42
Het bos was altijd al het favoriete toevluchtsoord van Harald Baumann geweest. Hier kon hij doen en laten wat hij maar wilde. Hier was hij vrij.
Soms praatte hij met de bomen, vertelde hij ze dingen die hem bezighielden en waarover hij niet met zijn moeder of zijn oudere broer kon praten. Natuurlijk gaven de bomen geen antwoord, maar ze waren geduldige toehoorders.
Ze luisterden naar hem, als hij vertelde over zijn doorsnee dag in de werkplaats. Over wat hij daar moest doen, maar vooral over de anderen, die daar met hem werkten en geen van allen vrienden met hem wilden zijn.
Velen van hen zaten in een rolstoel en wilden niet met hem basketballen, omdat het voor een rechtop lopende reus als Harald een makkie was om elke bal in de korf te leggen. De anderen leken te dom om hem en zijn zorgen werkelijk te begrijpen. Ze lachten vaak zonder aanleiding, hoewel hij bloedserieus was over wat hij hun vertelde.
Natuurlijk waren er in de werkplaats de zogenaamde begeleiders, naar wie je ook kon gaan. Maar die hadden meestal geen werkelijke belangstelling voor hem. Ofwel omdat ze hem voor net zo’n stommeling als de anderen aanzagen, of omdat ze geen tijd voor hem hadden.
En dan was er nog een psychologe, de aantrekkelijke mevrouw Petrowski, die met haar dertig jaar slechts tien jaar ouder was dan Harald en met wie hij graag sprak.
Maar zij was veel, veel slimmer dan hij en zei soms dingen die hij niet begreep. Dan schaamde hij zich en zei hij liever niets. Meestal knikte hij alleen maar en wilde daarbij net zo slim lijken als zij.
Mevrouw Petrowski zou hij graag over dat nieuwe gevoel hebben verteld, dat hem de laatste tijd zo regelmatig overviel, maar hij durfde het niet. Zijn moeder had het vuile praat genoemd en hem toegeschreeuwd dat ze zijn ding daar beneden zou afsnijden, als hij het nog eens in die toestand liet zien. Terwijl hij alleen maar had willen weten waarom het soms zo groot werd en waarom hij daarvan zo onrustig werd en er dan steeds overheen moest wrijven.
Moeder had gezegd dat hij de vloek van de late geboorte was en dat ze niet kon begrijpen waarom de Heer haar wel twee keer zo zwaar had gestraft. En dan nog wel zo kort achter elkaar.
Met de tweede keer bedoelde ze de dood van zijn vader. Josef Baumann was op een ochtend van de ontbijttafel opgestaan, had nog ‘Ik ga nu maar naar…’ gezegd en was toen dood in elkaar gezakt. Dat kon Harald zich niet meer herinneren. Niet omdat hij een hersenbeschadiging had, of zoals zijn slimme broer Karl altijd zei, omdat hij een verminderde intelligentie had, maar omdat hij pas een jaar oud was toen zijn vader opstond en voor altijd naar dat onbekende naar ging.
Voor Harald was het erg geweest om zonder vader op te groeien, hoewel zijn drieëntwintig jaar oudere broer – professor Karl Baumann, met de gave van de vróége geboorte – al gauw een soort vader voor hem was geweest.
Maar Harald had al zeer vroeg gemerkt dat Karl zich voor hem schaamde. Hij zag Harald als het zwarte schaap van de familie
– en dat niet alleen omdat Harald graag zwarte kleren droeg.
Ja, vaders dood was erg voor hem geweest, maar nog erger was het geweest voor zijn moeder. Na Harald was deze plotselinge eenzaamheid voor haar een tweede straf van de Heer. Misschien omdat ze niet vroom genoeg was geweest.
Harald daarentegen wilde altijd heel vroom zijn, om ervoor te zorgen dat de Heer hem niet ook zou straffen. Daarom sprak hij met mevrouw Petrowski niet over zijn ding daar beneden, maar vertelde hij daar liever over aan de geduldige bomen, en liet hij hen zien hoe je het weer klein kon maken.
Slechts één keer had hij iemand anders in vertrouwen genomen, waarbij hij tegenover de Heer tot zijn verdediging kon inbrengen dat hij niet zelf over het onderwerp was begonnen. Het was zijn collega Manfred geweest. Hij noemde zijn ding daar beneden altijd zijn paal. Die term beviel Harald niet.
‘Je moet je paal tussen de benen van een meisje steken,’ had Manfred hem uitgelegd en hem een foto in zijn kast laten zien waarop precies te zien was hoe het er tussen de benen van een meisje uitzag. ‘Sommigen hebben ook haren daar beneden, maar ik vind het zonder mooier. Dan zie je beter waar je hem erin steekt. Dat vinden meisjes prettig. Zij vinden het leuk, en het is goed voor allebei.’
Harald had zich daarna nog meer in dit onderwerp verdiept. Stiekem, uiteraard. Sommigen noemden het neuken, anderen bonken of wippen. Hem persoonlijk beviel de term de liefde bedrijven het meest. Als ze er allebei plezier aan beleefden, dan lachten ze – en als iemand lachte, dan had die ook iemand lief.
Hij besloot voor zichzelf dat hij de liefde bedrijven alleen wilde doen met een meisje dat hij ook liefhad. Een paar dagen geleden had hij dat aan de bomen verteld, en toen hun bladeren en naalden instemmend geritseld hadden in de wind, was hij tevreden geweest.
Toen Harald op die hete augustusdag door de weldadige koelte van het bos wandelde, was hij erg treurig.
Eigenlijk had hij blij moeten zijn, want hij had tenslotte drie weken vakantie en hij hoefde niet naar de werkplaats, om daar in de olieachtige stank van de freesmachines en de lasapparaten – die Manfred soms plasapparaten noemde – te staan en gaten in staalplaten te boren. Maar op deze middag kon hij niet eens blij zijn om zijn vakantie.
De reden voor zijn treurigheid was het gesprek geweest tussen zijn moeder en zijn broer Karl, die een paar dagen geleden met zijn vrouw Annemarie en zijn dochter Lara op bezoek was gekomen.
Harald had in de woonkamer op de bank gelegen en in een stripboek gebladerd – Batman, die net als hij altijd zwarte kleren droeg en die hartstikke cool was, zelfs al begreep Harald niet altijd alles wat er in de tekstballonnen stond – terwijl Karl en zijn moeder in de keuken met elkaar in gesprek waren.
Eigenlijk had Harald hen niet willen afluisteren, maar zich liever in zijn fantasie door Gotham City laten gaan, om daar Ra’s al Ghul of de hondsgemene Joker te laten stoppen met hun duistere plannen, maar op een gegeven moment was in dat gesprek zijn naam gevallen, waardoor Harald zijn oren had gespitst. Niet omdat hij echt nieuwsgierig was geweest
– nieuwsgierigheid was immers een zonde – maar eerder instinctief, zoals een hond zijn oren spitst als iemand zacht zijn naam uitspreekt.
