2

Twee dagen nadat een krachtige sneeuwbui de toendra even wit had achtergelaten als de baard van een oude muskusos, leidde Torka zijn volk en dat van Zinkh naar de plaats van de Grote Bijeenkomst. De droge sneeuw was gevolgd door een dag van intense kou en daarna door heldere, winderige luchten en een koperkleurige zon die maakte dat de sneeuw sneller verdween dan ze was gevallen. Onder die zon trokken Torka en zijn vrouwen en kinderen met Karana en Aars meute en vergezeld door de jagers van Zinkh over weids, veel betreden land naar het grote kamp.

Ze liepen kordaat, met steeds grotere passen toen ze hun doel eenmaal konden zien... en konden horen en ruiken. Onder hun bepakking droegen ze hun mooiste ceremoniële kleding. Lonit had haar grijze jurk van wapitihuid aangetrokken. Torka was gekleed in zijn parka van goudkleurig, zwartgemaand leeuwenvel. Om zijn nek droeg hij zijn ketting van wolventanden en -klauwen. Het gerammel en gerinkel van hun uitrusting, van de benen sieraden van hun vrouwen en van de met stenen versierde franje van hun kleren zou kilometers ver te horen zijn geweest als er niet zo'n geweldig kabaal was gekomen uit het grote kamp dat ze naderden. Ze bleven doodstil staan. Het kamp was omgeven door een dichte haag van mammoetbeenderen en besloeg de hele westkant van de vlakte. Overal hoorde je het zingen, het geluid van fluiten en schoottrommeltjes, gelach, geruzie, gekibbel en babygehuil. De rook die opsteeg van honderden vuren maakte de hemel nevelig en de wind was zwaar van de vette geur van geroosterd vlees, verkoolde beenderen, brandende turf en afval.

'Groter kamp dan de vorige keer dat deze man hier overwinterde!' riep Zinkh. Hij knikte zo enthousiast dat zijn hoofdtooi opzij gleed. Dankzij een snelle ruk die hij eraan gaf, bleef het ding nog maar net op zijn hoofd staan. Onder de schurftige vossenkop grijnsde Zinkh naar Torka. 'Hier zullen we zeker helende toverij voor Aliga vinden, zegt Zinkh. Misschien zal zelfs Iana hier weer haar tong terugvinden!' 'Puh!' bracht Pomm minachtend uit. Ze stond naast Lonit en Iana, helemaal vooraan in de rij vrouwen. 'Niemand tovert met meer genezende kracht dan deze vrouw!' zei ze zachtjes tegen Lonit. 'Je zult het zien! Pomm zal hoog aanzien hebben in dit kamp!' De kleine Demmi zat stevig vastgebonden in Iana's bepakking en maakte babygeluidjes waaruit Lonit onder andere omstandigheden zou hebben begrepen dat het laagje mos waarin haar dochter was gewikkeld moest worden verschoond. Maar Lonit was zo onder de indruk van het geweldig grote kamp dat ze niet op haar baby lette en ook geen aandacht besteedde aan het gepoch van Pomm. Ze hield Zomermaan stevig vast. De dunne, in een broek gehulde beentjes van het kind waren om haar middel geslagen. Lonit voelde hoe het meisje opgewonden naar voren leunde en naar het tafereel wees waar Lonit naar staarde.

'Kijk! Grote beenderen! Vieze rook. Veel mensen! Zijn daar ook kinderen?'

'Ja, kleintje. Veel kinderen.' 'Gaan we spelen?'

'Als het aardige kinderen zijn.' Ze zag de kinderen nu met hun vaders en moeders door de muur van beenderen komen. Zoveel mensen! Nooit van haar leven had Lonit gedacht dat er zoveel mensen op aarde zouden zijn!

Ze voelde zich ziek en verlangde ernaar ver weg te zijn van deze plek, waar misschien een man in wit zou zijn die eens, in een door vlammen verlichte nacht, voor haar had gedanst, zijn hand naar haar had uitgestoken en haar had gezegd dat ze mooi was... Nee! Als hij op de Grote Bijeenkomst was, zou ze niet naar hem kijken. Ze zou naar haar voeten kijken en haar ogen niet van de grond afwenden. Ze was Torka's vrouw. Voor eeuwig en altijd.

