HOOFDSTUK X
Op het hoofdbureau zette de commissaris voor de tweede maal zijn
hoed op en reed met de tas stijf tegen zich aangedrukt naar de
bank.
De ontvangst op de bank was geheel anders dan de vorige dag. Nu een
buigende portier en een handenschuddende bankdirecteur.
Met een lachend gezicht tekende de directeur het ontvangstbewijs
voor het geld en wuifde met een luchtig gebaar van zijn hand de
onkostenrekening van f 589, 90 weg, die de commissaris hem wilde
laten zien.
„Als u zegt dat dit geld is besteed, is het toch goed, mijnheer
Achterberg. "
„Neen, mijnheer Van Rooyen, doe mij een plezier en bekijk die
rekening en teken dat u ermee akkoord gaat. Voor u is het misschien
een klein bedrag, maar ik wil nu eenmaal de zaak in orde hebben. Ik
denk trouwens dat de f 500, — voor die helikopter wel terugbetaald
zullen worden, met de onkosten voor het karretje en de auto naar
Antwerpen erbij. Het is toch onbillijk dat je voor een noodlanding
met doodsangst vijfhonderd gulden moet betalen. "
De directeur lachte en verdiepte zich in de onkostennota. Bij het
lezen van een paar gulden voor het bier en de limonade in het
Belgische kroegje en de belegde broodjes in Antwerpen, lachte hij
uitbundig. Toen hij bij het bedrag van , zeven' gulden kwam voor
het stoppen van de scheur in de broek van de commissaris, sloeg hij
zich schaterend op de knieën, alsof dit de beste mop was die hij de
laatste jaren had gehoord.
„Neem mij niet kwalijk, mijnheer Achterberg, " hikte hij nog na,
„maar dat stoppen voor zeven gulden vind ik zo komisch na het
terugbrengen van 200. 000 gulden, dat ik even moest lachen. U neemt
gerust een nieuw kostuum voor rekening van de bank... er is geen
enkel bezwaar. "
„Ja, dat weet ik wel, maar de bezwaren komen van mijn kant. Wij
zijn nu eenmaal erg huiverig om geld aan te nemen en moeten dat ook
zijn. U mag daar om lachen en ik zie het zelf ook wel in, maar toch
heeft het ook zijn goede zijde. Als u zelf 30 jaar bij de politie
was, zou u dit ook anders bekijken. "
„U hebt misschien wel gelijk, maar kan ik nu in het geheel niets
voor u doen? Ik had gedacht een gezellig dineetje met uw vrouw
erbij en die jongens met hun ouders bijvoorbeeld. "
„Dat zou ik maar niet doen. Mijn vrouw en ik eten het liefst thuis
en voor die ouders zou het een vervelend karweitje worden. Die
mensen zijn dat niet gewoon en voelen zich in een restaurant niet
thuis, maar als u iets wilt doen, weet ik wel wat. "
„Zegt u het maar, mijnheer Achterberg. Het is bij voorbaat al
toegestaan. Ik had die f 20. 000, — voor onkosten al afgeschreven
en nu is het maar 589 gulden. "
„En negentig cent, " vulde de commissaris aan, waarop beide heren
het uitschaterden.
„Ik had gedacht, " begon de commissaris, „over een kleine
bijeenkomst op het hoofdbureau. Daar zijn de jongens nu thuis en
ook de ouders zullen dit prettiger vinden. Daar zou' u dan... "
De directeur knikte instemmend en drukte bij het afscheid nemen de
commissaris meermalen de hand en bracht hem tot aan de haldeur.
„Dus tot zaterdagmiddag drie uur, op uw kamer... afgesproken.
Mijnheer Achterberg, tot ziens. "
De commissaris zwaaide met de hand en verdween door de
draaideur.
„Naar Bram de Winter en Eddy van Nus, " zei hij buiten tegen de
chauffeur van de auto, terwijl hij zijn nu lege tas met een
onverschillige zwaai achter in de wagen gooide.
Ziezo, dat geld was hij kwijt, een hele opluchting... niets voor
mij, zoveel geld, het werkt op je zenuwen. Ik ben benieuwd hoe de
jongens het maken en wat de ouders zullenzeggen, peinsde de
commissaris onder het rijden. Zo, hier was hij bij Bram. Zou die
thuis zijn?