‘Ik kan Harald niet bij me nemen,’ had hij Karl horen zeggen. ‘Over twee maanden ben ik kandidaat voor het ambt van decaan, en de faculteitsraad heeft me laten weten dat mijn kansen heel goed zijn. Als daar dan het nieuws rondgaat dat ik een… nou ja, je weet wel, als broer heb, zou dat wel eens een negatieve uitwerking kunnen hebben. Ze zouden kunnen denken dat ik door mijn zorgplicht niet genoeg capaciteit voor de functie heb. Nou ja, en ik kan het ook niet over m’n hart verkrijgen om Annemarie alle zorg voor hem op zich te laten nemen.’
Harald had meteen geweten dat Karl met nou ja, je weet wel eigenlijk modderbrein, stommeling of dorpsgek bedoelde. Zo noemden de kinderen in het dorp hem ook soms.
Weer eens had hij duidelijk uit Karls woorden opgemaakt dat die zich voor hem schaamde – hoewel hem niet helemaal duidelijk was geworden wat Karl met bij zich nemen bedoelde.
Moest hij bij Karl intrekken? Dat zou – afgezien van Karl zelf – een heel leuk idee zijn, want hij mocht Annemarie en Lara heel graag. Zij waren een echt gezin. Als hij bij hen zou wonen, zou hij een deel van de familie zijn. Goed, dat was hij nu al, maar dan zou het nog een beetje anders zijn.
Aan de andere kant, had hij bedacht, was hij dan wel weg bij zijn moeder.
Ik kan mama toch niet in de steek laten, had hij gedacht. Die heeft me toch nodig.
‘Ik begrijp je wel,’ had zijn moeder gezegd en ze klonk op een bepaalde manier uitgeput. De laatste tijd leek ze steeds moe en uitgeput, alsof ze de hele dag gaten in zware metaalplaten had moeten boren. ‘Maar ik kan hem gewoon niet meer baas. Daar ben ik te oud voor. Het groeit me allemaal boven mijn hoofd. Hadden je vader en ik toch maar beter opgepast. Maar wie had nog kunnen vermoeden dat ik op vijfenveertigjarige leeftijd…’ Ze had gezucht en er toen aan toegevoegd: ‘Als jij hem niet bij je neemt, zal ik hem permanent naar het tehuis moeten sturen.’
Permanent naar het tehuis? O nee, alsjeblieft niet, had Harald gedacht, maar hij had niet gedurfd het hardop te zeggen. Grote mensen vonden het niet leuk als je hen afluisterde. Dan stuurden ze je naar je kamer, en als je naar de plee moest, moest je op je deur kloppen en hopen dat je het niet in je broek deed voordat mama boven aan de trap was verschenen.
‘Het hoeft niet dit tehuis te zijn, als hij zich daar niet prettig voelt,’ vond Karl. ‘Ik heb zeer goede contacten met een instituutsdirecteur in Hamburg. Het tehuis daar heeft een voortreffelijke reputatie. Ik kan ook de kosten op me nemen.’
Harald had niet gewacht op het antwoord van zijn moeder. Hij mocht dan misschien dommer zijn dan andere mensen, maar hij kon zich toch goed voorstellen hoe haar antwoord zou uitvallen. En niet alleen dat – hij had gewéten wat ze zou antwoorden.
Dus had hij zijn stripboek laten vallen en was hij weggelopen. De hele weg naar het bos had hij gehuild en radeloos bedacht hoe verschrikkelijk de wereld toch was.
Mama en Karl wilden hem naar Hamburg sturen. Uitgerekend Hamburg! Dat was toch heel ver weg van hier. Daar was weliswaar een zee met heel veel vissen, maar geen bos waar je in kon spelen, geen bomen die naar je luisterden als je zorgen had, geen mama die lekkere dingen kookte als je in het weekend bij haar thuis kwam. In Hamburg was er niemand die van hem hield en van wie hij ook hield.
En iemand van wie je kon houden, dat was precies wat hij nu nodig had. Zo stond Harald een tijdje op de open plek, waar hij het allerliefste was, met de door mos overgroeide boomstronken die er een beetje uitzagen als de groene stoelen in de woonkamer van zijn overleden grootmoeder.
Huilend hield hij zijn lievelingsboom omklemd, een dikke den met een vergroeide stam, die hem een beetje aan de ronde vormen van zijn moeder deed denken, en die net als hij anders was dan de rest. Hij rook haar hars, betastte haar schors en voelde hoe de aanwezigheid van de boom hem ontzettend kalmeerde.
Psssst, je moet niet treurig zijn, schenen de naalden te fluisteren. Niets is zo erg als het aanvankelijk klinkt. Psssst. Alles komt goed. Psssst.
En Harald werd steeds rustiger, ontspande zich, luisterde naar de stilte. Tot hij plotseling op een afstandje gelach hoorde.
‘Goed dan,’ zei Nicole, nog altijd nahijgend van het krijgertje spelen – dat ze natuurlijk had gewonnen – en ging op een steen zitten. ‘Hier is het.’
Al net zo hijgend en enigszins bezweet ging Lara tegenover haar vriendin op een boomstronk zitten en keek verbaasd om zich heen.
Lara droeg haar zomerjurkje, gemaakt van een turquoise stof die aanvoelde als fluweel, maar veel dunner was. Het mos kietelde aan haar blote dijbenen. Ze hield niet echt van deze jurk en had liever zo’n mooie als Nicole gehad, met bloemen in felle kleuren.
Als ze haar moeder daarom vroeg, zou ze er beslist ook zo een krijgen. Van haar moeder kreeg ze altijd alles wat ze wilde. Dat was geweldig.
Het spelen had hen allebei hongerig gemaakt. Nicole gaf Lara een chocoladereep, scheurde het zilverpapier van die van haarzelf en gooide dat achteloos naast zich op de grond. Lara deed het haar na, hoewel ze zich er schuldig over voelde. Haar moeder had haar keer op keer ingeprent dat je de natuur schoon moest houden, maar Lara wilde net zo nochalant zijn als haar allerbeste vriendin.
Zo zaten ze daar een paar minuten te kauwen en kwamen ze bij van het zweterige geren naar het bos.
De afgelopen uren hadden de meisjes eerst op het weiland en daarna, toen het steeds warmer geworden was, bij de beek gespeeld.
Maar daar was het nauwelijks koeler geweest, en zelfs het water had niet echt verfrissing geboden. Bovendien had zich een grote hoeveelheid muggen op hen gestort, waardoor ze het er niet meer uithielden.
Dus waren ze het bos in gelopen, waar Nicole terloops melding had gemaakt van de verdwenen plek. Nieuwsgierig als Lara nu eenmaal was, had ze er net zo lang over doorgezeurd tot Nicole haar de plek liet zien.
Op een bepaalde manier had de open plek iets onheilspellends. Dat lag echter niet aan de restanten van de boerenhoeve, waarover Nicole had verteld. Ook de manier waarop het licht door de met korstmossen behangen boomtoppen op de mosgrond scheen, leek een beetje spookachtig, vond Lara.
Hier was het vreemd stil. Zelfs het gekwetter van de vogels leek op deze plek verder weg dan in de rest van het bos. Alsof zelfs de vogels hier niet naartoe durfden te gaan.
Ik ben ook wel een beetje bang, dacht Lara, maar ze probeerde het niet te laten merken.
Nicole leek de stilte en de merkwaardige stemming op deze plek niets uit te maken. Geen wonder, ze was ook al twaalf. Als je zo oud was, was je beslist nergens meer bang voor. Maar het zou nog twee jaar en drie maanden duren voordat Lara zover was. Een oneindig lange tijd leek haar dat.
