Lakemere

De pastorie

Ik lag in mijn eigen bed. Het leek alsof het huis was gehuld in een opdringerige stilte, een stilte die slechts werd onderbroken door fluisterstemmen. Ze hebben haar laten gaan, maar is ze schuldig? Haar onschuld is niet aangetoond.

Die woorden leken onafgebroken door mijn hoofd te gaan. Ik hoorde weer de voorzitter van de jury. Ik had zo vreselijk graag gewild dat hij het 'niet schuldig' uitsprak, maar hij had gezegd 'schuld niet bewezen'. 'Het proces is voorbij. Je bent vrij.' Dat was Zillah, triomfantelijk. Ik wist echter dat ik nooit vrij zou zijn. Schuld niet bewezen... Die woorden zouden door de jaren heen steeds terugkomen. De mensen zouden het onthouden.

'Davina Glentyre,' zouden ze zeggen. 'Heb ik die naam niet eerder gehoord? O ja... zij was dat meisje dat haar vader heeft vermoord. Of heeft ze het niet gedaan? Het is niet bewezen.'

Wat een wrede uitspraak. Een schandvlek die je je hele leven meedroeg. Zillah had gezegd: 'Ik stop je meteen in bed en daar blijf je een tijdje. Je hebt een vreselijke beproeving doorgemaakt. Het was heel emotioneel, meer dan je beseft, maar je komt er wel bovenop. Ik zal voor je zorgen.' Ik luisterde niet echt. Ik was nog in de rechtszaal en kon niet ontsnappen aan de beelden die voortdurend door mijn hoofd tolden. Ik hoorde de stem van Ninian Grainger... hartstochtelijk, teder, boos, gevoelvol, met een beroep op het gezonde verstand en de humaniteit van de jury. Hij was geweldig geweest en ik dacht dat ik mijn leven aan hem te danken had... aan hem en aan Zillah natuurlijk. Na afloop had hij even mijn hand vastgehouden, terwijl in zijn ogen de triomf blonk. Natuurlijk, voor hem betekende ik succes. Hoewel hij niet de uitspraak had verkregen die hij had gewild, was het hem gedeeltelijk gelukt. Het had er somber voor me uitgezien en op een gegeven moment leek een veroordeling wegens moord bijna zeker, maar dat had hij kunnen voor- komen - met Zillahs hulp - en we moesten ons zelf gelukkig prijzen met de uitspraak 'schuld niet bewezen'. Ik was een pluim op zijn hoed, een grote stap in de richting van promotie, een ogenschijnlijk hopeloze zaak die, ook al was hij niet echt gewonnen, zo succesvol was verlopen als in de gegeven omstandigheden mogelijk was geweest. Ik was blij dat ik alleen was. Ik wilde de rest van de huishouding niet onder ogen komen. Ze zouden zich tactvol opstellen, maar ik zou hun gedachten lezen.

'Heeft ze het gedaan?' zouden ze zich afvragen. 'Wie zal het zeggen? Ze hebben haar laten gaan omdat haar schuld niet was bewezen.' Schuld niet bewezen! Niet bewezen! Het klonk als het luiden van een doodsklok.

Zillah had me thuisgebracht. Ze had ervoor gezorgd dat het rijtuig, met Hamish Vosper, voor ons klaarstond.

'Ik wist dat het goed zou aflopen,' zei ze. 'Ik wilde je zo snel mogelijk daarvandaan hebben.'

We zaten dicht naast elkaar. Ze hield mijn hand vast, kneep er af en toe geruststellend in en mompelde sussende woorden. 'Het komt wel goed. Ik ben er om voor je te zorgen, liefje.'

Alles leek vreemd en onwezenlijk. Zelfs de straat zag er anders uit. 'Ga niet met het rijtuig naar de voorkant, Hamish,' hoorde ik Zillah zeggen. 'Rijd maar regelrecht door naar de stallen. Er hangen misschien mensen op straat rond.'

Ja, dacht ik. Om in de kijkkast te gluren, om een blik te werpen op de jonge vrouw die wegens moord veroordeeld had kunnen worden. Wie kon zeggen of ze het verdiend had? Haar onschuld was niet bewezen... Het ging om een moord die niet was bewezen.

Dat soort mensen zou er altijd zijn. Ze zouden er zijn en me aanstaren. Ze zouden het zich herinneren. Mijn schuld was niet bewezen, maar... 'Gelijk hebt u,' zei Hamish opgewekt. 'Naar de stallen dus.' Even later stapte ik uit het rijtuig en ging via de achterdeur het huis binnen. Meneer en mevrouw Kirkwell wisten niet goed raad met hun houding. Hoe begroette je iemand van het gezin die zojuist terecht had gestaan op beschuldiging van moord en thuiskwam omdat haar schuld niet was bewezen?

'Fijn u weer terug te zien, juffrouw Davina,' wist mevrouw Kirkwell uit te brengen.

Meneer Kirkwell knikte en Jenny en Bess staarden me alleen maar aan. Ik was voor hen allen een ander mens geworden. Zillah nam het heft in handen. 'Kom, liefje, we brengen je onmiddellijk naar je kamer. Ik zal iets naar boven laten sturen. Je moet wat eten en je hebt rust nodig. Je moet weer op krachten komen. Ik zal erop toezien dat alles in orde komt.' In mijn kamer deed ze de deur dicht en keerde zich naar me toe. 'In het begin is het moeilijk,' zei ze, en herhaalde nogmaals: 'Maar het komt wel in orde.'

'Ze weten niet wat ze tegen me moeten zeggen. Ze denken dat ik het heb gedaan, Zillah.'

'Natuurlijk denken ze dat niet. Ze weten alleen niet hoe ze hun gevoelens moeten uiten. Ze zijn dolblij dat je terug bent en die ellendige kwestie achter de rug is.'

Wat leken die dagen eindeloos te duren! Ik wilde niet uit mijn kamer komen. Ik was niet bestand tegen de beproeving mensen te zien en hun gedachten te lezen. Zillah was vaak bij me. Ze bracht me eten en terwijl ik at, zat zij te kletsen.

'Praat er maar over als je wilt,' zei ze. 'Dat helpt misschien. Ik heb altijd geweten dat je onschuldig was. Ik wou dat ze de juiste uitspraak hadden gedaan. Het had die pompeuze oude rechter en die stomme jury duidelijk moeten zijn dat jij nog geen vlieg kwaad zou doen.' Zillah was nauwelijks merkbaar veranderd. Ik had het gevoel dat ze zichzelf minder in toom hield. Haar taalgebruik was ruwer, het rood op haar lippen was feller en haar wangen hadden een diepere koraalkleur. Er hing een sfeer van triomf om haar heen. Zo nu en dan sprak ze over mijn vader en als ze dat deed, gleed er een trek van melancholie over haar gezicht.

'Hij was zo'n oude schat, altijd zo goed voor me. Hij zei vaak dat hij nog nooit in zijn leven zo gelukkig was geweest als met mij.' Ik kon mezelf er niet van weerhouden om tamelijk scherp te zeggen: 'Hij is ook heel gelukkig met mijn moeder geweest. Hij hield van haar.' 'Natuurlijk hield hij van haar, liefje. Dat was natuurlijk anders, maar zij was er niet meer en hij zocht gewoon een beetje troost. Toen vond hij mij, net in die periode van zijn leven. Ach, ik ken de mannen toch. Hij had simpelweg niet verwacht dat alles nog eens terug te krijgen... evenmin als dat beetje extra, als je begrijpt wat ik bedoel. Het geeft me troost dat ik zoveel voor hem kon doen... Niet dat hij niet veel voor mij deed, hoor.'

'Hij leek zo te veranderen. Hij was heel anders dan hij ooit was geweest.' 'Hij zei altijd dat ik hem weer jong had gemaakt. Dat was fijn, maar juist door dat verlangen jong te zijn, had hij dat afschuwelijke spul ingenomen.' Ik huiverde.

'We zullen er niet meer over praten, liefje,' zei ze. 'Maar als ik denk aan het moment waarop ik dat verfrommelde stukje papier vond, kan ik niet anders zeggen dan: wat een geluk! Dat deed het hem. Daardoor werd je vrijgesproken. Het bracht je buiten gevaar.' 'Schuld niet bewezen,' mompelde ik.

'Dat maakt niet uit. Je bent hier. Je bent vrij. Het proces is voorbij. Ze kunnen het niet meer voorleiden.'

Ik dacht echter: ik zal nooit vrij zijn, omdat de uitspraak 'schuld niet bewezen' luidde.

Ik ging met Zillah winkelen. Hamish Vosper reed ons. Ik merkte dat hij me bijna samenzweerderig aankeek. Hij gedroeg zich zelfverzekerd en naar mijn gevoel een beetje vrijpostiger. Ik gaf de voorkeur aan de verlegenheid van de overige bedienden.

Ik schreef Lilias. Aan haar kon ik veel gemakkelijker vertellen hoe ik me voelde dan aan iemand anders. Ze had een soortgelijke tragedie meegemaakt. Niet zo ernstig natuurlijk, maar voor haar had het zwaar gewogen. Bovendien was over haar geval overhaast een oordeel geveld en was ze gebrandmerkt met het stempel 'schuldig'. Ik werd opgebeurd door een brief, in antwoord op de mijne.

Mijn lieve, lieve Davina,

Ik leef zo met je mee. Ik heb natuurlijk in de kranten over de rechtszaak gelezen en in gedachten ben ik gedurende het hele proces bij je geweest. Wat had ik er graag echt bij willen zijn! Toen ik de uitspraak hoorde, was ik vreselijk opgelucht. Ik wou dat het overtuigender had kunnen zijn, maar je bent nu in ieder geval vrij. Ik heb geprobeerd me voor te stellen hoe het in het huis geweest moet zijn met de tweede vrouw van je vader. De kranten suggereerden dat door haar getuigenverklaring het proces een andere wending nam. Volgens de pers was ze een innemende en bijzonder aantrekkelijke vrouw.

Het is erg lang geleden sinds we elkaar hebben gezien. Ik kan me voorstellen hoe verward het allemaal voor je moet zijn en ik bedacht dat je daar misschien wel weg wilt. Als je dat prettig vindt, zou je een tijdje hier kunnen komen. Dan zouden we weer bij elkaar zijn en samen kunnen kletsen. De pastorie is groot, dus wat dat betreft zou het geen probleem zijn, maar verwacht niet het comfort dat je thuis gewend bent. Wat ik je kan bieden, is de troost van mijn liefde en medeleven.. . en van mijn geloof in je onschuld. Denk er eens over na. Er is geen haast bij. Maar als je eraan toe bent, schrijf me dan dat je komt.

Je bent altijd in mijn gedachten.

Veel liefs van Lilias

Wat een heerlijke brief! Ik huilde er een beetje bij en las hem telkens weer over.

Ik dacht inderdaad over haar voorstel na. Het zou goed voor me zijn om weg te gaan uit dit huis, waar het was gebeurd. In de besloten sfeer van de pastorie kon ik met Lilias over de toekomst praten, want ik besefte dat ik niet eeuwig op deze manier kon doorgaan. Ik moest verder. Ik had er behoefte aan om te praten met iemand die me goed kende. Wat ik nodig had was advies, en wie kon me dat beter geven dan Lilias? Dus vertelde ik Zillah over de uitnodiging.

'Het lijkt me een goed idee,' zei ze. 'Je bent erg op Lilias gesteld, hè? Je kunt goed met haar overweg. Volgens je vader was ze een echte gouvernante.. . totdat de verleiding haar te veel werd.'

'Ze kwam niet in verleiding,' riep ik verontwaardigd uit. 'Het was allemaal een afschuwelijke vergissing. Ze was onschuldig.' 'Ik vertelde je alleen maar wat je vader zei. De arme vrouw. Misschien had ze wel geldzorgen. In dat opzicht hebben gouvernantes het moeilijk. Ik kan best begrijpen dat ze in de verleiding kwam. Per slot van rekening ben ik zelf ook gouvernante geweest.'

'Zillah, Lilias heeft niet gestolen. Ze had niets te maken met die ellendige parels. Daar ben ik van overtuigd!'

'Nou ja, jij kunt het weten. Jij ging veel met haar om, maar je vader scheen te denken...'

Ik voelde me geïrriteerd en wilde nogmaals protesteren, maar Zillah stak haar hand op.

'Goed dan. Jij weet het ongetwijfeld het beste. Ze betekende per slot van rekening veel voor je, nietwaar? Je bent lief en ik houd van je. Dat meen ik. Toch zouden sommige stiefmoeders zeggen dat je niet naar iemand toe moet gaan die onder verdenking staat...' 'Ik sta onder verdenking, Zillah.'

'Nou, zie je wel? Ik denk dat het je goed zal doen om te gaan.' Ze sloeg haar arm om me heen. 'Ik zie dat je het echt wilt en daarom vind ik dat je het moet doen. Dat is dan afgesproken. Je schrijft haar dat je komt. Ik ben het ermee eens dat het je enorm goed zal doen om hier een tijdje weg te zijn.'

'Zillah, ik verzeker je nogmaals dat Lilias nooit in staat zou zijn iets te stelen.'