Torka fronste toen hij de muur van mammoetbeenderen en slagtanden zag en maande zijn volk door te lopen. Naast hem schudde Karana vol twijfel zijn hoofd. 'Op deze plek zijn te veel mensen en ze zijn omringd door de beenderen van verwanten van onze totem. Wij hebben gezworen geen mammoeten te doden. Dit is geen goed kamp voor ons.'

Zonder zijn pas te vertragen onderbrak Torka hem. 'Dit is de laatste keer dat Torka deze woorden hoort. Deze man denkt zo langzamerhand dat er in de hele wereld geen kamp is dat Karana aanstaat!' De jongen haalde zijn schouders op. 'Het Dal der Liederen was een goed kamp.'

'Dit zal ook een goed kamp zijn. Dat zul je zien.'

Door een mist van bijtende slierten rook die oranje kleurden in het licht van de zon, leidde Torka zijn volk tot vlak bij hun bestemming en gebaarde toen dat ze stil moesten blijven staan voor de vele mensen die hen tegemoet waren gelopen. Hij pakte zijn knuppel in de ene hand en stak met de andere hand zijn speer als een vredesteken omhoog. Hij liep met grote stappen aan het hoofd van een groep van respectabele omvang, met een meute woeste, met pakken beladen honden naast zijn vrouwen. De eersten die hem zagen komen, maakten gebaren van verbazing en ontzag naar de geesten die zij het meest vreesden, terwijl ze spraken in de vele dialecten van de moedertaal die eens door iedereen werd gesproken. 'Nog een tovenaar die de Grote Bijeenkomst zijn macht komt schenken!'

'Ah, ja! Het weer verandere nu hij kome!'

'Kijk! Honden lopen met hem mee alsof ze zijn broers zijn!'

'Geen broeders... slaven. Man spreken... honden luisteren... honden gehoorzamen!'

'Kijk eens! Dieren dragen lasten van vrouwen!' 'Onmogelijk!'

'Man kome... zon kome... en sneeuw onder zijne voete smelte!' 'Die man moet een groot tovenaar zijn!'

'Ja, heel groot!' bevestigde Zinkh die een paar bekende gezichten zag in de menigte om hem heen. 'Zo groot dat zelfs Zinkh - die zoals velen hier weten een grote jager is - heeft gezegd: Man Die Met Honden Loopt, zijn volk en dat van Zinkh zullen één volk vormen. Samen hebben we veel toverkracht! Samen reizen Torka en Zinkh ver naar Grote Bijeenkomst. Wij onze toverkracht, vlees en vachten daar met velen delen!' 'Is dat waar?'

De vraag kwam uit de mond van een oude man die aan het hoofd stond van wat klaarblijkelijk een groep tovenaars was, want ze waren allemaal overdadig gekleed en deden heel neerbuigend. De spreker was kennelijk de oudste van het stel. Hij was misschien wel de oudste mens die Torka ooit had gezien. Afgaand op de hoekige botten van zijn puntige gezicht en zijn merkwaardig dunne verwrongen handen met buitensporig dikke aderen schatte Torka dat hij minstens vijftig zomers had zien verstrijken. Hij had grijs haar en een grauwe huid en hij was volledig in vogelhuiden gekleed. Rond zijn mouwen zaten laagjes gedroogde, uitgespreide vleugels die van kleine roofvogels waren afgesneden. Zijn gezicht, ogen en mond waren hard. Hoewel hij omhoog moest turen naar Torka, was het net alsof hij op hem neerkeek langs een neus die even spits was als de bek van een condor. En zijn vraag aan Torka was net zo scherp geweest. 'Dat is inderdaad waar.'

Torka schrok omdat hij het antwoord niet zelf had gegeven. Hij zag een lange, verbazingwekkend mooie vrouw door de rijen tovenaars stappen. Haar stem had even zacht en loom geklonken als een rivier die onder de broeierige warmte van de zomerzon stroomt. Ze stond kaarsrecht als een goed gemaakte speer. Net als de oude man straalde ze zelfvertrouwen en gezag uit. Haar kleren waren gemaakt van vogelhuiden. Om haar schouders had ze een zwart-witte mantel die helemaal bestond uit de vleugelveren van de grote condor en om haar hoofd zat een krans van sneeuwwit zwanendons. De dikke, kunstig gevlochten voorlok die sierlijk over één schouder viel en tot haar middel reikte, was grijs en er zaten zilveren slierten in de rest van haar loshangende, knielange haar. Toen ze glimlachte verschenen er kleine waaiertjes van rimpels bij haar ooghoeken, die duidelijk maakten dat de dagen van haar jeugd ver achter haar lagen. Maar haar tanden waren nog sterk en stonden recht en wit tussen lippen die even zacht en vol waren als die van een jong meisje. 'Er zijn vele vormen van toverij,' zei ze. Ze sprak tegen Torka, maar keek naar Karana alsof ze tot haar verbazing in een vreemdeling iemand zag die ze vroeger had gekend. De jongen bloosde hevig onder haar blik.