‘Moet ik het je echt vertellen?’ vroeg Nicole en ze klonk serieus bezorgd.
Dat zegt ze vast alleen maar om mij nog nieuwsgieriger te maken, dacht Lara. Nicole kan heel goed griezelverhalen vertellen. Ze weet hoe je het spannend maakt.
‘Tuurlijk.’ Lara deed moeite om losjes te klinken. ‘Ik ben toch geen baby meer.’
‘Goed dan, maar ik heb je gewaarschuwd. Het is best een gruwelijk verhaal.’ Nicole boog zich naar haar toe, steunde met haar ellebogen op haar dunne knieën en zag er daardoor uit als iemand die een samenzwering smeedt. ‘Zie je dat teken op de stenen daarginds?’
Lara keek in de richting waarin Nicole wees en knikte. ‘Natuurlijk zie ik dat. Wat zijn dat voor sterren?’
‘Geen sterren, dommerdje, dat zijn druïdenvoeten. Die schilderen ze op plekken waar boze geesten zijn, zodat die dan niet weg kunnen.’
Plotseling was het helemaal niet meer zo warm als tevoren, vond Lara. Ze wreef over haar blote armen, waarop zich kippenvel vormde. ‘Zijn die dan hier? Geesten, bedoel ik.’
‘Natuurlijk zijn die hier. Elk jaar in mei zie je hier ’s nachts de krankzinnige boer Sallinger met zijn fakkel rondgaan. Dan roept hij naar zijn vrouw en kinderen, een jongen en een klein meisje.’
Nu scheen het nog koeler te zijn geworden. Bijna koud zelfs. En dat terwijl de zonnestralen nog altijd over de boomtoppen op de grond vielen.
‘Waarom roept hij naar ze?’ vroeg Lara, hoewel ze er helemaal niet zeker van was dat ze het daadwerkelijk wilde weten. Maar wie A zegt…
‘Omdat ze ook rusteloos ronddwalen. Weet je, die Sallinger heeft ze vermoord. Alle drie. Hier vlakbij.’ Nicole wees op de open plek, waaromheen alleen nog de resten van de fundering te herkennen waren. ‘Zijn vrouw heeft hij aan de keukenlamp opgehangen, en toen heeft hij… Moet ik het echt vertellen?’
Dit keer kon Lara alleen knikken. Als ze nu haar mond opendeed, zou Nicole merken dat haar tanden klapperden.
Voor Nicole was het knikje voldoende. Ze was weer volkomen in haar element, en haar ogen fonkelden net zo als vorig jaar bij het kampvuur in het evangelische jeugdkamp. Net als toen liet ze haar stem een beetje zakken, sprak ze nog zachter en keek ze Lara recht in haar ogen, alsof ze tijdens het spreken overwoog of ze haar zou opvreten.
‘Hij had het jongetje en het meisje bij hun dode moeder in de keuken opgesloten. Toen heeft hij een fakkel genomen en is hij naar de stal gegaan. Hij heeft eerst de stal en daarna het huis aangestoken. Ze zeggen dat hij heeft toegekeken hoe zijn kinderen op het raam sloegen en huilden, en hoe ze toen verbrandden. En toen heeft hij de fakkel bij zijn kleren gehouden en zichzelf verbrand. Mijn opa en zijn vrienden hebben hem hier boven gevonden. Sallinger moet er afschuwelijk hebben uitgezien. Als een verkoold stuk zondags braadvlees, zei opa, alleen rook het niet zo lekker. En toen…’
Langzaam, heel langzaam, sloop Harald naar de plek waar hij vermoedde dat het gelach vandaan kwam. Toen hij de meisjes ontdekte, knielde hij op het hellinkje neer en observeerde hij Lara en Nicole, die wel over iets heel belangrijks aan het praten moesten zijn, omdat Nicole nauwelijks hoorbaar sprak en Lara met een ernstig gezicht luisterde.
Zijn nichtje en haar vriendin hadden hem niet opgemerkt, en hij wilde hen ook niet storen. Als je in het bos over iets belangrijks aan het praten was, dan waren dat meestal dingen waarvan anderen niets mochten weten. Wie kon dat beter begrijpen dan hij?
Iets in hem zei: het zou beter zijn, als je wegging. Je hoorde niemand heimelijk te bespieden, nee, zoiets deed je gewoon niet. Nieuwsgierigheid was immers een zonde, die door de Heer werd bestraft.
Aan de andere kant beviel het hem wel om naar die twee te kijken, en hij kon toch niets verstaan, omdat Nicole veel te zacht praatte. Dus luisterde hij hen niet af, en daarom was het ook geen zonde om hier te blijven.
Hij vlijde zich op het koele, zachte mos op de grond en was in zijn zwarte sweatshirt met het Batman-symbool op de voor- en achterkant, zijn zwarte spijkerbroek en sportschoenen niet meer dan een van de vele schaduwen van het bos. Zoals ook de vleermuisman uit de strip altijd slechts een schaduw was.
Het deed hem goed, alleen maar in de schaduw te zijn. Schaduwen werden niet bespot, hoe dom die ook mochten zijn. Schaduwen stuurden ze niet naar een tehuis. Mensen negeerden hem gewoon, en soms was dat beter.
Hij keek naar de beide meisjes, hoe ze met elkaar smoesden. Ze zaten tegenover elkaar, Lara op een boomstronk die ooit aan een den moest hebben toebehoord, en Nicole op een van de stenen die van de Sallinger-hoeve over waren. Allebei droegen ze zomerjurkjes. Dat van Nicole was tamelijk bont, vond Harald. Het beviel hem niet zo goed als het turqoise jurkje van Lara. Dat paste zo mooi bij haar lange, bijna zwarte haar en bij de kleur van haar huid, waarbij Harald altijd aan caramelsnoepjes moest denken.
Ja, zijn Lara was een heel, heel mooi meisje, en hij hield vreselijk veel van haar. Dat voelde hij nu heel duidelijk.
‘… heeft opa me verteld hoe de dode boer eruitzag. Hij zei dat zijn armen vreselijk verdraaid wa…’
‘Hou op!’ riep Lara en ze sprong op van haar zitplaats. ‘Dat is toch allemaal niet gebeurd. Het is een van jouw griezelverhalen, toch?’
‘Niet waar,’ protesteerde Nicole. ‘Het was echt zo. Mijn opa liegt toch niet? En trouwens, ik heb je gewaarschuwd dat het een heel eng verhaal is.’
‘Maar geen enkele vader vermoordt zijn kinderen. En ook niet zijn vrouw.’
‘Sallinger wel.’ Nicole maakte een verklarend gebaar, waarbij ze met haar wijsvinger een kringetje draaide bij haar slaap. ‘Hij was stapelgek. Zo gek als een kanaalrat, zegt opa altijd. Hij heeft het echt gedaan. Maar ik had je er beter niets over kunnen vertellen. Want nu ben jij, kleine lafaard, bang geworden, klopt dat?’