'Natuurlijk niet. Daar twijfel ik geen moment aan. Jij gaat. Het zal fijn voor je zijn, en daar gaat het me om. Tussen twee haakjes, ik moet je iets vertellen. Dat probeer ik al een paar dagen te doen. Het gaat over je vader en... eh... geld. Hij wilde me zo graag goed verzorgen en... hij heeft me bijna alles nagelaten. Dit huis, obligaties en dat soort dingen. De arme schat. Hij zei dat hij me zo dankbaar was. Hij wilde je helemaal uit zijn testament schrappen. Hij zei dat je goed verzorgd zou zijn als je met Alastair McCrae zou trouwen, maar als je naar Jamie zou gaan dan... nou ja, dan zou hij je beslist onmiddellijk hebben onterfd. Ik liet hem weten dat dat niet juist was en zei dat ik het niet kon aannemen als hij jou niet ook iets zou nalaten. Ik heb hem bepraat en hem overtuigd van mijn gelijk. Hij heeft je dus iets nagelaten. Volgens de notaris zou het je ongeveer vierhonderd pond per jaar opleveren. Ik vind het afschuwelijk. De rest gaat allemaal naar mij.' 'Ik... ik begrijp het.'

Ze drukte mijn hand. 'Dit is je thuis, liefje. Altijd, zo lang als je wilt. Ik heb hem gezegd dat het zo zou zijn. Hij zei dat ik te goed was. Ik antwoordde dat ik dat niet was, en zei: "Ik houd gewoon van dat kind. Ik beschouw haar als mijn eigen dochter." Dat verheugde hem enorm, echt waar. Ik had natuurlijk nooit kunnen denken dat hij op deze manier zou sterven. Hoe kon ik weten dat hij dat spul gebruikte?' Ik zweeg, waarop ze vervolgde: 'Vierhonderd per jaar! Dat is niet gek. Je zult tenminste niet zonder geld zitten. Bovendien ben ik er altijd nog. Ik wil het allemaal met je delen.'

Ik geloof niet dat ik verbaasd was. Natuurlijk had hij alles aan haar nagelaten. Hij had haar geadoreerd. Ik maakte me op dat moment geen zorgen om geld en bezat een klein beetje van mezelf, hetgeen voldoende zou zijn.

Mijn gedachten hielden zich bezig met de mogelijkheid om Lilias te bezoeken. Er was echter één ding waardoor ik aarzelde: in Lakemere hadden ze natuurlijk ook van het proces gehoord. Wat zouden de parochianen van Lilias' vader ervan vinden dat hun dominee onderdak gaf aan iemand die mogelijk een moordenares was? Ik wist dat hij een goed mens was, want hij had Kitty in huis genomen en een betrekking voor haar gevonden, maar ik mocht niet toestaan dat hij en zijn familie door mij in verlegenheid werden gebracht. 'Wat is er?' vroeg Zillah bezorgd.

'Ik kan niet gaan,' zei ik. 'De mensen in Lakemere hebben vast over me gehoord. Dat zal hoogst onaangenaam zijn voor mijn gastheer en zijn familie.'

'Waarom verander je je naam dan niet?' opperde Zillah. 'Wat?'

'Hier, waar de mensen je kennen, is dat een beetje moeilijk, maar het zou wel mogelijk zijn als je wegging.' 'Ik... ja, ik neem aan van wel.'

'Geen getwijfel. Waarom zou je het niet doen? Kies een naam die ze niet associëren met het proces. Het is heel simpel.' Het onderwerp maakte haar enthousiast. Haar ogen schitterden. 'Het is raadzaam om je eigen initialen te houden. Je weet nooit of ze iets ontdekken en dan zou er maar een kleine uitleg nodig zijn. D.G. - daar moeten we iets bij bedenken.'

'Wat een goed idee!'

'Het is net als bij het theater, liefje. Veel mensen daar veranderen hun naam, dat moeten ze soms voor de showbusiness... als het al niet voor iets anders is. Laten we eens even nadenken... Davina... Dat is een naam die mensen zich zouden herinneren. Wat vind je van Diana?' 'O ja. Dat begint met een D.' 'Diana. Nu nog iets met een G.' 'Grey? Diana Grey?'

'Je gebruikt mijn naam. Ik was juffrouw Grey voordat ik mevrouw Glentyre werd.'

'Het is een korte naam en begint met een G.'

'Het klinkt wel goed. Diana Grey... Zo zul je dus heten wanneer je bij het domineesgezin bent. Het is beter, zowel voor hen als voor jou.' 'Ik zal Lilias onmiddellijk schrijven.' Ik ging regelrecht naar mijn kamer en schreef:

Allerliefste Lilias,

Ik wil heel graag naar je toe komen, maar het zou niet eerlijk zijn om dat onder mijn eigen identiteit te doen. Ik hoop niet dat je vader dit achterbaks zal vinden, maar ik wil mezelf ontvluchten. Ik wil een andere persoon zijn... en ik wil niet dat er door mij over jullie geroddeld gaat worden. Ik weet zeker dat de mensen in jullie omgeving op de hoogte zijn van het proces. Daarom heb ik besloten om te komen als Diana Grey. Dan behoud ik mijn eigen initialen, hetgeen volgens Zillah heel verstandig is. Ik kom alleen als jullie met deze misleiding akkoord gaan. Ik zou waarschijnlijk niet durven komen als het gevaar bestond dat de mensen zich plotseling iets zouden herinneren. Schrijf me alleen maar of je hiermee instemt. Zo ja, dan pak ik mijn koffer en kom onmiddellijk.

Ik hoop gauw iets van je te horen.

Met liefs van Diana

Ik verzegelde de brief en merkte tot mijn verbazing dat mijn stemming aanzienlijk was verbeterd. Ik zou hem naar de hal brengen en op het zilveren dienblad leggen, bestemd voor brieven die verstuurd moesten worden en die daar bleven liggen totdat Kirkwell ze op een gegeven moment allemaal tegelijk naar de post bracht.

Ik legde de brief op het blad en werd, staande in de hal, plotseling opgeschrikt door het geluid van een deur die met een klap werd gesloten. Onmiddellijk daarop volgde het geroffel van voetstappen. Omdat ik geen zin had te worden geconfronteerd met een van de bedienden, glipte ik de zitkamer binnen en sloot de deur op een kier. De voetstappen kwamen de trap af. Ik gluurde naar buiten en zag tot mijn verbazing Hamish Vosper. Zijn gezicht was vuurrood en vertrokken van woede. Hij stormde de hal door en via de achterdeur naar buiten.

Wat had hij boven te zoeken? vroeg ik me af. Had Zillah hem ontboden omdat ze het rijtuig nodig had? Toch niet op dit tijdstip! Het was heel merkwaardig.

Mijn gedachten concentreerden zich echter op Lilias. Ik vroeg me af hoe ze zou reageren op mijn naamsverandering. Het zou natuurlijk alleen voor de duur van mijn bezoek gelden. Niettemin was de gedachte bij me opgekomen om hoe dan ook te vertrekken, een nieuw leven onder een andere naam te beginnen. Het zou betekenen dat ik Edinburgh moest verlaten. Maar waar kon ik naar toe? Het was in feite een onzinnige droom. Toch zou het iets zijn om met Lilias te bespreken.

Ik wachtte ongeduldig op een antwoord, maar was al begonnen met pakken. Ik wist zeker dat ze me zou vragen vlug te komen. Toen kreeg ik een bezoeker.

Bess kwam naar mijn kamer. 'Er is een heer voor u, juffrouw Davina.' 'Een heer!'

'Ja, juffrouw. Ik heb hem naar de salon gebracht.'

Wie was het? vroeg ik me af. Jamie... Kwam hij me vertellen dat hij bij nader inzien toch van me hield en bereid was om samen met mij alles het hoofd te bieden? Alastair McCrae?

'Wie is het?' vroeg ik.

'Een zekere meneer Grainger, juffrouw.'

Ik voelde een trilling van opwinding. Was dat werkelijk mogelijk? Wat zou hij willen? Voor zover het hem aanging, was de rechtszaak afgedaan.

Haastig ging ik naar beneden, naar de salon. Hij stond op om me te begroeten en pakte mijn hand terwijl hij een onderzoekende blik op mijn gezicht wierp.

'Hoe gaat het ermee, Davina?' 'Goed, dank je. En met jou?'

'Prima, bedankt. Het is alleen... eh... een beetje moeilijk, hè?'

'Ja, maar ik overweeg om er een tijdje tussenuit te gaan.'

'Ah, dat zou het beste zijn.'

'Ik ga bij mijn gouvernante logeren.'

Hij keek verbaasd.

'O,' zei ik, 'ik bedoel de gouvernante die ik jaren heb gehad, voordat...'

'Ik begrijp dat je in je leven verscheidene gouvernantes hebt gehad.' 'Niet meer dan twee.'

'En allebei belangrijk voor je. Vertel me eens... waar is het?'

'In Engeland. Devonshire, om precies te zijn. Een plaatsje dat Lakemere heet.'

'Devonshire is, geloof ik, een heel mooi graafschap.'

'Ik ga in een pastorie logeren. Juffrouw Milne is een domineesdochter.'

'Dat klinkt ideaal.'

Ik had nog steeds de gewoonte hem in vertrouwen te nemen. Toen we hadden gevochten voor mijn leven, had hij me laten weten dat ik niets moest verzwijgen, dat ieder ogenschijnlijk onbelangrijk detail uiteindelijk van het grootste belang kon zijn. Daarom hoorde ik mezelf nu zeggen: 'Ik... eh... overweeg om mijn naam te veranderen omdat het pijnlijk voor mijn gastgezin zou kunnen zijn.' 'Dat wordt in dit soort omstandigheden vaak gedaan.' 'Dus jij vindt het een goed idee?'

'Zeker. Er is namelijk veel over geschreven in de pers. Het zou, zoals je zelf zegt, pijnlijk kunnen zijn.'

'Ja. Ik dacht daarbij voornamelijk aan mijn gastheer en zijn gezin.' 'Nou ja, ze hebben je kennelijk uitgenodigd.'

'Dat weet ik wel, maar ik denk dat Lilias' vader een beetje wereldvreemd is.'

'O?'

'Hij is zo'n goede man. Bijna een heilige.' 'Denk je dat een heilige wereldvreemd is?'

'Niet echt, maar als hij zou denken dat iemand hulp nodig had, zou hij die verstrekken zonder te overwegen of het nadelig voor hem zou zijn.' 'Dat klinkt alsof hij een heel uitzonderlijk mens is.' 'Dat is hij ook. Lilias - dat is juffrouw Milne - zegt dat hij een ware christen is. Er zijn zoveel mensen die er wel naar praten, maar het niet zijn. Hij was geweldig voor Kitty, terwijl anderen...' Ik zweeg. 'Kitty?' drong hij aan.

'Zij was een van de dienstboden. Ze werd betrapt in een compromitterende situatie met een van de staljongens. Ze werd op staande voet ontslagen, terwijl de man mocht blijven... omdat hij zo'n goede koetsier was.'

'Dat gebeurde in deze huishouding?'

'Ja. Ik wilde juist zeggen dat Lilias' vader Kitty in huis nam toen ze nergens heen kon. En hij heeft ook een baan voor haar gevonden. Daarbij toonde hij natuurlijk ook geweldig veel begrip toen Lilias hier vertrok.' 'Wat was er met Lilias gebeurd?'

Ik had het gevoel dat ik te ver ging. Ik vergat dat hij niet langer mijn juridisch adviseur was die alles over me moest weten. Door zijn beroep was het ontlokken van informatie een tweede natuur voor hem. Niettemin vertelde ik hem, voordat ik er erg in had, het verhaal van Lilias en het halssnoer, waarnaar hij ernstig luisterde.

'Ze werd dus ontslagen,' zei hij peinzend. 'De domineesdochter.'

'Ja, het was afschuwelijk. Ik begrijp niet hoe het kon gebeuren. Ik weet maar één ding zeker, en dat is dat Lilias het halssnoer niet gestolen kan hebben.'

'Het lijkt nauwelijks waarschijnlijk. Had iemand van buitenaf toegang tot het huis?'

'Nee. Alleen de bedienden waren aanwezig. Waarom zou een van hen het wegnemen en in haar kamer leggen? Als ze het hadden gestolen, zouden ze het toch zelf hebben willen houden? Het is heel wat geld waard.'

'Het ziet ernaar uit dat iemand een wrok tegen haar had.'

'Ik zou niet weten wie. Ze hadden niet veel met haar te maken, maar geen van hen had een hekel aan haar.'

'Iemand wilde haar kwijt.'

'Waarom?'

'Dat is het raadselachtige.'

'Ach, het is alweer lang geleden en ik denk niet dat we het ooit zullen weten.'

'En ondertussen heeft de arme Lilias niet kunnen bewijzen dat ze onschuldig is.' 'Zoals...'

Hij raakte zacht mijn hand aan. 'Het lijkt duidelijk dat je vader zelf het arsenicum innam. Zo dacht de jury erover.'

'Waarom dan toch deze uitspraak?'

'Omdat er een spoor van twijfel was.'

'En ik moet voor de rest van mijn leven...'

'Laat het je niet meer dwars zitten dan nodig is. Je moet het van je afzetten. Ga naar die pastorie. Probeer het een tijdje. Je nieuwe naam zal je helpen het te vergeten. Geef me het adres; misschien kunnen we contact houden...?'

'De zaak is voor jou immers voorbij.'

'Een zaak als deze is voor mij nooit voorbij. De uitspraak bevalt me niet. In mijn hart weet ik dat het "niet schuldig" had moeten zijn. Ik zal altijd hopen dat op een dag de waarheid aan het licht komt.' 'Je gelooft niet dat mijn vader zelf verantwoordelijk was voor zijn dood?'

'Het is de meest aannemelijke mogelijkheid, maar dat spoortje twijfel blijft bestaan.' Hij haalde zijn schouders op. 'Hoe dan ook, geef me dat adres maar.'