Torka was met stomheid geslagen, niet alleen door haar schoonheid, maar ook door het gemak waarmee ze zich als een gelijke van de mannen opstelde en gezag over hen leek te hebben. Naast haar snoof de allerhoogste oudste boos.

Sondahr vereert ons met haar wijsheid,' zei hij minachtend.

Haar hoofd ging omhoog. 'Sondahr dankt Lorak voor zijn uiting van vertrouwen,' antwoordde ze kalm, op haar beurt sarcastisch, terwijl ze met moeite haar blik van Karana afwendde. Ze keek naar Torka en naar de wolfachtige hond met de blauwe ogen die tussen hem en de jongen stond. Aar hield zijn kop scheef. Haar ogen gleden over hem heen naar het volk van Torka en Zinkh. Zonder enig vertoon van angst voor de honden die als wachters naast Aliga stonden, maakte Sondahr zich majestueus los uit de rijen tovenaars en liep naar de zieke vrouw op de slede.

Toen Zuster Hond haar grijze kop boog en gromde, keek de vrouw alleen maar even naar haar. De hond werd onmiddellijk rustig en liet toe dat Sondahr dichterbij kwam en de vachten van Aliga aftrok. Sondahr raakte Aliga's buik en voorhoofd aan, ademde haar adem in en wendde zich toen bezorgd naar Torka zonder oog voor de anderen.

Lange tijd zweeg ze. Toen zei ze: 'Torka is niet naar de Grote Bijeenkomst gekomen om op mammoets te jagen. Hij zal het vlees van de grote dieren met slagtanden niet eten. Hij is gekomen om genezing te zoeken voor deze vrouw.' Ze zei het terloops, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was dat zij wist waarom de vreemdeling was gekomen. 'Kom, Man Die Met Honden Loopt, breng deze getatoeëerde vrouw naar het vuur van Sondahr. Ik zal voor haar doen wat ik kan.'

Terwijl Pomm naast Lonit boos stond te kijken, staarde Aliga de tovenares aan met ogen die een roze gloed hadden van de koorts. 'Jij bent Navahk niet.'

'Nee,' antwoordde Sondahr neutraal, terwijl haar ogen naar Karana gleden die haar stond aan te gapen alsof hij nog nooit een vrouw had gezien. 'Die man is niet in dit kamp.'

Lonit was zo opgelucht door wat Sondahr over de tovenaar zei dat ze vergat jaloers op haar te zijn. Pomm was echter jaloers genoeg voor hen beiden. Een van Zinkhs stoerste jagers tilde Aliga's zware slede op en Karana liep verdwaasd achter Sondahr aan. De kleine, sterke hoofdman koesterde zich tevreden in Torka's glorie terwijl Lorak en de tovenaars Torka en zijn volk door de muur van mammoetbeenderen het kamp van de Grote Bijeenkomst binnenleidden. Doodsbang voor de honden stopten de kinderen midden in hun spel terwijl de volwassenen mompelend en wijzend een pad vrijmaakten en vol ontzag fluisterden.