‘Helemaal niet waar,’ mokte Lara, hoewel Nicole natuurlijk gelijk had. Vanzelfsprekend was ze bang, en niet zo’n beetje ook, maar als ze dat nu toegaf, zou Nicole haar misschien uitlachen of – wat nog erger zou zijn – niet meer met haar spelen. Dan zou Nicole een andere allerbeste vriendin zoeken, eentje die wat ouder en niet zo’n bangerd als Lara was. ‘Ik ben helemaal niet laf. Ik bedoel: hou op, want je moet niet slecht praten over de doden. Dat zegt mijn mama altijd. En die is ook niet laf.’
‘Van je moeder denk ik ook niet dat ze laf is,’ zei Nicole en ze grijnsde. ‘Maar van jou wel.’
‘Ben ik niet.’ Boos stampte Lara met haar sandalen op de met dennennaalden bezaaide grond.
‘Ben je wel. Angsthaas, bangebroek, de boeman zal je pakken! Je bent laf, laf, laf.’ Nicole zong vrolijk en genoot er zichtbaar van dat Lara steeds woedender werd.
‘Ben ik niet, niet, niet! En jij bent stom!’
‘Bewijs het me dan,’ spotte Nicole en ze ging voor haar staan. ‘Bewijs me dat je geen angsthaas bent.’
‘Natuurlijk doe ik dat.’
‘Goed.’ Weer keek Nicole haar met haar intimiderende blik aan. ‘Als je doet wat ik zeg, noem ik je nooit meer een lafaard.’
Lara knikte heftig. Niet omdat ze werkelijk wilde meedoen, maar omdat haar tanden weer waren begonnen te klapperen. Het was nu zo ijskoud als in de winter, maar ze merkte heel duidelijk dat die kou niet uit het bos, maar uit haarzelf kwam.
Net alsof je een diepvrieskist hebt ingeslikt, waarvan de deur is opengegaan.
Ze wist weliswaar dat ze veel te klein was om een diepvrieskist te kunnen inslikken, dat ging ook alleen maar in tekenfilms, maar het voelde daadwerkelijk zo aan. Alsof ze zo meteen moest overgeven – kotsen zou Nicole beslist zeggen, kotsen als een reiger – en dan een hoopje ijsklontjes voor zich op de bosgrond zien. Ze was er op dat moment misselijk genoeg voor. Rotchocolade!
Toch ging ze met Nicole mee. Ze zou haar nu laten zien dat ze geen angsthaas of bangerd en al helemaal geen bangebroek was. Zij niet!
Nicole bracht haar naar een groepje bosjes, waartussen je, als je goed keek, een paar volledig overwoekerde traptreden kon herkennen. Verder naar beneden, aan het eind van de nauwelijks nog zichtbare trap, bevond zich een deur van zwaar eiken hout met dik roestig beslag, die toegang gaf tot een soort heuvel.
‘Dat was ooit de ijskelder,’ zei Nicole, en dit keer klonk ze helemaal niet meer zo geheimzinnig, het was veel meer een nuchtere vaststelling. Dat was ooit de ijskelder, net alsof je zegt: Dat daar verderop waren ooit de stallen en dit hier het huis. ‘Toen er nog geen koelkasten waren, sloegen ze daarin het ijs van de winter op. Als jij daar naar binnen gaat, ben je echt moedig. Zelfs ik ben daar nog niet in geweest.’
Met grote ogen keek Lara haar allerbeste vriendin in het bont gebloemde zomerjurkje aan. ‘Echt niet?’
Nicole kruiste haar vingers en hield die tegen haar borst, waar zich anders dan bij Lara een eerste lichte welving vertoonde. ‘Echt niet. Ik zweer het.’
Een ogenblik lang wist Lara niet welk gevoel in haar de overhand had. Was het trots, die ze ervoer bij de gedachte iets te doen wat zelfs de grote Nicole nog niet gedaan had, of toch meer de angst voor wat er achter die deur kon loeren.
Ze koos voor de trots. Nu had ze immers de mogelijkheid om een enorm stuk te groeien in Nicoles aanzien.
‘Goed dan,’ zei Lara. ‘Ik doe het.’
‘Echt?’
‘Ja.’
Plotseling leek Nicole haar plan te betreuren. Dat meende Lara ten minste aan haar blik te zien. ‘Hé, ik maakte toch maar een grapje. Het is pikkedonker achter die deur. Ik ben er dan wel nog niet binnen geweest, maar heb er natuurlijk wel in gekeken. Het is daar donker en koud, en het stinkt.’
‘Ik ben toch geen lafaard,’ zei Lara, hoewel ze zich wel zo voelde. Ze liet het echter niet merken, maar stapte moedig over de traptreden naar beneden, waarbij een doornige tak een schram maakte op haar linkerwang.
‘Au!’
‘Lara, laat het toch! Dat hoef je echt niet. Ik geloof ook zo wel dat je geen lafaard bent.’
Desondanks liep Lara verder naar de deur. Mogelijk dat Nicole dat nu alleen maar zo zei om later met een Ik wist het meteen al, dat je toch niet durfde te komen, als ze nu niet daar binnenging.
Bovendien had zich ook een derde gevoel in haar genesteld: nieuwsgierigheid. Een deur waarachter misschien iets te ontdekken viel, was een te grote verlokking, of je het daar nu van angst bijna voor in je broek deed of niet.
Lara trok aan de zware deur, maar kreeg die niet verder open. Het hout voelde weerzinwekkend aan. Als zilverpapier waarover slijm gegoten was. Ze ademde twee keer diep in, net zoals onlangs, toen ze in het zwembad voor het eerst van de vijfmeterplank gesprongen was, en gleed toen door de kier van de deur in de duisternis daarachter.
Nicole had gelijk gehad. Het stonk hier tamelijk heftig. Erger nog dan in oma’s wijnkelder, als er een fles op de tegelvloer was kapotgevallen. En het was inderdaad koud en pikdonker. Alleen daar waar het licht door de spleet viel, kon je de lemen vloer en de stenen muur herkennen. Verder zag je hier niets.
‘Kom er weer uit,’ hoorde ze Nicole zeggen. Ze leunde vlak tegen het hout en gluurde zijdelings door de spleet, zodat er bijna geen licht meer in de ruimte viel.
‘Ja. Het is echt behoorlijk griezelig hi…’
Plotseling gaven de deurhengsels onder Nicoles gewicht mee. Nicole was zeker geen zwaargewicht – integendeel, ze had wel eens verteld dat de jongens uit haar klas haar bonenstaak noemden, waarna ze zich stiekem volstopte met chocola – maar ze had misschien te hard tegen de deur gedrukt, om Lara en vooral de ruimte daarachter goed te kunnen zien. Knarsend viel de deur dicht, de grendel klapte vast en Lara bleef in het volledige duister achter.
‘Hé, doe weer open.’ Lara’s stem had in de voormalige ijskelder een vreemde weerklank.
Net als een spook, dat doet alsof het mijn echo is.
‘Gaat niet,’ kwam het van buiten.
Lara hoorde een dof geroffel op het hout en Nicoles gesteun. ‘Ik krijg die verdomde klink niet naar beneden. Die klemt!’
Nu raakte Lara in paniek. De eerste paniek van haar leven. Erger dan alle vijven bij rekenen waarmee ze ooit thuisgekomen was – eigenlijk was het er maar één geweest – erger dan huiswerk vergeten hebben of zo schrikken bij de knal van een overvliegend vliegtuig dat door de geluidsbarrière gaat dat je het een beetje in je broek doet. Erger dan alles wat ze kende.
