9
De volgende dag regende het, maar niemand stoorde zich daaraan, behalve de honden. Die bleven buiten, met hun neus onder hun staart tegen het slechte weer. De mensen vonden het niet erg om in hun hut te blijven zodat ze konden bijkomen van de hoofdpijn en misselijkheid die altijd op een plaku volgden. Het zou een paar dagen duren voordat iedereen weer op krachten was. In Torka's kuilhut luisterde Zomermaan met grote ogen naar Aliga die maar bleef praten over de plaku en niet kon nalaten tegen Lonit te zeggen dat zij heus wel had gezien dat Lonit er op de een of andere manier in was geslaagd om niet aan de heilige dans mee te hoeven doen.
'Deze vrouw was er wel,' antwoordde Lonit dof, met haar blik op haar naaiwerk gericht. Haar vingers klemden zich zichtbaar vaster om haar naald, zodat ze die brak en zich prikte ondanks de bescherming van haar leren vingerhoed.
'Maak je geen zorgen. We zijn zusters. Deze vrouw zal je geheim bewaren.' Aliga glimlachte en wendde zich van Lonit af om al haar puntige, getatoeëerde tanden aan Torka te laten zien die uit de regen naar binnen kwam.
'Het is waar dat geen enkele vrouw van Torka voor andere mannen zou willen dansen.' Ze glimlachte naar hem. 'Van alle vrouwen op de Grote Bijeenkomst koos Sondahr jou, en deze vrouw zag hoe mooi jullie samen waren!'
Hij keek naar hen en probeerde Lonits blik op te vangen, maar slaagde daar niet in omdat Karana verschrikt opkeek van zijn slaapvachten waar hij verstrooid en stil lag te dromen. 'Sondahr heeft voor Torka gedanst? Maar dat is onmogelijk! Ze was bij mij.' Aliga lachte. Ze werd moe en begon zich weer ziek te voelen, maar de woorden van de jongen vormden een welkome afleiding. 'Ga maar weer dromen, jochie! Wat zou een tovenares nou met jou en je aanstellerij moeten! Ze zou je meteen doorzien en je vertellen wat een arrogante, lelijke kleine blaag je bent!' Karana ging rechtop zitten. 'Ik zeg je dat ze bij mij was.' Lonit voelde zich misselijk worden. Ze keek Torka aan, voor het eerst sinds ze was weggerend nadat ze hem zijn liefde aan Sondahr had horen verklaren. Nu zou hij de waarheid te weten komen. Nu zou hij boos worden omdat ze hem had misleid. Hij zou zich schamen voor de woorden die hij tegen Sondahr had gesproken wanneer hij besefte dat hij de hele tijd tegen Lonit had gesproken. Hij keek haar aan. Haar hart brak bijna. Zijn ogen toonden geen schaamte, enkel een steeds groter wordende boosheid toen hij waarschuwend naar Karana keek.
'Iedereen heeft het gezien!' hield Aliga vol. 'Op de plaku heeft Sondahr voor Torka gedanst. Op de plaku, voor het welzijn van de Grote Bijeenkomst, om de geesten ertoe te brengen de wensen van de mammoetjagers te zien en aan te horen, heeft Torka de mammoets opgeroepen en samen met Sondahr en...'
'Torka heeft de geesten van de mammoets opgeroepen om te komen sterven?' Karana kon het niet geloven. 'Torka heeft ze opgeroepen, maar Torka zal ze niet doden!' 'Uiteindelijk komt het op hetzelfde neer!' De jongen schudde langzaam en ongelovig zijn hoofd. 'Torka zou dat net zomin doen als met Sondahr slapen. En die was bij mij. Torka kon niet...' 'Karana kan niet zeggen wat deze man wel of niet zou doen om zijn stam te beschermen!' ging Torka er rood van woede tegen in. 'De tovenaars in het raadhuis van beenderen stelden me voor de keuze om samen met de anderen de mammoets op te roepen of uit het kamp te worden verdreven. Het was dus voor het welzijn van ons allen. En het is voor het welzijn van ons allen dat de hele gemeenschap Torka met Sondahr heeft zien dansen en slapen! Karana mag niet meer zeggen dat het niet waar is!' riep hij. Hij durfde Karana niet de waarheid te vertellen om te voorkomen dat Aliga, Iana of de kinderen per ongeluk iets aan anderen zouden laten merken. Als hij met Karana alleen was, zou hij het hem uitleggen.
