn. Zijn compagnon stond er wat verlegen bij en liet de ander, die Bill Sullivan heette, het woord voeren. Ze behandelden me uiterst correct. Er werd me een foto voorgelegd van Murray, en Bill vroeg of die man me bekend voorkwam.
Ik dacht dat ik van mijn stokje ging. Xaviera, meid, daar ga je, dacht ik. Je bent erbij. Nou hang je. Ze zijn erachter gekomen dat jij die drie lui van kant hebt laten maken. Maar vreemd genoeg wist ik me toch te beheersen.
Met mensen van de FBI valt niet te spotten, dus ik zei: ‘Ja, die ken ik wel. Dat is Murray, de verhuizer.’ En voorzichtig vroeg ik: ‘Waarom wilt u dat weten?’
Bill antwoordde dat zijn gangen nagegaan werden en dat hij de laatste tijd regelmatig bij mij op bezoek scheen te komen.
‘We houden die knaap al een hele tijd in het oog, omdat hij voor zover we kunnen nagaan een man of tien heeft neergeschoten. Ook is hij betrokken bij fraude, handel in minderjarige meisjes, valsheid in geschrifte en nog veel meer onwettige zaakjes. In welke relatie staat u tot deze man?’
Vanzelfsprekend had ik geen enkele behoefte hem te vertellen wat er gebeurd was en dat ik een callgirl was. Maar stom genoeg had ik de telefoon niet van de haak gelegd, zodat ik voortdurend werd opgebeld. Bill had me al gauw door.
‘Hebt u slechte ervaringen opgedaan met deze man?’ vroeg hij. Ik vertelde hem alleen dat ik tweeduizend dollar bij hem had ‘belegd’ en dat ik daar tot nu toe niets van had teruggezien. Bill zei dat ik wel naar mijn centen kon fluiten. Hij raadde me aan geen verder contact meer met hem te onderhouden, omdat hij levensgevaarlijk was.
Net toen ze op het punt stonden te vertrekken, zei Bill nog dat hij het niet gemunt had op prostituees, als ik me maar nooit met minderjarige meisjes zou inlaten die hetzelfde beroep uitoefenden, want dan zou ik de zogenaamde ‘Mann Act’ overtreden. Ik was toen nog maar pas enkele maanden ‘in het leven’ en wist nog helemaal niets over dit soort dingen. Later begreep ik dat ik geen meisjes van beneden de achttien voor me mocht laten werken.
Ik heb later eens een beeldschoon meisje meegenomen naar Miami voor wat werk tijdens een bankiersconferentie. Aangezien ze er erg jong uitzag, liet ik haar wijselijk haar eigen vliegtuigticket betalen en nam ik zelf een volgend vliegtuig naar Florida. Zo kon niemand zeggen dat ik minderjarige meisjes van de ene staat naar de andere smokkelde.
Murray belde me nog slechts één keer op. Dat was om me te vertellen dat de FBI hem het vuur zo na aan zijn schenen legde dat hij niet meer in staat was om mijn geld terug te brengen.
Door deze gebeurtenis wijzer geworden, zorgde ik ervoor dat ik niet meer door chantage in het nauw gedreven kon worden. Ik veranderde van telefoonnummer en liet mijn nummer niet meer in het telefoonboek opnemen.