Kimberly
De overtocht
Het moment van ons vertrek naderde. In minder dan een week zouden we afvaren. Op advies van mevrouw Crown hadden we het merendeel van onze bagage naar de haven gestuurd. Na de afmattende voorbereidingen van de laatste paar dagen hadden we even rust nu er niets meer te doen leek.
Lilias en ik zaten in de tuin en bespraken voor de zoveelste keer alles wat we moesten doen voordat we vertrokken, waarbij we ons tevens afvroegen of de kleine hoeveelheid bagage die we meenamen alles bevatte wat we nodig hadden. We zouden de pastorie verlaten op de dag voor onze afvaart en de nacht doorbrengen in een hotel nabij de kade, waar mevrouw Crown voor ons had gereserveerd. Zillah was behulpzaam geweest door de bezittingen die ik wilde meenemen rechtstreeks naar de haven te sturen. Dat was een geweldige oplossing, want daardoor hoefde ik niet meer naar Edinburgh te gaan, hetgeen uiterst pijnlijk voor me zou zijn geweest. Nu was alles geregeld en konden we alleen nog maar wachten.
Terwijl we daar zaten, kwam Jane naar ons toe. 'Er is een jongeman voor je, Diana,' zei ze. 'Een zekere meneer Grainger.' Ik voelde mezelf blozen en er ging een tinteling van vreugde door me heen. 'O, hij is dus gekomen,' was het enige wat ik kon uitbrengen. Lilias zei: 'Hij wil je natuurlijk spreken. Ik ga wel naar binnen.' Ik had haar over hem verteld en iets over mijn gevoelens voor hem losgelaten, dus misschien vermoedde ze een beetje meer. Ze voegde eraan toe: 'Breng hem maar hier, Jane. Ze kunnen in de tuin met elkaar praten. Het is hier buiten aangenaam.'
Ninian kwam naar me toe, nam mijn handen in de zijne en hield ze stevig vast. 'Ik wilde je nog even zien voordat je vertrok,' zei hij. 'Wat aardig van je.' 'Het is een grote stap die je gaat doen.'
'Laten we gaan zitten. Een grote stap? Ja, maar we hebben er uitgebreid over nagedacht en in de gegeven omstandigheden lijkt het het beste te zijn.'
'Ik ben zo blij dat Lilias met je meegaat.'
'Ja, daar bof ik enorm mee.'
'Vertel me eens iets over die Roger Lestrange.'
'Hij is een vriend van de Ellingtons, die hier in het grote huis wonen. Hij is met belangrijke zaken bezig en ik geloof dat meneer Ellington daar ook min of meer bij betrokken is. Ik weet er eigenlijk niet zoveel van, maar ik denk dat het iets met diamanten te maken heeft. Hij woont in Kimberley, zie je. Tijdens zijn verblijf hier zijn hij en Myra Ellington verliefd op elkaar geworden en trouwden ze.' 'Dat klinkt als een stormachtige romance.'
'Dat was het ook. Hij is weduwnaar. Ik heb begrepen dat zijn vrouw nog niet zo lang geleden is gestorven. Hij kwam vermoedelijk naar Engeland om alles te ontvluchten... en hier ontmoette hij Myra Ellington.' 'Het is dus goed voor hem afgelopen.'
'Ze gaan terug naar Kimberley. Ik geloof zelfs dat ze met hetzelfde schip reizen als wij.'
'Ik zou het echtpaar Lestrange graag eens ontmoeten.'
'Dat zal waarschijnlijk niet gebeuren. Ga je morgen weer terug?'
'Ik was van plan je uit te zwaaien.'
'O!' Ik was verbaasd, maar ook enorm verheugd. Ik dacht er voortdurend aan hoe vreemd het was dat hij zo'n belangstelling bleef tonen. Meer dan eens had ik mezelf voorgehouden dat het was omdat ik nog steeds leed onder Jamies afwijzing, maar het was kennelijk meer dan dat. Ik kon het moeilijk toegeven, maar een van de redenen waarom het me speet dat ik Engeland ging verlaten, was dat ik hem dan nooit meer zou zien. Dat was natuurlijk onzinnig, en ik hield mezelf voortdurend voor dat ik voor hem niet meer betekende dan een interessant geval, dat hem bruikbaar succes had opgeleverd.
'Ik heb gereserveerd in het Royal Oak Hotel,' zei hij. 'Het was mijn bedoeling samen met jullie naar Tilbury te reizen. Misschien kan ik me nog nuttig maken.'
'Wat een geweldig idee! Kun je die tijd wel missen?' 'Dat lukt net,' antwoordde hij. 'Is het Royal Oak naar je zin?' 'Bijzonder.'
'Gelukkig. Het is het enige hotel hier in de buurt.' 'Ik ben blij dat het 20 dichtbij is. Vertel me eens over die school.' 'Ik weet niet meer dan wat ik je al heb verteld. Ik ben ervan overtuigd dat we het 2ullen redden. Lilias is een uitstekende lerares en ik 2al proberen haar voorbeeld te volgen.'
'En dat alles door toedoen van meneer Lestrange... Wat weet je van hem?'
'Niet meer dan ik je heb verteld. Hij is werkzaam in het diamantbedrijf en schijnt welgesteld te 2ijn. Hij is weduwnaar en hij heeft een zoon die Paul heet. De mensen vinden hem heel aantrekkelijk en een goede partij voor Myra Ellington.' 'En Myra zelf?'
'Over haar weet ik ook niet veel. Ze is heel aardig en rustig, in tegenstelling tot haar moeder. Meestal doet ze wat haar wordt gezegd. Ik heb nooit begrepen waarom ze niet veel eerder is getrouwd. Mevrouw Ellington leek me niet het type vrouw dat zou toestaan dat haar dochter ongehuwd bleef. Ik veronderstel dat de meesten van haar soort de financiële zekerheid van hun dochters veilig willen stellen. Maar wat Myra betreft hoeft mevrouw Ellington daar geen rekening mee te houden. Ze schijnt voldoende geld van zichzelf te hebben.' 'Misschien ontmoet ik hen nog.'
'Misschien, hoewel iedereen het erg druk heeft. Mevrouw Crown was geweldig. Ze heeft alles voor ons geregeld. Onze laatste nacht in Engeland brengen we door in hotel Harbour View, een naam die voor zichzelf spreekt, waardoor we op de dag van vertrek al ter plaatse zijn.' 'Dan zal ik daar ook een kamer nemen.' Hij zag waarschijnlijk mijn verbazing, want hij voegde eraan toe: 'Ik voel me verantwoordelijk voor je. Per slot van rekening heb ik je op mevrouw Crown attent gemaakt.' 'Iets beters had je niet kunnen doen.' 'Dat hoop ik,' zei hij vurig.
Daisy kwam naar buiten met koffie. 'Juffrouw Jane dacht dat u hier wel behoefte aan zou hebben.' Ze zette het dienblad op een tafeltje dat onder een boom stond. We schoven onze stoelen aan. 'Het is hier verrukkelijk,' merkte Ninian op.
Ik voelde me gelukkiger dan sinds lange tijd het geval was geweest. Dat duurde maar heel even, want toen schoot het door me heen: ik ga straks weg... weg uit mijn oude leven, uit zijn leven.
Hij sloeg me gade terwijl ik koffie inschonk. Ik vroeg me af wat hij dacht en wat hem in werkelijkheid had bewogen die lange reis te maken om me voor mijn vertrek nog te spreken.
Plotseling zei hij: 'Mocht dit geen succes worden... als je om welke reden dan ook terug wilt komen... laat het me dan weten. Dan zal ik alles in het werk stellen om het te regelen.'
'Je bent erg vriendelijk. En alleen omdat je mijn verdediger was! Er moet zoveel...'
Hij schudde zijn hoofd. ' Het was oneerlijk , die uitspraak. Dat zit me dwars.'
'Ik begrijp het.'
'Op een dag, misschien...'
Ik wachtte.
Hij haalde zijn schouders op. 'Het is eerder gebeurd, weet je. De waarheid komt boven, zelfs na jaren.'
Daarna spraken we over de jonge vrouwen die net als Lilias en ik huis en haard verlieten om in het buitenland te gaan werken. Ik vertelde hem over de brieven die we in het kantoor van het genootschap hadden gelezen. Hoewel hij heel belangstellend was, bracht hij het gesprek voortdurend terug op Roger Lestrange.
's Avonds bleef hij eten. Ik kon duidelijk merken dat hij een goede indruk op de domineesfamilie had gemaakt.
Nadat hij was vertrokken naar het Royal Oak, zei Lilias: 'Wat een charmante man! En wat aardig dat hij zich zorgen om je maakt.' Die nacht voelde ik me bijzonder gelukkig. Ik droomde dat ik wegvoer van Engeland en dat Ninian Grainger op de kade stond te kijken. Plotseling hief hij zijn armen op en riep luid: 'Ga niet! Ga niet!' Ik wist dat ik niet moest gaan, dat het verkeerd was om weg te gaan. Ik probeerde overboord te springen, maar iemand hield me tegen en zei: 'Je kunt niet meer terug. Geen van ons kan nog terug. Het is te laat... nu je er eenmaal aan bent begonnen.' Dat was Roger Lestrange.
De volgende dag werd mijn vreugde over Ninians bezorgdheid getemperd. Dat gebeurde 's morgens.
Daisy kwam naar mijn kamer en zei: 'Er is iemand voor u, juffrouw Grey. In de zitkamer.'
Ik ging naar beneden, verwachtend Ninian daar aan te treffen, maar het was Zillah.
Ze zag er nog mooier uit dan ik me haar herinnerde. Ze droeg een zwartzijden jurk met een grote groene strik aan de hals en een zwarte hoed met een groene veer die omboog naar haar ogen en de aandacht op hun kleur vestigde.
'Liefje!' riep ze uit terwijl ze me omhelsde. 'Wat heerlijk je te zien! Ik moest gewoon komen. Ik ga je uitzwaaien. Ik logeer in het Royal Oak Hotel.'
'O,' zei ik verwezen.
Ze lachte bijna verlegen. 'Weet je wie daar ook logeert? Jouw Ninian Grainger. Nou ja, het is het enige hotel, nietwaar? En ik kon niet verwachten onderdak te krijgen in de pastorie. Ik hoop dat je blij bent me te zien. Ik kan niet zeggen dat je vertrek me bepaald gelukkig maakt. Je zult zo ver van me vandaan zijn. Ik had gehoopt dat we bij elkaar konden blijven. O, ik hoop toch zo dat het je goed zal vergaan.' 'Ik mo est weg,' zei ik. 'En deze oplossing lijkt net zo goed als iedere andere.'
'Het is heel erg naar. Ach, ik moet er niet zo over doorzeuren. We moeten overal het beste van zien te maken, nietwaar? Hoe heb je het in dit dorp gehad? Ik verlang ernaar je vriendin Lilias te ontmoeten. Ik ben benieuwd hoe ze over me denkt, want ik heb immers haar plaats ingenomen. . in het huis, bedoel ik.' 'Je vindt haar vast aardig. Ze is een fantastisch mens.' 'O, ik hoop echt dat dit goed zal aflopen.'
Ze bedoelde het goed en het was lief dat ze de moeite had genomen naar me toe te komen, maar ze had een illusie verstoord. Pas op dat moment besefte ik hoe diep Ninians komst me had getroffen. Wat was ik onnozel geweest. Ik was zo opgewonden, zo gelukkig geweest omdat ik dacht dat hij bezorgd om me was, dat hij was gekomen om met eigen ogen te zien wat er gaande was. Ik had het bespottelijke gevoel dat hij het betreurde dat hij me in contact had gebracht met mevrouw Crown, dat hij me zou smeken de hele onderneming op te geven en met hem terug te gaan naar Edinburgh, zodat we samen konden proberen te bewijzen dat ik geen aandeel had gehad in de moord op mijn vader.
Ik was naïef. Ik was op zoek naar iemand die om me gaf, iemand om de bittere leegte op te vullen die Jamie had achtergelaten. Zie de feiten onder ogen, zei ik bestraffend tegen mezelf. Je vertrekt. Je gaat weg van je oude leven, van iedereen die je hebt gekend, met uitzondering van Li lias. Hij was gekomen omdat zij kwam. Je bent één keer misleid door Ja- mie. Pas op dat het niet nog eens gebeurt.
De volgende dag zag ik Ninian veelvuldig en we praatten veel. Ik had het gevoel dat hij evenveel wist als ik over de plaats waar ik naar toe zou gaan. Zillah was er ook bij.
Op de ochtend voor de dag waarop we naar Tilbury zouden vertrekken, ging ik naar het dorp om wat spulletjes te kopen die ik alsnog nodig meende te hebben. Ninian kondigde aan dat hij met me meeging. Zillah, die op dat moment arriveerde, zei dat ze ons zou vergezellen.
Op de terugweg ontmoetten we Roger Lestrange. Hij bereed een grote schimmel uit de Ellington-stallen en lichtte zijn hoed op toen we dichterbij kwamen.
'Juffrouw Grey... Ah, de laatste inkopen. Alles klaar om te vertrekken?' Ik stelde hen aan elkaar voor en voelde Ninians belangstelling. Hij had steeds zoveel mogelijk over Roger Lestrange willen horen. Het viel me op dat Roger waarderend naar Zillah keek, terwijl zij die verleidelijke houding had aangenomen die ze speciaal voor aantrekkelijke mannen bewaarde.
'We gaan het lieve kind uitzwaaien,' zei Zillah. 'Het zal een droevig moment voor me zijn.'
'Dat kan ik me voorstellen.' Zijn stem klonk sussend.
Ninian zei: 'Ik heb begrepen dat u uit Zuid-Afrika komt.'
'Ja, daar woon ik nog steeds. Ik ga ernaar terug met de Queen of the South.'
'O ja, ik had gehoord dat u met dat schip zou reizen.'
'Vindt u het fijn om weer naar huis te gaan?' vroeg Zillah.
Hij keek haar een beetje plagend aan. 'Ach, er zijn verleidingen om hier te blijven, maar helaas...'
'U vaart overmorgen af, hè? Dan is het dus gegroet en vaarwel. Wat jammer.'
'Dat ben ik met u eens... uit de grond van mijn hart. Nou ja...' Hij haalde zijn schouders op. 'Tot ziens aan boord, juffrouw Grey.' 'Dat is dus Roger Lestrange,' zei Ninian, nadat de man was weggereden. 'Hij leek me een bijzonder interessante man,' voegde Zillah eraan toe. Daarop reden we terug naar de pastorie. De volgende dag vertrokken we naar Londen, Tilbury en de Queen of the South.
Zodra ik aan boord stapte, overviel me een gevoel van onherstelbaar verlies. Ik werd overweldigd door melancholie en was ervan overtuigd dat geen enkele opwindende nieuwe ervaring die zou kunnen verdrijven. Dat kwam voornamelijk doordat ik afscheid had moeten nemen van Ninian. Maar ik had deze stap nu eenmaal genomen en een weg terug was er niet. Ninian en Zillah waren met ons meegereisd naar het schip. Zillah omdat ze dan, zoals ze zei, zo lang mogelijk bij me kon zijn. Ze gaf voortdurend uiting aan haar verdriet over mijn vertrek, maar ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat ze eigenlijk opgelucht was. Misschien dacht ze aan wat voor mij het beste was en besefte ze heel goed dat ik, zolang ik in Engeland verbleef, onafgebroken op mijn hoede moest zijn voor mensen die me zouden herkennen. Dat was geen leven, en het was een opoffering waard om daar verandering in aan te brengen. Als ik dat maar steeds voor ogen hield, kon ik me verzoenen met het feit dat ik alles wat me vertrouwd was achterliet en op weg ging naar het onbekende. Ik kreeg de gelegenheid om nog even met Ninian alleen te zijn. Vermoedelijk had Lilias daarvoor gezorgd door Zillah bij ons vandaan te houden. Mijn stemming werd wat beter, omdat ik voelde dat ook Ninian hiernaar verlangde. Hij praatte ernstig over mijn toekomst. 'Je hoeft het niet als definitief te beschouwen,' zei hij met nadruk. 'Je zult terugkomen, maar ik geloof dat het zo voor een poosje het beste is. Ik wil dat je me iets belooft.' 'Wat dan?'
'Dat je me zult schrijven en me alles zult vertellen, hoe onbelangrijk het ook lijkt. Ik wil op de hoogte blijven.'
'Maar...?'
'Alsjeblieft,' zei hij. 'Het kan belangrijk zijn.' 'Zie je me nog steeds als "een geval"?'
'Een heel speciaal geval. Toe, ik meen het. Geef me je woord. Ik weet dat je je daaraan zult houden.' 'Ik zal schrijven,' zei ik.
'Ik wil alles weten over die school... en over de familie Lestrange... en hoe alles uitpakt.'
Ik knikte. 'Laat jij me dan weten hoe het thuis gaat?'
'Dat zal ik doen.'
'Je klinkt heel serieus.'
'Het is heel belangrijk voor me. En dan is er nog iets... Laat het me weten als je naar huis wilt, dan zal ik het voor je regelen.'
'Jij...?'
'Dan zal ik ervoor zorgen dat je met de eerste de beste gelegenheid kunt terugkomen. Onthoud dat alsjeblieft.'
'Het is een geruststellend idee dat je zo bezorgd over me bent.' 'Natuurlijk ben ik bezorgd over je... Davina.' Ik keek hem gealarmeerd aan.
'Aan die andere naam kan ik niet wennen,' zei hij. 'In mijn gedachten noem ik je altijd Davina.'
'Ach, niemand kan het nu horen.'
'Op een dag zul je terugkomen.'
'Dat moet ik nog zien.'
'Het gebeurt,' hield hij vol. 'Het moet.'
Dit gesprek bleef me in de daaropvolgende dagen bij en gaf me troost. We stonden op het dek toen het schip wegvoer. Overal om ons heen klonken de stoomfluiten. De kade was bevolkt met vrienden van passagiers, die waren gekomen om hen uit te zwaaien. Het was een ontroerend tafereel. Sommige mensen huilden, anderen lachten, terwijl het schip langzaam van zijn ankerplaats dreef en wegvoer. Lilias en ik bleven staan zwaaien tot we Ninian en Zillah niet meer konden zien.