Ja, Bram was thuis en deed zelf open.
„Ha, die commissaris, " schalde zijn hoge jongensstem door het
trapgat.
De commissaris grinnikte en riep: „Ha, die Bram. "
Maar dat was mis, want Brams moeder had haar zoontje voor het
trapgat weggetrokken en vroeg nu beleefd of mijnheer de commissaris
even boven wilde komen.
Mevrouw De Winter ontving mijnheer Achterberg in de gestofte en
gestofzuigde kamer, hetgeen volgens Bram onzin was omdat de
commissaris niet zo nauw keek. Maar mevrouw De Winter had zoonlief
maar laten kletsen en haar mooie kamer een goede beurt gegeven.
Mijnheer Achterberg liet zich in een grote stoel zakken en keek
lachend naar Bram, die tegen de schoorsteenmantel hing.
„Bram, ga zitten, " zei moeder, „dadelijk valt de pendule eraf.
"
Bram liet zich op een stoel vallen en vroeg: „Hebben die , gosers'
al bekend, mijnheer?"
„Ja, de, heren' hebben bekend, " zei de commissaris met een schuine
blik op Brams moeder.
„Waar die jongen ineens die vreemde woorden vandaan haalt is mij
een raadsel en zijn vriendje Eddy praat precies eender. Vanmorgen
zaten ze hiernaast en ik hoorde niets anders dan over, gosers',,
poen',, zware jongens' en, bajes'. "
De commissaris schudde meewarig het hoofd en zei: „Ja, die jongens
van tegenwoordig kunnen er wat van maken, " waarop Bram in lachen
uitbarstte. Toen lachte moeder ook maar mee.
„U hebt zeker de verhalen al gehoord, mevrouw De Winter, " begon de
commissaris. „Ik weet natuurlijk niet of ze zichzelf al opgehemeld
hebben, maar het is een feit dat ze goed werk hebben gedaan. U kunt
trots op uw zoon zijn. "
Moeder keek zuinig naar Bram, waar ze trots op moest zijn. Bram
grijnsde tegen haar en trok een gek gezicht. Toenhaalde moeder de
schouders op en dacht er het hare van.
En nu heb ik nog een verrassing voor u. Ik nodig u uit om
zaterdagmiddag met uw man en Bram op het hoofdbureau te komen. We
drinken dan een kopje thee en zo, gezellig onder ons en de
bankdirecteur wil dan Bram en Eddy bedanken voor de bewezen
diensten. Zou dat gaan?"
Brams moeder keek verschrikt. Zij en haar man naar het hoofdbureau,
dat grote gebouw in de stad, wat moest ze aantrekken?
De commissaris begreep haar aarzeling en zei: „Mevrouw De Winter,
komt u maar gerust, mij kent u al en de bankdirecteur is ook een
eenvoudige man, niets geen deftigheid aan. "
„Ja, maar ik zit met de kleine kinderen, daar moet iemand op
passen. "
„Ik ga wel met Eddy samen, " loste Bram de moeilijkheden op, maar
daar wilde de commissaris niets van weten. Vader of moeder De
Winter moesten erbij zijn, liefst alle twee.
Per slot beloofde moeder dat zij of haar man met Bram mee zouden
komen. Zij zou het wel met Eddy's moeder bespreken, wie of er zou
gaan, de mannen of de vrouwen, want samen ging niet op
zaterdagmiddag, of Bram moest thuisblijven.
„Dan laat u Bram maar thuis, " zei de commissaris plagend, waarop
deze jongeling een stroom van protesten liet horen. De commissaris
stopte lachend zijn vingers in de oren, die Bram er weer
uittrok.
„Foei Bram, laat dat!" riep moeder verschrikt, die het stoeien van
Bram met een commissaris maar, zo zo' vond.
„Nu mevrouw De Winter, tot zaterdag dan, om kwart voor drie rijdt
de auto voor. "
„De auto, " stotterde moeder, „we gaan wel met de tram. "
„Geen kwestie van, u bent onze gast en als zodanig zullen wij u
behandelen. Dag mevrouw, tot zaterdag. "
Moeder gaf de commissaris een hand en bracht hem tot aan de trap.