Ik gaf het hem en hij stopte het in zijn portefeuille. 'Dus de gouvernante werd ontslagen,' vervolgde hij, 'en de nieuwe kwam: de mooie Zillah Grey, van wie je nu de achternaam gaat gebruiken.' 'Ja.'

'En binnen zeer korte tijd was ze getrouwd met je vader. Dat is bijzonder interessant.'

'Dat zal wel. Ik geloof dat gouvernantes wel vaker in het huwelijk treden met vaders, weduwnaars, van hun pupillen.'

'Dat gebeurt op... op een min of meer natuurlijke manier,' zei hij langzaam.

Op dat moment kwam Zillah binnen.

Hij stond op en ik zei: 'Je kent mijn stiefmoeder nog?'

'Maar natuurlijk.' Hij had haar hand gepakt en schonk haar een warme glimlach. 'We hebben elkaar in de rechtszaal ontmoet.'

Ze beantwoordde zijn glimlach stralend. Hoewel ik gewend was aan haar schoonheid, werd ik er weer hevig door getroffen. In het gezelschap van mannen leek ze op te bloeien, als een bloem in de regen.

'U was geweldig,' zei ze. 'ik kan u niet genoeg bedanken voor wat u hebt gedaan.'

'Ik was ü dankbaar. Uw getuigenis was van doorslaggevend belang voor onze zaak.'

Ze ging tegenover hem zitten, naar mijn gevoel enigszins op haar hoede en met haar rug naar het licht, alsof ze niet te duidelijk gezien wilde worden. Ze gedroeg zich respectvol, als om haar bewondering voor hem te tonen. Het beviel hem kennelijk en leek niets af te doen aan het feit dat het wellicht een beetje geveinsd was.

Ze begon onmiddellijk een gesprek met hem. 'Heeft mijn stiefdochter u verteld over haar plannen om een tijdje weg te gaan? Vertelt u me eens... lijkt ü dat een goed idee?'

'Ik vind het een uitstekend idee. Dat zei ik zojuist al tegen Davina.' 'En heeft ze u ook gezegd...' begon ze bevreesd. 'Over haar naamsverandering? Ja. Ook dat lijkt me een goed idee.' 'Wat ben ik daar blij om. Het was mijn voorstel. Ik maakte me een beetje zorgen. Ik wil zo graag...'

'Doen wat voor Davina het beste is. Natuurlijk. Ja, ik ben ervan overtuigd dat het een goed idee is, zowel om weg te gaan als om voor enige anonimiteit te zorgen.'

'In dat geval voel ik me daar wat geruster over. Davina, liefje, heb je onze gast al iets te drinken aangeboden?' 'Nee, we zaten te praten en...' Ze keek me toegeeflijk verwijtend aan.

'Dat is heel vriendelijk van u,' zei Ninian vlug, 'maar ik moet ervandoor. Ik kwam alleen even langs om te horen hoe het met Davina was.' 'Wat attent van u! Erg meelevend en begripvol. Ik denk vaak hoeveel geluk Davina had dat u haar verdedigde.' 'Zoveel lof komt me echt niet toe.'

'Toch wel!' Ze voegde er bijna schalks aan toe: 'En ik sta erop u die toe te zwaaien.'

Ik glimlachte. Ik had het gevoel dat haar aanwezigheid hem veel genoegen deed. Er werd nog even gepraat, voornamelijk tussen hem en Zillah, en toen stond hij op om te vertrekken.

Ik voelde me teleurgesteld. Hij was zo zichtbaar onder de indruk van Zillahs charmes. Ik had natuurlijk altijd geweten dat die aanzienlijk waren, maar ik had niet gedacht dat hij daar zo snel voor zou bezwijken. Zillahs stemming veranderde abrupt toen hij was vertrokken. 'Waarom kwam hij in vredesnaam langs?' vroeg ze. 'Hij zei dat hij alleen maar wilde weten hoe het me me ging.' 'Gaat hij bij al zijn voormalige cliënten op bezoek?' 'Ik denk dat hij dit als een min of meer speciaal geval beschouwt.' 'En ik denk dat hij nogal nieuwsgierig is. Hij heeft je vrij gekregen... en daar houdt die zaak voor hem op.' 'Hij wilde dolgraag een "niet schuldig" als uitspraak.' 'Wilden we dat niet allemaal?'

'Ach, jullie leken goed met elkaar overweg te kunnen.' Ze veroorloofde zich een zelfvoldane glimlach. 'Nou ja, het is nu allemaal voorbij en we moesten het maar vergeten, liefje.' Alsof ik dat ooit zou kunnen!

Lilias' antwoord was gekomen.

Ik verwacht je. We begrijpen het van die naam, dus zodra je hier aankomt, ben je Diana Grey. Maak je geen zorgen. Niemand zal het weten, behalve mijn vader, mijn zus Jane en ik zelf. We willen allemaal doen wat we kunnen om je te helpen. Lieve Davina - o, ik denk dat ik moet beginnen om aan je te denken als Diana - wees ervan verzekerd dat ik mijn familie ervan heb overtuigd dat je net zo ten onrechte werd verdacht als ik. We zijn een hechte familie en ve rtrouwen elkaar onvoorwaardelij k.

Het viel me in dat het een nogal merkwaardig toeval is dat we allebei vals beschuldigd zijn. Het lijkt bijna alsof er een of andere boosaardige geest in het huis is. Dat is natuurlijk onzin, maar toch is het vreemd. O, wat zullen we veel te bepraten hebben! Ik verheug me zo op je komst.

Je hebt een lange reis voor de boeg. Eerst moet je naar Londen en vervolgens met de trein naar het zuidwesten van Engeland. We wonen op ongeveer vijf kilometer van Tinton Crawley, maar ik zal je met een rijtuig van het station komen halen. Ik kan nauwelijks wachten tot het zover is.

Liefs van Lilias

P.S. Ik stuur je hierbij instructies voor de reis, en ook het adres van het Londense hotel waar ik de nacht heb doorgebracht. Het is klein, rustig en vlak bij het station.

Ik begon onmiddellijk voorbereidingen te treffen.

Met een gevoel van enorme opluchting ging ik op weg. Al toen de trein het station van Edinburgh uit stoomde, had ik het gevoel alsof een zware last van me afviel. Ik meende dat ik tot op zekere hoogte een kloof had geslagen tussen het heden en het nachtmerrieachtige verleden. Terwijl we naar de grens tussen Engeland en Schotland snelden, bekeek ik angstig mijn medepasssagiers, want ik was plotseling bang dat er minstens één bij was die me zou herkennen. Mijn foto had in de kranten gestaan en met name een daarvan - een 'artistieke impressie' - had me met afschuw vervuld. De schets bezat voldoende gelijkenis om me te herkennen, maar de tekenaar was erin geslaagd om mijn gelaatstrekken te vervormen tot een masker van sluwheid. Op dat moment was de wereld tot de conclusie gekomen dat ik mijn vader had vermoord, en de tekenaar had het gezicht aangepast aan wat volgens hem de feiten waren. Tegenover me zat een jong paartje, dat misschien wel op huwelijksreis was. Ze leken volkomen in elkaar op te gaan en bezorgden me geen onbehaaglijk gevoel, net zomin als de man die verdiept was in zijn krant. In de uiterste hoek zat echter een nogal spraakzame vrouw, die vastbesloten was een praatje met iemand aan te knopen en zich tot mij wendde toen ze merkte dat de rest van het gezelschap zich met andere dingen bezighield. Ze was op weg naar het zuiden om haar getrouwde dochter te bezoeken en verlangde naar het weerzien met haar kleinkinderen. Ze stelde me een paar vragen over mijn bestemming, maar ik merkte dat het nogal plichtmatig klonk. Haar gedachten waren kennelijk bij haar naderende bezoek, en ik kon vrijer ademhalen.

Ik had me geen zorgen hoeven te maken. Mijn zelfvertrouwen keerde terug. Ik was alleen maar zenuwachtig en moest ophouden te denken dat mensen me zouden herkennen. Ik vluchtte naar Lilias, naar dat toevluchtsoord waarheen zij was teruggekeerd, ervan overtuigd daar liefde en begrip te vinden.

Ik overnachtte in het Londense hotel nabij het station, precies zoals Lilias had uitgelegd. Het was geen bijzonder verkwikkende nacht, maar dat kon me niet schelen. Ik was onderweg.

De volgende morgen, toen ik de trein vanuit Paddington Station nam, werd het gevoel van opluchting met de minuut groter. Zittend in een hoekje van de treincoupé keek ik uit over het groene landschap en merkte op dat het leek alsof de planten en bomen hier iets verder waren uitgelopen dan in het killere noorden. Mijn medepassagiers waren heel plezierig en er werd een beetje over koetjes en kalfjes gepraat. Ik wist dat geen van hen ook maar een flauw idee had wie ik was en dat ik in dat opzicht overgevoelig was geweest.

De trein stoomde westwaarts. Het groen van het landschap was nog weelderiger geworden. Ik ving een glimp op van de zee. Eerder had ik dorpjes rondom kerken gezien, zoals ze me vroeger vaak door Lilias waren beschreven. Ik zag de vruchtbare rode bodem waarover ze had gesproken, en ik wist dat we in het graafschap Devonshire waren. Ten slotte arriveerde ik. Toen we het station binnenreden, zag ik Lilias op het perron staan. Ik voelde me gelukkiger dan ik ooit sinds het begin van de nachtmerrie was geweest.

We renden naar elkaar toe en klampten ons enkele ogenblikken aan elkaar vast. Vervolgens hield ze me op armslengte afstand. 'Het is heerlijk je te zien. Je ziet er beter uit dan ik had verwacht. O hemel, wat een tijd! Maar het is nu voorbij. Kom mee, het rij tuig wacht. We zullen j e bagage laten halen.' De stationschef stond vlak bij en glimlachte tegen ons. 'O, Jack,' zei Lilias, 'wil je Jim vragen om de bagage over te brengen naar het rijtuig?'

'Komt in orde, juffrouw Lilias. Jim, Jim! Hai, Jim. Bagage voor juffrouw Lilias.' Hij keek me glimlachend aan. 'U gaat dus naar Lakemere, juffrouw? Blijft u lang?' 'Ik... eh...'

'We hopen dat juffrouw Grey heel lang blijft. Dat daar is het, Jim.' Ze pakte mijn arm. 'Ze zitten thuis vol ongeduld te wachten,' zei ze. 'Verlangend je te leren kennen.'

Even later reden we over weggetjes die zo smal waren dat de heggen ons in het voorbijgaan bijna raakten. 'Ik ben zo blij dat je bent gekomen,' zei Lilias. 'Ik voel me een stuk beter sinds ik uit Edinburgh weg ben.' 'Natuurlijk. Je wilde er weg. Dat is het beste en de enige mogelijkheid. Bovendien kunnen we nu praten, net als in de goede oude tijd.' Toen ik met haar in het rijtuig zat, werd ik overweldigd door emoties. Ze praatte geanimeerd en benadrukte telkens weer hoe fijn ze het vond dat ik besloten had te komen. Het was een heerlijk welkom. 'We zijn er bijna,' zei ze. 'O kijk, daarginds! Je kunt de kerktoren zien. Onze kerk is zo'n beetje een van de oudste in het zuidwesten van Engeland. Meer dan zevenhonderd jaar oud, en volgens de reisgidsen een perfect voorbeeld van Normandische architectuur. O ja, er komen ook toeristen. En er zijn prachtige gebrandschilderde ramen. Mijn vader is er heel trots op. Ik zal ervoor moeten zorgen dat hij je er niet mee verveelt. Jane en ik zeggen altijd tegen hem dat hij obsessies begint te krijgen en dat zijn dierbare oude kerk er een van is.'

Toen we dichterbij kwamen, zag ik de grijze stenen muren van de kerk en het kerkhof met de oude grafzerken, die op sommige plaatsen enigszins overhelden, te midden van de taxusbomen en de cipressen. 'Sommige van die bomen staan hier al eeuwen,' vertelde Lilias. 'Ze hebben veel predikanten zien komen en gaan. Zijn die cipressen niet prachtig? Iemand vertelde me dat ze de onsterfelijkheid vertegenwoordigen en dat ze daarom zo vaak op kerkhoven worden geplant. Volkslegenden! Ik bereid je maar vast voor. Je zult er heel wat over te horen krijgen van mijn vader. We zijn er... Dit is de pastorie.'

Het was een tamelijk groot huis, net als de kerk van grijs gesteente, met aan de voorkant een welverzorgd gazon dat was omringd met bloemperken. Bij de deur stond een man. Ik wist onmiddellijk dat dit Lilias' vader was. Hij was in gezelschap van een vrouw, ongetwijfeld haar zuster Jane. Ze kwamen naar ons toe toen Lilias het rijtuig tot stilstand bracht.

'Hier zijn we dan!' riep Lilias. 'De trein was deze keer eens op tijd. Dit is... Diana.'

Mijn handen werden in een krachtige greep genomen en ik keek in het glimlachende, vriendelijke gezicht van de eerwaarde George Milne. 'Welkom, welkom, kindje,' zei hij. 'We zijn blij dat je bent gekomen. Lilias was zo gelukkig sinds je dat had toegezegd.' 'En dit is Jane,' zei Lilias.

Jane leek een beetje op Lilias en ik wist dat ik haar alleen daarom al zou mogen. Haar begroeting was even hartelijk als die van haar vader. Ik zei dat ik het fijn vond hen te ontmoeten en dat het hier zo vredig was. De bloemen waren prachtig.