Nooit zal ik die eerste dagen op de Queen of the South vergeten. Ik had niet verwacht dat het zo'n ontbering zou zijn. Om te beginnen moesten we een hut met twee anderen delen. De hut was weinig meer dan een grote kast en er waren vier kooien, twee beneden en twee boven. De vier bewoners hadden de beschikking over één kleine kast en er waren geen patrijspoorten. We waren omringd door veel andere, soortgelijke hutten en de geluiden om ons heen leken nooit op te houden. We bevonden ons in de achtersteven van het schip, met schotten die ons verhinderden dit gedeelte te verlaten.
De maaltijden werden opgediend aan lange tafels. Ik geloof dat het voedsel wel goed was, maar onder dergelijke omstandigheden was eten bepaald geen pretje. Lilias en ik hadden dan ook weinig trek. Onze afdeling van het schip was overvol. Het was niet eenvoudig om je te wassen, want daar bestonden gemeenschappelijke ruimten voor en er was weinig privacy.
'Kun jij dit volhouden tot Kaapstad?' vroeg ik aan Lilias. 'We zullen wel moeten,' antwoordde ze.
Het weer sloeg al gauw om in stormachtig, waardoor de beproeving nog zwaarder werd. De twee vrouwen met wie we onze hut deelden, lagen uitgeteld in hun kooien. Ook Lilias voelde zich beroerd en wist niet goed of ze aan dek zou gaan of in haar kooi zou kruipen. Ze besloot tot het laatste. Ik ging naar het dek, waar ik wankelend naar het tussenschot liep en ging zitten. Terwijl ik naar de grauwe, deinende golven keek, vroeg ik me af waar ik aan was begonnen. De toekomst zag er somber uit. Wat moest ik verwachten van het land waar we heen gingen? Ik was laf geweest. Ik had thuis moeten blijven en onder ogen moeten zien wat op mijn weg zou komen. De mensen zouden zeggen dat ik niets te vrezen had als ik onschuldig was. Ik had mijn hoofd hoog moeten houden, alles wat er kwam moeten aanvaarden en me niet moeten verschuilen achter een valse naam.
En nu zat ik hier, in een uiterst oncomfortabele situatie, en werd over deze woeste zee meegevoerd naar... Ik wist niet naar wat. Toen drong het tot me door dat er iemand aan de andere kant van het schot stond. 'Hallo,' klonk de stem van Roger Lestrange. Hij keek over de rand van de afscheiding op me neer. 'Neemt u de elementen in ogenschouw?' 'Ja. U ook?'
'U vindt dit onaangenaam, nietwaar?' 'Inderdaad. U niet?'
'Een beetje. Ik verzeker u dat het nog veel erger kan zijn.'
'Nou, ik hoop dat ik dat niet hoef mee te maken.'
'Ik heb u niet gezien toen u aan boord ging. U werd uitgezwaaid door vrienden, geloof ik.'
'Ja.'
'Prettig voor u. Hoe bevalt de reis, afgezien van het weer?' Toen ik geen antwoord gaf zei hij vlug: 'Niet goed, hè?' 'Het is niet bepaald luxueus.'
'Ik had er geen idee van dat u op deze manier zou reizen.' 'Wij ook niet, maar we wilden het zo goedkoop mogelijk doen. Juffrouw Milne heeft een hekel aan schulden. Hoe gaat het met uw vrouw?' 'Ze ligt op bed. Ze houdt niet van dit weer.' 'Wie wel? Het spijt me voor haar.'
'Het is weldra achter de rug en dan vergeten we het weer.'
Ik had gestaan tijdens ons gesprek en werd nu door een harde windstoot tegen de reling gegooid.
'Alles in orde?' vroeg hij.
'Ja, dank u.'
'U kunt beter naar beneden gaan,' vervolgde hij. 'De wind kan verraderlijk zijn. Met dit weer zou je eigenlijk niet aan dek moeten komen.' Hij glimlachte wrang. 'Tot mijn spijt kan ik u niet naar uw hut brengen.'
'U hebt gelijk,' zei ik. 'Ik ga naar beneden. Tot ziens.' 'Au revoir ,' zei hij.
Ik keerde wankelend terug naar onze hut.
Later op de dag nam de wind af. Lilias en ik waren alleen in de hut. De twee andere passagiers waren wat opgeknapt en aan dek gegaan om een frisse neus te halen, zoals ze zeiden.
Een van de stewards kwam naar onze hut. 'Ik heb opdracht u te verhuizen,' kondigde hij aan. 'Verhuizen?' riepen we gelijktijdig uit.
'Er is blijkbaar een vergissing begaan,' zei hij. 'U hoort hier niet thuis. Pak uw spullen maar.'
We gehoorzaamden verbluft. Hij pakte onze koffers op en zei dat we hem moesten volgen. Ook dat deden we. Via een van de tussendeuren leidde hij ons door het schip en bracht ons naar een hut die fantastisch was in vergelijking met de vorige. Er waren twee kooien die overdag dienst deden als sofa's, een redelijk grote hangkast, een wastafel en een patrijspoort. We keken verbijsterd om ons heen. 'Dat is het dan,' zei de man, waarna hij vertrok. We konen het nauwelijks geloven. Het was zo'n contrast. Lilias ging op een van de bedden zitten en keek alsof ze in tranen zou uitbarsten, hetgeen voor haar heel ongewoon was. 'Wat heeft dit te betkenen?' vroeg ze.
'Het betekent dat ze een vergissing hebben gemaakt. Ze hadden ons nooit bij de emigranten mogen stoppen.' 'Wij zijn ook emigranten.'
'Ja... Hoe dan ook, we zijn nu hier. Is het niet heerlijk? Ik voel me vereerd. Ik denk niet dat ik het daar nog veel langer had kunnen uithouden.'
'O jawel... als je zou moeten.'
'Nou, laten we ons daar het hoofd niet over breken. Laten we blij zijn!' 'Ik vraag me af hoe dit in zijn werk is gegaan,' zei Lilias. 'Dat zullen we waarschijnlijk nooit te weten komen.'
Desondanks vroegen we het aan de purser, die ons vertelde dat er een vergissing was gemaakt. We waren zo opgelucht, dat we de kwestie verder lieten rusten. Het enige wat we wisten, was dat we de rest van de reis - als het weer het toeliet - konden afleggen in een comfort waarop we niet hadden durven hopen.
Daarna werd alles anders. We waren vaak in het gezelschap van het echtpaar Lestrange en tijdens deze overtocht leerde ik Myra beter kennen.
Ze was een bescheiden type, een beetje schuchter, in tegenstelling tot haar moeder. Ik vroeg me vaak af of ze zo was geworden doordat ze een belangrijk deel van haar leven in nauw contact had gestaan met die vrouw, want in aanwezigheid van iemand als mevrouw Ellington moesten zelfs de meest zelfverzekerde mensen zich bewust worden van hun tekortkomingen. Ik begon op haar gesteld te raken. In het bijzijn van haar man gedroeg ze zich nogal teruggetrokken en sprak ze zelden, tenzij het woord tot haar werd gericht. Het viel me op dat hij een zin vaak eindigde met: 'Nietwaar, lieve?' Alsof hij haar bij het gesprek wilde betrekken. Ze antwoordde dan onveranderlijk: 'Ja, ja, Roger, zo is het inderdaad.'
'Ze is ontzettend onderdanig,' zei Lilias.
'Ik denk dat ze het hem naar de zin wil maken. Per slot van rekening behandelt hij haar altijd vriendelijk en hoffelijk.'
'Nou, als hij van absolute volgzaamheid houdt, zal hij wel blij met haar zijn,' luidde Lilias' enigszins vinnige commentaar. De praktische Lilias mocht haar dan zien als een vrouw zonder pit die zich door haar man liet domineren, maar ik zag achter die houding wel degelijk karakter. Misschien voelde Myra dat aan en liet ze mij daarom meer van zichzelf zien dan ze tegenover andere mensen deed. Onze eerste aanloophaven was Tenerife. Aangezien het voor twee vrouwen niet eenvoudig was alleen op pad te gaan, stelde Roger voor dat we hem en zijn vrouw zouden vergezellen. We accepteerden dat met plezier.
We hadden een fijne dag. Onder leiding van Roger Lestrange maakten we een rijtoer door de stad en tot enkele kilometers daarbuiten. We genoten van de milde lucht en verwonderden ons over de prachtige bloemen en struiken, de poinsettia's die in het wild langs de kant van de weg groeiden, de bananenplantages en de bergen.
Roger was een onderhoudende metgezel, die goed geïnformeerd was. Toen we terugkeerden naar het schip zei Lilias dat we boften om in hun gezelschap te reizen, en ik beaamde dat. Myra zei: 'Het is heel fijn jullie bij ons te hebben.' Ik was blij dat ze dat vond, want het was die dag bij me opgekomen dat we misschien wat opdringerig waren. Per slot van rekening hadden ze nog maar net hun huwelijksreis achter de rug, en dat was een tijd waarin pasgetrouwde mensen graag alleen wilden zijn.
Toen we de westkust van Afrika bereikten, was het warm weer geworden, de zee was rustig en het leven aan boord warempel heel aangenaam. Lilias en ik verlangden geen van beiden dat de dagen te snel zouden verstrijken. Nadat we een andere hut hadden gekregen, waardoor we op een ander deel van het schip waren beland, waren we het bestaan heel plezierig gaan vinden en ontmoetten we mensen die ons interesseerden.
Roger Lestrange was bijzonder geliefd. Hij was een aanwinst bij gezelligheidsbijeenkomsten en stond op goede voet met de kapitein, die hij tijdens een voorgaande reis had leren kennen. Als zijn vrienden werden ook wij in dat kringetje opgenomen.
Het was heerlijk om aan dek te zitten, starend over het bijna roerloze water, kijkend naar de dolfijnen die in de verte spartelden en naar de vliegende vissen die over het oppervlak van de heldere zee scheerden. Het was bevorderlijk voor het uitwisselen van vertrouwelijkheden. Myra had weinig zin om te praten, maar ten slotte gunde ze me toch een kijkje in haar jeugd.
'Het zou heel anders zijn geweest als ik had uitgeblonken,' vertelde ze me op een dag. 'Maar dat deed ik niet. Ik was langzaam. Langzaam met lopen, langzaam met praten. Ik was vanaf het begin een teleurstelling. Mijn moeder wilde dat ik zou opvallen, niet zozeer verstandelijk als wel uiterlijk... Een sociaal succes. Je kent dat wel... iets wat zij kon arrangeren en vervolgens... kleinkinderen voor wie ze weer plannen kon maken.'
'Mensen moeten hun eigen leven leiden.'
'Mijn moeder zou dat nooit accepteren. Ze hield alles altijd goed in de hand en wilde dat bij mij natuurlijk ook doen. Ik had in zekere zin geluk dat mijn grootouders er waren, de ouders van mijn vader. Ik heb een groot deel van mijn jeugd bij hen doorgebracht. Daar voelde ik me gelukkig. Het kon hun niet schelen of ik intelligent of knap was. Ze hielden van me zoals ik was. Mijn moeder zei dat ze me verwenden. Ze wilde niet dat ik zo vaak naar hen toe ging, maar ze waren belangrijk voor me. Ze waren ook heel rijk en daar hield ze rekening mee.' 'Dat geloof ik graag.'
'Mijn grootmoeder stierf.' Haar stem trilde een beetje. 'Ik was toen veertien. Daarna was alleen grootvader er nog. Ik was vaak bij hem. Hij wilde dat ik bij hem kwam wonen, maar mijn moeder vond dat niet goed. Mijn plaats was thuis, zei ze, bij haar. Toch was ik heel vaak bij hem. We lazen altijd samen. Dikwijls zaten we in de tuin en deden raadselspelletjes. Later kwam hij in een rolstoel terecht en reed ik hem altijd door de tuin. Mijn moeder zei dat het voor een meisje geen leven was, maar ik vond het heerlijk om bij hem te zijn. Van haar moest ik een Londens seizoen meemaken. Mijn moeder stond daarop en mijn vader was het met haar eens. Maar het werd een fiasco. Niemand vroeg me ten huwelijk. Kort daarna gaf mijn moeder het op, en ik ging bij mijn grootvader logeren. Hij zei: "Laat je niet door hen dwingen. Doe wat je zelf wilt. Trouw nooit met een man omdat zij zeggen dat je het moet. Dat is de grootste fout die een vrouw - of een man - kan maken." Hij was geweldig. Ik was vierentwintig toen hij overleed.' 'Dat moet heel akelig voor je zijn geweest.'
'Ik was diepbedroefd. Hij had me alles nagelaten, zodat ik heel rijk was. Dat maakte het anders. Mijn moeder veranderde tegenover mij. Ik wist dat ze vond dat ik nu een man moest zoeken, maar toen ze dat ging regelen, zei ik tegen haar: "Grootvader zei dat ik nooit moest trouwen omdat andere mensen dat van me verlangden. Ik moest alleen trouwen als ik dat zelf wilde.'"
'Volgens mij was hij een heel wijs man,' zei ik.
'O, dat was hij zeker. Maar ik heb het steeds maar over mezelf. Hoe zit het met jou?'
Ik voelde weer die verstarring en hoorde mezelf zeggen: 'Ach, er valt weinig te vertellen. Ik had gewoon een gouvernante en later... ging ik naar de pastorie.' 'En je vader?' 'Hij... hij is dood.'
'En nu moet je deze baan in Zuid-Afrika nemen?'
'Niet per se. Ik wilde gewoon iets doen. Ik heb een klein inkomen. Niet echt veel, maar voldoende, denk ik.'
'Heb je ooit aan trouwen gedacht?'
'Eén keer, maar dat is niets geworden.' 'Dat spijt me.'
'Het hoeft je niet te spijten. Ik weet nu dat het zo beter is.' 'Echt? Ik vind je soms een beetje triest.'
'O nee, nee hoor. Het is allemaal verleden tijd. Onze families keurden het niet goed en...' 'O, hemeltje.'
'Waarschijnlijk was het voor ons evenmin goed geweest. Als dat wel zo was, zouden we wel zijn getrouwd, denk je ook niet?' 'Die advocaat, de man die je kwam uitzwaaien, leek me best aardig. Hij scheen oprecht bezorgd om jou. En je stiefmoeder... Ze is heel mooi, hè? Toen ik haar zag...' Ze lachte een beetje triest. 'Nou ja, ik vind haar alles wat ik niet ben.'
'Je bent goed zoals je bent, Myra. Je moet jezelf niet zo kleineren.' 'Lief van je om dat te zeggen. Maar vertel me eens over die advocaat... Je kende hem uit Edinburgh, hè?' 'Ja.'
'Hij was zeker een vriend van de familie.'
'Zo zou je het kunnen noemen.' Ik moest dit gesprek een andere wending geven en zei vlug: 'Voor jou is alles op z'n pootjes terechtgekomen.'
'Ja,' antwoordde ze. 'Mijn grootvader had gelijk. Anders was ik misschien getrouwd met iemand die mijn moeder voor me had uitgezocht, maar dat is niet gebeurd. Had ik dat wel gedaan, dan had ik Roger niet gehad.'
'Dus je bent nu volmaakt gelukkig.' 'Nou ja...'
'Dat is toch zo, of...?'
Ze aarzelde, keek me bedachtzaam aan en besloot toen - zo meende ik - me in vertrouwen te nemen. 'Soms... ben ik bang.' 'Bang waarvoor?'
'Hij is zo voornaam, vind je niet? Soms vraag ik me af...' 'Wat vraag je je af? Zeg het maar.'
'Of ik wel goed genoeg voor hem ben. Wat ziet hij in me? Als hij zelf niet rijk was geweest, zou ik gedacht hebben dat het hem om mijn geld te doen was.'
Ik lachte haar uit. 'Myra, hou toch op zo te denken! Hij is met je getrouwd, nietwaar? Hij houdt van jo u , niet van je geld.'
'Het is moeilijk te geloven. Hij is zo fantastisch. Natuurlijk, als hij het geld nodig had...'
'Hou op, Myra!' Ik lachte weer en nu lachte ze met me mee. Het was een hele opluchting. Ik had gedacht dat ze bang voor he m was, maar ze vreesde alleen maar dat ze niet aantrekkelijk genoeg voor hem was. Ik moest het bespottelijke gevoel dat er iets sinisters aan Roger Lestrange was, van me afzetten.
Het was zinloos om te proberen de dagen tegen te houden. Ze verstreken onrustbarend snel. Binnen afzienbare tijd zouden we onze bestemming bereiken en zou de realiteit de plaats innemen van dit onwezenlijk idyllisch bestaan waarvan we de laatste paar weken hadden genoten. We zouden de zaken moeten nemen zoals we ze aantroffen. Wat onze school betreft, waar moesten we de leerlingen vandaan halen? Lilias had gezegd dat het geen zin had om plannen te maken voordat we hadden gezien wat er moest gebeuren.
Over twee dagen zouden we in Kaapstad arriveren. Roger had gezegd dat we met hem en Myra naar Kimberley mochten reizen. Het was een lange tocht, maar hij had het vaker gedaan. Hij kon ons helpen en ons naar ons nieuwe onderkomen brengen. We accepteerden zijn aanbod gretig.
'We hebben echt geboft dat we op hetzelfde schip reisden,' merkte Lilias op. 'Door hen is het voor ons veel interessanter geworden dan het anders zou zijn geweest.'
Ze besefte niet hoeveel we aan Roger Lestrange te danken hadden, maar ik zou dat weldra ontdekken.
Die avond ging ik aan dek, zoals ik vaak deed. Ik vond het heerlijk om daar te zitten, onder de fluweelachtige hemel waaraan de sterren helderder schitterden dan ze thuis leken te doen. De lucht was warm en er was bijna niemand in de buurt. Er heerste een volmaakte rust. Nog even, en dan is het voorbij, dacht ik. Wat zullen we aantreffen? Myra en Roger zouden niet ver weg zijn. Het was fijn hen als vrienden te hebben, vooral in een vreemd land. Terwijl ik daar zat, hoorde ik lichte voetstappen op het dek. Voordat ik opkeek, wist ik al wie het was. 'Hallo,' zei Roger. 'Geniet u van de sterrennacht? Mag ik?' Hij trok een stoel bij en ging naast me zitten. 'Het is hier heerlijk, nietwaar?' 'Meer dan dat,' antwoordde hij. 'Het is verrukkelijk.'