Als afscheid gaf hij Bram nog een speelse draai om de oren en
daalde toen de trap af.
„Wie wis die mijnheer met die mooie auto?" vroeg later Brams
buurjongen.
„O, die... dat is mijn vriend de commissaris, " zei Bram
luchtig.
„je zuster zeker, " zei de buurjongen onlogisch.
„Nou, dan niet, " antwoordde Bram uit de hoogte en liep fluitend
naar Eddy, waar de commissaris hetzelfde verhaal had verteld.
's Avonds kwam Eddy's moeder even aanwippen en de zaak werd druk
besproken.
„Gaan jullie maar samen, dan zal ik wel op de kinderen passen, "
hakte Brams vader de knoop door, „dan kunnen jullie ook eens in een
grote slee zitten, alleen de bontjassen ontbreken nog. "
Aldus werd besloten, waarna de afspraak met een kopje thee werd
bezegeld.
Op zijn zolderkamertje nam Bram zijn kans waar en las in bed het
boek over de bijtende krokodillen en de vliegende apen uit.
Toen vader en moeder om elf uur boven kwamen, zagen ze licht op
Brams kamertje branden, terwijl deze jongeling met het boek op zijn
neus lag te snurken. Vader schudde het hoofd en moeder mompelde:
„En daar moet je nu trots op wezen!"
Zaterdag was altijd een drukke dag en nu moest moeder 's middags
nog naar het hoofdbureau ook. Gelukkig (voor moeder dan altijd)'was
de onderwijzer nog ziek en Bram en Eddy waren vrij. Ze troffen
elkander bij de kruidenier, waar Eddy van een lange lijst de
boodschappen opdreunde.
„Moet jij vanmiddag ook je mooie pakkie aan?" begon Bram.
„Ja, en ik moet mijn haar nog laten knippen en vanmorgen ben ik al
in het bad geweest, alsof die commissaris dat wat kan schelen.
"
„Bij mij was het precies eender, " bromde Bram.
„Zouwe ze die grote Ford sturen of is die alleen voor de
commissaris bestemd?"
„Weet ik niet... 2 pond zout, 1 kilo suiker en een half pond
havermout... wat zou die verrassing wezen?"
„Zeven gulden vierentwintig, Eddy, " zei de kruidenier
ertussen.
Eddy betaalde en wachtte op Bram, die het makkelijker vond om
ineens de lijst met boodschappen aan de kruidenier te geven.
„Waarom zeg je nou 2 pond zout en 1 kilo suiker, dat is toch
hetzelfde. "
„Dat weet ik ook wel, maar moeder schrijft het zo op. "
„Gek is dat, de mensen spreken nog altijd over een pond van dit of
dat, terwijl je het nergens meer leest en op school leer je amper
wat een pond is. "
„Die kruidenier weet anders best het verschil tussen een pond en
een kilo. "
„Daarvoor is het ook een kruidenier, " lachte Bram en nam de tas
met boodschappen aan.
„Het wisselgeld zit in de tas, Bram, willen jullie een toffee?"
„Alstublieft. "
De kruidenier gaf ieder een toffee en al kauwende liepen ze de
winkel uit.
„Zouden we vanmiddag weer koeken krijgen?"
„Misschien wel, in ieder geval reken ik erop met eten. "
„Met eten?"
„Ja, natuurlijk... als je zoveel eet, kan je niet veel koeken op en
de vorige keer bleven er ook over. Toen kende ik de commissaris nog
niet zo goed, anders had ik ze rustig in mijn zak gestoken voor
onderweg. "
„Dan hadden we in België niet zo'n erge honger gehad. "
„Die belegde broodjes in Antwerpen waren anders best te eten. "
„Nou, " lachte Eddy, „daar kunnen ze mij iedere dag mee straffen.
"
„Tabé hoor, tot vanmiddag, " groette Bram.
„So long, " zei Eddy en stak zijn duim op.
's Middags zaten mevrouw De Winter en mevrouw Van Nus deftig achter
in de nieuwe Ford. De twee nette jongeheren op de voorbank waren
Bram en Eddy, die elkaar van terzijde opnamen.
„Heb jij ook je, pakkie deftig' aan, " fluisterde Bram tegen
Eddy.