'Je hebt Janes hart gewonnen,' zei Lilias. 'Ze is bezeten van de tuin.' 'Dat is maar goed ook,' merkte Jane op. 'Iemand moet ervoor zorgen. Als het aan jou lag, zou het een wildernis worden. Kom binnen. Je zult wel honger hebben. Het eten is bijna klaar. We hoopten dat de trein niet te laat zou zijn en hebben daarop gegokt. Dus... over een half uur? Lilias kan je je kamer wijzen en Daisy zal wat warm water boven brengen.'

'Dank je. Dat zou fijn zijn,' antwoordde ik. 'Je wordt vies van dat reizen.'

Ik voelde me onmiddellijk thuis. Ik was overgegaan in een nieuwe rol en moest nog wennen aan mijn nieuwe naam. Als het eenmaal zover was, moest ik kunnen geloven dat ik werkelijk afstand had genomen van het verleden.

We liepen de hal in. Ik zag het glanzend gepoetste meubilair. Op een haltafeltje stond een grote vaas met bloemen, mooi gerangschikt en in schitterend harmonieuze kleuren.

Lilias zag mijn blik. 'Dat is het werk van Jane,' zei ze. 'Zij vult het huis met bloemen.'

'Ze zijn prachtig,' antwoordde ik. 'O, Lilias, ik zal hier gelukkig zijn.' 'Daar zullen we ons best voor doen,' zei ze. Ik volgde haar de trap op naar een overloop.

'We hebben je ondergebracht op de eerste verdieping,' zei Lilias. 'Bij sommige van deze kamers moet je op je hoofd letten als je naar binnen gaat. Volgens mij waren de mensen kleiner in de tijd dat dit soort huizen werden gebouwd.' Ze opende de deur van een kamer. Ik volgde haar naar binnen. Het was er groot, maar tamelijk donker. Er was maar één raam en dat was voorzien van glas-in-lood . In een hoek stond een bed en ik zag een toilettafel, een spiegel en een wastafel. Een van de wanden werd bijna geheel in beslag genomen door een grote kast.

'Dit is het dan,' zei Lilias. 'Ik ben bang dat het niet is zoals bij jou thuis, in Edinburgh, maar...'

'Het is geweldig,' zei ik. 'Ik kan je niet zeggen hoe blij ik ben om hier, bij jou en je familie te zijn.' Ik liep naar het raam en keek uit over het kerkhof. Ik had uitzicht op de wankele grafzerken en de oude taxusbomen en cipressen. Het was fascinerend.

Lilias kwam naast me staan. 'Ik hoop niet dat je het erg somber vindt. Ik heb deze kamer voor je gekozen omdat hij iets groter is dan de overige logeerkamers. Het kerkhof heeft iets vriendelijks als je er eenmaal aan gewend bent. Dat zei mijn zuster Emma tenminste altijd. Ze is nu getrouwd, weet je. Door haar heb ik een neefje en een nichtje, en ik heb nog twee neefjes via Grace, die getrouwd is met een predikant. Emma zei altijd dat als er geesten bestonden, het vriendelijke waren.' Op dat moment werd de deur geopend door een vrouw van middelbare leeftijd, die binnenkwam met een kan heet water. Lilias stelde haar voor als Daisy.

'Prettig met u kennis te maken, juffrouw,' zei ze tegen me. 'Ik hoop dat u het hier naar uw zin zult hebben.'

'Daar zullen we voor zorgen, Daisy,' zei Lilias.

'Reken maar,' antwoordde Daisy.

'Dank je,' murmelde ik.

Toen we weg was, zei Lilias: 'Daisy is al ons hele leven hier. Ze kwam toen mijn vader en moeder trouwden, en dit is evenzeer haar thuis als het onze. We hebben sinds kort een meisje dat 's morgens komt helpen met schoonmaken, hoewel Jane een voortreffelijke huishoudster is. Ik zou niet weten hoe we het anders moesten klaarspelen. Ik ben niet zo'n goede vervangster voor Alice.'

Ik herinnerde me dat Alice de zuster was die het huishouden had opgegeven om gouvernante te worden toen Lilias noodgedwongen naar huis was teruggekeerd.

'Nee,' vervolgde Lilias, 'ik ben van weinig nut in het huis. Mijn vader noemt Jane en mij zijn Martha en Mary.' 'Ik weet zeker dat jij ook wel iets kunt.'

'Ik doe boodschappen en help met de plaatselijke liefdadigheid, bazaars en zo, alles wat bij het dagelijkse leven van een dorpspastorie hoort.'

'En dat is ongetwijfeld heel belangrijk.'

'Nou ja, ik veronderstel dat ik me dan toch wel nuttig maak.'

'Wat me hier zo enorm opvalt, is de rust.'

'Ik ben blij dat je dat vindt. Dat heb je nodig.'

'O, ik wou dat ik onder andere omstandigheden was gekomen! Maar gedane zaken nemen geen keer. Het heeft geen zin het anders te wensen.' 'Geen enkele zin. Maar het zal beter worden. We zullen het verleden achter ons laten. Dat moeten we allebei doen. We vergeten gewoon wat er allemaal is gebeurd. Dat is de enige manier.' 'Kunnen we dat wel?'

'We kunnen het proberen. Ik laat je nu alleen om je te wassen en om te kleden, als je dat wilt. Weet je de weg naar beneden?' 'Ja, natuurlijk.'

Lilias ging weg en ik was alleen. Ik waste me en kleedde me om. Ik voelde me opgetogen. Ik wist dat ik er goed aan had gedaan om hiernaar toe te gaan.

Naarmate de dagen verstreken, raakte ik daar steeds meer van overtuigd. Ik had een nieuwe identiteit aangenomen en schrok niet langer wanneer ik werd aangesproken met Diana. Ik werd opgenomen in een nieuwe manier van leven. En ik raakte goed bevriend met Jane, die heel anders was dan Lilias. Jane was geen droomster. Ze was uiterst praktisch, wat ook wel nodig was om het huishouden van de pastorie te runnen met een, naar mijn idee, allerminst groot budget. Ik wilde bijdragen in de huishoudelijke onkosten, maar mijn wenken in die richting werden zo krachtig van de hand gewezen, dat het moeilijk was om op het onderwerp door te gaan. Jane en Daisy bedisselden alles zo bekwaam, dat er aan niets gebrek leek te zijn. De maaltijden waren eenvoudig, maar gezond. Daisy had Jane lang geleden al leren koken en ze voelde zich er nu bij in haar element, zoals Daisy het uitdrukte.

Lilias had geen belangstelling voor huishoudelijke zaken. Zij en Alice waren de 'studiebollen' geweest. Alice maakte nu gebruik van haar bekwaamheden, terwijl Lilias dat helaas, vanwege dat onfortuinlijke voorval, niet kon doen.

De dominee was grotendeels zoals ik had verwacht aan de hand van Lilias' beschrijving. Hij was een van de meest tevreden mensen die ik ooit had ontmoet. Hij was volkomen onbaatzuchtig en het leek alsof zijn leven was gewijd aan anderen. Soms was hij een beetje verstrooid, maar hij werd goed verzorgd door zijn dochters en Daisy. Hij was enorm geliefd bij iedereen met wie hij in contact kwam en zijn kleine tekortkomingen werden met de grootste toegeeflijkheid bezien. Hij was werkelijk een bijzonder gelukkig mens. Ik bedacht hoe Lilias bofte om zijn dochter te zijn, hetgeen mijn gedachten terugbracht op mijn vader. Ik herinnerde me zijn boosheid over mijn vriendschap met Jamie, de verbolgen manier waarop hij Kitty had ontslagen en hoe Zillah 's nachts zijn slaapkamer was binnengeslopen.

Ik moest echter niet aan mijn vader denken, en ook niet aan Jamie. Ja- mie had me in de steek gelaten. Zijn liefde was niet sterk genoeg geweest om problemen het hoofd te bieden en bij het eerste teken daarvan had hij de aftocht geblazen. Dat had me diep gekwetst, maar ik vermoedde dat de afschuwelijke gebeurtenissen daarna me hadden geholpen de dreun van die persoonlijke klap te verzachten. Tijdens mijn eerste dag hoorde ik dat majoor Jennings, die de manege dreef, een goede vriend van de domineesfamilie was. Hij wist dat Lilias graag reed, maar het zich niet kon veroorloven. Daarom had hij haar gevraagd of ze, om hem een dienst te bewijzen, wilde helpen met de training van zijn paarden. Lilias had het aanbod enthousiast geaccepteerd, waardoor ze vaak kon rijden.

'Ik help met de verzorging van de paarden en het schoonmaken van de stallen,' zei ze. 'Ik vind het fijn om bij paarden te zijn. Soms, als het erg druk is, geef ik de mensen ook les. Het is een prachtkans. Zou jij het leuk vinden om te rijden?'

'Ik ben geen amazone, maar ik heb in Schotland wel een paar lessen gehad. Een beginneling ben ik dus ook weer niet.' 'Nou, hier is je kans.'

'Wat een goed idee! Ik kan voor mijn lessen betalen en jij, Lilias, zou me les kunnen geven.'

Lilias keek verstoord, zodat ik haastig verklaarde: 'Het is in orde. Mijn vader heeft me wat geld nagelaten. Ik heb een klein inkomen, dus ik ben niet echt arm. Het huis en het merendeel van zijn fortuin gingen naar Zillah.'

Lilias reageerde nadenkend. 'Het is allemaal zo snel gegaan. Het lijkt vreemd. Het is nog niet zo lang geleden sinds ik daar was. Zij kwam... en trouwde bijna onmiddelijk met je vader. Het is bijna alsof het afgesproken werk was.' Ze aarzelde en staarde voor zich uit. 'Ik praat onzin,' vervolgde ze. 'Laten we vanmorgen naar de Jennings gaan en eens horen wat er te regelen valt met dat rijden. Je vindt hen vast aardig. Behalve de majoor zijn er nog mevrouw Jennings en Florence, hun dochter. Ze werken allemaal met de paarden.' 'Vertel me eens iets over de andere buren.' 'Nou, het landgoed bijvoorbeeld.'

'Ik herinner me dat je het daarover had. Daar woont de landjonker... en de jongeman met wie je zou trouwen.' 'Ja. Charles... Charles Merrimen.' 'Woont hij daar nog?'

'O ja, hij woont er nog. Ik ga vaak naar hem toe. Hij zit meestal in een rolstoel. Hij is zo'n fijne man.' 'Krijg ik hem ook te zien?'

'Natuurlijk. Verder zijn er de Ellingtons in Lakemere House. Zij zijn hier de belangrijke familie... de welgestelden, de weldoeners van het dorp. Bij hen is Kitty terechtgekomen. O! Ik was Kitty vergeten. Ze moet voorbereid zijn, voor het geval je haar ontmoet. Vind je ook niet? We kunnen niet hebben dat ze er dingen uitflapt...' Het was alsof een wolk op ons was neergestreken. Ongemerkt verdween het gelukzalige gevoel. Zou het altijd zo gaan? Zou ik me voortdurend afvragen of iemand me zou herkennen?

Ik hoorde weer de stem van nanny Grant, jaren geleden: 'O, wat weven we een warrig net, terwijl we ons eerst oefenen in bedrog.' Desondanks gaf de harmonische sfeer van de pastorie me weer een gevoel van veiligheid. Ik werd er wakker met een gevoel van verwachting, me afvragend wat de dag zou brengen. Dan ging ik voor het raam staan en keek uit over het kerkhof. In het maanlicht zagen die oude grafstenen er misschien spookachtig uit, maar op de een of andere manier hadden ze ook iets vredigs: de problemen van degenen die eronder lagen, waren voorbij. Inderdaad, het waren vriendelijke geesten. Ook Lilias' gezelschap had een heilzame werking. Ik kon mijn hart tegenover haar uitstorten. Wat was het heerlijk mijn zorgelijke gedachten te delen! Ik kon haar vertellen hoe het me had gekwetst dat Jamie me in de steek had gelaten.

'Eigenlijk maar goed ook,' luidde haar oordeel. 'Als hij je in de steek liet toen je hem het hardst nodig had, was hij ook niet de partner met wie je een gelukkig leven had kunnen leiden. Hij heeft misschien om je gegeven, een beetje, maar hij hield meer van zichzelf. Je kunt beter niet trouwen dan met de verkeerde. Je was jong, onervaren en eenzaam. Je had je moeder verloren, jij en ik waren uit elkaar gegaan, je vader was hertrouwd en je was niet zeker van je stiefmoeder. Volgens mij was je klaar om verliefd te worden. Verliefd op de liefde, zoals ze dat noemen. Daar is gemakkelijker overheen te komen dan wanneer het om ware liefde zou gaan.'

Ja, ze was inderdaad een steun.

Verder was er het paardrijden. Majoor Jennings was een joviale man van middelbare leeftijd, gebruind door zijn diensttijd in India. Toen hij terugkwam, was hij met behulp van zijn vrouw en zijn dochter deze stallen gaan drijven. Mevrouw Jennings en Florence waren allebei vlotte en aardige mensen. Ze waren omringd door honden, minstens vier, maar die waren groot en opdringerig en maakten hun aanwezigheid duidelijk kenbaar.

Tijdens mijn eerste ontmoeting met de familie werden we meegenomen naar een gezellige maar tamelijk armoedige kamer met aan de muren verscheidene foto's van paarden, waar we thee kregen van mevrouw Jennings. Terwijl we ervan dronken, kwam Florence binnen. Ze was een lange jonge vrouw van een jaar of dertig, schatte ik, met weelderig rossig haar en talloze sproeten. Ze droeg een rijkostuum. Later ontdekte ik dat ze bijna iedere dag zo gekleed ging.