Karana moet opletten wat hij zegt en wat hij doet,' vermaande hij, m de hoop dat Karana het zou begrijpen en voor één keer even goed mensen zou doorzien als dieren of de wisselingen van het weer.
De jongen keek hem kwaad aan. 'Karana laat zich niet uitschelden en een leugenaar noemen door een... een... mammoetjager! In tegenstelling tot Torka ben ik niet vergeten dat ik in leven ben omdat de Levenschenker verkoos mij het leven te geven in plaats van mij te doden. De grote mammoets zijn een totem voor me en ik wil niet bij iemand blijven die zijn totem oproept om te sterven!'
'Het is een slecht teken, deze regen.'
Loraks stem sneed door de duisternis van het raadhuis. Verscheidene ouderen krompen ineen. De sjamanen zaten met gekruiste benen op de ongemakkelijke vloer van beenderen. Ze probeerden bij te komen van de vorige avond door met kleine slokjes te drinken van hetzelfde brouwsel dat hen zo ziek had gemaakt. 'Het regent altijd in dit jaargetijde,' bracht een van de wazig kijkende mannen naar voren.
'Niet na een plaku!' zei Lorak woedend. 'Wie van jullie kan zich herinneren dat het ooit heeft geregend na een plaku?' 'Na dagenlang vasten, gevolgd door een plaku, zullen nog maar weinigen zich iets kunnen herinneren, Lorak.'
Een van de oudere mannen knikte en glimlachte gelukzalig. 'Ik kan me herinneren... dat ik gisterenavond met een goede vrouw heb geslapen. Ze was dik onder alle veren om haar heen en niet jong, denk ik. Ze danste voor veel mannen voordat ik haar pakte. Haar ellebogen waren eeltig, al waren ze nog zo dik, maar ze kon niet genoeg krijgen van het vlees dat ik haar gaf en ze zei dat het waarlijk mammoet was! Een oudere man die zwak is door gebrek aan mammoetvlees heeft een vrouw nodig die dat soort vergelijkingen kan maken. Maar ze was weg toen ik wakker werd. Fffft! Weg. Net als een droom. Een mooie, dikke droom. Ik vraag me af wie ze was.'
'Vergeet de vrouwen! Vergeet het vlees! Denk alleen aan de komst van het vlees van de grote mammoets naar dit kamp!' schreeuwde Lorak woedend. 'Maar bedenk wel dat de geesten regen doen vallen op de aarde van dit kamp. De voortekenen zijn slecht, heel slecht.' 'Misschien niet,' opperde de man die net met zoveel genoegen had gesproken over zijn samenzijn met de gevederde dikke vrouw. 'Misschien geven de geesten ons een ander teken: bizons. Misschien komen de mammoets niet, net zoals de Man Die Met Honden Loopt heeft gezegd? Misschien hebben de geesten ons ander vlees gezonden en willen ze dat we eten van...'
'Nooit! Wij zijn mammoeteters. Onze vaders en hun vaders hebben generaties lang alleen op dat vlees gejaagd en alleen die grote geest geprezen. Van zijn beenderen is dit kamp gemaakt en van zijn vlees is ons vlees gemaakt. Dat vergeten is het leven vergeten! Is dit het gevolg omdat we in magere tijden edelmoedig zijn en kariboe-eters en bizoneters bij ons laten overwinteren? Ze horen niet bij ons! Hun geesten zijn niet onze geesten! Het wild dat zij doden kan ons niet voeden! De Man Die Met Honden Loopt kan ons niet te eten geven met zijn vliegende speren, zijn jagende beesten en zijn bizonvlees dat zo stinkt dat het de geesten beledigt! Als de mammoets niet komen, zegt Lorak dat het komt omdat de Man Die Met Honden Loopt ze heeft verdreven, net zoals hij en zijn volk verdreven zouden moeten worden.'