'Dat ben ik met u eens.'
'Het verbaast me dat niet meer mensen ervan genieten. Ach, dat doet er niet toe. Het geeft ons de gelegenheid om rustig te praten. Hoe voelt u zich? Nu u er bijna bent, bedoel ik.'
'Ik zat er juist aan te denken toen u opdook.'
'Het is min of meer een gok, hè?'
'In feite meer dan een gok.'
'Het komt wel goed. Wij zijn in de buurt.'
'U zult het wel fijn vinden weer naar huis te gaan.'
'Ik heb genoten van deze reis.'
'Vanzelfsprekend... U hebt Myra ontmoet.'
'Ja, en u... en juffrouw Milne. Het was heel leerzaam.'
'Leerzaam?'
'Het is altijd interessant mensen te ontmoeten, vindt u niet?' 'O ja, natuurlijk.'
'Myra en u schijnen het heel goed met elkaar te kunnen vinden.' 'Dat lijkt wel zo, ja. Ik ben op haar gesteld geraakt.' 'Dat is fijn. Ze is nogal teruggetrokken. Ik vind het prettig om te zien dat jullie goed met elkaar overweg kunnen. Ik kon de gedachte niet verdragen dat u met z'n tweeën daar in het vooronder verbleef, of wat het ook was.'
'O ja, in het begin was het niet plezierig.'
'Ik ben blij dat ik u daaruit heb verlost, zowel voor u als voor mezelf.' 'Verlost?'
'Nou ja, ik kon u daar toch niet laten zitten, is het wel?'
'U bedoelt dat u...'
'Ach, het was niets. Vergeet het maar.'
'Maar... ze zeiden dat het een vergissing was. We dachten...'
'Ik wou niet dat het u werd verteld.'
'Alstublieft, ik wil graag weten hoe de vork precies in de steel zit.' 'Dat is nogal duidelijk. U betaalde voor een hut en kreeg waarvoor u had betaald.'
'Ik... ik begrijp het. Lilias wilde de goedkoopste hut. Het genootschap leende het geld en ze kon het niet verdragen in de schuld te staan.' 'Een loffelijk principe.' 'Dus u was het die...'
'Ik heb ervoor gezorgd dat u kon verhuizen. Ik heb het extra bedrag betaald, zodat u comfortabel van de reis kon genieten.'
Ik voelde dat ik bloosde. 'Maar... dan moeten we u terugbetalen.'
'Geen sprake van.'
'Lilias...'
'Lilias hoeft hier niets van te weten. Bedenk hoe ze zich zou voelen. Bovendien zou ze me willen terugbetalen. Dat zou net zo vervelend zijn als terugbetaling aan het genootschap. En u weet hoe vreselijk ze het vindt om schulden te hebben.'
Ik zweeg een ogenblik en zei toen: 'Ik kan het u betalen.' 'Dat zal ik niet aannemen.' 'U mo et .'
'Waarom? Het was een kleine gift. Niets bijzonders. Bovendien hebben Myra en ik van uw gezelschap genoten, hetgeen niet mogelijk was geweest als we door die schotten gescheiden waren gebleven.' 'Het was heel aardig van u, maar u moet me toestaan het geld terug te betalen. Mijn deel tenminste.' 'Ik neem het niet aan.' 'Dat kan ik niet accepteren.' 'Mijn lieve D... Diana, dat hebt u al gedaan.' 'Maar...'
'Geen gemaar, alstublieft. Denk aan de trotse Lilias. Laat haar in de waan dat er een vergissing werd gemaakt bij de toewijzing van de hutten en dat die bij ontdekking daarvan werd hersteld.' 'Waarom doet u dit?'
'Omdat ik de gedachte niet kon verdragen dat u, twee dames, in dergelijke omstandigheden verkeerden. Ik had het u niet moeten vertellen.' 'Maar u deed het wel.'
'Per ongeluk. Misschien wilde ik u laten weten dat ik bereid was jullie te helpen. Per slot van rekening is het een grote stap die jullie nemen en was het mijn voorstel om naar Zuid-Afrika te gaan. Ik wil heel graag dat het een succes wordt.'
'U bent bijzonder goed en ik ben u heel dankbaar, maar ik zou liever...' 'Wilt u me in dit geval een plezier doen? Zeg er niets meer over. Ik heb, evenals Myra, genoten van uw gezelschap. Eigenlijk hebben we allemaal een fijne reis gehad.' Hij legde zijn hand op de mijne. 'Toe, bekijk het van die kant... en praat er niet meer over.'
Ik had het kunnen weten. We hadden zo weinig betaald voor de reis, en we hadden heel weinig ervaring met dit soort dingen. Het was aardig van hem om bezorgd om ons te zijn. Zo moest ik het proberen te zien.
Niettemin bezorgde deze ontdekking me een licht gevoel van onbehagen.
Nog twee dagen en dan zouden we onze bestemming bereiken. De spanning was op het hele schip voelbaar. Ikzelf - en ik wist dat voor Lilias hetzelfde gold - voelde een immense opwinding die soms bijna werd overweldigd door een bang voorgevoel. Er waren momenten waarop we ons sterk realiseerden dat we, min of meer zorgeloos, hadden besloten al het vertrouwde achter te laten om een heel nieuw leven te beginnen.
We begonnen ons nu af te vragen hoe goed we hierop waren voorbereid en hielden ons daar in gedachten vaak mee bezig. Dan zaten we zwijgend uit te kijken over de zee, allebei beseffend dat we ons met hetzelfde bezighielden.
Ik was ervan overt uigd dat Roger precies wist wat er in ons omging. Hij probeerde voortdurend onze angsten te verminderen. Alles zou goed gaan; hij zou in de buurt zijn. We moesten eraan denken dat we vrienden waren.
Duidelijk herinner ik me die zonnige dag toen we aan dek zaten en uitkeken over het zeegroene water, dat nauwelijks door een rimpeltje werd verstoord. Lilias en ik hadden gezelschap gekregen van Roger en Myra. Arme Myra. Ik vermoedde dat ze net zo bang was voor het nieuwe leven dat haar te wachten stond als Lilias en ik dat waren. De kapitein, die zijn dagelijkse ronde over het schip maakte, kwam naderbij. 'Goedemiddag,' zei hij. 'Een heerlijke dag.' We beaamden dat.
'We zijn er nu gauw,' voegde hij eraan toe.
'Op een dag als deze lijkt het te vlug,' merkte Roger op.
'Ja, en het weer schijnt de komende dagen goed te blijven. Hoewel... de Kaap kan verraderlijk zijn.'
'Inderdaad,' zei Roger. 'Daar heb ik ervaring mee.'
De kapitein glimlachte en richtte zijn ogen op Lilias, Myra en mij. 'U komt voor het eerst in Zuid-Afrika, dames?'
'Ja,' antwoordde Lilias.
'U had eigenlijk een beter moment moeten uitzoeken, nietwaar, meneer Lestrange?'
'Het zal wel overwaaien,' zei Roger. 'Deze keer schijnt het wat ernstiger te zijn.'
'Ach, er zijn wel vaker moeilijkheden geweest.'
'O ja, het broeit al jaren, maar volgens mij komt het nu tot een uitbarsting.'
'Moeilijkheden?' vroeg ik.
'De kapitein doelt op Kruger. Hij is op het ogenblik nogal agressief.' 'Het is al een tijd aan de gang,' zei de kapitein, 'maar na de Jameson Raid... nou ja, toen werd het van kwaad tot erger.' 'Hoe komt dat?'
'Wat denkt u?' vroeg de kapitein, Roger aankijkend. 'Heel eenvoudig... Cecil Rhodes wil een Brits Zuid-Afrika terwijl Kruger het voor de Afrikaners wil behouden. Maar het komt wel in orde. Kruger waagt het niet om te ver te gaan.'
'We wachten maar af en zullen wel zien,' zei de kapitein. 'Nou, ik moet weer eens verder. Ik zie u later nog wel.'
Nadat hij was vertrokken, wendde ik me tot Roger. 'Wat bedoelt de kapitein met moeilijkheden?'
'Tja... eh... niet alles verloopt altijd op een vreedzame manier. Maar het komt wel goed. Maakt u zich maar geen zorgen.' 'Ik wil graag meer over die dingen weten.'
'Vanzelfsprekend. U gaat er wonen. Logisch dat u meer wilt weten.' 'De kapitein leek zich nogal zorgen te maken,' zei Lilias. 'Goed, ik zal het kort houden,' zei Roger. 'Deze machtsstrijd is al enige tijd aan de gang. Toen er echter goud en diamanten in het land werden gevonden, kwamen er mensen van elders om zich te vestigen, voornamelijk Britse onderdanen. Daardoor veranderde de samenstelling van de bevolking. De nieuwkomers, die door de Afrikaners Uitlanders - buitenlanders, natuurlijk - werden genoemd, wilden een overheersende rol spelen in het landsbestuur. Paul Kruger was president van Transvaal en kon doorzien wat er ging gebeuren.' 'Hij is een sterke leider, geloof ik,' zei Lilias.
'Inderdaad. Hij besefte onmiddellijk dat de Afrikaners in de minderheid zouden zijn, met voor hen rampzalige gevolgen, als de Uitlanders stemrecht kregen. Ze koesterden argwaan jegens de Britten, die vanaf het eerste begin een andere houding hadden aangenomen tegenover de zwarte bevolking. Toen in Engeland de afschaffing van de slavernij was afgekondigd, wilden de Britten dat doorvoeren naar Zuid-Afrika. Dat konden de Boeren niet tolereren, omdat het hen zou beroven van hun arbeidskrachten. Het is een lange conflictgeschiedenis.'
'En nu schijnt de kapitein te denken dat het tot een uitbarsting komt.' 'Dat denken we al enige tijd. De huidige paniek wordt veroorzaakt door het feit dat Kruger heeft bepaald dat geen enkele Uitlander mag stemmen tijdens de presidentiële verkiezingen en dat alleen degenen die veertien jaar in het land wonen en veertig jaar oud zijn, hun stem mogen uitbrengen bij de Volksraad-verkiezingen. Dat is voor het parlement, natuurlijk.'
'Als die Uitlanders zich in het land hebben gevestigd, lijkt me dat niet erg eerlijk.'
'Precies. Bovendien zijn velen van hen rijk geworden en leveren ze een aanzienlijke bijdrage aan de schatkist, terwijl ze geen stemrecht krijgen. Je kunt niet verwachten dat mannen als Cecil Rhodes en Jameson langs de zijlijn blijven staan en een dergelijke toestand laten voortduren.' 'En de Jameson Raid was er natuurlijk ook nog,' merkte Lilias op. 'Die heeft de dingen enige tijd vertraagd. Vooral toen de keizer van Duitsland een telegram stuurde waarin hij Kruger gelukwenste met zijn succes in deze kwestie. Anderzijds is het duidelijk dat de Britse regering vastberadener is dan ooit om haar macht te tonen.' 'Er is dus inderdaad kans op grote moeilijkheden?' vroeg Lilias bezorgd. 'Zoals ik al zei, de problemen zijn niet nieuw. Er zal ongetwijfeld een oplossing komen. Ik geloof dat er momenteel onderhandelingen gaande zijn tussen Joseph Chamberlain, de minister van Buitenlandse Zaken voor de Koloniën, en Jan Smuts, Krugers jonge officier van justitie. Doordat ik zo lang ben weggeweest, heb ik me alleen via de Britse pers van de gebeurtenissen op de hoogte kunnen stellen.' 'Wij hebben er niet zo op gelet,' zei Lilias. 'Er was zoveel te doen sinds we besloten naar Zuid-Afrika te gaan.' 'Ik zou het maar vergeten.'
'Niettemin is er een conflict tussen de Afrikaners en de Uitlanders, waartoe wij eigenlijk ook behoren. Bestaat er geen kans dat ze ons met enige vijandigheid benaderen?'
'Mijn beste jongedame, ik ben ervan overtuigd dat niemand u vijandig zal bejegenen. Welnee, ze zullen maar al te blij zijn dat u er bent om hun kinderen het nodige bij te brengen. Ik weet zeker dat u een warm onthaal te wachten staat. Bovendien ben ik in de buurt. Riebeeck House is niet ver van het schoolgebouw, dus zal ik bij de hand zijn als het nodig is.'
Ik voelde dat hij verwachtte dat we hem zouden zeggen hoezeer ons dat geruststelde, maar ik kon dat niet in alle eerlijkheid over mijn lippen krijgen. En ik was ervan overtuigd dat Lilias hetzelfde voelde. We begonnen ons met een zekere bezorgdheid af te vragen wat ons te wachten stond.
Kaapstad was prachtig. Ik had graag gewild dat we er konden blijven om op ontdekking te gaan. De zon verwelkomde ons warm en de mensen leken vriendelijk. Door wat Roger en de kapitein hadden verteld, had ik me voorbereid op een vijandige ontvangst van sommige gemeenschapsleden. We waren Uitlanders en er heerste hier een controverse onder de bevolking. Er was echter niets van dat alles te merken. Ik verwonderde me over de indrukwekkende pracht van de Tafelberg en de Tafelbaai. 'Wat een prachtig land!' riep ik uit. Lilias was het daarmee eens. We keken elkaar glimlachend aan en hadden beide het gevoel dat het wel goed zou komen. De lange treinreis over de open vlakte was bijzonder interessant, maar ook enigszins uitputtend. Het was achthonderd kilometer van Kaapstad naar Kimberley, en Roger had ons gewaarschuwd dat het dertig uur in beslag zou nemen.
'Het is maar goed dat u niet met ossewagens hoeft te reizen,' voegde hij eraan toe.
We moesten hem dankbaar zijn. Gedurende de hele reis bezorgde zijn autoritaire uitstraling hem de beste en onmiddellijke aandacht, waarvan ook wij profiteerden.
'Zonder zijn hulp zou het heel anders zijn geweest,' zei ik tegen Lilias, die dat beaamde.
Ten slotte arriveerden we in Kimberley. Roger stond erop ons naar het schoolgebouw te brengen voordat hij met Myra doorreed naar Riebeeck House. Lilias en ik tuurden gespannen door de raampjes van het rijtuig toen we door de stad reden.
'Het is een welvarende stad,' liet Roger ons weten. 'Ze breidt zich snel uit, en allemaal dank zij de diamanten. Bovendien ligt ze rechtstreeks op de route van Kaapstad naar Transvaal.' Trots wees hij een aantal van de mooie gebouwen aan: het stadhuis, het hooggerechtshof en de botanische tuinen.
Lilias en ik wisselden voldane blikken. Na het horen van de moeilijkheden in dit land hadden we gezegd dat we beter naar Australië of Nieuw- Zeeland hadden kunnen gaan, maar dit was toch wel bijzonder aangenaam.
Het rijtuig was tot stilstand gekomen voor een klein wit gebouw, dat een eindje van de weg op een soort binnenplaats stond. 'Dit is de school,' kondigde Roger aan.
Hij was nog niet uitgesproken of de deur ging open en een man kwam naar buiten. Hij was begin dertig, schatte ik. Hij had een fris gezicht en glimlachte.
'John Dale,' zei Roger, 'mag ik je voorstellen aan je nieuwe onderwijzeressen, John.'
'Juffrouw Grey en juffrouw Milne?' vroeg de jongeman, terwijl hij ons één voor één opnam.
'Dit is Diana Grey,' zei Lilias, 'en ik ben Lilias Milne.' Hij drukte haar de hand, en vervolgens mij. 'En dit,' zei Roger, 'is mijn vrouw.'
John Dale stak zijn hand uit en drukte die van Myra. 'Wekom in Kimberley,' zei hij. 'Ik hoop dat u hier heel gelukkig zult worden, mevrouw Lestrange.'
Roger stond er met een minzaam lachje bij en zei: 'Nou, we hebben een lange reis achter de rug. Mijn vrouw en ik gaan ervandoor. Kan ik de dames aan jouw zorgen toevertrouwen, John?'
'Natuurlijk.' Hij wendde zich tot ons. 'Gaat u mee naar binnen? Laat uw bagage maar aan mij over.'
'Er komt nog veel meer,' zei Lilias.
'Natuurlijk, maar nu gaan we eerst naar binnen.'
'Dan nemen wij nu afscheid,' zei Roger.
We bedankten hem hartelijk voor alles wat hij voor ons had gedaan. 'We zien u binnenkort terug. We willen horen wat u ervan vindt en hoe het u vergaat. Nietwaar, Myra?'
'O ja... ja. Kom alsjeblieft gauw naar ons toe,' smeekte Myra. 'Dat doen ze ongetwijfeld, lieve,' zei Roger. 'We wonen zo dichtbij. Je raakt ze heus niet kwijt. Nou, dan gaan we maar. U bent bij John in goede handen. Au revoir.'
We liepen de hal in. John bracht onze koffers naar binnen en zette ze neer.
'Ziezo,' zei hij. 'Ik zal eerst uitleggen wie ik ben. Ik ben lid van de gemeenteraad hier. We hebben ons grote zorgen gemaakt over het onderwijs voor onze jeugd. Het is een heel kleine school, zoals u wel zult zien. We hebben nooit meer dan een stuk of twintig leerlingen gehad. Het probleem was om permanente leerkrachten te krijgen. We hadden oorspronkelijk juffrouw Groot, die hier twintig jaar is geweest. Toen ze te oud werd, kwam er een jonge vrouw. Zij bleef twee jaar, maar toen ze trouwde, is ze vertrokken. Sindsdien was het moeilijk iemand te vinden die oprechte belangstelling voor de school had. We waren dan ook verrukt toen meneer Lestrange ons over u vertelde. Ik hoop dat het u hier zal bevallen.'
'En ik hoop dat u ons geschikt zult vinden,' zei Lilias. 'U bent met z'n tweeën...' Hij aarzelde.