'Dit is Florence, mijn dochter,' zei mevrouw Jennings. 'Paarden zijn onze passie en Florence is zo mogelijk nog gekker dan de rest van ons met die vierbenige lieverds. Nietwaar, Flo?' Florence beaamde dat.

De kamer bevatte veel koperwerk en ornamenten van houtsnijwerk, alsmede twee Benares-tafels, alles onmiskenbaar afkomstig uit India. Het leek alsof ze een stukje sfeer van dat land hadden overgebracht naar hun huis.

De honden kwamen binnen om ons te keuren, de ene kwispelstaartend, de andere nieuwsgierig en de laatste twee met enige argwaan. 'Zo is het genoeg, Tiffïn. Jij ook, Rajah. Goed volk.' Bij het horen van de bevelende stem trokken de honden zich onmiddellijk terug.

Zowel mevrouw Jennings als Florence reageerde belangstellend op het bericht dat ik wilde gaan paardrijden en tot nu toe pas een paar lessen had gehad.

'Je zult het gauw onder de knie hebben,' verzekerde Florence me. 'Dat voel ik. Mijn lange ervaring, snap je. Laat je paard niet merken dat je nerveus bent. Dan worden ze juist lastig. Laat ze merken dat jij de baas bent... vanaf het begin. Streel ze een beetje en je hebt geen kind aan ze.'

Lilias zei dat het haar een goed idee leek als zij de lessen zou geven, waarop mevrouw Jennings op haar dij sloeg en zei dat het dat zeker was. Het gevolg was dat ik les kreeg van Lilias en na een stuk of vier lastige dagen hard op weg was een amazone te worden. Lilias nam me mee naar het landgoed, waar ik kennismaakte met Charles Merrimen. Ik mocht hem onmiddellijk. Er was bijna iets heiligs in de manier waarop hij zijn invaliditeit aanvaardde, terwijl tussen hem en Lilias onmiskenbaar een diepe genegenheid bestond. Zijn vader, de jonker, was een tamelijk zwijgzame en statige man. Het landgoed werd al generaties lang door de familie bewoond. Behalve Charles was er zijn oudere broer David, met een vrouw en twee zoons. Ik had echter vooral belangstelling voor Charles, want hij had gemakkelijk met Lilias kunnen trouwen en dan hadden zij en ik elkaar nooit ontmoet. Het maakte dat ik nadacht over de merkwaardigheid van het lot. Ik ging een paar keer met haar mee wanneer ze hem een bezoek bracht, maar ik kreeg al gauw het gevoel dat die ontmoetingen eigenlijk voor hen tweeën waren bestemd. Ze vertelde me dat ze hem voorlas uit Gibbons Verval en ondergang van het Romeinse Rijk en dat hij er erg van genoot. Daarom verontschuldigde ik mezelf, en doordat Lilias en ik elkaar altijd hadden begrepen, accepteerde ze mijn besluit om niet met haar mee te gaan.

Toen kwam de uitnodiging van Lakemere House. 'Mevrouw Ellington beschouwt zichzelf daar als de vrouw des huizes,' verklaarde Lilias. 'Ik denk dat ze de Merrimens nogal laks vindt in de uitoefening van hun plichten. Ach, de jonker wordt oud, David wordt volledig in beslag genomen door zijn gezin en Charles kan natuurlijk niets doen. Mevrouw Ellington is bijzonder efficiënt. Ze is zo'n vrouw die denkt dat zij beter dan anderen weet wat goed voor hen is. Het ergerlijke is dat ze nog vaak gelijk heeft ook. We zijn uitgenodigd voor de thee. Als je haar goedkeuring kunt wegdragen, zul je nogmaals worden uitgenodigd. Tussen twee haakjes, we zullen iets aan Kitty moeten doen voordat we daarnaar toe gaan... alleen voor het geval we haar tegen het lijf lopen. Kan ik haar niet met een of ander smoesje hier laten komen? Ik zal het Jane vragen. Misschien heeft zij een paar ideetjes.' Die had Jane.

'Ik hoorde de dominee zeggen dat ze nooit is aangenomen. Ze wil dat wel en mevrouw Ellington staat daar natuurlijk pal achter. Laat haar maar komen onder het mom om dat te bespreken.' De boodschap werd overgebracht en op de dag voor ons bezoek aan Lakemere House kwam Kitty. We spraken af dat ik me pas zou laten zien nadat Lilias met haar had gesproken.

Bij haar aankomst ving ik door mijn raam een glimp van haar op. Ze zag er molliger en opgewekter uit. Ik dacht: het leven hier doet haar goed.

Ze was nog niet zo lang binnen toen Daisy naar mijn kamer kwam en me namens Lilias liet weten dat ik nu maar naar beneden, naar de salon moest gaan. Bij mijn binnenkomst rende Kitty naar me toe en sloeg haar armen om me heen. Het volgende moment trok ze zich terug, naar mijn idee een beetje geschrokken van haar vrijpostigheid. Ik kuste haar op de wang en zei: 'Fijn je te zien, Kitty.' 'O, juffrouw D... eh... juffrouw... eh... Het was afschuwelijk... de dingen die ze zeiden...'

'Het is voorbij,' zei ik. 'We proberen het te vergeten.' Ze knikte. 'Maar ik zal nooit vergeten wat u voor me hebt gedaan, juffrouw. U en juffrouw Milne. Ik weet niet wat ik zonder u had moeten beginnen.

'Je bent dus gelukkig in Lakemere House?'

'O ja. Het is er fijn. Ik heb het er echt naar mijn zin.'

'Hopelijk blijft dat zo.'

'Je mag niet vergeten dat het nu "juffrouw Diana" is,' zei Lilias. 'Juffrouw Diana Grey. Het is belangrijk, Kitty, dat je dat niet vergeet.' 'O, dat zal ik niet doen, juffrouw.'

Ze vertelde ons hoe anders het leven in Lakemere House was dan in Edinburgh. Ze had vrienden gemaakt en mevrouw Ellington toonde belangstelling. Ze wist dat ze fout was geweest, maar ze begreep niet wat haar had bezield. Alleen dat... Ze bloosde en we gingen op een ander onderwerp over.

Lilias werkte haar weg naar de pastorie om eventueel over haar confirmatie te praten. Lilias hechtte veel belang aan de waarheid en wilde zich daar dan ook zo goed mogelijk aan houden.

Ik was onwillekeurig een beetje bang toen we in het rijtuig naar Lakemere House reden, ook al probeerde ik die angst te onderdrukken en me zelf voor te houden dat ik niet altijd zo nerveus moest zijn voor een eerste kennismaking met anderen.

Lilias zei: 'Mevrouw Ellington beschouwt zichzelf als de beschermvrouwe van het dorp en daarom wil ze graag van alles op de hoogte zijn. Ze is met name geïnteresseerd in de kerk. Volgens mij ziet ze het als haar plicht om over mijn vader te waken. Ze respecteert zijn goedheid, maar betreurt zijn onpraktische leefwijze. Ze beziet hem met een mengeling van genegenheid en ergernis. Ze bewondert zijn christelijke deugden en wanhoopt over zijn naïviteit. Ik weet bijna zeker dat ze zal proberen je tijdens je aanwezigheid daar over te halen een handje te helpen bij dorpsaangelegenheden.'

'Daar heb ik geen bezwaar tegen. Bestaat er ook een meneer Ellington?' 'O ja. Hij is heel rijk. Hij reist op en neer naar Exeter en is vaak in Londen. Hij bemoeit zich nooit met de zaken van zijn vrouw. Hij zorgt alleen voor de middelen die haar in staat stellen haar liefdadigheid voort te zetten. Er wordt beweerd dat hij op zakelijk gebied bikkelhard is, maar in de huiselijke kring zo volgzaam als een lam.' 'Dus mevrouw Ellington heeft thuis de broek aan.' 'Zo zou je het kunnen zeggen. En dan is Myra Ellington er natuurlijk nog, de vrucht van hun huwelijk. Ze moet nu tegen de dertig lopen en is ongehuwd.'

'Dat verbaast me. Ik zou eerder denken dat mevrouw Ellington wel een geschikte partij voor haar dochter had gevonden.' 'Sommige mensen beweren dat Myrna geen type is om te trouwen. Ze is sympathiek, maar tamelijk stil, bijna teruggetrokken, hetgeen vreemd lijkt voor een dochter van mevrouw Ellington. Ik geloof dat ze van zichzelf nogal welgesteld is. Het gerucht gaat dat haar grootvader haar geld heeft nagelaten... Het merendeel van zijn fortuin, zeggen ze. Dat zou haar een zekere onafhankelijkheid geven, veronderstel ik.' 'Ik begrijp het. Ik neem aan dat veel mensen trouwen om onder de pannen te zijn.'

'Heel veel, vrees ik. Nou ja, Myrna Ellington hoeft daar geen rekening mee te houden, hoewel ik van Kitty heb gehoord dat ze nogal wat belangstelling schijnt te hebben voor een man die bij haar thuis op bezoek komt.'

'Het zal in een dorp wel moeilijk zijn om geheimen te bewaren, hoezeer je het ook probeert.'

Lilias keek me ernstig aan. 'Je moet ophouden te denken dat iedereen bezeten is van jouw rechtszaak. Het was gewoon een kortstondige sensatie. Mensen zijn dingen die hen niet aangaan snel vergeten.' Ze had gelijk, maar er waren zoveel gesprekken die leken terug te voeren naar dat onderwerp.

Lakemere House was een imposant bouwwerk van achttiende-eeuwse elegantie. Marmeren treden leidden omhoog naar een portaal. Het gazon werd omzoomd door bloemperken en was voorzien van een vijver, met in het midden een standbeeld dat Aphrodite zou kunnen voorstellen.

Een dienstmeisje bracht ons naar de salon, waar mevrouw en Myra Ellington ons voor de ontvangst opwachtten.

Mevrouw Ellington, gezeten in een leunstoel die op een troon leek, stak haar hand uit. 'O, Lilias... wat fijn je te zien.'

Myra was opgestaan en had aarzelend naast haar moeder plaatsgenomen.

'Dit is Diana Grey,' zei Lilias.

De hand werd naar mij uitgestoken. Ik drukte hem met een gevoel dat ik een revérence zou moeten maken, want mevrouw Ellington straalde onmiskenbaar iets koninklijks uit.

'Heel aardig. Welkom in Lakemere, juffrouw Grey. Dit is mijn dochter.'

We schudden elkaar de hand.

'Fijn dat u kon komen,' mompelde Myra, waarop ik antwoordde dat het erg vriendelijk van mevrouw Ellington was me uit te nodigen. Ik bestudeerde de welgestelde Myra Ellington. Ze was tamelijk lang en nogal mager. Ze maakte een min of meer verlegen indruk en kon niet echt een schoonheid worden genoemd, terwijl haar moeder in haar jeugd juist een bijzonder knappe vrouw moest zijn geweest. In feite straalde Myra Ellington iets zieligs uit, hetgeen te wijten was aan een zekere zachtheid in haar grote bruine, enigszins spaniëlachtige ogen. 'Ik heb gehoord dat u in de pastorie logeert, juffrouw Grey,' zei mevrouw Ellington. 'Wat vindt u van ons dorpje?'

'Wat ik ervan heb gezien, hoewel dat nog niet zoveel is, vind ik het heel bekoorlijk.'

'We zijn er zelf dol op. Er gebeurt zoveel. Het houdt ons bezig.' Er kwam een dienstmeisje binnen met een rolwagentje waarop alles voor de thee was uitgestald, inclusief dun gesneden sandwiches en een vruchtencake.

'Dank je, Emma,' zei mevrouw Ellington. 'Je kunt wel gaan. We redden ons wel. Room, juffrouw Grey? Suiker?' Myra pakte het kopje op en bracht het naar me toe. Enkele minuten later ging de deur open en keek een man naar binnen. Hij bleef in de deuropening staan, zowel verrast als schuldbewust. 'O, neem me niet kwalijk. Ik wist niet dat er bezoek was. Ik stoor natuurlijk.'

'Kom toch binnen, Roger,' zei mevrouw Ellington hartelijk. 'Je stoort niet, hoor. Meneer Lestrange logeert bij ons,' legde ze me uit. 'Kom binnen en maak kennis met onze gasten.'

Hij was lang en stevig gebouwd. Ik schatte hem achter in de dertig. Hij zag er bijzonder aantrekkelijk uit, vermoedelijk vanwege zijn lichaamsbouw, hoewel dat niet het enige was. Zijn teint verried dat hij in een land was geweest met een warmer klimaat dan het onze en hij had diepblauwe ogen die een opvallend contrast vormden met zijn bijna zwarte haar. Hij kwam de kamer in met een belangstellende blik in mijn richting. 'Wij kennen elkaar al,' zei Lilias.

'Natuurlijk, maar... eh...' Hij keek me glimlachend aan. Myra zei: 'Dit is juffrouw Grey, die in de pastorie logeert.' 'Wat interessant!'

'Ga toch zitten, Roger,' zei mevrouw Ellington. 'Myra, liefje, schenk Roger eens thee in.'

Terwijl de thee werd geserveerd, zei mevrouw Ellington tegen me: 'Meneer Lestrange komt uit Zuid-Afrika. Hij is slechts voor korte tijd in Engeland en logeert een poosje bij ons. Hij en mijn man hebben gemeenschappelijke zakelijke interesses.'

'Ik heb paardgereden,' zei hij, met een glimlach naar ons allemaal. 'Het landschap hier is fascinerend.'

'Ongetwijfeld een beetje anders dan waar jij vandaan komt,' merkte mevrouw Ellington op.

'Gelukkig wel. U bent hier ook op bezoek, juffrouw Grey? Waar komt u vandaan?'