De mannen keken met hun rode ogen naar hun alleroudste en vroegen zich af hoe het kwam dat hij na dagen vasten en een nacht van plaku nog even rusteloos en energiek leek als een man die half zo oud was. Toen herinnerden ze zich dat ze de jaloezie in de ogen van Lorak hadden gezien toen Sondahr niet voor hem wilde dansen en met de Man Die Met Honden Loopt was gaan slapen. Grommend had hij zich afgewend en was weggelopen om de nacht alleen door te brengen in zijn hut op de Heuvel der Dromen. 'Het is ook een belediging van de geesten om een man achter zijn rug om te beschuldigen omdat je kwaad bent over de handelingen van een ander en denkt dat die ander Torka verkiest boven jou.' Alle blikken gingen naar Sondahr die de zware deurflap van mammoethuid opzij hield. Ze stond volledig gekleed in de ronde deuropening en liep vervolgens vrijmoedig tussen hen door tot ze voor Lorak stond.
Geschokt stotterde de alleroudste: 'Geen enkele vrouw mag hier binnenkomen!'
'Ik, Sondahr, ben binnengekomen.'
Jij, Sondahr, kan weer naar buiten gaan. Geen enkele man wil je hier!'
'Werkelijk niet?'
Haar vraag klonk zo liefjes dat de anderen hun hoofd bogen om te voorkomen dat ze, vermoeid als ze waren, Lorak zouden uitlachen.
Dan zouden ze niet alleen zijn woede opwekken, maar ook nog meer last krijgen van hun kater.
'Torka is een goed man, Lorak,' zei de tovenares koeltjes. 'Hij is een sterke jager die zijn eigen wensen opgeeft uit liefde voor zijn vrouwen en kinderen... en voor zijn zoon. Hij heeft alles wat hij heeft met ons gedeeld en toch heb jij hem gedwongen om jullie mammoets op te roepen om te sterven, al weet je dat de mammoet zijn totem is. Maar hij heeft het gedaan - zij het met moeite - om te voorkomen dat je dreigement tegen zijn gezin zou worden uitgevoerd.'
Loraks hoofd vloog zo snel omhoog dat het even leek alsof het van zijn nek zou schieten. Zijn ogen puilden uit. 'Hoe weet je dingen die je ogen nooit hebben gezien?' 'Ik ben Sondahr. Ik ben een sjamaan. Ik weet het.' 'Omdat hij het je heeft verteld!' Zijn gezicht was boosaardig vertrokken. 'Torka verraadt deze raad! En een vrouw kan geen sjamaan zijn!'
Ze nam hem op alsof hij enkel haar minachting waard was. 'Als je zo'n trotse en roemrijke jager als Torka wilt beschuldigen, ben je het aan hem en aan de eer van de geesten van dit kamp verplicht om dat in zijn bijzijn te doen.'
'Lorak is Torka niets verplicht! Torka heeft alles aan Lorak te danken! Zijn plaats in dit kamp, Lorak heeft het toegestaan! Dat hij toestemming kreeg om het vlees van zijn eigen keuze te jagen, Lorak heeft het toegestaan! Dat hij door de poort in de grote muur van beenderen mocht komen met vlees van andere dieren dan de grote mammoetgeest die hier wordt vereerd, Lorak heeft het toegestaan!' 'En in de lange, donkere dagen van de winter zal het vlees dat Torka, dankzij het wijze besluit van Lorak, het kamp heeft mogen binnenbrengen, tot voedsel dienen voor de mensen die hier bijeen zijn om op de mammoets te jagen die niet komen.'
Hij keek haar woedend aan en nam haar net zo schattend op als zij hem. Toen glimlachte hij in een groteske parodie van vrolijkheid om haar gedrag.
'Je kunt wel een goed woordje doen voor de Man Die Met Honden Loopt, Sondahr, maar je kunt zijn vrouw niet genezen en ook zijn baby niet ter wereld brengen. Je macht is verzwakt omdat jij, net als wij, een mammoeteter bent. Jij vast, net zoals Lorak vast. De macht die je beweert te hebben is afkomstig van het vlees en bloed van de beesten die de Man Die Met Honden Loopt heeft gezworen niet te zullen doden. Zal hij ze voor jou doden, Sondahr? Of zal hij blijven toekijken hoe jij sterft? Want zonder het vlees van de grote dieren met slagtanden is Sondahr niets. Minder dan een vrouw.' De ouderen die daar bijeen waren, zagen haar ogen uitdrukkingsloos worden. De woorden van de alleroudste hadden haar diep getroffen.