Lilias zei vlug: 'Ja, we weten dat u maar één leerkracht nodig hebt.' 'Eigenlijk willen we er graag twee, maar daar is niet voldoende geld voor. Als we meer leerlingen hadden... wel, dan konden we ook meer leerkrachten gebruiken. We vragen echter een laag schoolgeld. In feite wordt de school door de gemeente gesubsidieerd. Soms lijkt het alsof niet iedereen het onderwijs de waarde toekent die het verdient.' 'We begrijpen het wel,' zei Lilias. 'Het is in orde. We wilden bij elkaar blijven en zijn bereid hier te komen werken.'
Hij zag er nog steeds zorgelijk uit. Even later zei hij: 'Dat vergeet ik helemaal. U zult wel moe zijn en honger hebben. Ik heb een fles wijn en iets te eten meegebracht. Wilt u dat nu gebruiken of wilt u zich liever eerst door mij laten rondleiden?'
'Laat ons eerst het gebouw maar zien, en misschien kunnen we ergens het stof van de reis van ons afspoelen. Daarna, als u het ermee eens bent, kunnen we op ons gemak wat eten en praten.' 'Dat is een uitstekend idee. Er is een petroleumkachel waarop we water kunnen verwarmen. Ik zal dat vast opzetten en u daarna rondleiden.' We waren bijzonder ingenomen met wat we zagen. Er was een ruim vertrek, met daarin een lange tafel en stoelen en een grote kast. We deden die open en troffen er boeken en leien aan. 'Het klaslokaal,' zei Lilias goedkeurend.
Behalve dit lokaal bevatte de benedenverdieping twee kleine kamers en een keuken met een achterdeur, die uitkwam op een kleine tuin met een overvloed aan heesters. Lilias slaakte een kreet van verrukking. John Dale glimlachte, zichtbaar verheugd over onze waardering. 'We hadden geen idee waar we terecht zouden komen,' zei Lilias. 'U vreesde het ergste?' vroeg hij.
'Zoiets moois als dit hadden we niet verwacht, hè, Diana?'
Boven bevonden zich vier kamertjes, die eenvoudig maar heel gerieflijk waren gemeubileerd.
'Slaapkamers, een studeerkamer en nog een extra kamer,' zei Lilias. Ze liep naar het raam en keek uit over de straat. Vervolgens wendde ze zich met stralende ogen tot mij. 'Ik wil hier een bloeiende school van maken,' zei ze.
'Dat zal u best lukken,' antwoordde John Dale. 'Dat water zal intusse wel warm zijn. Ik zal het boven brengen.'
'We zullen u helpen,' zei Lilias.
Ik had haar zelden zo opgewonden gezien.
John had in de kamer beneden het eten klaargezet. Er was koude kip, knapperig brood, een fles wijn en een aantal sappige peren.
'Wat een heerlijk welkom in ons nieuwe leven,' zei Lilias.
'Ik wil u nog even zeggen hoe blij we zijn dat u bent gekomen,' liet John ons weten. 'Nu zal ik u iets over de stad en de bevolking vertellen.'
'Dat willen we graag horen.'
'Ik denk dat het klimaat u wel zal bevallen, hoewel u het in de zomer misschien iets te warm zult vinden.' 'Daar zijn we op voorbereid,' zei ik.
'Zoals u waarschijnlijk weet, heeft Kimberley haar welvaart te danken aan diamanten. Vóór '71 was het min of meer een dorp. Toen werden die vondsten gedaan, en veranderde natuurlijk alles. Kimberley is diamanten. De meesten van ons zijn er op de een of andere manier bij betrokken... Is het niet door ze te zoeken, dan wel door ze te bewerken voor de handel of ze zelf te verhandelen. 'U ook?' vroeg Lilias.
'Ja. Ik werk op het kantoor van een van de grootste diamantbedrijven.' 'Is dat soms het bedrijf van meneer Lestrange?'
'O nee, dat is niet het onze. Toen hij enkele jaren geleden naar Kimberley kwam, kocht hij zich in bij een van de andere ondernemingen. Kort daarna trouwde hij en kwam in het bezit van Riebeeck House. Het is een van de mooiste huizen in de stad. Maar vertelt u me eens... wanneer wilde u de school openstellen?'
'Er is geen reden voor uitstel,' antwoordde Lilias. 'Geef ons een paar dagen de tijd om ons te installeren, om te kijken wat voor leerlingen we hebben en welke materialen er zijn.'
'Natuurlijk. Wat zou u ervan zeggen om maandag te beginnen? Dan hebt u de rest van de week en het weekend voor u zelf.' 'En de leerlingen?'
'Tot dusver zijn het er een stuk of tien. Maar er komen er nog wel meer.'
'Welke leeftijd?'
'Verschillend.' Hij keek haar bezorgd aan. 'Is dat een probleem?' 'Dat hangt ervan af wat men verwacht. We zijn met z'n tweeën, dus misschien kunnen we er twee klassen van maken. Maar dat zien we later wel.'
'Ik zal rondvertellen dat de school maandag begint.' 'Dat is bijzonder vriendelijk van u.'
'Onzin. Ik ben alleen maar blij dat de school weer opengaat. Onderwijs is heel noodzakelijk. Ik wou dat iedereen hier dat met me eens was.' 'Deze peren zijn verrukkelijk,' zei ik. 'We kweken hier het beste fruit van de wereld.'
'Wat een prachtig land is dit,' riep Lilias uit. 'Voor ons is het net zoiets als het beloofde land.'
Hij lachte. 'Dat zal ik onthouden. Ik drink erop dat het zo zal uitkomen.'
Na zijn vertrek, toen we alleen in ons schoolgebouw waren achtergebleven, waren Lilias en ik het erover eens dat het een fantastisch welkom was geweest.
De Kimberley-schat
Er volgde een drukke en uiterst plezierige week. Nog nooit had ik Lilias zo opgewonden gezien.
'Als ik het zelf had kunnen uitzoeken, zou ik dit hebben gewild,' verkondigde ze. 'Het is alsof je een nieuwe school begint... mijn school.' Ze bekeek de aanwezige boeken en stelde lijsten samen van wat ze graag wilde hebben. John Dale, die heel vaak langs kwam, deelde in haar enthousiasme. Hij zou contact opnemen met de gemeenteraad en informeren of ze kon krijgen wat ze verlangde.
'Hij is een geweldige bondgenoot,' zei Lilias. 'We boffen enorm met hem!'
Op de vastgestelde dag arriveerden de kinderen. Het waren er veertien, niet veel, maar meer dan we hadden durven hopen. Hun leeftijden varieerden van vijf tot veertien jaar. Lilias besloot dat ik de vijf- tot zevenjarigen zou nemen, zes in totaal en dat zij de ouderen zou lesgeven. Ik zou met mijn leerlingen de ene kant van het grote lokaal gebruiken en zij de andere kant.
Het was een vreemde gewaarwording om voor die jonge kinderen te staan. Ze bekeken me belangstellend. Ik voelde dat het een zware beproeving zou worden en hoopte maar dat ik het er goed van af zou brengen. Maar ik wist me erdoor te worstelen en begon met het aanleren van het alfabet en kinderliedjes.
Toen de kinderen naar huis waren maakten Lilias en ik een eenvoudige maaltijd voor onszelf klaar in de kleine keuken en bespraken de gebeurtenissen van die dag. Lilias was in haar element, maar ik voelde me minder zeker van mezelf. Dit was Lilias' beroep, hielp ik haar herinneren. Mijn onderwijscapaciteiten moesten nog getest worden. 'Het lukt je wel,' verzekerde ze me. 'Denk eraan dat je nooit je geduld verliest. Laat ze nooit merken dat je je ergens over opwindt. In dat geval heb je de strijd verloren, want het is in zekere zin een gevecht. Ze houden je net zo scherp in de gaten als jij hen doet. Je moet precies voldoende gezag tonen. Wees vriendelijk en geduldig, maar laat hun voortdurend voelen dat jij de baas bent.'
'Ik zal proberen daaraan te denken en me aan de regels te houden... als het me lukt.'
In de eerste week dacht ik aan weinig anders dan het uitvoeren van mijn taak. De dagen verstreken snel en de dagelijkse gang van zaken moest nauwgezet worden nageleefd. De kinderen arriveerden om negen uur en vertrokken om twaalf uur. Daarna maakten we een luchtige maaltijd klaar en aten die op, waarna we gereedstonden wanneer ze om twee uur weer terugkwamen. Ze bleven dan tot vier uur.
We raakten bekend in de stad en de winkeliers behandelden ons heel vriendelijk. We hadden de indruk dat de mensen in de stad blij waren dat de school weer open was.
Er was één meisje in mijn klas dat mijn bijzondere belangstelling had. Haar enigszins trieste gezichtje achtervolgde me onafgebroken. Ze heette Anna Schreiner en ze was ongeveer vijf jaar. Haar moeder bracht haar iedere morgen naar school en haalde haar op de afgesproken tijden weer op, tegelijk met de meeste ouders van de jongste kinderen. Anna was een stil kind en als haar iets werd gevraagd, antwoordde ze meestal met eenlettergrepige woorden. Ze lachte zelden. Haar moeder was jong en knap; ze had blond haar, blauwe ogen en een enigszins mollig figuur. Het viel me op dat Anna ergens over piekerde, iets wat ze niet van zich af kon zetten.
Op een dag waren de kinderen de letters aan het naschrijven die ik op het bord had gezet. Ze waren zo geconcentreerd bezig, dat er nauwelijks een ander geluid was te horen dan het gekras van stiften op leien. Ik liep rond en bekeek hun prestaties, terwijl ik hier en daar commentaar gaf. 'Is dat een O of een Q? Het staartje ontbreekt, hè?' 'De lus van die P eindigt te laag. Zie je wel?' Toen kwam ik bij Anna. Ze werkte ijverig en al haar letters zagen er perfect uit. Ik ging naast haar zitten. 'Dat doe je heel goed,' zei ik. Ze glimlachte niet, maar ging gewoon door met de letters. 'Is alles in orde, Anna?' Ze knikte.
'Vind je het fijn op school?'
Ze knikte weer.
'Heb je het hier naar je zin?'
Opnieuw een knikje. Ik bereikte niets.
Ze bleef me bezighouden. Ik vond haar een ongewoon kind, geslotener dan de anderen.
Ik sloeg haar gade bij haar moeder. Haar gezicht lichtte niet op als ze haar zag. Ze holde eenvoudig naar haar toe en pakte haar hand, waarna ze samen vertrokken.
Ik vertelde Lilias over mijn belangstelling voor het meisje. 'Kinderen zijn nu eenmaal verschillend,' zei ze. 'Ze is gewoon een ernstig kind.'
'Ze heeft zo'n knappe moeder. Ik vraag me af of ze enig kind is.' 'Dat zal John Dale wel weten. Vraag het hem als je hem ziet.' Dat moment was niet ver weg, vermoedde ik. Hij bezocht de school regelmatig en bracht dan vaak eten en wijn mee, zoals hij die ee r ste dag ook had gedaan, en we genoten dan samen van wat hij een 'picknick' noemde.
Toen ik hem naar Anna Schreiner vroeg, zei hij: 'Ach ja, dat arme kind. Ik heb begrepen dat ze voortdurend in angst leeft. Waarschijnlijk denkt ze dat de poorten van de hel zich voor haar zullen openen als ze vijf minuten te laat op school komt.' 'Haar moeder maakt een bijzonder vlotte indruk.' 'Greta, ja. Ik bedoel, dat was ze... vroeger. Ik begrijp niet waarom ze met die oude Schreiner is getrouwd. Hoewel er geruchten gingen...' 'Geruchten?' herhaalde ik. 'Voornamelijk roddels, vermoed ik.'
'Meneer Dale,' zei Lilias, 'het vergemakkelijkt ons lesgeven als we iets meer weten over de achtergrond van onze leerlingen.' 'Goed, ik zal u vertellen wat ik weet. Piet Schreiner is een nogal geduchte figuur. Calvinistisch, puriteins. Er wonen nog meer mensen van zijn slag in deze stad... en kennelijk ook elders in het land. Er heerst een sterk gevoel van puritanisme onder de Boeren. Hij is zelfs nog fanatieker dan de meesten. Men kon zich zijn deelneming aan de Grote Trek indenken. Een harde werker, volstrekt eerlijk en... godvruchtig, zoals hij zelf tenminste beweerde. Het lijkt triest dat iemand met zijn deugden een zodanige inhoud aan zijn geloof geeft dat het het hele leven voor de mensen in zijn omgeving vergalt. In zijn ogen komt alles wat mensen doen voort uit zonde. Ik veronderstel dat hij zich er persoonlijk altijd voor hoedt.'
'En hij is de vader van kleine Anna?' vroeg ik.
'Ogenschijnlijk wel, hoewel sommigen beweren dat dat niet het geval is.'
'Wat bedoelt u?' vroeg Lilias.
'Schreiner is maar liefst twintig jaar ouder dan Greta. Zij is de moeder van het kind. Vroeger was ze een knap meisje, met een neiging tot wispelturigheid. Haar familie was streng voor haar en dat heeft vermoedelijk bijgedragen tot de drang het rechte pad te verlaten of iets choque rends te doen. De werkelijkheid is dat haar familie nauw bevriend was met Schreiner. Hij is lekepriester in de kerk die ze bezoeken. Ik weet niet met zekerheid of Greta met hem is getrouwd omdat ze in moeilijkheden verkeerde, maar ik kan me niet voorstellen dat ze er een andere reden voor kan hebben gehad.' 'Dus Schreiner is niet de vader van Anna.'
'Hij noemt zich haar vader. Het staat overal officieel vermeld. Het meisje heet dus wel Anna Schreiner. Maar het is een feit dat Schreiner nogal overhaast met Greta is getrouwd. Niemand had gedacht dat hij ooit in het huwelijk zou treden, en zeker niet met zo'n jong meisje. Er werd veel over gekletst. Hoe dan ook, het gebeurde. Ze trouwden... dat frivole jonge meisje en de priester van het hellevuur die een stuk ouder was dan zij. Het was enige tijd het gesprek van de dag. Er werd net zoveel over gesproken als toen Ben Curry de blauwe diamant vond en miljonair werd. Maar ach, het is ruim vijf jaar geleden gebeurd en de mensen vergeten snel. Ze herinneren het zich slechts zo nu en dan.' 'Dus dat arme kind woont bij haar lichtzinnige moeder en deze fanatiek religieuze man die al dan niet haar vader is.' 'Het arme kleintje. Ik denk niet dat ze een prettig leven heeft.' 'Ik moet haar op de een of andere manier proberen te helpen,' zei ik. 'Zorg ervoor dat u niet in conflict raakt met de oude Schreiner,' waarschuwde Dale. 'Religieuze lieden kunnen gemeen zijn als ze worden geconfronteerd met vijanden van de rechtschapenen, dat wil zeggen... met iedereen die het niet met hen eens is.'
'Die kans is niet groot,' zei Lilias. 'Maar ik weet dat Diana lief zal zijn voor dat arme kleintje.'
Daarna schonk ik Anna Schreiner nog meer aandacht, maar hoe ik ook mijn best deed, ik kon haar met geen mogelijkheid aan het praten krijgen. Ze werkte simpelweg met meer ijver dan de anderen en vertrok stilletjes met haar knappe moeder. Wat voor leven hadden ze met elkaar? vroeg ik me af.
Op onze tweede zondag in Kimberley waren Lilias en ik uitgenodigd voor de lunch in Riebeeck House.
Myra was de woensdag tevoren rond half vijf , nadat de school was gesloten, bij ons langs geweest en had gezegd: 'Ik dacht dat ik op een ander tijdstip misschien de lessen zou verstoren. Laat eens horen hoe alles gaat.'
'Heel goed!' liet Lilias haar enthousiast weten. 'We waren aangenaam verrast.'
'Dat is fijn. Ik heb gehoord dat de school een groot succes is.'
'Dat is een beetje voorbarig,' waarschuwde Lilias, hoewel ze er erg blij om was. 'Van wie heb je dat gehoord?'
'Van mevrouw Pr ost , onze huishoudster. Ze is zo'n type dat van alles op de hoogte is.'
'Handig om in de buurt te hebben,' merkte ik op. 'En hoe gaat het bij jou?'
'Ach...' Er was een korte aarzeling. 'Alles verloopt uitstekend.' 'Bevalt het huis je?'
'Het is... erg groot en je kunt er gemakkelijk in verdwalen. De bedienden zijn bijna allemaal Afrikaans. Dat maakt het moeilijk om... begrepen te worden.'
'Maar die mevrouw Prost... ik neem aan dat zij voor alles zorgt?' 'O ja. Ik kwam jullie uitnodigen voor de lunch van zondag. Het komt jullie toch het beste uit op een zondag, nietwaar?' 'Ja,' zei Lilias. 'Dat is de beste dag.'
'Roger wil alles over de school horen. Hij zegt dat jullie inmiddels wel gewend zullen zijn en er een mening over hebben.' 'De mensen zijn zo goed voor ons geweest,' zei Lilias. 'We boften dat we jullie op dat schip hebben ontmoet en bij jullie konden zijn nadat die vergissing met onze hut was opgelost. Nu we hier zijn... ach, meneer Dale is voor ons van onschatbare waarde geweest. Nietwaar, Diana?' Dat beaamde ik, want hij had ons vanaf het begin onder zijn hoede genomen.
'Ze zijn erg blij dat de school weer draait,' zei Myra. 'Jullie komen toch, hè?'
'Natuurlijk,' antwoordde ik. 'We vinden het enig, hè, Lilias?' En zo werd het afgesproken.
Na haar vertrek zei ik tegen Lilias: 'Toch heb ik het gevoel dat er iets niet in orde is met dat huwelijk.'
Lilias lachte me uit. 'Jij en je fantasieën! Eerst is het de kleine Anna Schreiner en nu zijn het de Lestranges. Het probleem met jou is dat je een te grote verbeeldingskracht hebt en je daardoor laat leiden. Je wilt graag dat er iets dramatisch gebeurt en als dat uitblijft, ga je zelf iets bedenken.'
'Misschien heb je gelijk,' zei ik, 'maar toch...'