'Uit Schotland.'

'Een prachtig land. Welk gedeelte?'

'Uit... eh... Edinburgh.' Ik voelde dat ik een lichte kleur kreeg. Maar ik moest mijn angst beheersen. Sinds mijn beproeving voelde ik me steeds onbehaaglijk wanneer iemand vragen over mezelf stelde. 'En uit welk deel van Zuid-Afrika komt u, meneer Lestrange?' vroeg ik vlug.

'Uit Kimberley. Misschien hebt u daar wel eens van gehoord.'

'Wie heeft niet van Kimberley gehoord?' zei mevrouw Ellington. 'Je diamanten hebben je beroemd gemaakt.'

'Misschien zelfs berucht,' antwoordde hij, haar glimlachend aankijkend. 'O ja, die diamanten hebben ons ongetwijfeld in het nieuws gebracht.'

'Meneer Lestrange is verbonden aan een van de grootste diamantbedrijven ter wereld,' zei mevrouw Ellington trots. 'Ach, kom, ' zei hij met een lachje. 'Er zijn er nog wel meer.' 'Je bent een uiterst bescheiden man, Roger.' Mevrouw Ellington zei het bijna teder.

'Het moet heel opwindend zijn om diamanten te ontdekken,' merkte ik op.

'Ja, en het kan chaos veroorzaken. Diamanten... goud... we hebben van beide onze portie gehad. De mensen beginnen te denken dat ze voor het oprapen liggen.'

'Ik veronderstel dat er nog veel aan gedaan moet worden als ze eenmaal gevonden zijn,' zei Lilias. 'Ik geloof inderdaad dat mensen die over diamantvondsten praten, denken dat ze kant-en-klaar als armbanden en ringen ontdekt worden.'

'Dat klopt wel. En tegenover iedere vondst staan honderden teleurstellingen. Tot mijn vreugde kan ik zeggen dat ik een van de geluksvogels ben geweest.'

'Woont u in de stad Kimberley zelf?' vroeg ik.

'Ja. Ik heb er een tamelijk groot huis... ach, het volstaat. Ik moet zeggen dat ik sinds de dood van mijn vrouw heb overwogen te verhuizen, maar... nou ja, ik moest vaak op reis en ben er nog niet aan toe gekomen.'

Er volgde een korte stilte uit eerbied voor het overlijden van zijn vrouw, over wie hij met zoveel gevoel had gesproken. Hij beet op zijn lippen en keek ons vriendelijk glimlachend aan.

Myra zei vlug: 'Het is vast heel interessant om in een nieuw land te zijn. Hier is alles zo oud.'

'Ach, ik zou Afrika niet bepaald nieuw willen noemen,' zei Roger Lestrange. 'Hier is zoveel dat je aan een nog niet zo ver verleden doet denken, zoals bijvoorbeeld jullie Normandische kerken en sommige huizen.'

'Het klimaat zal er wel heel anders zijn dan hier,' merkte Lilias op.

'Inderdaad, maar in Kimberley heerst een gezond klimaat... Dat wordt tenminste beweerd.'

'Om dat te weten, hoef je alleen maar naar jou te kijken,' zei mevrouw Ellington.

'Blijft u lang in Engeland?' vroeg ik.

'Tot mijn zaken zijn afgehandeld. Ik heb de neiging er lang de tijd voor te nemen. U hebt er geen idee van hoe ze me hier verwennen.' 'We vinden het fijn je bij ons te hebben,' zei mevrouw Ellington. 'Nietwaar, Myra?'

Myra knikte met, zo meende ik, oprechte sympathie. 'Het brengt afwisseling in ons simpele leventje,' vervolgde mevrouw Ellington. 'De vrienden van mijn man blijven van tijd tot tijd logeren.' Ze sloeg haar ogen op naar het plafond. 'In dit geval vinden Myra en ik het extra prettig. We zullen dan ook ons best doen je verblijf te rekken, Roger.'

Onwillekeurig viel me Myra's houding op. Ze was veranderd sinds zijn binnenkomst. Haar trouwe hondeogen dwaalden dikwijls in zijn richting. Ze voelt zich tot hem aangetrokken, dacht ik. Wat hem betrof... Hij was anders dan iedereen die ik ooit had gekend. Ik was nieuwsgierig naar hem. Hij kwam uit Zuid-Afrika. Was hij daar geboren of was hij zo'n man die van huis was gegaan om diamanten te gaan zoeken? Hij was niet zoals ik me een Afrikaner voorstelde... hetgeen zou betekenen dat hij van Nederlandse afkomst was. Zijn naam suggereerde echter dat hij mogelijk Frans was. Ik meende dat de Nederlandse landbouwers, die Boeren waren bij hun vestiging in Zuid-Afrika, gezelschap hadden gekregen van een aantal hugenoten die uit Frankrijk waren gevlucht. Maar hij zag er evenmin Frans uit. Hoe dan ook, door zijn komst werd de theevisite interessanter dan ik had verwacht. In plaats van de verwachte conversatie over dorpsaangelegenheden, werd ons een belangwekkende blik gegund op een wereld waarvan ik tot dusver niets had geweten.

Mevrouw Ellington stond toe dat Roger Lestrange het gesprek overheerste. Dat verbaasde me, maar kennelijk voelde ze zich bijzonder tot hem aangetrokken, evenals haar dochter. Hij was een geanimeerd prater en genoot zichtbaar van zijn aandachtige gehoor. Hij sprak kortstondig over de schoonheid van het landschap, dat veelal ruig, majestueus en ontzagwekkend was. Hij praatte over de dieren: leeuwen, luipaarden, panters, giraffen, buffels, neushoorns en hyena's. Al luisterend had ik het gevoel dat ik daar in een nieuwe wereld was, ver weg van alle angsten en nachtmerries die me voortdurend leken te vergezellen. 'Het klinkt als een paradijs,' zei Myra.

'Er zit ook een andere kant aan,' zei hij bedroefd. 'Je kunt er zien dat een leeuw zich op een prachtig hert stort... de doodsangst van het arme dier wanneer het zich zijn lot bewust wordt. Dat is de natuur. Ieder dier moet voor zichzelf zorgen. Ze vrezen voortdurend voor hun leven. Het ene moment rennen ze rond, dolblij dat ze leven en vrij zijn, maar ze zien niet de machtige vijand, die zich gereedhoudt om toe te slaan. En plotseling zijn ze machteloos, kijken ze de dood in de ogen.' 'Dat klinkt afschuwelijk,' zei Myra huiverend. 'Het is de natuur.'

'Gelukkig zijn wij niet als de dieren in het oerwoud,' merkte Lilias op. 'Mensen worden soms ook geconfronteerd met gevaren,' kon ik niet nalaten te zeggen.

Roger Lestrange keek me onderzoekend aan. 'Dat ziet u goed, juffrouw Grey. We bevinden ons allemaal min of meer in een jungle. Voor ons is dat natuurlijk anders, maar gevaren zijn er zeker.'

'Wat een zwartgallig gesprek!' riep mevrouw Ellington uit. 'Morgen komt mijn man thuis. Dat zal je ongetwijfeld genoegen doen, Roger. Dan hoef je tenminste niet zoveel met die vervelende vrouwen op te trekken.'

'U bent allesbehalve vervelend! Ik verzeker u dat ik zal proberen om vaker in uw plezierige gezelschap te zijn.'

Het gesprek kwam al gauw weer op Afrika en tijdens die theevisite leerde ik meer over dat land dan ik daarvoor had geweten. Roger Lestrange zei dat hij moeilijkheden voorzag. De Boeren stoorden zich aan het Britse bewind in Zuid-Afrika. Er heerste al ontevredenheid sedert de komst van de Britten, in 1814. Sinds ze voor afschaffing van de slavernij hadden gezorgd, wilden ze het zwarte ras veel te graag privileges verlenen. Dat had de boeren schade berokkend, omdat ze geen onbetaalde arbeidskrachten meer hadden. De Grote Trek die daarop volgde, duurde van 1836 tot 1843. Daarbij trokken de Boeren met hun gezinnen en vee van de Kaap naar het noorden en vestigden zich in Transvaal.

Hij sprak over Cecil Rhodes, die de staat Rhodesia had gesticht en Britse heerschappij over heel Afrika wenste, en over hoe hij die droom had gedeeld met een zekere Leander Starr Jameson, die twee jaar tevoren betrokken was geweest bij de befaamde Raid, die voor hem rampzalig was afgelopen.

We hadden allemaal wel eens van de Jameson Raid gehoord, maar waar het om ging, waren we o f vergeten o f we hadden het nooit echt geweten. 'Jameson was een heethoofd,' zei Roger. 'Dat was verbazingwekkend, want hij was arts. Hij werd geboren in uw stad. U zei toch dat u uit Edinburgh kwam? Hij studeerde daar medicijnen en kwam naar Kimberley om er te praktiseren . Daar raakte hij bevriend met Cecil Rhodes. Er waren grote problemen tussen de Uitlanders (dat zijn de daar gevestigde niet-Boeren, voornamelijk Engelsen) en de Boerenregering. De president was Stephanus Johannes Paulus Kruger, algemeen bekend als Paul Kruger. U hebt vast wel van hem gehoord.' 'Dat hebben we zeker,' antwoordde mevrouw Ellington grimmig. 'Er waren veel problemen over die brief van de Duitse keizer waarin hij hem feliciteerde.'

'O ja, dat ging over de Jameson Raid. Rhodes en Jameson hadden bekokstoofd om de Boeren ten westen van Johannesburg te verrassen. Vervolgens kwam Rhodes tot de conclusie dat het plan geen kans van slagen had en gelastte de operatie af. Maar Jameson was, zoals ik al zei, een heethoofd. Hij dacht dat hij de overwinning wel in zijn eentje kon binnenhalen en besloot door te gaan. Bij zijn aankomst in Krugerdorp, ten westen van Johannesburg, werd hij verrast door een sterke krijgsmacht van Boeren. Hij werd overweldigd en gevangengenomen. Daardoor werd de Jameson Raid een mislukking, waarvoor Rhodes en de Britse regering de verantwoordelijkheid van de hand wezen. Het was een complete catastrofe.'

'Die bijna uitmondde in een oorlog tussen ons en Duitsland,' zei mevrouw Ellington. 'Mijn man vond het een weerzinwekkend idee. Het heeft niet veel gescheeld. We vonden dat we die afschuwelijke keizer op zijn nummer moesten zetten.'

'Hoe dan ook,' vervolgde Roger, 'de Britse regering besloot dat de gebeurtenissen in Zuid-Afrika geen oorlog met Duitsland waard waren en liet de problemen daarom overwaaien.'

'Ik had die arrogante Duitsers graag een lesje willen leren,' zei mevrouw Ellington.

'De toestand is explosief,' ging Roger verder. 'Rhodes en Kruger houden elkaar goed in de gaten. De Jameson Raid heeft het beoogde doel weliswaar niet bereikt, maar het is evenmin vergeten.'

'Ik zou Zuid-Afrika graag eens willen zien,' zei Myra. Roger keek haar glimlachend aan. 'Misschien gebeurt dat op een dag.' Mevrouw Ellington vond kennelijk dat ze de leiding van het gesprek te lang uit handen had gegeven. Ik merkte dat ze vastbesloten was daar verandering in te brengen. Ze praatte over het dorp en de bazaar, die pas over een aantal weken zou plaatsvinden, maar nog veel voorbereiding vergde.

'Ik vraag me af of u dan nog bij ons bent, juffrouw Grey,' zei ze. 'Diana's plannen zijn op dit moment nog een beetje onzeker,' liet Lilias haar weten.

'Maar natuurlijk. Nou ja, als u... ik vroeg me af of u misschien een van de kraampjes zou willen verzorgen?'

'Dat zou ik heel leuk vinden,' antwoordde ik.

'En wil jij ook helpen, Roger?'

'Ik denk niet dat ik een goede kraamhouder zou zijn.'

'O, we vinden wel een taak voor je.'

'Bestaat de kans dat u dan nog hier bent?' vroeg Myra.

'Ik weet niet zeker hoeveel tijd mijn zaken in beslag zullen nemen, maar ik wil geen al te grote druk blijven uitoefenen op de gastvrijheid die ik in dit huis ontvang.'

'O, onzin!' riep mevrouw Ellington uit. 'Het is een genoegen je hier te hebben.'

'Heel vriendelijk, maar soms ben ik bang dat ik er misbruik van maak.' 'Onzin. Ik zou niet willen dat je weggaat en je intrek neemt in een of ander hotel. Mijn man zou dat hoogst onaangenaam vinden, en ik ook.' Hij glimlachte tegen Lilias en mij. 'U hoort welk een geweldige gastvrouw ik heb. Ik prijs mezelf bijzonder gelukkig dat ik hier ben.' Zijn glimlach omvatte ons allemaal.

Lilias keek op haar horloge. Op dat van mijzelf zag ik dat het half zes was. Ik wist dat bezoekjes aan mevrouw Ellington gewoonlijk betrekking hadden op dorpsaangelegenheden en een beperkte tijd kregen. Voor ons was nu kennelijk het moment aangebroken om te vertrekken. We bedankten mevrouw Ellington en namen afscheid. Roger Lestrange en Myra vergezelden ons naar het rijtuig.

Terwijl we de oprijlaan uitreden, zei Lilias tegen me: 'En? Wat vond je ervan?'

'Heel interessant. Ik genoot van die verhalen over Zuid-Afrika. Volgens mij is Myra Ellington dol op hem.'

'Die indruk had ik ook. Het zou fijn voor haar zijn als hij met haar trouwde. Ik denk dat ze graag een man wil.'