Haar mooie hoofd rechtte zich. Haar gezicht bleef neutraal. 'Loraks macht wordt even zwak als die van Sondahr als hij denkt dat het Torka is die de mammoets bij dit kamp vandaan houdt,' zei ze. 'Wie is het dan? Of wat?' krijste de oude man, zo woedend dat hij bijna met haar op de vuist ging.
'Ik ben Meesteres. Ik ben Genezeres. Ik ben Zieneres. Maar zoals Lorak heeft gezegd, ik ben ook een vrouw. Het is waar dat ik smacht naar het vlees van het beest dat kracht geeft. Zonder die kracht wordt alles in mij verzwakt. Maar Lorak heeft duidelijk gezegd dat Sondahr, zelfs wanneer ze wel die kracht heeft, de mannelijke geesten van deze raad niet mag beledigen door te suggereren dat zij misschien iets weet wat de alleroudste niet weet.' Toen ze dit gezegd had, draaide ze zich om en schreed waardig de schemerige ruimte uit, de regen in.
In de regen, onder een loodgrijze lucht, liep Karana met Aar over het land. Steeds maar verder. Hij wou dat hij niet zo overhaast was geweest. Hij was zonder zijn regenkleding met grote stappen het kamp uitgelopen. Hij zakte met zijn laarzen in de doornatte toendra en bedacht dat zijn voeten al gauw heel nat zouden zijn terwijl zijn waterdichte beenkappen en overlaarzen in de kuilhut warm en droog naast zijn beddenvachten stonden, niet ver van de mooie nieuwe regenmantel van geoliede bizondarmen die Lonit voor hem had gemaakt. De mantel had een kap die hij met een pezen koord strak om zijn gezicht kon trekken, en een flinke regenklep die ver over zijn ogen stak zodat het regenwater van zijn hoofd liep zonder in zijn gezicht te spatten.
Maar het had geen zin om nu te treuren. Hij had in elk geval zijn speer en de regen was niet al te koud, al zouden zijn kleren wel snel doorweekt zijn. Hij zou zich ongemakkelijk voelen, maar hij zou niet doodvriezen.
Hij keek op. Het water droop in zijn ogen en spoelde langs zijn gezicht. Hij trok een grimas naar de regen en naar de hemel. Hij was boos op zichzelf en op Torka. Die had hem zo kwaad gemaakt dat hij de warme, droge kuilhut had verlaten zonder na te denken over waar hij heenging of wat hij ging doen wanneer hij er kwam. Aar keek naar hem op, met zijn ogen knipperend tegen de regen en zijn bek vertrokken tot een gespannen grimas zoals honden doen wanneer ze verward en zenuwachtig zijn. Zacht blaffend liep Aar een rondje en bleef staan met zijn neus in de richting van het kamp. Karana voelde hoe de blauwe ogen van het dier hem verwijtend aankeken toen hij niet bewoog. Hij keek naar de hond en schudde zijn hoofd. 'Het spijt me, Broeder Hond. Ik ga nog niet terug. Ik ga pas terug wanneer ik goed heb nagedacht. Geef Torka maar de schuld van je doorweekte vacht. Zou je soms willen dat Karana niets zegt als Torka ongelijk heeft? Wie moet hem anders de waarheid zeggen? Niet dat hij luistert. Hij zal mij altijd als een jongen zien, wat ik ook doe of zeg.'
De hond keek hem strak aan. Hij hield zijn doorweekte, zwartgemaskerde kop scheef en probeerde de woorden van de jongen te begrijpen.
Weer schudde Karana zijn hoofd zodat het regenwater alle kanten opvloog. Zijn humeur was niet beter dan toen hij het kamp verliet. Hij liep verder, woedend stampend en hardop klagend. Hij smeekte de geesten van de grote mammoets om naar hem te luisteren, om te doen wat hij vroeg, om het zingen en dansen van Torka te negeren en om weg te blijven van het kamp van de Grote Bijeenkomst waar mannen op de loer lagen om ze te doden.
De toendra voelde doorweekt en verraderlijk aan onder zijn voeten. In gedachten verzonken liep hij verder, zonder te merken dat hij in een stuk vol pollen gras was beland. Elke pol gras was een breed, sponzig eiland van jong groen dat aan een bijna kniehoge, in de loop van jaren opgehoopte dode plantenmassa ontsproot. Om door dit enorme woud van gras te komen moest je van pol naar pol springen of op de veiligere, zij het nattere stukken ertussen stappen. Omdat Karana nog steeds aan de ruzie met Torka dacht, deed hij geen van beide. Hij sopte blindelings verder tot hij struikelde en hard op zijn gezicht viel. Hij voelde de ongelijke, bolvormige pollen tegen zijn borst, buik en dij komen en hoorde zijn speer onder hem knappen.