Nuchtere Lilias. Ze kon alleen maar om me glimlachen. En omdat ik haar graag gelukkig zag, beantwoordde ik haar glimlach.
Riebeeck House was een soort landhuis. Het stond weliswaar in de stad, maar als je eenmaal via de poorten het terrein rondom het huis had betreden, leek het alsof je kilometers van de bewoonde wereld verwijderd was. De oprijlaan had een lengte van ruim drie kilometer, maar door het weelderige en overvloedige loof had je het gevoel dat je je midden op het platteland bevond. In de tuin stonden bloeiende struiken met fleurige bloesems dicht op elkaar, terwijl rode pluimbomen en kerststerren er nog meer kleur aan gaven. Ik zal nooit mijn eerste indruk vergeten toen we via deze overweldigende plantengroei naar het witte huis liepen.
Het was een imposant huis, in Hollandse stijl opgetrokken. Aan de voorkant leidde een trap naar een veranda waarop urnen stonden die nagenoeg schuilgingen onder weelderige planten. Het was groot en het bleek veel ramen te bevatten. Het was zo'n huis dat een eigen persoonlijkheid bezat. Lilias moest erom lachen toen ik dat later tegen haar zei. Nuchtere Lilias zag alles met absolute helderheid zoals het was. Al heel gauw kreeg ik het gevoel dat het huis iets afstotends had. Misschien kwam dat doordat ik me nooit helemaal op mijn gemak voelde in het gezelschap van Roger Lestrange. Bovendien had ik het vermoeden dat Myra niet zo gelukkig was als ze zou moeten zijn en dat ze dat vage gevoel van onbehagen met me deelde. Mevrouw Prost kwam naar beneden om ons te begroeten. 'U bent ongetwijfeld de dames Milne en Grey,' zei ze. Ze had kleine, lichte ogen die heen en weer flitsten. Haar lichtbruine haar was in vlechten rond haar hoofd gestoken. Ik had de indruk dat haar weinig ontging. 'Kom binnen,' vervolgde ze. 'Ik zal mevrouw Lestrange zeggen dat u er bent.'
'We vinden het prettig kennis met u te maken, mevrouw Prost,' zei Lilias.
'Welkom in Kimberley. Ik heb gehoord dat de school goed draait.' 'Het is nog te vroeg om daar iets over te zeggen,' antwoordde Lilias voorzichtig. 'Maar het gaat goed... op dit moment.' Myra verscheen. 'Ik dacht al dat ik jullie hoorde komen.' Mevrouw Prost keek toe terwijl Myra ons begroette. 'De lunch wordt om één uur opgediend, mevrouw Lestrange,' zei ze. 'Dank u, mevrouw Prost.' Myra wendde zich tot ons. 'Kom, ga mee. Roger is in de salon. Hij verheugt zich er erg op nieuws van jullie te horen.' Ze pakte mijn hand en hield hem dralend vast. 'Is alles goed?' vroeg ik.
'O ja, dank je. Ik ben zo blij dat jullie er zijn. Eerst wilde ik bij de school langs gaan, maar ik dacht dat jullie het in het begin wel druk zouden hebben.'
'We geven 's morgens les,' zei Lilias, 'en van twee tot vier uur 's middags. Daarna vinden we het altijd fijn om bezoekers te ontvangen.' 'Roger zegt dat John Dale zich om jullie heeft bekommerd.' 'Inderdaad,' antwoordde Lilias warm. 'We zijn hem erg dankbaar. Hij heeft alles heel gemakkelijk voor ons gemaakt.'
We werden meegenomen door een grote hal met witte muren en helderrode gordijnen en liepen een trap op naar een kamer op de eerste verdieping.
Myra opende een deur en zei: 'Ze zijn er.'
Het was een ruime kamer met hoge ramen. Mijn eerste indruk was die van een interieurschildering door een van de Hollandse meesters. De vloer bestond uit fijn getinte tegels die koelte uitstraalden. Later bemerkte ik het zware meubilair, in barokstijl, de tafel met de volutes en het ingelegde ebbehout, het kabinet op poten, indrukwekkend door pilasters en decoratieve sculpturen.
Op dat moment was er echter geen tijd om rond te kijken, want Roger Lestrange was opgestaan en kwam met uitgestrekte handen naar ons toe. 'Juffrouw Milne... juffrouw Grey... wat een genoegen!' Hij pakte onze handen en glimlachte hartelijk. 'Fijn dat u bent gekomen. Ik heb over uw succes gehoord. Dat is extra prettig omdat de bevolking mij zal bedanken voor het feit dat ik u hier heb gebracht.' 'We zijn nog maar kort hier,' begon Lilias aarzelend. 'Bovendien,' voegde ik eraan toe, 'hebben we veertien leerlingen. Je kunt dus nauwelijks van een stormloop spreken.' Lilias keek me glimlachend aan. 'We zijn echt heel blij,' zei ze. 'We waren gewaarschuwd dat er maar een paar leerlingen zouden zijn en John Dale verwachtte eigenlijk niet zoveel als er nu zijn.' Roger keek afwachtend naar Myra, waarop deze haastig zei: 'Toe, ga zitten. De lunch wordt om één uur opgediend.' 'Wat vindt u van ons huis?' vroeg Roger.
'We zijn bijzonder onder de indruk van wat we hebben gezien,' antwoordde Lilias.
'Na de lunch krijgt u alles te zien. Daarna kunt u er een oordeel over vellen.'
'Het lijkt alsof u afgezonderd woont, hoewel dat natuurlijk niet echt het geval is,' merkte ik op.
'Ik ben blij dat u die indruk hebt. En u hebt natuurlijk gelijk... In een stad kan niemand echt afgezonderd wonen. Zakelijk gezien is het echter goed om hier te zijn. Bovendien creëer ik graag een gevoel van afzondering, ook al is het niet helemaal echt. Dat was een van de redenen waarom ik dit huis heb gekocht.'
'O? Ik had begrepen dat het huis al jaren in uw familie was.' 'O nee. Ik heb het gekocht, met alles erop en eraan. Het meubilair en al dat soort zaken. Het was eigendom van een oude Nederlandse familie die hier zo'n honderd jaar had gewoond. Ze kwamen tot de conclusie dat de ontwikkelingen hen niet bevielen, verkochten de boel en keerden terug naar Holland. Mij kwam het heel goed uit. We - mijn eerste vrouw en ik - waren op zoek naar een huis en dit leek ons geschikt. Het stond als het ware op ons te wachten. We liepen simpelweg naar binnen en namen alles over wat er was: het meubilair, mevrouw Prost en het merendeel van de bedienden, geloof ik. Mevrouw Prost zal wel weten hoeveel dat er waren.'
'Vond u het niet vervelend om er gewoon in te trekken en andermans spullen over te nemen?'
'Helemaal niet. We vonden het gemakkelijk. Zo was Margarete, mijn eerste vrouw.'
Ik gluurde naar Myra en zag dat ze iets ineenkromp. Ik vroeg me af wat dat zou betekenen. Betekende het eigenlijk iets? Of verbeeldde ik me weer dingen?
We stonden op om te gaan lunchen in een gelijksoortige kamer. Ik zag de betegelde vloer, de zware tafel en stoelen. Roger ging aan het ene uiteinde van de tafel zitten, Myra aan het andere en Lilias en ik tegenover elkaar.
Tijdens het eten zei Roger: 'Ik wilde u iets vragen. Het gaat over mijn zoon, Paul. Hij heeft op het ogenblik geen privé-leraar. Ik vroeg me af of het goed zou zijn hem naar een school in Engeland te sturen. Maar het is een hele onderneming voor hem en ik weet niet zeker of hij eraan toe is. Ik dacht dat ik hem misschien een tijdje bij u op school zou kunnen doen... als u hem tenminste wilt hebben.' 'Dat zouden we natuurlijk fantastisch vinden!' riep Lilias uit. 'Voordat u weggaat, moet u kennis met hem maken.' Terwijl geruisloze Afrikanen het eten opdienden, maakte Roger een paar opmerkingen over het weer en ik merkte dat Lilias popelde om meer over Paul te horen.
'Is hij niet wat jong om hem al overzee te sturen?' vroeg Lilias. 'O nee. Hij is negen jaar. Is dat niet de periode waarin jongens naar school gaan? Volgens mij zitten veel jongens in Engeland op die leeftijd op kostschool.'
'Ja, maar in dit geval gaat hij overzee... weg van huis.'
'Ik geloof niet dat hij daar bezwaar tegen heeft. Wat denk jij, lieve?'
Myra beaamde dat hij het niet erg zou vinden.
'Het is een vreemde jongen,' vervolgde Roger. 'Sinds onze thuiskomst gaat hij ons uit de weg.' Hij keek naar Myra. Ze maakte een beschaamde indruk, alsof het haar schuld was dat de jongen zich niet liet zien. Misschien had hij een hekel aan zijn stiefmoeder. Dat was niet onwaarschijnlijk. Hoe dan ook, het zag ernaar uit dat Myra mogelijk de schuld op zich nam.
'Ach, u zult het zelf wel zien.' Hij fronste zijn wenkbrauwen en keek ons enigszins zorgelijk aan. 'Weet u,' vervolgdde hij, 'ik begin me ernstig af te vragen of het wel verstandig was dat u hierheen kwam.' 'Waarom?' vroeg ik scherp, terwijl Lilias hem vragend aankeek. 'De ontwikkelingen bevallen me niet. Ik was er al een tijdje niet gerust op, maar nu ik terug ben, zie ik duidelijker wat er hier gebeurt.' 'Wat gebeurt er dan?'
'Kruger gedraagt zich heel koppig. De problemen tussen hem en Cham berlain naderen snel een hoogtepunt.'
'Chamberlain?'
'Joseph Chamberlain, minister van Koloniën. De problemen stammen van lang geleden. Al van het begin van de eeuw, zou je kunnen zeggen... Sinds de Britten de Kaapkolonie veroverden op de Nederlandse bondgenoten van Napoleon. Ik heb, geloof ik, al gesproken over de moeilijkheden met de slaven toen de Britten verbeterde omstandigheden probeerden in te voeren voor de Khoisan-bedienden en wetten opstelden om hen tegen wreedheden te beschermen. Sindsdien bestaat er vijandschap tussen de Boeren en de Engelsen.' 'Ten opzichte van ons persoonlijk tonen ze geen vijandigheid.' 'O nee. Het zijn de leiders die elkaar naar de keel vliegen. Ze geven ons niet de schuld van de arrogantie, zoals zij dat noemen, van onze leiders.'
'Met een aantal van hen zijn we inmiddels goed bevriend geraakt,' merkte ik op. 'Ze zijn allemaal... eh... uitermate vriendelijk tegen ons geweest.'
'Het is een onenigheid tussen landen. Desondanks kan het tot een uitbarsting komen. Er zou niet weer een Grote Trek komen. Deze keer zouden de Boeren krachtig weerstand bieden en vechten voor hun land.' 'Wat bedoelt u met de Grote Trek?' vroeg Lilias. 'Het gebeurde ongeveer vijftig jaar geleden, maar het is nog niet vergeten. De door de Britten ingevoerde bepalingen hadden hen beroofd van hun slaven en ze konden op het land niet langer leven, zodat ze hun gezinnen en hun bezittingen verzamelden en met hun ossewagens het land doortrokken. Het was een zwaar bestaan. Ze waren hardwerkende mensen, diep religieus en vol eigendunk, zoals dergelijke mensen vaak zijn, en ze geloofden heilig dat iedereen met een andere denkwijze in de hel zou belanden. Ze wilden niets anders dan dat ze met hun slaven en hun dogma met rust werden gelaten teneinde te werken en de kost te verdienen. Maar ze werden bestookt door Afrikaanse stammen - de Zoeloes, de Ndebele en de Matabele - en de Britse wetten tegen de slavernij verhinderden hun een bestaan, dus wat konden ze doen? Alleen maar ontsnappen aan hun overheersers door naar een ander land te gaan. Vandaar de Grote Trek over land. Ze trokken helemaal naar Natal en vestigden zich in de Transvaal.' 'Ze hadden veel moed,' zei Lilias.
'Niemand kon zeggen dat het hun daaraan ontbrak. Vervolgens werden er diamanten ontdekt. En goud. Dat zou een uitgesproken effect op het land hebben. Er kwamen stromen mensen op af en Rhodes en Jameson droomden van een Brits Afrika. Ze slaagden erin mijnconcessies los te krijgen van Lobengula, hoofd van de Matabele-stam. U weet dat deze landen nu Rhodesië, een Britse kolonie, vormen. De problemen die er zijn, bestaan echter tussen Kruger en Chamberlain.'
'Dat betekent moeilijkheden tussen de Britten en de Boeren,' merkte Lilias op.
'Op een gegeven moment was er een kans dat Duitsland de Boeren te hulp zou komen en het leek onwaarschijnlijk dat de Britten een oorlog met Duitsland zouden riskeren. Het lag anders toen het alleen om Zuid- Afrika ging. Dat is waar de mensen bang voor zijn.' 'Zou het niet beter zijn om tot een of ander compromis te komen?' vroeg Lilias.
'De Boeren zijn er de mensen niet naar om een compromis te accepteren... tenzij het hun zou worden opgedrongen.' 'En zou dat dan niet door de macht van Groot-Brittannië worden afgedwongen?' vroeg ik.
'Het zou kunnen, maar volgens mij zijn ze bereid het op de proef te stellen. Dat is de kern van de zaak: het burgerrecht dat Kruger in de Transvaal voorschrijft. De Uitlanders zijn talrijker dan de Boeren, dus Kruger kan hun geen stemrecht geven. Ach, hemel, ik bederf deze lunch, terwijl ik er iets gezelligs van had willen maken. We zijn erg blij dat u hier bent, nietwaar, Myra?' 'Nou en of!' antwoordde ze hartgrondig.
'Vergeef me dat ik een onderwerp aansneed waarover ik beter had kunnen zwijgen.'
'Als daar iets mee aan de hand is, willen we er liever van op de hoogte zijn,' zei Lilias.
'Ach, laten we ons er maar geen zorgen over maken. Tot nu toe heerst er nog vrede. Niemand wil oorlog. Het is vernietigend voor een land en er heeft bijna nooit iemand voordeel van.'
'Toch zijn er voortdurend oorlogen,' merkte Lilias op.
Hij zuchtte. 'Dat ligt in de aard van de mens. Hoor eens, u moet meer zien van dit land. U zult het vast imposant vinden, mooi en dikwijls ontzagwekkend.'
In de loop van het gesprek bleek dat hij pas zes of zeven jaar in Zuid- Afrika woonde. Toen ik hem voor het eerst ontmoette, was ik tot de conclusie gekomen dat hij niet, zoals zoveel mensen in Zuid-Afrika, van Nederlandse afkomst kon zijn. Ik had ergens gelezen dat een aantal Franse kolonisten in Afrika hugenoten waren die hun land hadden verlaten om aan vervolging te ontkomen, en vanwege zijn naam had ik aangenomen dat hij een van hen was. Toen ik hem dat vertelde, zei hij dat hij inderdaad van Franse afkomst was en dat zijn familie ten tijde van het edict van Nantes naar Engeland was gegaan. Mijn veronderstelling dat hij uit een hugenootse familie kwam, was dus juist. Hij had echter het grootste deel van zijn leven in Engeland gewoond. 'U bent goed op de hoogte van uw nieuwe vaderland,' zei ik. 'Ik heb het altijd belangrijk gevonden om zoveel mogelijk aan de weet te komen.' Hij keek me strak aan. 'Over alles,' voegde hij eraan toe. Ik voelde dat ik een kleur kreeg en ergerde me daaraan. Moest ik altijd denken dat iemand mijn geheim doorhad?
De maaltijd was voorbij toen een koerier bij het huis arriveerde met het verzoek aan meneer Lestrange om zonder uitstel naar een collega te gaan. Er had zich iets belangrijks voorgedaan dat zijn onmiddellijke aandacht vereiste.
'Ik vind het afschuwelijk,' zei hij. 'Juist nu! Het is heel vervelend dat ik u moet verlaten.'
'Misschien is het beter dat we vertrekken,' opperde ik.
'O nee!' riep Myra uit. 'Jullie moeten kennismaken met Paul en ik wil jullie het huis laten zien.'
'Ga alsjeblieft niet weg omdat ik ervandoor moet,' zei Roger. 'We doen dit nog eens over. Heel binnenkort. Dat moet, om mijn voortijdige vertrek goed te maken. Maar nu... au revoir.'
Het viel me op dat Myra tamelijk opgelucht was toen hij was vertrokken en ze in zijn afwezigheid een zekere waardigheid kreeg. Ze was bang voor hem, dacht ik.
Ik keek uit naar mijn ontmoeting met Paul Lestrange en ik wist dat dit ook voor Lilias gold. We waren verschillend, Lilias en ik. Zij zou hem beoordelen als een leerling; voor mij was hij een acteur in wat naar mijn gevoel mogelijk een mysterieus toneelstuk was. Ik kon me niet losmaken van het gevoel dat er iets geheimzinnigs aan dit huishouden was, dat Myra zich daarvan bewust was en daarom zo'n nerveuze indruk maakte. Paul was lang voor zijn leeftijd en leek in geen enkel opzicht op Roger. Hij had vlasblond haar en blauwgrijze ogen en zijn houding had iets behoedzaams.
'Paul,' zei Myra, 'dit zijn de dames die de school weer hebben geopend... juffrouw Milne en juffrouw Grey.' Hij kwam enigszins verlegen naar voren en drukte ons de hand. Lilias zei: 'We hebben zojuist gehoord dat je misschien bij ons komt.' 'Ik ga naar kostschool,' antwoordde hij.
'Ja, dat hadden we ook gehoord, maar het is nog niet zeker, hè?'
'Nee.'
'Lijkt het je leuk om bij ons te komen tot alles is geregeld?' 'O ja, zeker. Dank u.'
'Het is een kleine school,' vervolgde Lilias. 'En er zijn leerlingen van alle leeftijden.'
'Dat weet ik.'
'Maar we zullen natuurlijk uitbreiden...' 'Wanneer kom je?' vroeg ik. 'Dat weet ik nog niet.'
'Waarom zou je morgen niet komen?' stelde Lilias voor. 'Aan het begin van de week.' 'Mij best.'