„En jij dan, je lijkt wel een aangeklede aap. "
Tot grote schrik van de dames gaf Bram een harde elleboogstoot aan
Eddy, waarop deze op zijn beurt Bram hard op de tenen trapte. De
chauffeur grijnsde.
Bij de ingang van het hoofdbureau werden ze door de commissaris
ontvangen, die de moeders plechtstatig de hand drukte.
„Dag mevrouw De Winter, dag mevrouw Van Nus, hoe gaat het... bent u
al van de schrik bekomen?"
De dames lachten en verzekerden dat alles vergeten en vergeven
was.
„Nu, dat is mooi... zullen we maar naar boven lopen, dan kunt u
gelijk het hoofdbureau bewonderen. "
Dat vonden de dames best en even later stonden ze op de le
verdieping en keken in de marmeren hal beneden. Prachtig was het,
vooral de grote tekeningen op de muren. Allemaal voorstellingen van
de politie. Ouderwetse agenten met hoge hoeden op en grote stokken
in hun handen en agenten te paard, die een volksoploop uiteen
joegen. Een agent had een groot ding in zijn hand.
„Wat heeft die in zijn hand?" wilde mevrouw De Winter weten.
„Een atoombom, " lachte Bram.
„Hou jij je er buiten, kwajongen, " zei de commissaris bars, maar
lachte erbij. „Dat is geen agent, maar een nachtwaker en in zijn
hand heeft hij een ratel, ieder uur liet hij dat ding ratelen en
riep dan hoe laat het was... bijvoorbeeld, elf heit de klok'. "
„Negen heit de klok is het, " zei Eddy onschuldig, „dat roepen ze
door de radio ook altijd. Op zaterdag is dat en als het leuk wordt
moet ik naar bed. "
„Dat is maar goed ook, kleine jongens moeten om acht uur in bed
liggen. "
„Van de week zijn we anders een hele nacht opgebleven, " riep
Bram.
„Toen waren jullie geen kleine jongens, maar. politie-speurders', "
kaatste de commissaris terug.
Bram bromde wat en Eddy lachte: „Die zit, Bram, 1—0. "
„Zo, nu hebt u een gedeelte van het hoofdbureau gezien en gaan we
een kopje thee drinken. Wij gaan niet naar de kantine, maar doen
dat op mijn kamer, dat is gezelliger. "
Ze gingen de kamer van commissaris binnen, waar de jongens zich
thuis voelden en onmiddellijk bezit namen van de grote stoelen.
„Allé mannekes... zedet ge zot... eruit, vort, " bootste de
commissaris de Belgische smokkelaar na. „De moeders in de grote
stoelen en de hangoren op een gewone stoel. "
Zo gebeurde het en weldra zaten dc twee moeders op hun gemak en
liet de commissaris thee brengen en voor de jongens limonade.
Toen de juffrouw met het witte schortje binnenkwam, keken Bram en
Eddy schuin naar het dienblad. Geen koeken. Teleurgesteld keken ze
elkaar aan, waarop Eddy in lachen uitbarstte.
„Wat is er?" vroeg mijnheer Achterberg.
Maar Eddy haalde de schouders op en schudde van, neen'. Hij wilde
zijn vriend Bram niet voor schandaal zetten en vertellen dat deze
niet veel gegeten had om een gaatje voor de koeken open te houden
die er niet waren. Bram begreep wel waarom Eddy zo lachte en kreeg
een vuurrode kleur. Maar de commissaris had het door en vroeg
liefjes aan Bram: „Had je er koeken bij willen hebben, mijn jongen,
die waren uitverkocht, jammer. "
Eddy begon gemeen te giechelen, waarop Bram hem onder de tafel een
schop gaf.
„Au! Dat is een rotstreek, Bram. "
Eddy's moeder kreeg een kleur en keek verlegen naar de commissaris,
die verdacht met zijn mond trok alsof hij zo dadelijk zou gaan
lachen. Hij bedwong zich echter en liep naar de kast in een hoek
van de kamer.
„Bram, kom eens hier. "
Bram stond op en liep naar de commissaris, die langzaam de kast
opendeed. Toen pakte hij Bram onverhoeds in zijn nekvel en duwde
zijn hoofd in de kast. Bram schrok en spartelde tegen, temeer daar
hij bijna met zijn neus in een slagroomgebakje werd geduwd.