Hij was ervan overtuigd dat de punt van obsidiaan door zijn kleren was gegaan en in zijn schouder terecht was gekomen, niet vanwege de pijn, die nauwelijks te voelen was, maar omdat hij wist dat hij niet beter verdiende met zijn onvoorzichtige gedrag. Vloekend kwam hij overeind en schudde zich als een natte hond. Hij voelde zo'n hevige pijnscheut dat hij weer neerviel en stil bleef liggen totdat de pijn wegtrok. Voorzichtig ging hij op zijn knieën zitten, staarde een ogenblik naar zijn gebroken speer en keek toen naar zijn wond. Zijn kleren hadden ervoor gezorgd dat het minder ernstig was dan het had kunnen zijn. Maar toch stak de speerpunt zo'n vijf centimeter diep in zijn linkerschouder. Met zijn tanden op elkaar trok hij hem er vastberaden uit en viel, naar adem snakkend, bijna flauw toen het bloed uit de wond spoot en de pijn weer oplaaide.
De pijn nam af, maar het bloed bleef stromen. Hij bleef stil zitten en dacht na. Hij stopte de wond zo goed mogelijk met gras en modder dicht en zag dat het bloed erdoorheen bleef komen. Het dreef de spot met zijn pogingen en maakte hem in warme, rode taal duidelijk dat hij terug moest gaan naar het kamp en zich door een deskundig persoon moest laten verzorgen.
Lonit! Haar handige, zachte vingers zouden de wond zo hebben gestelpt en gehecht. Alleen al bij de gedachte aan haar voelde hij zich beter. Maar als hij terugging naar de kuilhut zou hij Torka onder ogen moeten komen en weer een uitbrander krijgen. Deze keer zou hij het verdienen, maar hij was er niet voor in de stemming. Karana zou pas weer naar kritiek van Torka willen luisteren wanneer die redelijk wilde praten over zijn halfslachtige houding ten opzichte van de mammoetjagers. Aar jankte en kroop tegen hem aan.
Karana legde een hand op de schouder van de hond terwijl hij met zijn andere hand de wond dichtdrukte in een vergeefse poging om het bloeden te stelpen. Hij begon zich zorgen te maken. Hij was zo ver bij het kamp vandaan. Hij voelde zich zwak, maar wist niet of dat door bloedverlies of door angst kwam. De wond begon nu hevig pijn te doen. Hij moest hulp zien te krijgen. Maar zou hij erin slagen om terug te gaan naar het kamp? En als hij het kamp wist te bereiken maar niet gelijk naar Torka's hut ging, zou de oude Pomm hem vast zien en zich op hem storten. Dan zou geen enkele andere genezer uit het kamp nog in zijn buurt kunnen komen, behalve misschien...
Zijn gedachten gleden weg. Hij voelde zich minder zwak. Bibberig kwam hij overeind en begon te lopen. 'Kom, Broeder Hond. We gaan naar huis... naar Sondahr.'
Ze stond in de regen voor de muur van beenderen, alsof ze wist dat hij zou komen en haar nodig zou hebben. Ze was sterk voor een vrouw en hij was blij toen ze haar arm om hem heensloeg en hij op haar schouder kon leunen, want hij kon nauwelijks nog lopen. Ze leidde hem langs de muur en door een smalle doorgang in een stapel grote verweerde slagtanden het kamp in.
'Het zou voor geen van ons beiden goed zijn als een van de ouderen ons nu samen zou zien,' legde ze uit.
Hij begreep het niet, maar het kon hem niet schelen. Met Aar achter hen aan gingen ze langs de achterkant van de Heuvel der Dromen naar boven en haar hut in voordat iemand hen zag. Hij was zwak en rilde van de kou terwijl ze hem door de schaduw leidde. De hond keek waakzaam toe hoe ze hem uit zijn kleren hielp. Ze legde hem zachtjes op een met bont bedekt bed en dekte hem toe met zachte, gekamde pelzen waaronder hij zich warm rilde. Hij keek hoe zij de wond aandachtig onderzocht en daarna zonder een woord te zeggen een kom water haalde en de wond met de uiteinden van haar haar begon te reinigen. 'Dit heeft nu vuur nodig,' zei ze uiteindelijk.