Hij gaf zich niet bloot en bleef voorzichtig, maar hij leek ons tenminste niet onaardig te vinden.
Myra zei: 'Ik laat de dames even het huis zien en daarna de tuin. Heb je zin om mee te gaan?'
Tot mijn verbazing antwoordde hij bevestigend. Ik vroeg me af of Lilias net zo over hem dacht als ik, nogal in zichzelf gekeerd, moeilijk te doorgronden en met enige argwaan ten opzichte van ons. Veel kinderen waren zo.
De rondleiding door het huis begon. Op de eerste verdieping waren verscheidene kamers, allemaal net zoals die we al hadden gezien. De enigszins barokke wenteltrap liep van de bovenste verdieping van het huis tot aan de begane grond. Overal stond hetzelfde zware meubilair en onwillekeurig kreeg ik het gevoel dat het door de jaren heen liefdevol was verzameld.
'Je hebt hier niet altijd gewoond, hè?'
'O nee. We kwamen hier... kort nadat zij waren getrouwd.'
'Wie waren getrouwd?' vroeg ik onzeker.
'Mijn moeder en... hij.'
'Maar...?'
Myra zei: 'Hoe vinden jullie die gordijnen? Kijk eens naar die borduursels.' Lilias nam de stof in haar handen, maar ik wendde me tot Paul. Hij keek me aan alsof hij wilde praten.
'U dacht dat hij mijn vader was,' zei hij, 'maar dat is niet zo. Hij laat de mensen in die waan, maar zo is het niet. Hij is niet mijn vader.' 'Ik geloof dat het uit Amsterdam komt,' zei Myra. 'Dat zie je aan de stijl van het borduurwerk.'
Ik zei tegen Paul: 'Bedoel je dat meneer Lestrange niet je echte vader is?'
Hij schudde heftig zijn hoofd. 'Mijn vader is dood. Hij stierf in een diamantmijn. Dat was voor...'
Ik verwijderde me, samen met hem, van Myra en Lilias. 'Dat wist ik niet,' zei ik. 'Meneer Lestrange praat altijd over jou alsof hij je vader is.' 'Nee, mijn vader is overleden en daarna is mijn moeder met hem getrouwd. Ik ben niet zijn zoon. Ik heb een echte vader, alleen is hij dood.'
'Dat spijt me.'
Hij perste zijn lippen op elkaar en hield zijn hoofd hoog.
Ik dacht: ik wist wel dat dit huis geheimen bevatte.
Myra zei: 'Paul heeft veel belangstelling voor het huis. Nietwaar, Paul?'
'Ja,' antwoordde de jongen. 'Laten we hun de trap tonen.'
'Daar komen we vanzelf.'
'En het modelhuis?'
'Natuurlijk.'
'Het is een prachtige trap,' merkte ik op. 'Nee, die bedoel ik niet,' zei Paul. 'Die andere.' 'O, zijn er twee trappen?'
'Ja,' zei hij, en het viel me op dat zijn mond weer verstrakte. Na enige tijd kwamen we bij de bewuste trap, die van de hal naar de tweede verdieping liep. Het was kennelijk een achtertrap die door de bedienden werd gebruikt, vermoedde ik. Hij was bekleed met een groene loper, die door koperen roeden op zijn plaats werd gehouden. 'Dat is 'm,' zei Paul.
Ik zag er niets ongewoons aan. Hij was beslist niet te vergelijken met de wenteltrap waarlangs wij naar beneden waren gegaan. Het was gebruikelijk, veronderstelde ik, dat een dergelijk huis twee trappen bezat. 'Interessant,' zei ik plichtmatig.
Paul bekeek hem echter met fonkelende ogen en Myra zag er onmiskenbaar uit alsof ze zich niet op haar gemak voelde. Ik had het vreemde en griezelige gevoel dat ze iets zagen wat voor Lilias en mij onzichtbaar was.
Korte tijd later bekeek ik het modelhuis. Het was iets heel bijzonders, vergelijkbaar met een groot poppenhuis. Het stond in een klein vertrek dat er helemaal mee gevuld werd, en reikte tot aan het plafond. Het drong plotseling tot me door dat het een replica van dit huis was.
Het bevatte alle kamers, de twee trappen, het zware meubilair... alles in miniatuur.
Ik kon me niet bedwingen en zei: 'Het is net een reusachtig poppenhuis. Het grootste dat ik ooit heb gezien.' 'Het is geen poppenhuis,' zei Paul. 'Het is niet voor kinderen.' 'Nee,' zei Myra. 'Roger heeft het me uitgelegd. Het is een oud gebruik dat in Duitsland is begonnen en door de Nederlanders werd overgenomen. Hun huizen zijn zo belangrijk voor hen dat ze er modellen van hebben gemaakt... exacte kopieën. Als er meubels worden weggedaan, verdwijnen ze ook uit het modelhuis en als er nieuwe komen, wordt er een kleine kopie van gemaakt.'
'Wat een merkwaardig idee!' merkte Lilias op. 'Daar heb ik nog nooit van gehoord.'
'Ja,' zei Myra. 'Het wordt nu niet meer gedaan, maar de vorige bewoners deden het wel. Ze dachten vermoedelijk dat het ongeluk bracht om met een oud gebruik te stoppen. Mensen denken soms zo, nietwaar? Het is een beetje excentriek en volgens Roger amuseert het de mensen.'
Paul was er kennelijk erg trots op. Hij zei: 'U hebt het als het ware met open deuren gezien. Het is alsof je de gevel van een huis verwijdert. Het is de enige manier om naar binnen te kijken, nietwaar? Hier kun je alles zien. Bij gewone huizen kun je niet zien hoe het van binnen is. Dit huis heeft geen deuren. Het is helemaal open en heeft dus ook niet de inscriptie die op de deur van dit huis staat. U hebt het niet gezien toen u binnenkwam, omdat er een klimplant overheen groeit. Ik denk dat sommige mensen daar blij om zijn. Er staat: "God ziet alles." In het Nederlands. De meeste mensen hier weten wat het betekent. De klimplant groeit eroverheen, maar dat voorkomt toch niet dat God alles ziet?' Hij keek me met een merkwaardig lachje aan. 'Nee,' zei ik, 'dat lijkt me niet.'
'U vindt het mooi, hè?' vroeg hij. 'Het modelhuis, bedoel ik.' 'Ik vind het fascinerend. Ik heb nooit eerder zoiets gezien.' Dat leek hem genoegen te doen.
Daarna liepen we de tuin in. Het was er uitgestrekt. Het gedeelte bij het huis was aangelegd met gazons, bloemperken en paadjes, maar er was ook een groot gebied dat was verwilderd en ik kon me voorstellen dat juist dat aanlokkelijk was voor een jongen van Pauls leeftijd. Hij raakte opgewonden toen we er dichterbij kwamen.
'Ik geloof dat we beter terug kunnen gaan naar het huis,' merkte Myraop. 'Je kunt hier verdwalen. Het is net een jungle.''Alleen maar tot de waterval,' zei Paul. 'Ik zorg wel dat jullie niet ver dwalen .'
'De waterval?' vroeg ik.
'Ach, een soort mini-waterval,' zei Myra. 'Er is een beekje... nou ja, het is meer dan een beekje. Het schijnt een zijtak te zijn van een rivier ver hier vandaan. Het stroomt vanaf een hoger gelegen gebied en veroor zaakt deze kleine waterval. Het is heel bekoorlijk.'Zoals ze had gezegd, was het iets meer dan een beekje. De stroom was bijna twee meter breed en werd overspand door een gammele houtenbrug. Maar het was inderdaad bekoorlijk met het water dat van hoger neerviel in, zoals Myra zei, een kleine waterval. Paul was blij dat we het zo mooi vonden.'En nu,' zei Myra, 'gaan we terug naar het huis.''O, laten we nog even naar de rondavels gaan,' smeekte Paul. Het leek alsof hij zich aan mij had vastgeklampt.'Wat zijn rondavels?' vroeg ik.'Daar wonen de bedienden,' verklaarde hij.
'Een soort inlandse hutten,' voegde Myra eraan toe. 'Ze zijn rond en hebben een strodak.'
To en we bij een open plek kwamen, z ag ik de hutten staan. Het moes ten er een stuk of twintig zijn en het had iets weg van ee n inboorlingendo rp. Op het gras speelden kleine kinderen en voor de deur van een van hutten zat een oude vrouw.
Myra was blijven staan en wij volgden haar voorbeeld. 'Het is net een kle ine kolonie,' zei Myra. 'Ze konden niet allemaal in het huis wonen. Het zijn er te veel en ze zouden het niet prettig vinden. Ze leven liever vol gens hun eigen normen.'
Een jonge knaap van Pauls leeftijd rende naar ons toe. Hij bleef glimlachend voor Paul staan, die zijn hand op de schouder van de jongen legde en hem een klopje gaf.
'Dat is Umgala, hè?' vroeg Myra.
'Ja,' antwoordde Paul.
De jongen had zijn hand op die van Paul gelegd. Ik vermoedde dat het een begroeting was. Paul knikte de jongen toe en de jongen knikte terug . Het was een of ander ritueel. Geen van beiden zei iets.
'Kom mee, Paul,' zei Myra. En tegen ons : 'Ze vinden het vast niet pret tig dat we onuitgenodigd langs komen.'Paul wendde zich gehoorzaam af.
'Arme Umgala,' zei Myra. 'Hij is doofstom. Zijn beide ouders werken hier .'
We liepen weer in de richting van het huis.'Hoe praat je met die jongen?' vroeg ik aan Paul.'Zo...' Paul gebaarde met zijn handen.'Dat zal wel moeilijk zijn.'Hij knikte.
'Zijn ouders zijn harde werkers,' vertelde Myra. 'Luban, zijn moeder, werkt in het huis en zijn vader, Njuba, in de tuin. Zo is het toch, hè, Paul?'' Ja.'
'Het lijkt me vreselijk om zo geboren te zijn,' zei Lilias.
'Ja, maar hij maakt een tevreden indruk. Hij was blij om Paul te zien.'
'Ja, Paul is goed bevriend met hem geraakt. Nietwaar, Paul?'
'Ja,' antwoordde Paul.
'Het was allemaal heel interessant,' murmelde Lilias. We liepen langzaam terug naar het huis en kort daarna vertrokken we. Teruggekeerd in het schoolgebouw praatte Lilias honderd uit over Wat we hadden gezien. Ze was verrukt dat we er een nieuwe leerling bij had den .
'Ik had geen idee dat Roger niet de vader van de jongen was,' merkte ze op. 'Ik heb gehoord wat Paul zei.''Hij heeft altijd over hem gesproken als zijn zoon.''Nou ja, hij is natuurlijk wel zijn stiefzoon.'
'Maar hij wekte de indruk alsof hij de vader van de jongen was. Hij kan niet erg lang met zijn eerste vrouw getrouwd zijn geweest. Had jij het gevoel dat Myra ergens bang voor was?''Ach, Myra was altijd al bang voor haar eigen schaduw.''Ik vond haar nu opvallend angstig.'
'Ze leek ook bang voor de jongen te zijn. Ze is gewoon een nerveus type.'
'Ik kijk met belangstelling uit naar meer ontmoetingen met Paul.'
'Ik ook. Ik ben ervan overtuigd dat hij een interessante leerling zal zijn.'
'Ik denk dat het niet zal meevallen hem te doorgronden. Hij lijkt een of andere morbide obsessie te hebben.''Voor wat?'
'Dat weet ik niet goed.'
'Ik weet zeker dat je zult proberen daarachter te komen.' Die avond schreef ik aan Ninian Grainger. Ik vertelde hem dat Roger Lestrange een betere hut voor ons had betaald en dat ik dit voor Lilias verborgen had gehouden omdat ze zich anders een hoop zorgen had gemaakt over de schuld die zwaar op haar gedrukt zou hebben. Daarom had ik het maar zo gelaten en het geaccepteerd.
'Het was aardig van hem,' schreef ik. 'Hij vertelde me het pas aan het einde van de reis.'
Ik informeerde hem ook over de school en onze hoge verwachtingen ervan. Kimberley beviel ons en we konden goed overweg met de ouders van onze leerlingen. Door de vriendschap met de Lestranges hadden we minder het gevoel dat we ver van huis waren.
'Ik vernam tot mijn verbazing dat Roger Lestrange niet hier vandaan komt. Hij schijnt een aantal jaren geleden uit Engeland te zijn gekomen. Hij is hier getrouwd en heeft een werkelijk fascinerend huis gekocht. .. en toen overleed zijn vrouw. Ze moet nog tamelijk jong zijn geweest. Zijn zoon Paul is in werkelijkheid zijn stiefzoon. De moeder van de jongen moet kort na hun huwelijk zijn gestorven. Wel, er hebben zich hier veel verrassingen voorgedaan en ik verwacht er nog meer. Roger Lestrange, bij wie we vandaag hebben geluncht, vertelde ons dat er een zekere onrust in het land heerst, maar daar is hier niets van te bespeuren...'
Ik had hem al een heleboel verteld! Maar ik had beloofd dat ik hem van de details op de hoogte zou stellen en ik denk dat het bezoek aan Rie beeck House me had opgewonden. Ik verzegelde mijn brief. Morgen zou ik hem posten.
Paul kwam op school en Lilias was daar erg blij om. Zoals alle goede leerkrachten verheugde ze zich op het vooruitzicht van een leergierige leerling.
'Had ik er maar meer zoals hij,' zei ze. 'Ik zou hem graag extra aandacht geven, maar ik veronderstel dat hij binnenkort wel naar kostschool zal gaan.'
Lilias was heel efficiënt en mijn positie was nogal gemakkelijk. Ik was bang dat mijn bijdrage gering was.
De school leek in feite op een van die dorpsscholen waarvan er thuis zoveel zijn. In afgelegen dorpen, waar te weinig leerlingen waren om tot een grote school te komen, werden ze geleid door één onderwijzeres, van wie alles afhing. Als zij goed was, dan was de school dat ook. Lilias vertelde dat zij vroeger op zo'n school had gezeten en dat ze, toen ze naar kostschool ging, een voorsprong had op de meisjes die door een gouvernante waren onderwezen. 'Ik zou het heerlijk vinden om een grote school te hebben, met honderd leerlingen en verscheidene leerkrachten in dienst! Nou ja, voorlopig stel ik me hiermee tevreden.' Ze had haar salaris willen delen, maar ik wist haar ervan te overtuigen dat dat onzinnig was. Zij deed veel meer werk dan ik. Ik hoefde helemaal niets te hebben, want ik had voldoende aan mijn eigen inkomen. Maar daar wilde ze niets van horen, dus restte me niets anders dan erop te staan dat zij het grootste deel van het geld zou krijgen. De waarheid was dat ze de school gemakkelijk in haar eentje had kunnen runnen. Ze was gelukkig en het deed me goed haar zo te zien. Ze droomde ervan de school uit te breiden, maar dat was natuurlijk nog toekomstmuziek. Ik besefte meer dan ooit dat lesgeven haar roeping was en hoe frustrerend het voor haar moest zijn geweest om zich in de pastorie te hebben moeten beperken tot huishoudelijke taken. John Dale deelde haar belangstelling voor de school. Hij was een zeer regelmatige bezoeker. Na schooltijd kwam hij vaak langs met een fles wijn en wat lekkers, waarna we tot laat in de avond zaten te praten.
Op een middag bleef Greta Schreiner, die Anna naar school had gebracht, talmend staan om ons te spreken. Ik ontving haar, waarop ze vroeg of Anna na schooltijd nog een halfuur mocht blijven omdat zij niet op tijd kon zijn om haar af te halen. Dit gebeurde zo nu en dan bij sommige kinderen, want we wilden niet dat een van de kleintjes zonder ouders vertrok. Ik antwoordde Greta dat dat in orde was. Toen de school uit was, vertrok Lilias naar de stad om een ouder te bezoeken die overwoog haar twee kinderen aan te melden voor de school. Zodoende bleef ik met Anna achter. We zaten bij het raam op Greta te wachten. Om de tijd te verdrijven probeerde ik het kind te interesseren voor een spelletje, maar ze reageerde nauwelijks en ik was blij toen ik Greta gehaast naar het schoolgebouw zag lopen. Anna liep rustig naar haar moeder toe en ik bracht hen naar de deur. 'Bedankt, juffrouw Grey,' zei Greta. 'Het was erg aardig van u. Ik h<}op dat het niet te lang geduurd heeft.'
'O nee. U bent vroeger dan ik had verwacht. Nou, dag Anna. Tot ziens, mevrouw Schreiner.'
Ik ging weer naar binnen en hoorde op hetzelfde moment het geluid van paardehoeven. Ik liep naar het raam en zag Roger Lestrange die de binnenplaats opreed. Hij hield in, sprong van zijn paard en naderde Greta Schreiner. Ze leken elkaar goed te kennen gezien de manier waar op hij praatte en lachte, en zij reageerde. Mijn gedachten gingen in een flits terug naar het huis in Edinburgh en Kitty, die in de keuken zat te lachen met Hamish Vosper... en toen naar Kitty in de stallen in Lakeme re , babbelend met de stalknechten. Sommige vrouwen waren nu een maal zo. Ze bloeiden op in het gezelschap van mannen. Zillah was ook zo'n type.
Ik sloeg hen een minuut of vijf gade. Roger had zijn aandacht op Anna gericht . Plotseling tilde hij haar op en hield haar hoog in de lucht terwijl hij tegen haar lachte. Ik vroeg me af wat de ernstige kleine Anna vond van een dergelijk familiair gedrag. Het was niet het soort behandeling dat ze van haar puriteinse vader gewend zou zijn. Roger zette haar weer neer. Hij stak zijn hand in zijn zak en pakte er iets uit , waarschijnlijk een muntstuk, dat hij het kind in de hand drukte. Toen gebeurde er iets merkwaardigs: Piet Schreiner kwam met grote passen de binnenplaats op. Hij moest ongezien hebben toegekeken,want hij griste het muntstuk uit Anna’s hand en smeet het voor Rogers voeten op de grond.