Ze schreeuwde, hamerde met haar vuisten tegen de deur, was bang voor het donker en stelde zich voor hoe iets in de duisternis opstond en naar haar toe kwam. Hoe ze hier nooit meer uit zou komen, hoe ze hier alleen in het diepste donker zou omkomen van honger en dorst.
‘Laat me eruit! Laat me er weer uit! Alsjeblieft, alsjeblieft, alsjealsjealsjeblieft!’
Maar er gebeurde niets. De deur bleef dicht. Lara sloeg vanbinnen, Nicole vanbuiten. Ze duwden tegen het hout, wierpen zich ertegenaan, maar tevergeefs. Het was alsof twee mieren de oude hooischuur naast het korenveld aan de rand van het bos omver wilden gooien.
‘Ik haal hulp!’ schreeuwde Nicole.
Nu draaide Lara pas echt door. Als Nicole wegging – of ze nou hulp meebracht of niet – dan was zij hier helemaal alleen. Alleen in een zwart keldergat midden in het bos, en nog wel op een vervloekte plek, waar de mensen vele jaren geleden sterren op de stenen hadden getekend om de geest van de krankzinnige en zijn vermoorde gezin te weren
Geen sterren, het zijn druïdenvoeten, dommerdje, fluisterde haar een onheilspellende stem toe, waarvan ze niet wist of die in haar hoofd zat of misschien toch niet van iemand kwam die vlak achter haar stond. Iemand of íéts, met lange, verwarde haren, gloeiende ogen en scherpe klauwen.
Jaaaaaaa, zeeeeeeeer ssssssscherpe klauwen!
‘Nee! Alsjeblieft niet! Laat me niet alleen!’
Maar van de andere kant kwam geen antwoord meer.
‘Neeeeeeeeeeeeeeeee!’
Lara schreeuwde en krijste, hamerde tegen de onverzettelijke deur en riep Nicoles naam.
Maar Nicole was er niet meer.
Eerst dacht Harald dat het allemaal maar een spelletje was. Misschien verstoppertje, zoals de kinderen in het dorp het noemden – maar dan een beetje anders.
Hij keek Nicole na, hoe ze over de open plek rende en in het bos verdween. Als ze zo verder liep, zou ze bij het dorp uitkomen. Het eerste wat je dan tegenkwam, was de straat en dan kort daarna het ARAL-pompstation met de garage van haar vader.
Hij hoorde Lara’s geschreeuw, dat vreemd gedempt klonk, alsof het ergens onder de grond was. Dat deed ze goed, vond hij. Het klonk tamelijk overtuigend. Misschien speelden ze helemaal geen verstoppertje, maar iets als Supergirl redt het meisje uit de kerker, bedacht hij. Ja, dat kon kloppen. Nicole was immers ook blond, net als Supergirl in de strip. Het bontgekleurde jurkje paste weliswaar niet zo goed bij dit spel, het had een blauw-rood kostuum met een gele gordel en rode laarzen moeten zijn, en Nicole had ook geen omslagdoek – een cape, zoals dat eigenlijk heette – maar je had ook niet altijd het juiste kostuum nodig, als je genoeg fantasie had. En dus wachtte Harald heel gespannen hoe de scène zou verdergaan.
Lara riep nog altijd ‘Help, help’, en nu klonk het nog echter dan zojuist. Maar Supergirl kwam niet. Was ze soms met zwart kryptoniet in contact gekomen, het verschrikkelijkste wapen van de planeet Krypton dat er was tegen superhelden?
Of was het allemaal… helemaal geen spel?
Harald besloot maar even te gaan kijken. Dan scholden die twee maar op hem, als hij hun spel verpestte. Dat was in elk geval beter dan dat hij zich naderhand verwijten zou maken, als er toch iets gebeurd was en hij weer eens te stom was geweest om het goed te begrijpen.
En dus sprong de vleermuisman op, liep de kleine heuvel af naar de open plek met de ruïne, langs de stenen waarop bij sommige een verbleekte vijfpuntige ster geschilderd was, en rende naar de plek waarvandaan hij Lara hoorde schreeuwen.
In zijn lange kleren moest hij zweten, maar dat kon hem niet schelen. Zelfs Batman zweette, hoewel diens moeder vast ook altijd tegen hem zei dat hij van de hitte nog eens een toeval zou krijgen in die stinkende spullen van hem. Aan de andere kant was Bruce Waynes moeder allang dood, voordat hij zich als Batman had verkleed. Maar dat maakte nu ook niet uit, want nu zag hij de zware kelderdeur.
Daarachter hoorde hij Lara huilen. Meteen wist hij dat dit géén spel was. Huilen hoorde niet bij spelen. Huilen was altijd echt.
Die verdraaide Nicole, waarom was ze weggelopen?
Hij liep de traptreden naar de deur af, greep de deurklink beet en trok eraan.
Voetstappen. Er waren daar buiten voetstappen te horen. Ze kwamen de overwoekerde treden af, naar de deur toe. Ondanks haar paniek, ondanks haar angst voor het ding met de verwarde haren en de lange klauwen achter haar in het donker, hoorde Lara heel goed dat deze voetstappen niet van Nicole waren. Wie er ook de trap af naar haar toe kwam, was veel groter en zwaarder dan Nicole.
Ogenblikkelijk hield ze op met snikken en werd muisstil. Haar hersenen werkten op topsnelheid, wat door het absolute duister en de stank niet zo makkelijk was. En al helemaal niet als je van een ander deel van je verstand te horen kreeg, dat er achter je een monster loerde.
Nu waren de voetstappen voor de deur aangekomen en verstomd. Lara’s hart hamerde alsof het wild was geworden. Ze voelde haar kleverige zweet over haar hele lichaam en werd als door krampen heen en weer geschud. Ook kreeg ze nauwelijks nog lucht. Haar adem ging plotseling kort en oppervlakkig en snel, en ze werd duizelig in haar hoofd. Ze zag kleine oplichtende muggen door de duisternis zwieren, die haar tot dan toe niet waren opgevallen.
Maar dat zijn geen gloeiwormpjes, zei iets in haar hoofd.
Dat zijn het ook niet, fluisterde het monster achter haar rug haar toe. Dat is de angst, liefje. Dat is de pure angst.
Iemand in haar onmiddellijke omgeving hijgde heel hard en snel.
Dat ben ik toch!
Van buiten rommelde iemand aan de deurklink van de ijskelder. Ze hoorde het diepe gesteun van een mannenstem.
Een man, daar voor de deur staat een man!
Nicole en de hulp die ze zou halen, konden dat nog niet zijn. Het was een heel eind naar het dorp, en zelfs als je hier met de auto naartoe reed, duurde het een tijd.
Of zat ze al zo lang in het donker vast, dat ze niet gemerkt had hoe snel de tijd voorbij was gegaan?
Weer dat gesteun, toen gerommel en gekraak, en met een roestig piepen ging de deur open.