„Dat is wat beters dan die oudbakken koeken... is het niet,
Bram?"
Bram kermde, ja mijnheer', waarop de commissaris hem losliet.
„Zo, en nu ga jij de dames maar eens netjes bedienen. Hier staan
gebakschoteltjes en daar liggen de vorkjes, doe je best en laat er
niet één op de grond vallen. Eerst de dames uit laten zoeken en dan
Eddy en als laatste ben jij zelf aan de beurt, begrepen?"
Onder het angstig oog van de moeders balanceerde Bram met de grote
gebakschaal door de kamer en zette die op de tafel voor de dames
neer. Toen de schoteltjes en vorkjes. Hij liet eerst Eddy's moeder
er een uitzoeken en toen zijn eigen moeder. Daarna liep hij in de
richting van de commissaris, die van verre al wenkte dat hij liever
een sigaar dan een gebakje had. Toen pas waren Eddy en Bram aan de
beurt en weldra zaten ze achter een levensgrote slagroomhoorn, die
ze zich goed lieten smaken.
„Toch niet voor niets weinig gegeten, " fluisterde Bram, „er staan
nog veel meer gebakjes in de kast en we zijn maar met z'n vieren en
moeder durft voor haar fatsoen niet meer dan één zo'n ding op te
eten. "
„Maar ik wel, " fluisterde Eddy terug.
Kort daarop kwamen twee heren de kamer binnen, die de commissaris
voorstelde als. mijnheer Van Rooyen, debankdirecteur' en, de
hoofdcommissaris van Rotterdam'. Wat onwennig drukten de dames de
heren de hand, maar al spoedig was het ijs gebroken en werd het
gesprek algemeen.
„Is die hoofdcommissaris nu nog hoger dan onze commissaris?" vroeg
Eddy met volle mond.
„Natuurlijk, iets met hoofd ervoor is altijd het hoogst of het
beste. "
„Behalve dan, hoofdkaas', want dat lust ik niet. "
Bram verslikte zich in het gebakje en kreeg het benauwd. Eddy mepte
hem op de rug wat blijkbaar goed hielp.
Even later werd er op de deur geklopt en inspecteur De Boer stak
zijn hoofd om de hoek.
„Kom er maar in, De Boer, het is hier gezellig. "
Inspecteur De Boer stapte naar binnen op de voet gevolgd door een
tiental rechercheurs, die rustig bij de deur bleven staan. Gelukkig
stelden ze zich niet aan de dames voor, want die werden verlegen
met al die mannen om zich heen. Bram en Eddy lachten echter
onbevangen tegen een paar rechercheurs, die ze al bij de rode
Belgische wagen en de radioauto hadden ontmoet. Deze grijnsden maar
eens terug.
Toen nam de hoofdcommissaris het woord en vertelde nog eens ijl het
kort van de bankoverval en wat daarmee samenhing. Hij prees
commissaris Achterberg en zijn rechercheurs voor hun
vasthoudendheid bij het opsporingswerk en bedankte uit naam van het
gehele korps Bram en Eddy, die daarbij zo goed hadden geholpen.
Hierbij knipoogde hij tegen de jongens en zei: „Ik mag niet te veel
over jullie zeggen, want dan wordt mijnheer Achterberg boos, omdat
ik hem het gras voor de voeten wegmaai, maar toch kan ik niet
nalaten om mevrouw De Winter en mevrouw Van Nus te bedanken voor
hun komst hier en te feliciteren met het bezit van zulke zonen. En
voor jullie, jongens, heb ik een klein aandenken, hier is het. "
Hij drukte Bram en Eddy de hand en gaf hun een boek.
Dankbaar namen de jongens, De 3 matrozen van Michiel de Ruyter' in
ontvangst.
De aanwezigen klapten in de handen en de dames haalden een zakdoek
te voorschijn om hun neus te snuiten en een traan weg te vegen.