Een ogenblik leek het alsof Greta, Roger en het kind versteend waren. Niemand sprak, niemand bewoog. Toen pakte Piet Schreiner Greta' s arijn en trok haar mee, terwijl Anna krampachtig haar hand vasthield. Ro ger keek naar het muntstuk op de grond, haalde zijn schouders op en lei dde zijn paard naar het schoolgebouw, waar hij het dier vastbond aaneen paal. Hij kwam voor ons.
To|en ik de deur opende, glimlachte hij hoffelijk en liet uit niets blijken dat de korte scène waarbij hij betrokken was geweest hem had geërgerd.
'Hallo,' zei ik. 'Dus u komt ons eens opzoeken?'
'Ik kom ú opzoeken, juffrouw Grey.'
'Is alles goed? Paul...'
'Volgens mij vindt Paul het leuk op zijn nieuwe school.''Ik kon er niets aan doen, maar ik zag wat er zojuist gebeurde.'
Och , die vrome oude dwaas! Het was omdat ik het kind wat geld gaf.'et was heel vreemd.'
'Hij is een beetje geschift, denk ik. Godsdienstwaanzin. Hij denkt dat iedereen gedoemd is tot het hellevuur... behalve hij zelf.'
'A 'H
'Het leek nogal merkwaardig... terwijl u het kind alleen maar iets gaf.'Hij haalde zijn schouders op. 'Ik heb medelijden met die arme vrouw van hem.'
'Ik veronderstel dat iedereen dat heeft. Het leek haar goed te doen dat u vriendelijk tegen haar was.'
'Ik ben een vriendelijk mens. Ik kan u niet zeggen hoe blij ik ben met de manier waarop alles zich hier ontwikkelt. Juffrouw Milne is er niet, hè?'
'Hoe weet u dat?'
'Ha! Dat zal ik u vertellen. Gisteren was een kennis van ons, mevrouw Garton , bij ons op bezoek en ze had het erover om haar dochters in En geland op school te doen. Ik wees haa r erop dat het een hele onderne ming was, vooral in de huidige situatie, en vroeg waarom ze de meisjesniet zolang naar de gemeenteschool stuurde, die voortreffelijk was nu de nieuwe dames er de leiding hadden. Daar kon ik voor instaan, omdat ik Paul er ook naar toe liet gaan. Dus zei ik: "Waarom overlegt u niet eens met juffrouw Milne, de hoofdonderwijzeres?" Ze antwoordde dat ze dat de volgende dag zou doen, waarop ik zei: "Juffrouw Milne wil naschooltijd vast wel naar u toe komen ." Zo zit het dus in elkaar. Da ar door wist ik dat ik u alleen zou aantreffen.'
Ik voelde een scheut van onbehagen. Ondanks zijn hoffelijkheid en
Merkbaar verlangen om te helpen, was ik me bewust van een vage arg waan voor zijn motieven. 'U bent nat uurlijk benieuwd naar Pauls stu dieresultaten,' zei ik. 'Nou, ik kan u zeggen dat Lilias hem bijzonder intelligent vindt. Ze heeft natuurlijk veel verstand van kinderen.''U ook.'
'Eigenlijk ben ik hier niet echt nodig. Het is een baan voor één per soon... op dit moment.'
'U kwam hierheen omdat u weg wilde uit Engeland.''Het leek een spannend avontuur.''En uw leven thuis vond u niet bijster spannend?'Hij keek me plagerig aan. Wat weet hij? vroeg ik mezelf af. Ik kon de blik in zijn ogen niet goed doorgronden en verbeeldde me dat er i ets spottends in lag. Ik begreep deze man niet. Ondanks zijn vleiende woorden en galante houding had ik het gevoel dat hij me bespotte dat hij wist dat ik genoodzaakt was geweest om van huis weg te gaan.
moest het gesprek van mezelf af leiden. 'Het verbaasde me te horen dat Paul niet uw zoon is.'
de
en Ik
'(j a ), wist u dat niet?'
'Volgens mij had u gezegd dat hij wel uw zoon was. Zo had ik het ten minste begrepen. U praatte over hem alsof...'
'Hij is mijn stiefzoon, maar ik wilde dat hij me als zijn vader beschouwde. Toen ik met zijn moeder trouwde, voelde ik me verplicht jegens hem.''Hij herinnert zich zijn vader te goed om iemand anders te accepteren,denk ik. Kinderen zijn trouw, weet u.'
'Dat besef ik nu ook.' Hij schonk me een verontschuldigende glimlach.'Maar ik blijf het proberen.'
'Als hij jonger was, zou het gemakkelijker zijn geweest,' zei ik. ' Dan was hij zijn vader misschien vergeten en had hij u kunnen accepteren.''Ik weet het.'
'Hoe oud was hij toen zijn vader stierf?'
'Een jaar of vijf, geloof ik.'
'Nu is hij negen, hè? Het is pas vier jaar geleden.'
'Ja. Het gebeurde vrij snel.'
'U moet kort daarna al met zijn moeder zijn getrouwd.''Nou, het was ruim een jaar later... Achttien maanden ongeveer.''Ik kan me voorstellen dat het hem allemaal te vlug is gegaan. Hij waszeven toen zijn moeder stierf. En nu, op zijn negende, heeft hij zowel een stiefvader als een stiefmoeder. O, ik kan begrijpen hoe moeilijk het voor hem moet zijn om zich aan al die veranderingen aan te passen.''Zo had ik het nog niet bekeken. Het lijkt zo lang geleden dat Margarete stierf . Margarete... ach, ze was zo'n lieve en eenvoudige vrouw! Ze wist niet goed hoe ze alles moest aanpakken na het overlijden van haar eerste man . Ik heb haar geholpen met het reg elen van haar zaken. Ze was eenza am en ik had met haar te doen. Voor we het wisten, waren we ge trouwd... en toen stierf ze.'
'Was ze ziek?'
'Na de dood van haar man was ze volledig van de kaart. Ze had het ge voel dat ze het leven niet aankon. Ze was het soort vrouw dat iemand nodig had die voor haar zorgde. Ik deed dat naar mijn beste vermogen,m aar het was zo'n grote schok voor haar geweest dat ze... begon te drin ken . Een beetje, in het begin. Vertel dit alstublieft tegen niemand! Ik vermoed dat ze er troost in vond. Ik had niet in de gaten hoezeer de drank haar in zijn greep kreeg. Ze deed het namelijk stiekem. Het begon haar gezondheid te ondermijnen en op een morgen werd ze gevonden...'
'Gevonden?'
Hij wendde zich af, als om zijn emoties te verbergen. Hij pakte mijnhand en kneep er hard in. Toen zei hij: 'Gevonden... onder aan de trap .'
Ik wist welke trap hij bedoelde. Nu begreep ik Pauls obsessie daarvoor' Ze was gevallen,' vervolgde hij. 'Het was een ongeluk. Ik was ontzet tend opgelucht dat haar heimelijke drankzucht niet bekend was gewor den . Ze dachten dat ze over de loper was gestruikeld. Een van de treden was losgeraakt. Ze viel van boven helemaal naar beneden en brak haarnek.'
'Wat afschuwelijk! En u was nog maar zo kort getrouwd. Arme Paul.''Hij was vreselijk overstuur. Het heeft hem veranderd, hem humeurig gemaakt . Hij mist zijn moeder.'
'Dat begrijp ik. En toen trouwde u met Myra... heel snel daarna.''Myra is een lieve en vriendelijke vrouw. Ik vermoed dat ze me aan Mar garete deed denken.' Hij zweeg even en zei toen: 'Ik maak me nogal zorgen om Myra. Volgens mij heeft ze een beetje heimwee. Denkt u dat ze hier gelukkig is?'
Ik aarzelde, waarop hij eraan toevoegde: 'Toe, zeg me de waarheid.''Nou ja, ik geloof niet dat ze erg gelukkig is. Ik denk dat ze bang is u te leur te stellen.'
'Mij teleurstellen? Waarom zou ze?''Ze is stil en een beetje nerveus, en u...''Ik ben het tegenovergestelde.''Tja, dat is zo, nietwaar?'
'Ik dacht dat ze zou genieten van een beetje vrijheid. Haar moeder was nogal dominant, en in dat dorp... nou ja, het was er niet bepaald een vrolijke boel!'
'Misschien had ze geen behoefte aan een vrolijke boel.'
'Ik dacht dat ik haar daarvan kon verlossen en haar gelukkig kon maken ,
Diana... Mag ik je Diana noemen? Juf frouw Grey klinkt zo formeel. Bo vendien zijn we goed bevriend en zull en we elkaar hier wel vaker zie n
Ik zou graag met jou over haar willen praten. Ik wil dat je haar helpt' Hoe kan ik haar helpen?'
'Ik wil dat je haar vaker ontmoet. Kom naar het huis. Ga met haar win kelen en doe met haar de dingen waar jull ie vrouwen van houden. Wees een vriendin voor haar. Kom bij ons en blij f een tijdje. Lilias is heel be kwaam; ze kan het zo nu en dan best zonder jou stellen. Ik zou zo b lij zijn als je meer contact met Myra zou krijgen. Jij bent iemand van thuis... Jullie zijn al bevriend. Probeer te ontdekken wat haar gelukkig maakt.'
Ik begreep hem niet. Hij had me altijd de indruk gegeven dat hij zichzelf in staat achtte om iedere situatie het hoofd te bieden, en nu smeekte hij me bijna nederig om hulp.
Het intrigeerde me. Ik was altijd geïnteresseerd geweest in mensen en hun motieven, in de redenen waarom ze handelden zoals ze deden, de wijze waarop ze vaak hun ware bedoelingen onder all erlei voorwendsels verdoezelen. Lilias was heel anders, zo realistisch, zo praktisch. Ik wilde best weten wat er in dat huis gebeurde. Het fascineerde me: Paul, de trap, die overhaaste huwelijken, de onverklaarbare dood van Margarete. Ik vond het leven in de school soms een beetje saai. Wat Lilias prettig vond, hoefde niet per se voor mij te gelden en ik zou de school nooit zo toegewijd zijn als zij dat was. 'Wil je dat voor mij... voor Myra doen?' vroeg hij. 'Ik wil heel graag helpen, als ik dat kan.'
'O, dat kun je. Ik weet dat je het kunt. Myra heeft behoefte aan een vriendin. Ze heeft jo u nodig.'
'Vriendschap kan niet van één kant komen,' merkte ik op. 'Misschien wil Myra haar eigen keus maken.'
'Maar ze beschouwt je al als een vriendin. Ze klaart op bij de gedachte aan jouw bezoekjes. Toe, Diana, kom vaak bij ons langs.' 'Dat zal ik natuurlijk doen.'
'Probeer haar vertrouwen te winnen. Jij kunt haar helpen.' Op dat moment kwam Lilias terug.
'Weer twee leerlingen erbij!' riep ze uit. Toen: 'O... meneer Lestrange.' 'Ejti ik weet wie,' zei hij terwijl hij opstond en haar de hand drukte. 'Ik was degene die mevrouw Garton heeft aangeraden contact met u op te nemen.'
'Dank u. Wat attent!'
Ik ben blij dat het tot uw tevredenheid is verlopen,' zei hij. 'Om eerlijk te zijn , stond ik op het punt om te vertrekken. Ik hoop dat u beiden binnenkort weer eens bij ons langs komt. Wat zou u ervan zeggen aanstaande zondag te komen lunchen? Het moet een zondag zijn, hè?' 'O ja,dat is met het oog op de school de beste dag,' antwoordde Lilias. 'Ik zou het leuk vinden. En jij, Diana?' 'Ja, het lijkt me heel gezellig.'
Toen hij was vertrokken, vroeg Lilias: 'Wat kwam hij doen? Toch niet alleen ons uitnodigen voor de lunch?''Hij maakt zich zorgen over zijn vrouw.' 'O?'
'Hij denkt dat ze eenzaam is, dat ze heimwee heeft. Hij wil dat we vriendinnen worden. Zijn bezorgdheid om haar lijkt oprecht.''Nou ja, hij is tenslotte met haar getrouwd.''Ik heb beloofd dat ik haar wat vaker zou opzoeken.'
Lilias knikte en zei dat het tijd was om iets aan het eten te gaan doen.
De school was uit.
Lilias zat opstellen, die ze de oudere kinderen had laten maken, na te kijken . Ze zei: 'Het onderwerp luidde: "De belangrijkste gebeurtenis in mijn leven." Dat leek me iets om hun fantasie te prikkelen. Dingen als"Toen ik van mijn moeder mijn hondje Thomas kreeg" en "Een pick nick met de wagens." Maar deze hier is anders. Het opstel van Paul. Hij heeft warempel gevoel voor dramatiek, die knap. Het is interessant. Hier ... lees maar.'
Ik pakte het schrift van haar aan en keek naar Pauls duidelijke rondehandschrift.
'De Kimberley-schat,' las ik.
De belangrijkste gebeurtenis in mijn leven was toen mijn vader de Kimberley schat vond. De Kimberley-schat is een diamant die acht honderdenvijftig karaat weegt. Dat is een heleboel, meer dan een dia mant ooit heeft gewogen. We waren vreselijk opgewonden toen hij hem had gevonden, want als hij hem verkocht, zouden we rijk zijn. Ik heb hem gezien. Hij zag eruit als een brok steen, maar mijn vader zei dat het toch echt een diamant was. Ik zag het toen ze hem gingen polijsten en bewerken. Mijn moeder zei: "Nu zijn we binnen."De anderen waren jaloers op ons, want ze wilden allemaal een gro te diamant vinden, waardoor ze voor de rest van hun leven rijk zouden zijn . Toen zei iemand dat het onzalig was. Ze beweerden dat grote diamanten ongeluk konden brengen, maar dat geloofden we nipt.
We dachten dat ze alleen maar jaloers wa ren, omdat zij de Kimber ley-schat niet hadden gevonden.
Mijn moeder zei dat we hem moesten verkopen en ophouden niet delven , maar mijn vader zei dat er op die plaats nog meer te vinden
moest zijn. Hij wilde niet gewoon rijk, maar hee l rijk zijn. Hij was ervan overtuigd dat hij wist waar nog zo'n diamant als de Kimberley- schat te vinden was. Dus ging hij ernaar zoeken en kwam in de mijn om het leven. Het was dus waar wat ze zeiden over de Kimberley-schat: hij bracht ongeluk.
Mijn moeder huilde veel. De oude diamant liet haar koud. Wat had ze eraan als hij dood was? Maar ze wilde de diamant niet verkopen. Ze zei dat hij hem had willen houden, dus deed zij dat ook. Toen trouwde ze met mijn stiefvader en hij zei: wat had het voor zin om zo'n diamant te hebben en er alleen maar naar te kijken? Diamanten zorgen voor gemak en rijkdom. Daarom verkocht hij de diamant en we gingen in Riebeeck House wonen. Omdat de diamant nooit echt van hem was geweest, bracht hij hem geen ongeluk. Mijn moeder had hem wel bezeten, dus kwam het ongeluk bij haar terecht. Mijn stiefvader gebruikte de diamant voor Riebeeck House, maar het ongeluk trof mijn moeder. Ze viel van de trap en stierf. Daarom is de dag waarop mijn vader de Kimberley-schat vond, de belangrijkste in mijn leven.
Ik liet het schrift zakken en staarde Lilias aan. 'Wat een uitzonderlijk opstel!'
'Dat vond ik ook. De jongen heeft fantasie en een nogal indrukwekkende manier om er uiting aan te geven.'
'Ik geloof niet dat hij dit fantaseert. Zo is het gewoon gebeurd.' 'Denk je dat het waar is?'
' k weet dat zijn moeder kort na de dood van haar man met Roger Lestrange is getrouwd en dat ze door een val van de trap om het leven is gekomen.'
'En kort daarna trouwde hij met Myra?' 'Ja. Wat vind jij ervan?'
'Dat die jongen beslist talent heeft om zich uit te drukken.'
Ik zei: 'Dat was een interessant opstel, Paul.' Zijn ogen lichtten op. 'Vond u het goed?'
'Heel goed. Die diamant... Het gaf vast een hele opwinding toen je vader hem vond. Jij was toen nog erg jong. Kun je je er veel van herinneren?' 'O ja! Dergelijke dingen zijn heel belangrijk. Iedereen, hoe jong ook, krijgt dat mee. Alles was anders.'
'Anders dan wat?''Anders dan nu.''Hoe dan?'
'Leuk. Veel leuker. We waren bij elkaar, mijn vader, mijn moeder en ik.
We waren met z'n drieën en nu zijn ze er geen van beiden meer.'
'Dergelijke dingen gebeuren soms, Paul.'
'Hebt u een moeder gehad?'
'Ja. Ze is overleden.'
'Hoe is ze gestorven?'
'Ze is lang ziek geweest... en toen stierf ze. We wisten dat het zou ge beuren .''En uw vader?'
Ik voelde me ineenkrimpen. 'Hij... hij is ook dood.'Hij bleef even stil en ik zei ook niets. Er dwarrelden te veel nare herinne ringen door mijn hoofd.
'Ze beweerden dat hij ongeluk bracht,' zei hij ten slotte.'Wat?'
'De diamant. Grote diamanten kunnen ongeluk brengen. Ik vermoed omdat iedereen ze wil hebben. Voordat ze hem hadden gevonden, mankeerden ze niets. Mijn vader had hem moeten verkopen en we had den weg moeten gaan. Maar omdat hij die ene had gevonden, wilde hij per se op zoek gaan naar meer. Als hij dat niet had gedaan, zou hij niet zijn gestorven. Hij liet hem na aan mijn moeder. De diamant bleef dus en zij nam het ongeluk over.'
'Ach Paul, dat is louter fantasie. Dingen als diamanten brengen op zich geen ongeluk.'
Zijn gezicht kreeg een koppige uitdrukking. 'Zij bezat hem en ze hield hem en een heleboel mensen wilden hem hebben. Er was nog een mandie met haar wilde trouwen. Enkel en alleen om die diamant.''Hoe kun jij dat weten?'
'Ik weet het gewoon. En toen trouwde ze met he m , waarna hij de dia mant had. Maar hij verkocht hem en kocht Riebeeck House. Omdat de diamant van haar was geweest, ging zij dood.''Misschien was ze ziek voordat ze stierf.''Ze mankeerde niets!'