'Ik vraag me af hoe ze het zou vinden om uit huis te gaan.'

'Ze wilde maar wat graag over Zuid-Afrika horen.'

'Ach, we zullen het wel zien.'

De volgende dag kreeg ik een brief van Zillah. Ze had één keer eerder geschreven. Ze leek oprecht bezorgd te zijn en begrip te hebben voor mijn gevoelens.

Mijn lieve, lieve Davina,

Ik heb geaarzeld of ik je Diana zou noemen, maar om de een of andere reden leek me dat overdreven. Misschien had ik het toch moeten doen, voor het geval iemand anders dit in handen krijgt. Je zult het moeten verscheuren zodra je het hebt gelezen. Wat klinkt dat dramatisch.

Hoe gaat het met je? Ik denk vaak aan je, maar ik weet zeker dat je er goed aan hebt gedaan om weg te gaan en jezelf Diana te noemen. Je zult je beter gaan voelen, rustiger en zo.

Het lijkt hier zo vreemd zonder jou. De mensen gedragen zich anders. Ach, ik geloof dat ze hier nooit veel met me op hebben gehad, dus ik mis ze niet. Ik zeg steeds maar weer: "Dat moet ik aan Davina vertellen", en dan ben je er niet. Laat me weten hoe het je vergaat.

Tussen twee haakjes, jouw Ninian Grainger is twee keer hier geweest. Dat is werkelijk heel merkwaardig! En ook een beetje vrijpostig, vind ik. Ik liet dat doorschemeren, maar hij trok zich er niets van aan. Hij laat me over mezelf praten; hij is heel nieuwsgierig. Ik veronderstel dat hij zo gewend is geraakt om vragen te stellen, dat het een gewoonte is geworden. Verder is hij attent. Misschien zou ik hem eens moeten vragen wat zijn bedoelingen zijn. Eigenlijk nogal duidelijk, neem ik aan. Toch verbaast het me. Nou ja, het geeft afleiding. Op een avond nam hij me mee uit eten. Hij verwachtte ongetwijfeld dat ik hem mee naar binnen zou vragen toen hij me thuisbracht. Zo zijn mannen nu eenmaal! Ik veronderstel dat ik hem eigenlijk had moeten zeggen dat hij zich met zijn eigen zaken moest bemoeien, maar dan bedenk ik dat hij je vrij heeft gekregen en daar ben ik hem ontzettend dankbaar voor.

Ik overweeg om een tijdje naar Londen te gaan. Ik heb het gevoel dat ik er even tussenuit moet.

Schrijf alsjeblieft. Ik denk heel veel aan je.

Heel, heel veel liefs van Zillah

Ik leunde achterover, met de brief in mijn hand, en dacht aan Ninian Grainger. Ik voelde me in hem teleurgesteld. Eigenlijk had ik gedacht dat hij enige genegenheid voor mij koesterde, maar hij had zich vanaf het eerste moment door Zillah laten betoveren. Ik dacht aan onze bijeenkomsten, waarbij we zo serieus hadden gepraat en het voor hem van het grootste belang had geleken om mijn onschuld te bewijzen. Ik herinnerde me dat hij mijn handen had vastgehouden toen de uitspraak kwam en dat ik met ontroering de vreugde op zijn gezicht had gezien. Het had me goed gedaan, gekwetst als ik was door Jamies verraad. Op dat moment was het heel duidelijk geweest wat Jamies liefde voor mij in werkelijkheid had betekend. Ze was simpelweg voortgekomen uit een ontmoeting van twee eenzame mensen in de straten van Edinburgh. We waren gaan denken dat we van elkaar hielden, maar het was een liefde die bij de eerste harde windvlaag was verdreven.

Ik had het toen gezien voor wat het was en mezelf toegestaan te geloven dat Ninians zorg voor mij - zijn toewijding, zou ik kunnen zeggen - van een heel ander kaliber was.

Natuurlijk moest ik niet vergeten dat ik in een hysterische gemoedstoestand had verkeerd. Ik had zojuist terechtgestaan wegens moord. Ik had moeten beseffen dat mijn relatie met Ninian er een was van een advocaat en zijn cliënt, in een rechtszaak die - als hij zou winnen - zijn reputatie enorm zou opvijzelen. Hij had geen absolute overwinning behaald, maar tot op zekere hoogte had hij toch gezegevierd. Meer dan dat was het niet, terwijl ik er het begin van een goede vriendschap in had gezien die wellicht zou kunnen uitgroeien tot iets diepers. Dat kwam doordat ik naïef was, volslagen wereldvreemd. Zodra mijn aantrekkelijke stiefmoeder op het toneel was verschenen, had hij zijn belangstelling voor mij verloren. En nu liep hij haar warempel achterna! Ik voelde me vertwijfeld en bitter teleurgesteld, en ik kon de gedachte aan hem en Zillah niet uit mijn hoofd zetten. Het had me meer gedaan dan ik voor mogelijk had gehouden.

Lilias merkte mijn somberheid op en deed erg haar best me te interesseren voor dorpsaangelegenheden. Ik kon nu redelijk goed paardrijden en dat zorgde voor afleiding. We gingen vaak uit rijden en ik begon een aantal dorpelingen al vrij goed te kennen.

Als dochter van de dominee werd van Lilias verwacht dat ze van tijd tot tijd een bezoekje bracht aan de dorpsbewoners, met name aan degenen die ziekelijk waren. Ze vertelde me dat Jane veel te doen had in het huis en dat deze taak vanzelfsprekend op haar, Lilias, terechtkwam. Ze was er heel bedreven in geworden en nam die last graag van haar vaders schouders.

'Ze verlangen er allemaal naar je te zien. Sommigen van hen zijn aan huis gekluisterd en een nieuw gezicht in het dorp wekt veel belangstelling.'

Dus ging ik met haar mee toen ze haar periodieke bezoek aan mevrouw Dalton bracht. Onderweg stelde ze me altijd enigszins op de hoogte van deze mensen, zodat ik enig idee had wat ik kon verwachten. Tijdens de rit zei ze: 'Mevrouw Dalton is een interessante oude dame. Ze moet ver in de tachtig zijn en woont al haar hele leven in dit dorp. Ze heeft zes kinderen, vier dochters en twee zoons. Twee van hen wonen in het buitenland - een in Amerika en een in Nieuw-Zeeland - en ze heeft het er moeilijk mee dat ze noch haar kleinkinderen noch hun ouders ziet. Ze schrijven elkaar wel en als ze iets van hen hoort, is het feest. Het hele dorp krijgt dan al gauw te horen wat er in de brief staat.

Ze is een onverbeterlijke kletskous en verspreidster van schandalen. Het is alles wat ze kan doen. Ze kan alleen maar een beetje rondlopen en ze zit het grootste deel van de dag in haar stoel. Dan zit ze daar alleen maar door het raam naar buiten te kijken.

Twee van de dochters en een schoondochter wonen in de buurt en komen beurtelings voor haar zorgen. Wat dat betreft zijn er dus geen problemen. Ze krijgt graag bezoek en er lopen dan ook meestal veel mensen in en uit. Een van de kleinkinderen komt dagelijks langs om haar de krant voor te lezen en later vertelt ze haar bezoekers wat ze heeft gehoord. Ze is opgewekt en klaagt niet, zolang er maar genoeg mensen met haar komen praten.'

'Ik wil haar graag ontmoeten. Iedereen trouwens. Het is hier een heel ander leven dan ik ooit heb gekend.'

'O, je zult Eliza Dalton vast amusant vinden!'

We liepen over het grasveld naar het huisje. De deur was op de klink, dus Lilias klopte aan, deed hem open en ging naar binnen. 'Goedemorgen, mevrouw Dalton. Mogen we binnenkomen?' 'O, bent u het, juffrouw Lilias? Ja... ja... kom binnen. Ik ben helemaal alleen.'

'Ik heb juffrouw Grey meegebracht. Weet u nog wel? Zij logeert bij ons.'

'Dus u bent juffrouw Grey.' Ze bekeek me aandachtig. 'Prettig kennis met u te maken. Een vriendin van juffrouw Lilias. Ik heb alles over u gehoord.'

Weer voelde ik die onbehaaglijke angst en onderdrukte die onmiddellijk.

'Schuif uw stoel eens dichtbij, zodat ik u kan zien.' 'Hoe gaat het met u, mevrouw Dalton?' vroeg Lilias. 'Ach, mijn reumatiek... die komt en gaat. Sommige dagen zijn erger dan andere. Het weer doet er geen goed aan, dat kan ik u wel vertellen.' 'Nee, dat geloof ik best. Hoe is het met de familie?' 'Charley maakt het goed. Heeft nu zijn eigen stukje land. Hij moest helemaal naar Nieuw-Zeeland om dat te krijgen. Hij zegt dat hij daar vlugger vooruitkomt dan hier het geval zou zijn. En zijn dochter gaat trouwen. Mijn kleindochter... en ik kan niet bij haar bruiloft zijn. Wat vindt u daar nou van?'

'Heel jammer,' antwoordde Lilias. 'Maar u hebt nog een heleboel familie dichtbij, en dat is toch fijn.' 'Ik denk aan degenen die ver weg zijn.'

'Ach, u hebt lieve dochters en een schoondochter die goed voor u zorgen.'

'Over hen heb ik niets te klagen. Alleen Olive...' ze wendde zich tot mij, ...dat is mijn schoondochter... ze komt en gaat als de weerga. Een goede werkster, maar weet u wat ze altijd zegt? "Er is geen tijd om te zitten kletsen, ma. Ik heb thuis nog van alles te doen."' 'Dat is begrijpelijk,' zei Lilias sussend. 'U krijgt in ieder geval veel bezoek.'

'O ja... ja... ze komen me opzoeken.' Ze keerde zich naar mij. De ogen in het gerimpelde oude gezicht lichtten op in nieuwsgierigheid. 'Het is aardig dat u bent gekomen. Vertel me eens, wat vindt u van ons dorp?' 'Hoogst interessant.'

'Hebt u met velen van ons kennisgemaakt?' 'Heel wat.'

'Waar komt u vandaan? Ik kan wel zien dat u geen Devonmeisje bent.' 'Nee. Ik kom uit Schotland.'

'O.' Ze bekeek me min of meer argwanend. 'Dat is ver weg.'

'Ach, met de trein valt het wel mee.'

'Ik heb nog nooit in zo'n nieuwerwets ding gezeten.'

Lilias lachte. 'O, maar ze rijden al heel wat jaren, mevrouw Dalton.'

'Al die jaren... heb ik alleen maar in die stoel gezeten. Je kunt niet uit de voeten als je reumatiek hebt. En voor die tijd moest ik mijn gezin grootbrengen.'

'Ach, u ziet de wereld - de wereld van Lakemere - door uw raam.' 'Er was een moordzaak in Edinburgh... Het was toch Edinburgh, hè?' 'Edinburgh, ja, dat is de hoofdstad,' zei Lilias. 'Hoe doet de kleine Clai re het op school?'

'Ze doet het goed. Er stond veel over in de kranten.' Mijn hart begon zo luid te kloppen, dat ik dacht dat ze het konden horen. Lilias keek me bezorgd aan. Ze zei: 'Het is een goed fruitjaar geweest, mevrouw Dalton.'

'Vindt u? Er was een gruwelijke moord gepleegd in Schotland. Edinburgh.. . daar was het. De plaats waar u vandaan komt. Ze hebben haar vrijgelaten.'

'Is de dokter vandaag al geweest?' vroeg Lilias.

'Ach, hij zegt dat hij niet veel voor me kan doen. Ik moet er maar mee leren leven, zegt hij. Mensen van mijn leeftijd krijgen nu eenmaal kwalen. Hij komt wanneer het hem nodig lijkt, bekijkt me even en zegt: "Veel rusten en doen wat u kunt." Het was zo klaar als een klontje. Ze had er haar redenen voor, nietwaar? Om dat spul te gaan kopen. En haar eigen vader! Die vrouw... mooi was ze, hè? Als je het mij vraagt, heeft ze het allemaal verzonnen. Dat hij arsenicum slikte om meer man te zijn! Zoiets heb ik nog nooit gehoord. Waar moet dat naar toe?' 'We moeten er echt weer eens vandoor,' zei Lilias, die enigszins onrustig werd. 'We moeten nog een paar bezoekjes afleggen.' 'U bent hier nauwelijks vijf minuten geweest! Ik wilde u nog vertellen over de huurder van mevrouw Mellish en die dochter van haar. O, en ik vergeet het grote nieuws. Het is nog niet bekend, maar binnenkort zal het hele dorp het weten. Wat denkt u?' 'Ik heb geen idee,' zei Lilias koeltjes.

'Het zijn die lui in het Huis. Hij is van het goede soort, vindt u niet? Het is allemaal heel aardig en fatsoenlijk. Mevrouw Ellington zal wel blij zijn. Wat betreft juffrouw Myra... nou, het zal tijd worden, zou ik zeggen. Ze wordt een beetje aftands. Ze heeft vast gedacht dat ze niet meer aan de man zou raken. En dan komt hij... die rijke en knappe weduwnaar. Nou, geen wonder dat ze daar in het Huis blij zijn. Het wordt vanavond aangekondigd.' 'Hoe weet u dat?' vroeg Lilias.