Verblind staarde Lara in het felle licht, dat ineens binnenstroomde. Toen zag ze de contouren van een reus. Hij was helemaal zwart, zoals de Zwarte Man in het kinderrijmpje, voor wie je moest weglopen. Maar weglopen kon ze niet. Achter haar was de muur van de kleine kelder. De enige weg die haar overbleef, was vooruit – direct in de armen van de reusachtige Zwarte Man.
Als versteend stond ze daar en schreeuwde van angst. En toen vloog ze de reus aan.
Als je de hele dag lang, vijf keer in de week, stalen platen op de werkbank moet tillen en er gaten in moet boren – altijd precies op de plek waar die zijn aangegeven – word je in de loop der jaren behoorlijk sterk. De deur van de kelder ging echt moeilijk open, maar Harald kreeg het gemakkelijk voor elkaar.
Logisch dat de deur te zwaar was voor Lara. Hoe had ze die eigenlijk open gekregen, en wat wilde ze toch in dat muffe kelderhok?
Nu schreeuwde ze alleen nog maar. Geen woorden als ‘Help’ of ‘Laat me eruit’, maar alleen langgerekte klanken, zo schril dat ze pijn deden aan zijn oren.
Dus liep Harald snel naar haar toe, pakte haar en hield haar mond dicht.
‘Hé, ik ben het maar,’ zei hij zacht, maar Lara liet zich niet kalmeren.
Ze was beslist geschrokken, zo helemaal alleen in die kelder. Daarom was het belangrijk niets verkeerds tegen haar te zeggen, dat wist Harald van zijn medebewoners in het tehuis. Als die zo hard schreeuwden en trappelden, moest je hen omarmen, vasthouden en rustig op hen inpraten. Of, nog beter, een zachte melodie neuriën.
Hij drukte Lara tegen zich aan, hield haar hoofd tegen zijn borst, neuriede het liedje dat zijn moeder altijd voor hem gezongen had – slaap, kindje, slaap – en aaide haar zachtjes over haar rug.
Lara trappelde nog altijd, maar ze schreeuwde niet meer. Wel snoof ze hard door zijn Batman-shirt.
‘Goed zo,’ zei hij zacht, en hij neuriede verder.
Maar al zijn inspanningen leken niet te helpen, want nu begon Lara te snikken. Hij voelde hoe een natte vlek op zijn sweatshirt steeds groter werd, en hij voelde nog iets: het beviel hem wel hoe Lara’s gladde rug en haar ronde billen voelden door haar jurkje.
Manfreds woorden schoten hem weer te binnen.
Ze vinden het leuk.
Misschien was dat het, wat Lara nu nodig had: iets leuk vinden. Als je iets leuk vindt, lach je, en vergeet je al het erge om je heen – ook het tehuis, waar je grote broer en je moeder je heen willen sturen. Bovendien hield hij immers van Lara.
‘Kom,’ zei hij en hij merkte hoe ze trilde. ‘Dan laat ik je wat zien.’
De Zwarte Man zei iets tegen haar, wat ze niet kon verstaan. Ten eerste sprak hij te zacht en ten tweede drukte zijn arm tegen haar oor. Bovendien was ze er veel te veel mee bezig lucht te krijgen door zijn naar zweet en keukengeuren stinkende sweatshirt, waartegen hij met een stalen greep haar gezicht drukte.
De angst sprong als een wild dier door haar hoofd, liet nauwelijks nog een heldere gedachte toe. Ze probeerde zich te verweren, vrij te komen, maar de Zwarte Man hield haar zo stevig vast als een bankschroef, terwijl zijn andere hand, die in Lara’s fantasie een harige poot met lange scherpe klauwen was geworden, haar jurk openscheurde. Met een enkele ruk rukte hij haar broekje met de dansende pandabeer op de voorkant kapot. Toen drukte hij haar met haar gezicht naar beneden op de muffe vloer. Lara proefde modder, toen ze schreeuwde, en toen… ontploften sterren voor haar gezicht, terwijl ze het gevoel had alsof ze in een badkuip met kokend heet water was gaan zitten.
Haar gebrul van pijn werd door de nauwe muren van de ijskelder naar haar teruggekaatst, en ditmaal was ze er zeker van dat het geen spook was, dat haar stem imiteerde. Ditmaal wist ze direct, dat zij zelf zo schreeuwde.
Lara trappelde en spartelde en – kwam vrij. Ze probeerde op handen en voeten van het monster weg te kruipen, terwijl haar adem klonk als een stoomlocomotief die een berg af raasde. Maar meteen werd ze weer door een van de poten gepakt, ditmaal bij haar nek.
‘Neee!’ krijste ze en ze sloeg om zich heen. Ze hoorde haar handen in het gezicht van de Zwarte Man kletsen, hoorde zijn verraste ‘Oef’ in het halfdonker. Toen werd ze door de lucht gegooid, heel even maar, en sloeg ze met haar hoofd tegen iets ongelofelijk hards. Door een geluid dat klonk als een kokos noot die op een steen werd geslagen, stoof voor haar ogen een hele zwerm lichtgevende muggen op. Ze dansten als waanzinnigen voor Lara’s gezicht.
Ik moet ze wegjagen, dacht ze traag.
Maar direct daarna waren de lichtgevende muggen weer verdwenen, en Lara viel in een eindeloos diepe duisternis.
Harald deed een stap achteruit en liet Lara’s slappe lichaam op de modderige vloer zakken.
Wat was er eigenlijk gebeurd? Het was toch zo mooi geweest. Voor hem in elk geval wel. Het was zo totaal anders geweest dan als hij alleen maar over zijn ding daar beneden wreef tot het witte spul eruit liep en dan tot rust kwam.
Met Lara was dat gevoel zo geweldig geweest dat hij niets anders meer kon. Zijn hoofd was volkomen leeg geweest, geen zorgen en geen domme gedachten meer, gewoon helemaal niks.
Maar het was haar niet bevallen. Zij had het niet leuk gevonden. Zij had het niet gewild, zoals die vrouw op de poster in Manfreds kast, die in een tekstballon Ik wil het! zei.
Had Manfred hem soms iets voorgelogen, zoals hij soms ook de begeleiders fopte, als hij plasapparaten in plaats van lasapparaten zei, en dan net deed alsof het maar een verspreking was geweest? Dat geloofde Harald niet echt, omdat Manfred soms ook echt slimme dingen zei en zich ook niet schaamde bij mevrouw Petrowski. Anders dan Harald had Manfred de psychologe verteld over zijn ding daar beneden, en haar zelfs een keer laten zien wat hij daarmee deed. Dat beweerde hij tenminste.
Misschien heb ik het wel verkeerd gedaan, en vond Lara het daarom niet leuk, ging het door hem heen.
Wat nu als Lara wakker werd, naar huis ging en er alles over vertelde? Ze zouden hem uitlachen, wie ze ook mochten zijn. Karl misschien en Annemarie, en zijn moeder, zeker ook Manfred en de anderen in de werkplaats. Ze zouden hem allemaal uitlachen, omdat hij zelfs te dom was om zijn ding daar beneden er zo in te steken, dat een meisje het leuk vond.
Moet je hem nou zien, zouden ze zeggen en op hem wijzen, hij net wil als Batman zijn, maar hij is te dom om de liefde te bedrijven. Dat arme kind heeft zelfs haar hoofd gestoten en zo gebloed, dat er een vlek op de muur is achtergebleven. Dus is het helemaal niet leuk voor haar geweest.