Toen kwam commissaris Achterberg aan het woord en sprak een paar
korte woorden van de volgende inhoud:„Beste Bram en Eddy. Enige
dagen terug wist ik nog niets van jullie bestaan af en jullie
vanzelf niet van het mijne. Maar dat was enige dagen terug, nu weet
ik dat er ook een jongere generatie van flinke kerels bestaat, die
niet met hun ogen in de zak lopen. Door jullie opmerkingsgave en
het nuttig gebruik maken van je hersens is een belangrijke misdaad
tot klaarheid gekomen. Ook hebben jullie getoond over de nodige
moed te beschikken. Toen de helikopter zo snel daalde, waren jullie
precies als ik van mening dat we vielen. "Wij waren bang en dat is
een heel gewoon verschijnsel, maar dat bang zijn was na de landing
verdwenen. Geen zenuwinstorting of huilpartijen en alles wat
daarmee samenhangt, niets van dat alles. Er stapten twee nuchtere
jongens uit het vliegtuig, die onmiddellijk klaar stonden om verder
te gaan achter de misdadigers aan, naar Antwerpen. Ook het direct
begrijpen wat ik bedoelde toen ik jullie in het kleine bootje
duwde... geen eindeloos gevraag waarom en waartoe... maar
gehoorzamen. Dat heb ik gemerkt bij het arresteren van de
bankrovers. Jullie moesten een zeker risico nemen, maar wisten ook
op tijd dekking te zoeken. Wij hebben onderweg veel avonturen
beleefd, wij hebben kou geleden en honger en dorst gehad en slaap,
veel slaap, en ondanks dat alles behielden jullie je goede humeur
en wisten mij op te vrolijken met een goede mop of een snedig
gezegde, wat ik vooral in het begin door de vele tegenslagen hard
nodig had. Nu is dit alles voorbij en we zijn weer bij moeder
thuis, maar ik zal steeds een prettige herinnering hebben aan die
dag en die nacht toen ik met Bram de Winter en Eddyvan Nus op
speurtocht was. Lang zullen ze leven, hiep, hiep, hoera. "
De rechercheurs riepen hard, hoera' en klapten in de handen. De
moeders werkten weer ijverig met de zakdoeken, vooral toen de
commissaris het woord tot hen richtte en zei:„Mevrouw De Winter en
mevrouw Van Nus. In mijn gedachten zal ik u altijd zien als de
moeders van Bram en Eddy. Toen ik deze week bij u kwam en vroeg of
de jongens meemochten naar het hoofdbureau en waarschijnlijk naar
België, hebt u geaarzeld om toestemming te geven. Dit deed u uit
bezorgdheid voor de jongens, maar toen ik zei dat het absoluut
nodig was dat ze meegingen, was er geen spoor van aarzeling meer en
zonder verder vragen kwam de toestemming. Ik ben u daar zeer
dankbaar voor, want zonder de jongens stonden wij niet hier om
elkander lof toe te zwaaien en de heer Van Rooyen zou dan niet met
een vrolijk gezicht naast mij staan. U ziet Bram en Eddy nog steeds
als kleine jongens en dat zijn ze ook op zijn tijd, maar op die dag
en in die nacht waren het kerels uit één stuk en daar kunt u trots
op zijn. Mocht er later nog eens een tijd komen dat u iemand van de
politie nodig hebt of dat Bram of Eddy een betrekking bij de
politie zoeken... kom dan naar mij toe en ik zal u helpen. Aarzel
dan niet en kom, zoals ik ook naar u ben gekomen om hulp. Ik zal
hiermede eindigen, want Bram en Eddy lopen straks naast hun
schoenen van verbeelding, maar dit moest mij toch even van het
hart. "
Een hartelijk applaus klonk na de woorden van de commissaris en met
tranen in de ogen drukten de moeders de hand van mijnheer
Achterberg.
Toen moest ook de bankdirecteur nog een woordje zeggen. Hij
bedankte commissaris Achterberg en de jongens en het gehele korps
voor het werk dat ze hadden verricht bij deopsporing van de
bankrovers, vooral, zoals hij er lachend aan toevoegde, omdat het
geld weer terug was. Want een bankdirecteur denkt altijd het eerste
aan geld, dat brengt zijn vak mee. Maar nu had hij nog iets te
doen. De commissaris en zijn rechercheurs mochten geen beloning
aannemen, maar hij bofte omdat Bram en Eddy niet voor vast bij de
politie waren. Aan hen kon hij dus veilig een aandenken geven
zonder direct in een cel te belanden. Hij drukte de moeders en de
jongens de hand en gaf de dames tegelijk een enveloppe, die ze
thuis maar moesten openmaken.