Hij staarde haar aan, zich afvragend of een vlam even heet kon worden als hij werd wanneer hij haar zag... zelfs nu, ondanks al zijn pijn en zwakte. Opeens besefte hij dat het antwoord ja was toen ze met een in het vuur gehard gewei een brandend kooltje tegen zijn wond drukte. Van pijn sprong hij bijna tegen het dak van haar hut. Hij viel achterover en wist urenlang niets meer.
Toen hij eindelijk wakker werd, lag Aar in de schaduw rustig te slapen. Er hadden dagen of weken voorbij kunnen gaan zonder dat Karana het merkte en zonder dat het hem iets kon schelen, want hij werd wakker met Sondahr naakt naast zich onder de slaapvachten. Ze raakte hem aan zoals geen enkele vrouw hem ooit had aangeraakt en leerde hem haar aan te raken zoals hij nooit had verwacht een vrouw aan te mogen raken. Hij trilde van genot en wist dat het een droom moest zijn. Hij gaf zich volledig over aan de droom... en aan de vrouw.
Hij voelde een doffe pijn in zijn wond, maar zijn droom hing boven hem, murmelde boven hem, drukte zo zacht op hem dat hij nauwelijks hoefde te bewegen. Hij werd omgeven door een vochtige warmte, die klopte, bewoog, danste... ja, het was een dans. Toen het voorbij was, werd hij wakker. Hij keek recht in het gezicht van Sondahr en wist dat het geen droom was geweest. 'Nog een keer...,' fluisterde ze.
En hoewel zijn wond hem pijn deed, verhoogde de pijn op de een of andere manier de vreugde die hij nu echt beleefde terwijl Sondahr, nog met hem verbonden, ging zitten, haar rug gekromd. Zij bewoog en leidde hem, en liet zich daarna leiden toen Karana's wereld vlam vatte. Zijn handen grepen haar vast, bewogen haar heen en weer. Nu was hij een man en nam hij haar zoals hij wilde, langzaam, zeker, dieper en weer terug en daarna weer dieper, met steeds meer hartstocht die hen beiden meevoerde tot ze uiteindelijk uitgeput en tevreden in elkaars armen lagen.
Karana sliep weer en droomde dat mammoets over de toendra werden gedreven door een bleke, woeste hengst die met zijn hoeven de aarde omwoelde en deed bloeden.
'Navahk!' riep hij. In zijn droom sprong hij op de rug van de hengst en riep hij de mammoets hem te volgen, te komen sterven op de speren van de jagers op de Grote Bijeenkomst. 'Nee!' Hij werd met een schok wakker.
Sondahr knielde voor hem neer en bood hem een hoorn met drank aan. 'Een nare droom? Die heb ik ook vaak. Hier. Drink. Dit zal je kalmeren en je sterk maken.'
Hij gehoorzaamde en dronk de hoorn leeg. Het was een waterig brouwsel dat smaakte naar bloed en het sap van sparrenbast. 'Mammoetbloed!' Hij spuwde uit wat nog in zijn mond zat en gooide de hoorn weg. 'Heb je me het bloed van mijn totem te drinken gegeven?'
Ja. Oud en gedroogd en zorgvuldig bewaard van de jacht van vorig jaar. En nu stroomt het in je en is het een deel van je. In je dromen heb je de grote dieren met slagtanden opgeroepen om te komen sterven.'
Hij was bijna blind van woede. 'Dit was je de hele tijd van plan! Ja natuurlijk! Ik had beter moeten weten dan jou te vertrouwen!' Haar hand ging naar het verband dat ze op zijn wond had gedaan. Er sijpelde weer bloed door. Het kon hem niet schelen. Hij sloeg haar hand weg.
'Wees niet boos op me dat ik je in de val heb gelokt, Karana. Maar je bent machtiger dan je denkt. Ik heb het gezien. De mammoets moeten komen, Karana. Lorak heeft echt gelijk. Al heeft dit kamp nu een grote voorraad ander vlees, het zal mijn volk niet voeden. Ze zullen sterven zonder het vlees van de mammoet, zoals ik nu sterf... langzaam, dag na dag.' 'Vlees is vlees!'