Harald voelde tranen in zich opkomen. Hij had gefaald. Opnieuw. Hij bukte zich naar Lara, aaide haar hoofd en haalde zachtjes de verkleefde haren uit de wond. Daar moest heel snel een pleister op, dat wist hij van Matthias, die met hem in de werkplaats werkte en meestal een grappige cilindervor mige kap moest dragen. Als hij die niet op had, kon het gebeuren dat hij schreeuwend met zijn hoofd tegen de muur sloeg, expres nog wel, en dan kreeg hij een grote witte pleister op zijn voorhoofd en weer die kap op.
Harald wist waar zo’n pleister was. Niet thuis bij mama – nee, daar zouden ze hem uitlachen – maar op een betere plek, helemaal niet ver van hier. Daar kon hij Lara de pleister opplakken en met haar praten, als ze weer wakker was. Hij zou haar uitleggen dat hij het eigenlijk zo had willen doen dat zij het ook leuk vond en niet meer verdrietig was, omdat ze alleen was in die donkere kelder.
Hij zou het haar nog een keer laten zien, het dan goed doen en er pas mee ophouden als ze echt van harte lachte. Ze kon zo lief lachen. En dan zouden ze naar huis gaan, en kon Lara vertellen hoe lief hij was geweest.
Dan zou niemand hem meer uitlachen.
Dan was hij een held.
Net als Batman.
Het eerste wat Lara te binnen schoot toen ze weer bijkwam, waren de lichtgevend witte muggen die ze had willen wegjagen. Nu waren die verdwenen, maar hun zoemen kon ze nog altijd horen. Haar hoofd deed verschrikkelijk pijn en tussen haar benen brandde het vreselijk.
Ze drukte zich omhoog, steunde op haar ellebogen en stelde vast dat ze niet meer in de kelder was.
Ze kende deze plek goed. Het was de oude hooischuur naast het korenveld aan de rand van het bos. Nicole en zij hadden hier vaak gespeeld, vooral in de afgelopen zomervakantie, toen het zoveel regende.
Hier kon je geweldige dingen ontdekken. Op een keer hadden ze zelfs vier pasgeboren katjes gevonden, die door hun moeder boven op de dorsvloer als kuikens in een nest van hooi gelegd waren. Ze had tegen Nicole gezegd dat ze ook wel zo’n katje wilde hebben, als ze groot waren. Dat zou dan ook bij haar in bed mogen slapen.
Maar nu was deze ruimte angstaanjagend, daar veranderde zelfs het licht van de zonnestralen niets aan, dat tussen de kieren in de planken muur heen drong en het dansende stof bescheen.
Maar hoe was ze hier eigenlijk terechtgekomen? Ze was net toch nog…
De kelder!
De Zwarte Man!
Op hetzelfde moment dat haar weer te binnen schoot wat er was gebeurd, ontdekte ze ook de Zwarte Man. Hij stond voor een houten kast bij de muur en was daarin aan het rommelen. Zijn hoofd was verborgen achter de kastdeur, waarop een verbleekt rood kruis herkenbaar was. Zo’n zelfde kruis als thuis op het EHBO-kastje in de badkamer. Ze herinnerde zich dat Nicole afgelopen zomer een oude, stoffige zwachtel uit die kast had gehaald en dat ze toen mummie hadden gespeeld. Daarbij hadden ze een grote fles met een felrode vloeistof laten vallen, die vreselijk sterk had geroken en over een pak hechtpleisters en een tweede rol zwachtels heen was gelopen.
‘Verdomme!’ vloekte de Zwarte Man, en nog een keer ‘Verdomme!’ Toen deed hij de deur dicht en draaide hij zich naar haar om.
Lara herkende hem direct.
Oom Harald! Oom Harald is de Zwarte Man!
Opeens begreep ze waarom haar vader zijn broer niet mocht. Tot op dat moment had ze altijd gedacht dat haar vader Harald niet kon uitstaan omdat hij een domkop was, maar nu kende ze de waarheid: oom Harald was de boze Zwarte Man, en papa had dat geweten.
‘De pleisters zijn allemaal kapot,’ zei oom Harald. ‘Daar kun je er geen een meer van op je hoofd plakken.’
Lara kroop een stuk achteruit over de stoffige planken vloer, waarbij ze een smal bloedspoor achterliet. Ze hield haar oom strak in het oog.
Toen ze opstond, trilde ze over haar hele lijf. Haar benen voelden wankel aan, als bij een pasgeboren veulen.
‘Doet het nog veel pijn?’
Lara zweeg. Ze beet op haar lippen. Het branden tussen haar benen werd steeds erger, naarmate ze meer zweette. Het was zo warm en drukkend in de schuur.
Nu kwam oom Harald naar haar toe. ‘Ben je nu boos op me?’
Ze ging nog een stap achteruit en stootte met haar rug te gen een wandrek, waarin iets rammelde.
‘Ik heb het verkeerd gedaan. Maar we kunnen het nog wel een keer proberen, en dan doe ik het beslist goed. Dan vind je het leuk en ben je niet meer kwaad op me. Ja?’
Lara had geen idee waar haar oom het over had. Ze zag alleen hoe hij steeds dichter bij haar kwam, langzaam. Stap voor stap, en dat maakte haar doodsbang.
Hij gaat me weer pijn doen. Hij gaat me weer pijn doen. Hij gaat me weer…
Eén of twee meter van haar vandaan bleef hij staan. Lara kon hem ruiken. Hij stonk weerzinwekkend. Als een boze wolf.
‘Ik hou toch van je,’ zei hij.
Ik moet hier weg, weg, weg!
Maar waarheen? Net als daarstraks in de kelder versperde hij haar de weg. Achter haar was alleen het wandrek en daarachter de muur. Er was geen mogelijkheid om weg te rennen.
‘Kijk maar.’ Oom Harald glimlachte. ‘Hij is alweer heel groot.’
Hij wees op zijn zwarte spijkerbroek en begon aan zijn gulp te frunniken.
Van die korte afleiding maakte Lara gebruik. Ze begon te rennen, stormde naar voren. Ze moest vlak langs hem heen naar de schuurdeur, die op een kier openstond, dan via de weg langs het veld naar het bos, door het bos over de hobbelige bosweg naar het dorp, en daar zou ze in veiligheid zijn. Ze…
… was nog maar net naast hem, toen zijn arm omhoogschoot en haar pakte. In een enkele beweging gooide hij haar terug naar het wandrek. Lara sloeg met haar borst hard tegen het hout en voelde hoe de lucht haar daarbij uit haar longen werd geperst. Ze kon niet schreeuwen en zelfs als ze dat had gekund, was er in de verre omtrek niemand die haar kon horen. Daarom waren Nicole en zij altijd juist hier komen spelen, omdat je hier kon doen wat je wilde, zonder gevaar te lopen dat je, buiten de oogsttijd, een volwassene zou tegenkomen.
Weer werd haar jurk omhooggeschoven, en dat was het moment dat Lara de inhoud van het wandrek zag.
Gereedschap!
Ze liet het wandrek los, waar ze tegenaan was gevallen, sloeg er nog eens tegen en slaagde er daarbij in om een zware beitel te pakken. Ze voelde iets hards tegen haar achterwerk drukken en draaide zich snel om. Daarbij sloeg ze eenvoudigweg met de beitel van zich af.