Torka's groep liep langs talloze kuilhutten en ruwe afdakjes van beenderen en huiden waarvoor groepjes mensen zaten te werken en te spelen. Twee halfvolwassen meisjes gooiden een kleuter hoog in de lucht. Het kleintje vloog luid lachend omhoog en hield zijn mollige armpjes en beentjes gespreid tot hij weer in de huid viel die de meisjes stevig vasthielden. Ze trokken zo hard aan de huid dat hij een krakend geluid gaf toen de kleuter weer giechelend en gillend omhoogvloog. Toen de meisjes het kleintje weer opvingen, zagen ze de vreemdelingen en hun honden. Ze legden de huid neer, waarop de kleuter even ongelovig omhoogkeek als zijn speelkameraadjes. Lonit glimlachte naar hen toen ze langs hen liep. Vanuit haar armen keek Zomermaan met grote ogen toe, verbaasd door de aanblik van zoveel kinderen en even verward als haar moeder door de vele kookvuren, rijen droogrekken, de etensluchtjes en de aanwezigheid van zoveel verschillende mensen. Even dacht Lonit dat Iana haar lusteloosheid zou laten varen en enthousiast zou gaan praten over de vele gelukkige, lawaaiige kinderen. Maar de droef kijkende vrouw liep net als tevoren in stilte verder met Demmi slapend op haar rug. Lorak noemde onder het lopen de namen van de verschillende stammen en hun hoofdmannen, en vermeldde hun kwaliteiten en tekortkomingen. Hij klaagde over het slechte jachtseizoen en legde uit dat er daarom zoveel mensen op de Grote Bijeenkomst waren. 'In magere tijden komen velen naar dit land. Dan vergeten ze dat ze meestal het vlees van bizons, kariboes en graseters eten, waarvan het vlees en bloed volgens hen zoet is. Ze zeggen dat mammoetvlees sterk naar sparren smaakt, dat het slecht vlees is, behalve in magere tijden.' Hij liet Torka duidelijk merken dat hij neerkeek op degenen die niet van mammoetvlees hielden. 'Echte mannen worden juist sterk van het vlees van de grote dieren met slagtanden,' zei hij, met een zijdelingse blik naar Torka om te zien hoe hij reageerde. Torka glimlachte om Loraks overduidelijke provocatie. Hij zou hem niet de voldoening geven dat hij erop reageerde. Vanaf de talloze vuren staarden gezichten hen aan. Hij merkte dat de honden gebogen gingen onder hun bepakking. Ze voelden de angst en mogelijke vijandigheid en liepen met hun staart tussen de poten. Opeens sprong er een jongen naar voren die een van de wat oudere hondjes aanraakte... om zijn dapperheid te bewijzen en zichzelf ervan te overtuigen dat hij het goed zag. Met een gil sprong hij achteruit toen het hondje in de lucht sprong en grommend met een welgemikte hap een gat in de vinger van de jongen beet voordat Torka met een enkel bevel het dier weer naar zijn broertjes en zusjes stuurde. 'Verboden!' Torka gromde net als het hondje naar de jongen die achteruit was gedeinsd en zelf wel een verschrikt jong hondje leek zoals hij op zijn gewonde vinger stond te zuigen.

'Dit zijn spookhonden!' zei Zinkh, Torka's waarschuwing luidkeels herhalend zodat iedereen in zijn buurt het kon horen. 'Alleen het volk van Torka en het volk van Zinkh mogen als broeders en zusters met deze honden lopen! Alle anderen moeten van de magische honden van Torka afblijven!'

Torka rolde met zijn ogen. Zinkh die duidelijk genoot van zijn nieuwe, veel hogere status, buitte het voordeel zoveel mogelijk uit. Lorak keek wantrouwend naar de honden, maar zei niets. Hij leidde de nieuwelingen verder en bleef uiteindelijk staan aan de voet van een nauwelijks begroeide heuvel te midden van een groot open terrein waar de latrines niet te ruiken waren. 'Daar. Op die plek kan Man Die Met Honden Loopt zijn vuur aanleggen en zijn kuilhutten maken,' zei hij.

'Een grote eer!' riep Zinkh, met nederige eerbied naar Torka grijnzend. 'Dit is Heuvel der Dromen! Beste plek van kamp. Regen komt en stroomt naar kamp van anderen! Wind waait en blaast vliegen en stank van beerputten weg. Een plaats voor sjamanen!' 'Maar niet voor jou!' voegde Lorak er triomfantelijk aan toe. 'Deze man heeft Zinkh en zijn volk al eerder in zijn kamp gezien. Jij hebt niets met toverij van doen!' Hij keek nogmaals wantrouwend naar Torka. 'Zinkh zegt dat Man Die Met Honden Loopt sjamaan is, dus hij en zijn vrouwen en zoon moeten op deze plek hun kamp opslaan. Zinkh kan met de rest van deze groep ergens anders een plekje zoeken voor zijn kamp!'