De moeders bedankten de directeur en deden de enveloppe in hun
handtas. Daar zouden ze thuis wel eens inkijken.
De rechercheurs verlieten de kamer en gingen weer aan het werk en
toen werd het gezellig in de grote kamer van de commissaris. Er
werd nieuwe thee gebracht en de schaal met gebak werd voor de
jongens neergezet met het verzoek deze even leeg te eten. De
moeders vroegen nog honderd uit en de commissaris vertelde wat Bram
en Eddy vergeten waren of niet nodig hadden gevonden om te
vertellen. Toen namen de moeders zonder schaamte ieder nog een
gebakje, wat Bram tegenviel. Maar er was genoeg en zelfs Bram was
na het vijfde aan het eind van zijn krachten gekomen.
Zo langs zijn neus weg informeerde de commissaris met hoevelen ze
thuis waren en even later stonden er twee dozen met gebak voor de
moeders.
„Voor morgen bij de koffie, " zei mijnheer Achterberg.
„De bank is er goed voor, " bromde de volgegeten Bram.
De commissaris barstte in lachen uit en moest de bankdirecteur en
de hoofdcommissaris vertellen wat dit te betekenen had.
Toen moesten ook deze heren hartelijk lachen, maar de moeders
schudden het wijze hoofd.
Nadat de thee op was en niemand meer gebak wilde hebben, werd de
zitting opgeheven. De hoofdcommissaris en de bankdirecteur namen
afscheid en mijnheer Achterberg bracht de moeders en de jongens
naar de auto, die op hen stondte wachten. Bij het wegrijden zwaaide
hij Bram en Eddy na.
De jongens op de voorbank hadden het druk met alles te bekijken en
letten niet op de moeders op de achterbank. Die keken elkaar eens
aan en dan weer voor zich. Toen tikte Brams moeder op de tas met de
enveloppe erin en fluisterde: „Hoeveel denk je?"
„Vijfentwintig, " fluisterde Eddy's moeder terug.
„Misschien wel honderd, " dacht Brams moeder.
De moeder van Eddy knipperde met de ogen en bedacht onder het
verder rijden wat je voor die extra honderd gulden wel kon kopen.
De jongens waren de enveloppe allang vergeten en hitsten de
chauffeur op om harder te rijden. Deze liet ze kletsen en lachte
maar wat.
„Die Belgische chauffeur, Chareltje' was niet zo bang om hard te
rijden, " fluisterde Bram zodanig dat de chauffeur het ook kon
horen.
Toen lachte de chauffeur nog harder en zei, dat hij met kinderen in
de wagen nooit hard reed omdat die wel eens uit angst wat in hun
broek deden.
De jongens moesten daarom lachen en vonden hem, ondanks de
slakkegang, toch een. jofele vent', vooral toen hij het portier met
overdreven beleefdheid openhield en hen hielp met uitstappen.
Eddy's moeder liet zich netjes thuisbrengen en Brams moeder holde
de trap van haar woning op. Er was niemand thuis dan de slapende
Mientje, die Bram altijd, dat kleine wurm' noemde, want Bram en
Eddy vertelden aan de buurjongens over de ontvangst op het
hoofdbureau, wat deze maar half geloofden.
Boven gooide moeder De Winter met een vaart haar beste hoed op een
stoel en rukte haar tas open. Ze greep de gele enveloppe en ritste
hem open. Met trillende handen pakte ze het bankbiljet en vouwde
het open. Nu zou ze het weten. . Vijfentwintig of honderd'?
Toen vader De Winter tien minuten later thuiskwam,vond hij zijn
vrouw mee haar jas nog aan bewegingloos op een stoel zitten. Met
grote ogen staarde ze voor zich uit. Voor haar op de tafel lag een
geopende enveloppe en een bankbiljet van duizend gulden.