'Dan zou je geen weerzin moeten voelen wanneer je het vlees eet en het bloed drinkt van wat jij beweert dat voor jou verboden is.' Hij bedekte zijn oren en schudde zijn hoofd, woedend ontkennend wat ze beweerde.
Ze hield vol en trok aan zijn handen. 'Als de mammoets niet komen, zullen Torka en zijn volk - zal jij, Karana - uit dit kamp worden verdreven. En Aliga zal nog eerder sterven.'
De dreigementen maakten hem bang, maar hij wilde het haar niet laten merken. Hij gunde haar die voldoening niet. 'Lorak zal het niet te weten komen, tenzij jij het hem vertelt,' snauwde hij en voegde er bijna aan toe dat Aliga hem niets kon schelen. Maar dat was niet waar. Hij vond haar niet aardig, maar hij wenste haar geen kwaad toe. En wat hij nu in Sondahrs ogen zag, was zo ontnuchterend dat het zijn woede bekoelde.' 'Zit er geen kind in haar buik?' 'Nee.'
'En jij kunt haar niet genezen?'
'AI had ik alle krachten der Schepping, dan zou ik dat nog niet kunnen. Maar in dit kamp, met het gezelschap en het gebabbel van andere vrouwen om haar heen, zal de getatoeëerde vrouw niet alleen of bang sterven. Door de kracht die jou sjamaan maakt, zodat je mijn gedachten kunt lezen, weet je dat ik jou nooit aan Lorak zou verraden. Maar ik bezweer je, Karana, dat ik anderen kan genezen wanneer ik mammoetbloed heb om me te versterken. Dan zal ik jou leren je krachten om te vormen tot zulke speren van inzicht dat mannen zoals Lorak zullen veranderen in gesmolten vet dat doorschijnend zal branden zodat iedereen erdoorheen kan kijken. Zo zul je hun de zeggenschap waar ze geen recht op hebben ontnemen! Jij bent een ziener, Karana, maar je hebt nog niet geleerd om je blik te richten, net zo min als je geleerd hebt om jezelf te beheersen. En totdat je dat leert zul je lijken op een man in de mist, die voelt maar nooit precies weet wat voor gevaar hem tegemoet komt. Maar het komt wel goed: de mammoets zullen nu komen. Jij hebt ze geroepen. En op den duur zul je Sondahr vergeven voor haar bedrog.' 'Ze zullen niet komen! De geesten gehoorzamen niet aan wat in dromen wordt gezegd!' 'We zullen wel zien...'
Hij keek haar woedend aan. Hij wierp de slaapvachten van zich af, zwaaide zijn benen van de slaapplaats af en eiste zijn kleren terug. Ze bracht ze en wilde hem helpen met aankleden, maar hij duwde haar weg. Hij bedankte haar zelfs niet toen hij zag dat ze zijn kleren heel goed had verzorgd, zodat er geen bloedvlekken op zaten en ze ook niet stijf waren van het water.
Hij kleedde zich snel aan, maar dat ging niet gemakkelijk of zonder pijn te krijgen aan zijn wond. Zij stond zwijgend te kijken en te wachten. Snel stapte hij langs haar heen, zonder een woord te zeggen. Hij trok de harige deurflap opzij, bukte en liep ongeduldig de hut uit, het prille, heldere ochtendlicht in.
Aan de geur van de koude lucht merkte hij dat er een paar dagen voorbij waren gegaan sinds het had geregend. De lucht was helder en wolkeloos. Hij liep brutaal naar de top van de Heuvel der Dromen, zonder aandacht te schenken aan Lorak die vol haat naar hem staarde, of aan de jaloerse blikken van een paar tovenaars die voor de ingang van het raadhuis rondhingen. Hij keek over het kamp heen naar een wereld die rood en goud en omber was gekleurd door de vurige pracht van de herfst... en zag met een schok wat nog niemand had gezien: er naderde een grote groep uit het westen, met voorop de onmiskenbare, gestalte van een tovenaar met staf. Hij was geheel gekleed in wit, afgezien van een grijze mantel en de kop van een groot en misvormd dier op zijn hoofd.
'Navahk...' Hij zei de naam met een zucht. Hij herinnerde zich zijn droom en wist dat de mammoets kwamen en niet ver meer waren.