Torka zag Zinkh ineenschrompelen van teleurstelling en ergerde zich aan de manier waarop de kleine man opzettelijk door de allerhoogste oudste werd gekleineerd. 'Zinkh en de rest van zijn stam horen nu bij het volk van Torka,' protesteerde hij. 'Wij vormen samen één kamp. Wij zullen hier ons kamp opslaan.' 'Kom,' drong Sondahr aan. 'Breng de getatoeëerde vrouw bij me op de Heuvel der Dromen. Anderen zullen je vrouwen en zoon helpen het kamp in te richten.' Ze wees op de jager die de slede van de zieke vrouw had gedragen. 'Jij blijft hier. Haar man komt met haar mee... alleen haar man.'

Torka gehoorzaamde. Hij gooide zijn bepakking neer en tilde Aliga zachtjes van de slede af. Met Aliga in zijn armen liep hij met de tovenares mee de Heuvel der Dromen op, langs een paar kleine, kegelvormige hutten en een grotere hut die geheel was bedekt met zwart-witte condorveren. Hij nam aan dat dat haar hut was en bleef staan, maar zij keek naar hem om en schudde glimlachend haar hoofd.

'Dat is Loraks droomhuis. Als de wind goed is zal het misschien op een dag de lucht ingaan en hem meenemen.' Ze liep door. Hij volgde, terwijl hij het prachtige uitzicht vanaf de heuvel bewonderde. Hij kon kilometers ver alle kanten op kijken, over het drukke kamp heen tot het weidse gebied vol rivieren en meren dat erachter lag. Hij zag de glinsterende noordelijke begrenzing van de Bergen Die Wandelen en volgde hun hoge blauwwitte pracht naar het oosten en zuiden tot de afstand ze zo klein maakte dat ze bijna niet meer te zien waren. Als hij daar niet had gelopen, in het land van gras dat tussen de bergen lag, zou hij hebben gedacht dat het geen bergen waren maar wolken die tot hoog in de lucht reikten. Even dacht hij aan het Dal der Liederen, aan de zoete, warme meertjes waarin hij had gelachen en gevreeën met Lonit. Hij voelde opeens een hevige heimwee.

Hij wendde zijn ogen af en keerde terug uit het verleden. Hij hees Aliga wat verder in zijn armen omhoog en keek naar het westen. Daar waren de bergen dichterbij en ruiger. Het waren diep doorsneden, rotsige bergkammen die de horizon vormden van de wereld der mensen: een wereld waarin zijn vrouwen en kinderen eindelijk veilig waren en de bescherming hadden van een andere stam... een wereld waarin hij genezing voor Aliga zou vinden. Hij staarde naar die donkere ravijnen vol sparren. Weldra zouden de mammoets daarnaartoe komen, samen met ander wild dat beschutting zocht tegen de onbarmhartige winterse buien die over het grasland van de toendra zwiepten. Samen met Aar en de andere honden zou hij met zijn speerwerper jagen en de mensen van zijn kamp laten zien wat hij vermocht met zijn toverij: de toverij van praktische vindingrijkheid die niets te maken had met rook of dromen. 'Kom,' wenkte Sondahr hem. Hij liep verder.

Op de top van de heuvel stond een groot langhuis dat geheel uit mammoetbeenderen en slagtanden bestond. De uitgebleekte en gepolijste schedels van twee stieren met enorme slagtanden stonden aan weerszijden van een hoge poort die gemaakt was van twee rechtopstaande slagtanden die aan de onderkant met stenen waren gestut. De uiteinden van deze slagtanden waren samengebonden met een ingewikkeld vlechtwerk van riemen, en de vier slagtanden van de twee schedels op de grond vormden een brug. Sondahr liep eromheen en ging verder naar de top van de heuvel waar ze bleef staan naast een bolle verhoging van het terrein die bedekt was met de ruwe, verweerde rode vacht van een mammoet. Ze vroeg Torka om binnen te treden door een poort die bestond uit één merkwaardig gebogen slagtand.

Torka bukte zich en ging naar binnen. De donkere ruimte rook naar een goed afgedekt vuur waarin nog niet zo lang geleden alsem had gebrand.

'Torka kan zijn vrouw hier neerleggen.'

Hij bleef staan en tuurde totdat zijn ogen aan de duisternis waren gewend. Hij zag dat de muren van de met aarde bedekte hut uit mammoetribben bestonden. Om de centrale vuurplaats lagen geen stenen of turven maar mammoetkiezen. De bodem van de hut bestond ook uit dat soort kiezen. Het harde bed was met een ruw, rood mammoetvel bedekt. Hij liep de kleine kamer door en legde de bijna bewusteloze Aliga zachtjes op het bed.