Een week later stonden aan de kant van een meertje twee jongens te
vissen. Regelmatig wierpen ze het aas ver weg en draaiden dan
langzaam aan de molen, die op een splinternieuwe hengel gemonteerd
was. Zo nu en dan keken ze achterom en lieten hun blikken
liefkozend over de fonkelnieuwe fietsen glijden, die op het gras
lagen te schitteren en te flonkeren in de felle zonneschijn.
Een dikke spreeuw had zojuist zijn ochtendbad genomen en zat boven
de hoofden van de vissers op de tak van een knotwilg, waar hij zich
koesterde in de warme zon en zijn veertjes liet drogen. Met
verbazing keek hij al een half uur naar die vreemdsoortige vissers,
waar hij geen touw aan vast kon knopen. Toen vloog hij naar zijn
makkers en vertelde dat er twee vissers bij het meertje waren, die
regelrecht van de, noordpool' kwamen. Maar de vissers lieten
onverstoorbaar hun nylonsnoeren over de haspels snorren en tuurden
naar de balletjes op het water. Op hun hoofden droegen ze een
soort. zuidwester', die door de hengelaars gebruikt wordt bij zware
regenval. Hun lichaam was omsloten door een plastic jack en dito
broek, eveneens bestemd voor regen of strenge kou. De broek hing
halverwege over de laarzen heen, die van zwaar rubber waren.
Hierdoor zou het eventuele regenwater niet in, maar langs de
laarzen lopen. Met hun zware rubberlaarzen vertrapten ze het
sappige gras, dat uitnodigend lag te wachten om er zich in neer te
vlijen en een zonnebad te nemen.
Al werpend en inhalend naderden de beide vissers elkaar en begonnen
een gesprek.
„Heb je al wat gevangen?" vroeg Bram overbodig aan Eddy.
„Nee, dat weet je toch ook wel, je hebt toch ogen in je hoofd.
"
Bram knikte en mikte het aas wel dertig meter ver het meertje
in.
„Zouden de hengels niet goed zijn of deugt het aas niet?"
„Weet ik veel, in ieder geval bijten ze niet. Het is te warm,
vooral voor baars en snoek. Ik sterf zelf ook haast van de hitte.
"
„Ja. Moeder had wel gelijk dat het geen weer was voor zo'n
vispakkie. "
„Maar jij was eigenwijs en deed het toch aan, om de jongens en
meisjes in de straat de ogen uit te steken... opdemmer!"
„Opdemmer? Ik? En wie stond vanmorgen in z'n nieuwe vispakkie zijn
fiets op te wrijven wat helemaal niet nodig was?"
Eddy kreeg een kleur van schaamte of van de warmte en keek nijdig
naar Bram of die het kon helpen.
„Waarom moest jij ook met alle geweld die kleding erbij kopen?"
„Ik? Jij vond dat we dat nodig hadden, omdat je oom Piet zo'n
pakkie aandeed als-ie ging, snoeken'... waar of niet?"
Eddy kon dit niet tegenspreken en boog dieper het hoofd.
„Als de commissaris ons zo zag, zou hij een lachstuip krijgen, "
bedacht Bram.
„En hij had nog gelijk ook... toen we 250 gulden van die 1000 voor
ons eigen mochten besteden, heb ik direct een fiets gekocht. De
rest had ik zolang op de spaarbank willen zetten voor later. "
„En je hebt een werphengel met een molen erop gekocht. "
„Ja, dat wilde ik ook wel, maar niet zo'n vispakkie erbij. Dat
heeft die man uit de winkel ons aangepraat, die beweerde dat je dat
beslist nodig had. "
„Ja, dat geloof ik eigenlijk ook. Eerst was ik er zo blij mee, maar
nu heb ik spijt. "
„Spijt niet, maar het wil niet regenen of sneeuwen en daarom stik
je van de hitte in dat snertding. "
Eddy rukte de. zuidwester' van het hoofd, trok zijn jack uit en
liet zich in het gras neerploffen, welk voorbeeld door Bram werd
gevolgd.
„De volgende keer doen we het anders, Eddy. "
„Welke volgende keer?"
„Nou, als die commissaris weer omhoog zit met de een of andere zaak
waar-ie geen raad mee weet, komt-ie vanzelf naar ons toe en dan
weet ik wel wat ik koop van de beloning. "
„Wat dan, Bram?"
„Een abonnement op het zwembad. "
Eddy grinnikte.