Raak. Harald schreeuwde. Ogenblikkelijk liet hij haar los.
Lara zag haar oom, die met zijn broek op zijn enkels voor haar stond, zijn schouder vasthield en haar verward aankeek.
‘W-waarom?’ stamelde hij en hij staarde naar de beitel, die naast hem op de grond lag.
Lara waagde het niet om een tweede keer langs hem te rennen. Hij zou haar weer pakken en weer iets ergs met haar doen. Ze draaide zich om naar het wandrek. Dit keer greep ze een schroevendraaier. Het metaal was bijna roestig, maar de transparant rode plastic handgreep fonkelde als nieuw. Ze hield de schroevendraaier als bescherming voor zich.
‘Laralief, ik wil je toch niks doen. Ik wil het alleen maar leuk voor je maken. Kijk dan toch.’
Hij greep tussen zijn benen, toonde haar zijn stijve lid en schuifelde daarbij een stap naar haar toe, waarbij zijn naar omlaag geschoven spijkerbroek een brede streep trok door de stoflaag op de grond.
Dat was een stap te veel.
Lara, die haar negen jaar en negen maanden oude verstand allang niet meer de baas was, handelde zonder werkelijk te weten wat ze deed. Ze stootte gewoon toe met de naar voren gerichte punt van de schroevendraaier.
Als Harald iets rechter tegenover haar had gestaan en als hij niet zo druk was geweest met het tonen van zijn lichaamsdeel, waarmee hij het leuk wilde maken voor het meisje – tenminste volgens Manfred – dan had de steek misschien alleen zijn schouder doorboord. In het ergste geval de zijkant van zijn hals, waar zijn slagader liep.
Maar nu trof ze hem midden in zijn gezicht. Om precies te zijn in zijn rechteroog. Dat was niet Lara’s bedoeling, het gebeurde gewoon. En de angst van het meisje was dermate groot, dat die haar onvermoede kracht gaf.
Harald Baumann schreeuwde toen de scherpe metalen punt door het glazige vlees van zijn oogbol drong. Zijn schreeuw hield abrupt op nadat de schroevendraaier door het vliesdunne bot van zijn oogkas brak en in zijn hersenen binnendrong. Kreunend draaide hij om zijn eigen as en viel vervolgens als een zak op zijn rug en bleef gewoon liggen. Zijn harde penis, die als een dikke wurm op zijn buik lag, schrompelde ineen.
Hoewel ze de schroevendraaier allang niet meer vasthield, had Lara haar nog altijd trillende armen uitgestrekt. Ze begreep niet wat ze zojuist had gedaan, maar ze bevond zich dan ook in een staat waarin ze helemaal niet meer kon nadenken. Haar gezicht was krijtwit, haar adem ging snel en stotend, en uit elke porie van haar lichaam droop zweet.
Aan haar voeten rochelde Harald Baumann, haar oom, de Zwarte Man.
Het was een merkwaardig gevoel. Niet dat Harald werkelijk pijn had, nee, het was eerder alsof zijn lichaam langzamerhand verdween.
Het leek bijna alsof hij – of misschien dat deel van hem dat de pastoor in de godsdienstles de ziel had genoemd – heel langzaam opsteeg, terwijl zijn lichaam op de planken vloer van de schuur bleef liggen.
Met zijn nog werkende oog zag hij stofdeeltjes als sterren bo ven zich dansen, fel en vrolijk. Vlak naast zijn neus fonkelde het transparant rode plastic van het handvat van de schroevendraaier. In het licht van de kieren in de muur zag het eruit als een schitterende edelsteen.
Prachtig, dacht hij. Al doet het pijn om mijn oog er naartoe te draaien, die edelsteen is echt prachtig.
Toen keek Harald weer naar boven. Het hoge lattendak leek nu iets dichterbij te zijn, de grond een stuk verder weg. Maar het mooiste van alles was Lara’s gezicht boven dat van hem. Ze was zo onuitsprekelijk mooi, hoewel haar beeld steeds verder leek te verdwijnen.
Hij had kunnen zweren dat Lara naar hem glimlachte. Hij hoorde haar zelfs luid lachen.
Ja, dacht hij gelukkig. Ze heeft het toch leuk gehad. Nu houdt ze weer van me.
Hij wilde haar zeggen dat hij ook heel, heel veel van haar hield, maar dat ging niet meer. En meteen daarna werd alles om hem heen zwart.
Nog zwarter dan Batmans cape, was zijn laatste gedachte.
Niets wat Lara deed, had enige zin. Ze stond voor haar oom, die uitgestrekt op de grond lag, alsof hij uitrustte. Zijn gezicht was totaal ontspannen, zijn handen lagen plat naast zijn lichaam op de stoffige plankenvloer, en hij leek iets te hebben ontdekt aan het schuurdak.
Nog een keer ging zijn oog naar rechts, waarbij het handvat van de schroevendraaier in zijn rechteroogkas heen en weer wiebelde en een walgelijk soppend geluid maakte.
Misschien kwam het door dat geluid. Misschien was het dat gesop, waardoor haar verlamming verdween. Daardoor werd haar duidelijk dat het monster – de Zwarte Man, de boze wolf uit het sprookjesboek – nu eindelijk dood was.
Ze barstte uit in een akelig gelach en gejoel. Ze stond over het lijk van Harald Baumann gebogen, schreeuwde, brulde en blèrde als een waanzinnig geworden dier, ging nog dichter bij de dode staan, danste en hopste om hem heen als een dolgedraaide kikker.
Op en neer. Op en neer. Op en neer. Tot ze uiteindelijk uitgeput op een knie zakte.
Trillend staarde ze naar het gezicht van haar bij zijn leven zwakzinnige oom, staarde naar het plastic handvat, dat als een rood steeltjesoog in een stripverhaal de plaats van een echt oog had ingenomen.
Voor een fractie van een seconde besefte ze dat ze een mens had gedood, voordat het trauma weer zijn beschermende zwarte gordijn voor haar gedachten trok.
Over wat er na dat moment gebeurde, kunnen we slechts speculeren. Zelfs Lara kon het zich niet herinneren, en waar-schijnlijk is dat ook maar goed zo. Haar verstand nam een pauze, die ze nodig had om het gebeurde te verdringen en in haar nieuwe ik te vluchten.
Niemand was er getuige van hoe Lara de verschrikkelijke gebeurtenissen uit haar herinnering verbande en een ander meisje werd, dat voortaan door haar moeder bij haar tweede voornaam, Ellen, werd genoemd.
Niemand, afgezien wellicht van het korenveld bij de schuur, dat ze negentien jaar later in een droom over een rode brievenbus zou weerzien. Of de veldweg, waarop zich een laatste plas teweer stelde tegen de zomerzon en bellen vormde, die op nieuwsgierige oogbollen leken.
De volgende ochtend, kort na zonsopgang, ontdekten Hermann Talbach en twee mannen uit het dorp het meisje. Lara was in de holte van een knoestige boomwortel gekropen. Opgekruld als een egel keek ze met angstige, wijdopen ogen naar de mannen en hield een met mos overgroeid stuk hout tegen zich aan gedrukt alsof het een pop was.