Sondahr deed haar mantel uit en haalde de krans van haar hoofd. Ze knielde neer en drukte haar wang, oor en open hand tegen Aliga's buik. Haar hand bewoog zoekend en bleef toen stil liggen. Ze sloot haar ogen.

Torka fronste zijn wenkbrauwen. Het was net of de tovenares sliep. Toen zuchtte ze en sprak alsof ze droomde. 'Hoe lang is deze vrouw al in verwachting?' 'Te lang.'

'Ik voel geen leven in haar behalve haar eigen hartslag en adem.' 'Aliga voelt het wel.'

'Je vrouw wil het graag voelen en dus voelt ze het misschien ook wel. Het duurt even voordat ik dat weet.' Ze zuchtte weer en kwam overeind met één sierlijke beweging van romp en leden. 'Laat je haar nog een dag of wat bij me? Om te rusten, versterkende dranken te drinken en...'

'Zolang je nodig hebt om haar kind op te wekken.' 'Misschien is er geen kind.' Hij was met stomheid geslagen.

Ze zag hoe hij reageerde en deed een stap naar hem toe. Ze leidde hem de hut uit. Samen stonden ze in de zon, maar Torka kreeg het koud toen ze sprak. 'Er is geen beweging, ik voelde niets in haar buik. Niets.'

'Maar ze heeft het voelen bewegen! Heel vaak!' 'Ze heeft nog nooit een kind gehad en voelt dus waar haar hart behoefte aan heeft. Het is de Zielenzuiger die in de buik van je vrouw woont, Torka. Hij zuigt het leven uit haar door zich met haar te voeden. Ik heb dat al vaker gezien. Er is geen genezing voor. Maar ze heeft geluk, ze heeft een man die genoeg van haar houdt om hetgeen ik hem nu vertel geheim te houden, een man die haar hier heeft gebracht zodat ze haar laatste dagen te midden van andere vrouwen kan slijten. Dat zal een goed medicijn voor haar zijn. Dat is wat ze wilde. Tot het einde toe hoeft ze niet te weten wat haar te wachten staat. Niemand hoeft het te weten, behalve Torka, zodat ze tot het einde toe een liefhebbende man heeft die voor haar jaagt en haar in zijn armen houdt op het ogenblik dat haar geest haar lichaam verlaat en voor altijd met de wind meegaat. Dat is meer dan menig vrouw ooit zal hebben.'

Hij wendde zich af omdat hij niets meer wilde horen. Hij was het liefst van de heuvel weggegaan, maar ze legde haar hand op zijn arm en dwong hem haar weer aan te kijken. 'Jij bent geen sjamaan,' zei ze zachtjes.

Zinkh heeft dat gezegd, ik niet.'

'Je hebt het niet ontkend.'

Zoals je al zei, er zijn vele vormen van toverij.'

'De jongen die je vergezelt, hij kent ze allemaal. Is hij niet je zoon?'

Hij hoorde een vraag in haar stem en ook angst. 'Hij is mijn zoon,' zei hij en meende het. Geen zoon van zijn vlees kon meer voor hem betekenen.

Haar hand raakte even zijn lendenen aan. 'Niet de zoon van dit!' Hij sloeg haar hand weg. 'Je denkt te veel, Sondahr.' Een intens bedroefde blik gleed over haar oneindig mooie gezicht. 'Ik denk niets, Torka! Ik wéét het! Net zoals de vogels aan het eind van de zomer vanaf het water opstijgen en wegvliegen in de richting van de opkomende zon, net zoals het wild in oostelijke richting trekt in de richting van diezelfde zon wanneer de nacht de dag begint op te slokken, weet ik wanneer de winter aanbreekt... voordat de jagers het weten, voordat de ganzen en de zwanen het weten, voordat de geesten van de hemel en de wind en de wolken het weten! De winter die ik zie en voorspel is geen seizoen, Torka. Het is een winter van de geest, een koude, nevelige herinnering aan dingen die gebeurd zijn en weer zullen gebeuren. En voor deze kennis bestaat geen medicijn... geen enkel medicijn. Net als voor je vrouw is er ook voor mij geen redding.'