'Vertel me eens, Paul... wat heb je op je hart?'
'Ze stierf doordat ze van de trap viel. Ze mankeerde niets. Hoe komt u erbij dat ze ziek was?'
Ik kon hem niet vertellen dat ze aan de drank was geweest. Hij vervolgde: 'Als ze die diamant niet had bezeten, was hij niet met haar getrouwd. Dan was dat huis er niet geweest en was ze niet van de trap gevallen. Het kwam allemaal door die diamant.' Ik dacht dat hij in tranen zou uitbarsten. 'Daarom is de Kimberley-schat het belangrijkste in mijn leven.'
'O, Paul!' zei ik, 'zo mag je niet denken. Diamanten kunnen niemand kwaad doen.'
'Niet de diamanten zelf, maar wel wat ze betekenen.' 'Hoe kon je moeder door een diamant van de trap vallen?' 'Ik bedoel niet dat de diamant het deed, maar vanwege die diamant. Iemand heeft misschien...' 'Wat?'
'Ik weet het niet. Ik wou alleen dat mijn vader hem nooit had gevonden. Ik wou dat we gewoon, net als altijd, kleine diamanten waren blij- ven vinden. Kleine diamanten, die voldoende waren om gelukkig te bli jven .'
' Paul ,' zei ik gedecideerd, 'je moet ophouden hierover te piekeren. Het is Voorbij. Het heeft geen zin er steeds wee r aan te denken en te fantaseren hoe het had kunnen zijn. Probeer het verleden te vergeten. Er zijn nog zoveel fijne dingen. Volgens juffrouw Milne zul je het op school goed doen.'
Hij keek me somber aan. Ik wist wat de gefrustreerde blik in zijn ogen berekende: niemand begrijpt het.
Ik voelde dat ik hem had teleurgesteld. Het was laf, maar was ik bang geweest dat hij wellicht te veel zou zeggen?
Ik deed zoals Roger had gesuggereerd en bezocht Myra.'Ga maar 's middags,' had Lilias geadviseerd. 'Ik kan het wel een paaruur in mijn eentje af. Ik zet de oudere kinderen aan een opstel of reken-sommen waar ze een tijdje mee zoet zijn, zodat ik me gemakkelijk met de anderen bezig kan houden. Ik vind het vast leuk. Het zal een uitda ging zijn.'
Myra was opgetogen me te zien en ik had een gezellige middag met haar. Ze was een beetje terughoudend. Ik drong me niet op en praatte luchtig met haar, onder meer over Lakemere en dorpsaangelegenheden. Ik her innerde me enkele geestige voorvallen en slaagde erin haar een glimlachte ontlokken. Bij mijn vertrek smeekte ze me nog eens terug te komen. Toen ik weer bij de school arriveerde, zei Lilias: 'Ik zie niet in waarom je er niet af en toe heen zou gaan. Ik heb me prima gered. Het was niet eens zo moeilijk.'
'Eigenlijk heb je me hier helemaal niet nodig.'
'O jawel! Ik zou me vreselijk eenzaam voelen. Het is heerlijk om alles met jou te kunnen bespreken. Zonder jou zou ik hier beslist niet naartoe zijn gegaan. Ik vind het een van de beste dingen die ik ooit heb ge daan . John is een fijne vriend en hij heeft zoveel belangstelling voor de school. Ik ben gelukkiger dan ik in lange tijd geweest ben. Ik voelde me in Engeland, na die afschuwelijke kwest ie met dat halssnoer, zo gefrus treerd en ik geloof dat ik daar nu overheen kom. Hoe zit dat met jou ?'
'O, ik denk niet dat ik het ooit zal vergeten.'
'Jij hebt ook wel een heel zware beproeving doorstaan! Te zijner tijd zul jij er ook overheen komen. Het is goed dat je mensen ontmoet. Wat leen geluk dat John er is om ons te helpen.''Ja, dat is het zeker.'
'En dat je Myra opzoekt, is zowel voor jou als voor haar goed. Je moet er gauw weer heen gaan.'
Figuren op een trap
Dat deed ik. Tijdens mijn derde bezoek begon Myra iets vrijer te praten en ik vond dat ik haar nu wel kon vragen of ze ergens over piekerde. Na een korte aarzeling antwoordde ze: 'Het is dit huis. Er is iets mee. Voel jij het ook?' 'Wat bedoel je?'
'Het is alsof het uit twee delen bestaat. Het ene gedeelte is een normaal, alledaags huis en het andere is... spookachtig. Soms, Diana, heb ik het gevoel dat zij nog hier is.' 'Wie?'
'Margarete, Rogers eerste vrouw.' 'Ze is dood, Myra.'
'Sommige mensen menen dat doden kunnen opstaan. Ik heb soms het gevoel dat... dat ze geen rust kan vinden. Ze was zijn vrouw, net als ik. Ik vermoed dat ze veel op mij leek... rustig, niet erg aantrekkelijk.' 'Dat is dwaasheid! Roger vond je vast aantrekkelijk. Hij is met je getrouwd!'
'Ik heb het gevoel dat zij en ik één zijn.'
'Toe, Myra, dat zijn waanideeën. Hij trouwde met haar en zij overleed kort daarna. Het was een tragisch ongeval. Die dingen gebeuren.' 'Ik weet het. Dat houd ik mezelf ook voor, maar er wordt gezegd dat mensen die een onnatuurlijke dood sterven, geen rust kunnen vinden. Soms komen ze terug. Stel je voor! Het ene moment leef je nog en dan ben je, zonder waarschuwing, dood. Je laat alles onafgemaakt achter.' Ze keek me angstig aan. 'Ik zou het afschuwelijk vinden om zo te sterven.'
'Waarom denk je aan dergelijke dingen? Je bent hier. Je bent gezond en je bent bepaald niet oud. Je hebt je hele leven nog voor je.' 'Soms betwijfel ik dat.'
Ik keek haar onderzoekend aan. 'Wat bedoel je?' 'Ach, niets. Ik denk dat ik gewoon nerveus ben. Mijn moeder zei altijd dat ik me moest beheersen.' Ze lachte. 'Jij bent verstandig, Diana.' 'O ja? Volgens Lilias ben ik een onzinnig mens. Ze beweert dat ik een wilde fantasie heb. Ik vraag me af wat ze van jou en je fantasieën zou vinden.' 'Zelfs mijn moeder bewonderde Lilias. Ik kan je niet zeggen hoeveel beter ik me voel nu jullie hier zijn. En die middagen met ons tweetjes zijn heerlijk! Ik verheug me daarop. Ik vermoed dat ik zo ben doordat ik me niet prettig voelde. De dokter heeft Roger een tonic voor me gegeven.' 'Dus de dokter is bij je geweest?'
'Hij kwam dineren, samen met zijn vrouw. Roger vertelde hem dat mijn toestand hem niet aanstond. Ik was lusteloos en had heimwee. Heel normaal natuurlijk, maar hij vroeg zich af of de dokter me niet iets kon geven om me wat op te peppen. Nou, het gevolg was dat hij dit spul liet brengen. Het is vermengd met wijn... en nog iets anders, geloof ik. Het smaakt vies.' 'Helpt het?'
'Ik merk nog geen verschil. Als je het mij vraagt, doen jouw bezoekjes me meer goed dan die tonic van de dokter.'
'Dan moesten we maar doorgaan met dat medicijn.'
'Ik ben zo blij dat Roger je heeft gevraagd te komen.'
'Ja, hij was oprecht bezorgd om je.'
'Hij is altijd zo goed voor me.' Ze aarzelde en ik wachtte tot ze verder ging. Ze beet zachtjes op haar lip en zei: 'Hij wil dat ik me hier thuis voel. Dat weet ik, en ik probeer het ook. Jullie vinden het hier fijn, hè?' 'Ja. Lilias is er dolgelukkig mee. Het is zo'n verschil met het dorp. Ze heeft altijd willen lesgeven.' 'We vroegen ons af waarom ze ermee ophield.'
Op dat moment bedacht ik hoe moeilijk het was om een deel van je leven, dat je wilde vergeten, af te schudden. Het kwam voortdurend terug om je te kwellen.
'Misschien had ze behoefte aan een adempauze,' vervolgde Myra. 'Ze had net een betrekking afgesloten en was wellicht nog niet aan een volgende toe... hoewel ik dacht dat Lilias altijd bereid zou zijn om datgene te doen wat nodig was. Nou ja, ik ben blij dat het zo goed voor haar uitpakt. ' Ze zweeg even en vervolgde toen: 'Wat zeiden we ook alweer over het huis? Weet je dat ik het gedeelte waar het is gebeurd, altijd vermijd?'
'Bedoel je...?'
'De trap. Ik heb steeds weer het gevoel dat het er... spookt.' 'Dat verbeeld je je gewoon.'
'Misschien, maar ik zou graag willen dat je er eens met me naar toe gaat. Ik wil je duidelijk maken wat ik voel.' 'Nu, bedoel je?'
'Waarom niet?' Ze stond op en ging me voor, over haar schouder kijkend alsof ze er zeker van wilde zijn dat ik haar volgde. We bereikten het bewuste gedeelte van het huis en bleven boven aan de trap staan. Ik begreep wat ze bedoelde. Het was er in de eerste plaats donker en vol schaduwen. Er was maar één klein raam, dat zelfs in de middag weinig licht doorliet. Misschien kwam het daardoor dat het een naargeestige indruk gaf, en ook door het besef dat iemand nog niet zo heel lang gelden van die trap was gevallen en daarbij om het leven was gekomen.
'Wat heb ik je gezegd?' vroeg Myra. 'Ik zie dat jij het ook voelt.' 'Ik vind alleen dat hier zo weinig licht is.' 'Het is meer dan dat.'
'Dat komt omdat je denkt aan wat hier gebeurd is.' Ze liep weg en zei: 'Kom even een kijkje nemen bij het modelhuis. Dat doe ik altijd wanneer ik in dit gedeelte ben. Ik vind het fascinerend om het huis te zien zoals het is, ook al is het op zo'n kleine schaal.' Toen we bij het huis kwamen, bleef ze abrupt staan en slaakte een kreet van ontzetting. 'O, kijk eens!' riep ze uit.
Ik keek. Aan de voet van de trap lag een gebeeldhouwd figuurtje. Ik dacht dat Myra flauw zou vallen en greep haar vast. 'Het is maar een stukje hout,' zei ik. 'Wie heeft het daar neergelegd?'
Ik vroeg: 'Ga je liever naar je kamer? Je ziet er echt geschokt uit.' Ze liet zich daarheen brengen. Ze beefde zichtbaar. Ik stelde voor dat ze zou gaan liggen en toen ze dat had gedaan, ging ik naast haar zitten. Ze hield mijn hand vast. Ik was ervan overtuigd dat ze me iets wilde vertellen, maar zich er niet toe in staat achtte.
'Blijf bij me,' zei ze. 'Ga vannacht niet terug naar de school. Er is hier ruimte genoeg. Blijf alsjeblieft!'
Ik was stomverbaasd. 'Maar...' begon ik.
'Alsjeblieft! Alsjeblieft! Ik wil dat je blijft. Het is belangrijk voor me.' 'Myra... waarom?'
'Ik voel gewoon...' Ze keek zo ernstig, met ogen die smekender waren dan haar woorden.
Ze is bang voor iets, dacht ik. Ik moet haar helpen. Als ik dat niet zou doen en er zou iets gebeuren... Ik was weer aan het fantaseren. Wat was er met dit huis? De trap? Het modelhuis? Ze gaf me het gevoel - zoals ze zelf waarschijnlijk ook voelde - dat er kwade krachten aan het werk waren.
Ik kon haar niet alleen laten. 'Ik zal Lilias een briefje sturen,' zei ik. 'Ik zal haar zeggen dat ik vannacht hier blijf.'
'O, dank je. Doe je dat echt? Bel maar even. Toe, bel dan.'
Ik belde, waarop er een vrouw verscheen.
'Luban,' zei Myra, 'wil je een kamer in orde maken? Op deze verdieping graag. Juffrouw Grey blijft hier slapen.'
Luban was een elegante, jeugdige vrouw. Haar huid was zwart als ebbe- hout en haar grote, donkere ogen leken een of andere tragiek te bevatten. Ik herinnerde me dat ze de moeder was van de doofstomme jongen die ik tijdens mijn vorige bezoek had gezien, en ik vermoedde dat haar droevige uitstraling iets te maken had met dat arme ventje. 'Ik moet Lilias onmiddellijk een berichtje sturen,' zei ik. Myra zocht pen en papier op, waarna ik ging zitten en schreef:
Lieve Lilias,
Myra wil dat ik vannacht blijf slapen. Ze voelt zich niet goed en ik geloof dat het nogal belangrijk voor haar is. Ik hoop dat je er geen bezwaar tegen hebt.
Diana
Luban pakte het briefje aan en zei dat het onmiddellijk bezorgd zou worden.
Ik was nog steeds verbluft dat ik in deze situatie terecht was gekomen. Pas toen ik Lilias' antwoord ontving, besefte ik dat het eigenlijk niet zo vreemd was.
'Natuurlijk heb ik geen bezwaar,' schreef ze. 'Het spijt me dat Myra zich niet goed voelt. Wens haar namens mij het beste. Lilias.' Zoals gewoonlijk beschouwde ze de kwestie met de haar eigen kalme nuchterheid.
Desondanks voelde ik me die nacht in Riebeeck House onbehaaglijk. Ik dineerde in Myra's kamer, omdat ze te kennen had gegeven dat ze zich niet goed genoeg voelde om die te verlaten. Roger hield ons gezelschap. Hij leek erg blij te zijn met mijn aanwezigheid.
'Het is fantastisch,' zei hij. 'Wat attent van je om bij Myra te blijven. Ik weet zeker dat je... eh... Diana heel dankbaar bent, Myra.' Waarom haperde hij bij mijn naam? vroeg ik me af. Het was bijna alsof hij wist dat het niet mijn echte naam was.
Myra zei dat ze heel dankbaar was en het heerlij k vond me bij zich te hebben. 'En die flauwte?' vervolgde hij vol bezorgdheid. 'Het had niets te betekenen. De hitte, vermoed ik. Ik ben daar nog niet aan gewend.'
'Vind je dat we de dokter moeten raadplegen?' 'O nee, nee!'
'Heb je je tonic ingenomen?' 'Ja.'
'Nou, we zullen wel zien. Als je nog meer van die aanvallen krijgt, zal ik erop staan dat je de dokter consulteert.' Hij keek me glimlachend aan. 'Jij en ik zullen een oogje op haar houden, hè, Diana?' 'Ik ben ervan overtuigd dat ze weldra weer de oude is.' Toen ik later alleen in mijn kamer was, ging ik nog eens na wat er die avond was gezegd. Roger Lestrange leek een toegewijde echtgenoot, maar zoals altijd was ik niet zeker van hem. Ik vroeg me af waarom hij had geaarzeld toen hij mijn naam noemde. Het leek werkelijk alsof hij wist dat ik anders heette.
Ik moest met Lilias praten. Zij zou mijn wantrouwen onmiddellijk verdrijven. Maar Lilias was er niet en ik lag in een vreemd bed in een huis waarin het volgens Myra spookte.
Tijdens die rusteloze nacht waren er momenten waarop ik het gevoel had dat ik werd verstrikt in iets geheimzinnigs, iets sinisters wellicht, wat ik niet kon doorgronden.
Toen ik de volgende morgen wakker werd, kon ik me niet meteen herinneren waar ik was. Ik ging verschrikt rechtop in bed zitten. Bij het zien van het onbekende meubilair in Hollandse stijl drong het tot me door dat ik me in Riebeeck House bevond en herinnerde ik me de gebeurtenissen van de vorige avond weer.
Na enige tijd kwam Luban binnen met warm water. 'Mevrouw Lestrange vannacht ziek geweest,' vertelde ze me met haar melancholiek klinkende, eentonige stem. 'Zij heel ziek. Meneer Lestrange erg bezorgd.' 'O hemel! Gaat het nu beter met haar?' 'Ja. Ja, nu beter.'
Nadat ze was vertrokken, waste ik me en kleedde me aan. Arme Myra! Ik vermoedde dat ze nogal zwak was. Het viel niet mee om de eigen vertrouwde omgeving te verlaten en in een ander land te gaan wonen. Bovendien had dat figuurtje in het modelhuis haar behoorlijk van streek gemaakt. Ik vroeg me af wie het daar had neergelegd en waarom. Moest het Margarete voorstellen? Ik veronderstelde van wel, aangezien het aan de voet van de trap had gelegen. Het was gemeen om zoiets te doen. Ik vroeg me af of Paul er de hand in had gehad.
Ik ging naar beneden. Het ontbijt stond op tafel, maar er was niemand te zien. Ik liep de veranda op en ging via het trapje de tuin in. Opnieuw werd ik getroffen door de weelderige schoonheid van de omgeving, en in de vroege ochtend zag het er nog mooier uit. De zon was nog niet zo heet en alles maakte een frisse indruk. De geur van de bloemen was bijna overweldigend en er klonk gezoem van insekten in de lucht. Terwijl ik daar stond, kwam Roger naar buiten. 'Goedemorgen,' zei hij. 'Het was aardig van je om vannacht te blijven.'
'Ik voelde me een beetje schuldig dat ik Lilias in de steek had gelaten.' 'Lilias is heel goed in staat om op zichzelf te passen.' 'Dat weet ik. Maar hoe is het met Myra? Ik hoorde van een van de bedienden dat ze een slechte nacht heeft gehad.'
'Vanmorgen gaat het beter met haar, dank je. Wie heeft je verteld dat ze ziek is geweest?'
'De vrouw die me warm water bracht. Luban, geloof ik.'
'Dan moet zij het van mevrouw Prost hebben gehoord. Luban woont niet in het huis. Ze woont met haar man en haar familie in een van de
rondavels.'
'Ja, dat weet ik. Ik ben daar een keer geweest en heb hen toen gezien.' 'Ja, ik moest vannacht mevrouw Prost erbij halen. Ik maakte me zorgen over Myra.'
'Was ze er zo slecht aan toe?'