'Van mevrouw Eddy. Ze is daar huishoudster, dus zij kan het weten. We zijn vriendinnen. Ik heb met haar oudste zuster op school gezeten, dus als zij me geen nieuwtjes kan vertellen, wie dan wel? Ze wipte vanmorgen even bij me langs. Ze was pas een paar minuten weg toen u kwam. Er is vanavond een diner, dus is het allemaal in kannen en kruiken. Het zal niet lang duren of er is daar een bruiloft. Die meneer Lestrange zal wel terug willen naar Afrika en zijn bruid meenemen.' 'Ik begrijp het,' zei Lilias.

'Juffrouw Myra vertrekt dus naar Afrika.' Mevrouw Dalton trok een gezicht. 'Zij liever dan ik. Ze zouden me nog met geen stok naar zo'n afgelegen oord krijgen.'

'Laten we dankbaar zijn dat een stok niet nodig is,' zei Lilias. Ze was hevig van haar stuk gebracht door mevrouw Daltons opmerkingen over de dood van mijn vader en wenste, zo wist ik, dat we hier niet waren gekomen.

Terwijl we onze paarden losmaakten, zei Lilias: 'Die oude roddeltante!' 'Zo zal het altijd gaan, Lilias,' hielp ik haar herinneren. 'Ik moet dat onder ogen zien. Ze wist in ieder geval niet wie ik was.' 'Nee. Wat een goed idee om je naam te veranderen.' We spraken niet veel op de terugweg. Ik dacht dat het niet meer dan weer een incident was, weer een waarschuwing dat ik nooit aan het verleden zou kunnen ontsnappen.

Overzeese benoeming

Thuis lag een brief op me te wachten. Hij was geadresseerd aan mejuffrouw Diana Grey. Ik nam hem gretig mee naar mijn kamer en scheurde hem ongeduldig open. Hij was van Ninian Grainger.

Beste D.,

Vergeef me dat ik deze aanhef gebruik, maar je kent de reden daarvan. Ik heb veel aan je gedacht en me afgevraagd hoe het je vergaat. Volgens mij was het heel verstandig dat je bent weggegaan en ik hoop echt dat je van de beproeving herstelt. Ik heb je stiefmoeder één of twee keer ontmoet. 2e lijkt alles opmerkelijk goed verwerkt te hebben.

Schrijf me alsjeblieft en laat me weten hoe je je voelt. Ik verzeker je dat het me bijzonder interesseert.

Vriendelijke groeten, Ninian Grainger

Het was een brief die een advocaat zou kunnen sturen aan een cliënt wiens zaak voor hem van uitzonderlijk belang was geweest. Hoe dwaas was ik geweest om te denken dat hij, omdat hij in die moeilijke periode zoveel voor me had betekend, diepere gevoelens voor me koesterde. Toen ik ging zitten om hem terug te schrijven, was ik nog steeds ontdaan over de ontmoeting met mevrouw Dalton.

Beste Ninian,

Bedankt voor je brief. Het is heel vriendelijk van je dat je zo bezorgd bent. Ik had al van mijn stiefmoeder gehoord dat jullie elkaar hebben ontmoet.

Iedereen hier is erg aardig voor me en ze proberen allemaal het me naar de zin te maken. Toch zou het niet eerlijk zijn om te zeggen dat alles goed is. Ik moet onder ogen zien dat een nieuwe naam niet voldoende is. Telkens wanneer iets leidt tot een onthulling uit mijn verleden, hoe onbeduidend ook, voel ik me onbehaaglijk. Als ik in antwoord op vragen van anderen zeg dat ik uit Edinburgh kom, ben ik bang dat ze mij in verband zullen brengen met de rechtszaak. Lilias en ik zijn zojuist op bezoek geweest bij een van haar vaders parochianen, die er daadwerkelijk over begon toen ze hoorde dat ik uit Edinburgh kwam. Vergeef me dat ik zo schrijf. Het is vandaag pas gebeurd en ik voel me nog een beetje beverig. De afschuwelijke waarheid is dat het altijd zo zal gaan.

Bedankt voor je bezorgdheid, maar ik zal hiermee moeten leren leven en dat vervult me met angst. In ieder geval heb jij voor me gedaan wat je kon en daar zal ik je altijd dankbaar voor zijn.

Vriendelijke groeten, D.G.

Nadat ik de brief had gepost, wenste ik dat ik het niet had gedaan. Wat zou hij denken van zo'n hysterische uitbarsting? Ik had niet zo openhartig moeten zijn. Dat zou ik ook niet gedaan hebben als mevrouw Daltons opmerkingen, zo kort geleden, me niet zo hadden geschokt.

Tot mijn verbazing kreeg ik binnen een paar dagen al antwoord van hem.

Beste D.,

Je brief heeft me wat verdrietig gemaakt. Ik begrijp je dilemma heel goed. Ik kan je niet verzekeren dat dergelijke dingen niet nogmaals zullen gebeuren, hoewel het na verloop van tijd natuurlijk minder waarschijnlijk wordt.

Mijn vader herinnert zich een rechtszaak uit zijn begintijd. Het ging om een jongedame in een soortgelijke positie. Ze is later naar het buitenland vertrokken, waar ze is getrouwd en sindsdien een heel plezierig leven leidt. Op die manier is ze erin geslaagd het verleden achter zich te laten.

Die weg zou jij ook kunnen gaan. Laten we onder ogen zien dat jouw zaak veel aandacht heeft getrokken. Er is uitgebreid over geschreven, maar het is nauwelijks waarschijnlijk dat er buiten de Britse eilanden veel belangstelling voor heeft bestaan.

Misschien zou je dit in overweging willen nemen... om ergens in het buitenland een nieuw leven op te bouwen, bedoel ik. Zoals de cliënte van mijn vader dat ook heeft gedaan, en met succes. Een vriend van onze familie, een zekere mevrouw Crown, werkt samen met een genootschap dat ruim twintig jaar geleden werd opgericht. Het wordt het Emigratiegenootschap voor Middenstandsvrouwen genoemd en heeft tot doel buitenlandse betrekkingen te vinden voor hen die daarnaar zoeken. Dat zou dan voornamelijk in de koloniën zijn: Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika en zelfs in Amerika. Het is bestemd voor vrouwen die om welke reden dan ook het land willen verlaten, hetzij omdat ze thuis geen werk kunnen vinden, hetzij om een andere reden.

De bewuste cliënte van mijn vader is via dit genootschap naar Amerika gegaan. Mijn vader is nog steeds in het bezit van de brief die ze hem ooit heeft geschreven. Ze zei dat het een fantastische kans was, waardoor ze weer zin in het leven had gekregen. Ze heeft destijds een baan als gouvernante aangenomen. Dat is de gebruikelijke gang van zaken, hoewel er ook andere betrekkingen mogelijk zijn. Het genootschap leent geld aan de aanvraagster, die dit in termijnen terugbetaalt van haar salaris, en staat op die manier borg voor de reis en de onkosten, tot de betrokkene zich goed heeft gevestigd. Ik geef je dit idee maar gewoon ter overweging. Je hoeft er niet meteen een besluit over te nemen. Heb je evenwel het gevoel dat het een oplossing voor je problemen kan zijn en dat het je kan verlossen van de voortdurende angst dat iemand misschien weet wat er is gebeurd, dan zou ik een onderhoud met mevrouw Crown voor je kunnen regelen. Het kantoor van het genootschap bevindt zich in Londen. Als je iets in deze suggestie ziet, laat het me dan weten. Intussen wens ik je het allerbeste toe.

Vriendelijke groeten, Ninian Grainger

Ik las de brief een paar keer over. Ik wist niet goed wat ik ervan vond. Het land verlaten was iets wat nog niet bij me was opgekomen. Het was natuurlijk een vlucht, en nog wel naar een vreemd land. Veel vrouwen werden gouvernante. Dat lot was ook Lilias en Zillah ten deel gevallen, ook al waren zij in hun eigen land gebleven... nagenoeg tenminste. Ze waren allebei uit Engeland gekomen, niet uit Schotland, maar dat was iets heel anders dan overzee gaan.

Lilias merkte dat ik piekerde en vroeg of er iets was gebeurd. Ik vertelde haar dat ik een brief van Ninian Grainger had ontvangen. Ze keek me strak aan en ik vermoedde dat ik iets had verraden van mijn verbolgenheid over zijn contacten met Zillah. 'En die heeft je stof tot nadenken gegeven,' zei ze.

'Hij oppert dat ik naar het buitenland zou kunnen gaan.' 'Wat?'

'Ik had hem een brief geschreven, en die klonk vermoedelijk nogal hysterisch. Ik voelde me zo afschuwelijk na de woorden van mevrouw Dalton. Ik wist dat de mensen er overal op die manier over praatten en dat het opnieuw zou gebeuren, misschien wel mijn leven lang. Het is afschuwelijk om anderen erover te horen praten... en overal in het land zeggen ze dat ik niet in vrijheid gesteld had moeten worden. Daar zal ik mijn hele leven voor op mijn hoede moeten zijn.' 'Welnee, dat blijft niet zo. Mensen vergeten. Per slot van rekening is het nog maar kort geleden gebeurd. Hoe zit dat met het buitenland?' 'Er schijnt een of ander genootschap te bestaan dat daarvoor zorgt. Hij zou me ermee in contact kunnen brengen... als ik zou overwegen om te vertrekken.'

Ze was sprakeloos. 'Ik... daar heb ik nog nooit aan gedacht,' zei ze langzaam.

'Om meteen weg te gaan, Lilias... Stel je dat eens voor. Ik zou misschien nooit meer terugkomen.'

Ze bleef een paar seconden zwijgen. Toen zei ze: 'Je zou er heel goed over moeten nadenken.' 'Dat zegt Ninian ook.'

Lilias zweeg, kennelijk diep in gedachten verzonken.

Terugkijkend had ik het gevoel dat het lot me tot een beslissing dwong en dat overal om me heen gebeurtenissen plaatsvonden die me op de weg brachten die ik uiteindelijk ben gegaan. Het was als een legpuzzel waarvan alle stukjes op hun plaats vielen en het beeld zichtbaar maakten.

Het voornaamste onderwerp van gesprek was het aanstaande huwelijk tussen Myra Ellington en Roger Lestrange. Het zou een groots evenement worden, ook al moest er spoed achter de voorbereidingen worden gezet in verband met de noodzakelijke terugkeer van de bruidegom naar Zuid-Afrika. Maar het was mevrouw Ellington wel toevertrouwd dergelijke problemen te overwinnen.

Lakemere House werd dagelijks bezocht door winkeliers en de spanning steeg voortdurend. Het was het nieuws van de dag. De meeste mensen hadden gedacht dat Myra Ellington nooit de gang naar het altaar zou maken. Het was een wonder dat dat nu toch ging gebeuren en het gaf wellicht hoop aan degenen die in dezelfde positie verkeerden als de toekomstige bruid.

Bovendien was de bruidegom een uitstekende partij. Hij was aantrekkelijk en welgesteld. En al was hij een weduwnaar, hetgeen de romantiek misschien iets verminderde, het was een feit dat Myra zelf ook niet meer zo jong was en een wat oudere man precies was wat ze nodig had... zelfs al gingen er geruchten dat hij in Zuid-Afrika een kind had. Nou ja, in dat geval kon juffrouw Myra een moeder voor hem zijn. Het was allemaal heel acceptabel.

Op een morgen kwam Kitty me opzoeken. Ze was net zo opgewonden over het huwelijk als ieder ander. Ze vond meneer Lestrange bijzonder aardig.

'Hij heeft geen kapsones, juffrouw, als u begrijpt wat ik bedoel. Hij is vriendelijk tegen ons, de bedienden... net alsof we belangrijk zijn. De familie is op hem gesteld, van mevrouw zelf tot en met de staljongens. Als u het mij vraagt, is juffrouw Myra een geluksvogel.' Lilias en ik praatten vaak over de suggestie van Ninian Grainger. Er waren momenten waarop ik dacht dat het goed voor me zou zijn om het voorbeeld van die jonge gouvernantes te volgen, maar op andere ogenblikken liet ik het idee weer varen. Dan werd ik overweldigd door een hevige onzekerheid. Zoals Lilias al had gezegd, was het een stap die niet lichtvaardig genomen diende te worden.

Op een morgen, tijdens het ontbijt, kwam er een boodschap van Lakemere House. Mevrouw Ellington wilde Lilias en mij om half twaalf die ochtend spreken. Ze had niet veel tijd, maar het was belangrijk en of we alsjeblieft maar zo punctueel mogelijk wilden zijn. Lilias trok een gezicht tegen me. 'Het koninklijke bevel. Wat vervelend nu. Ik heb de oude mevrouw Edge beloofd om haar wat van de wijn te brengen die door Jane wordt gemaakt. Ze zegt dat die haar nieuwe energie geeft.'

'Kunnen we dat niet op een andere dag doen?'

'Ach, ze is zo eenzaam. Ze kijkt vast naar ons uit. Maar er is nog wel tijd om het te brengen en van haar regelrecht door te gaan naar Lakemere House.'

Zo werd het afgesproken.

We leverden de wijn af en bleven een tijdje kletsen, terwijl Lilias de tijd op haar horloge in de gaten hield.

Mevrouw Edge was teleurgesteld, maar Lilias legde uit dat mevrouw Ellington haar wilde spreken, en mij ook. We wisten toch allemaal hoe druk mevrouw Ellington het op dit moment had? Mevrouw Edge wilde over het huwelijk praten, dus bleven we nog vijf minuten langer en vertelden haar alles wat we wisten. Daarna vertrokken we.

We stalden onze paarden in de Ellington -stallen en werden naar de pri vé-salon van mevrouw Ellington gebracht. Ze zat aan haar bureau, met allerlei paperassen voor zich.

'O, Lilias,' zei ze, 'en u, juffrouw Grey. Wat fijn dat jullie zijn gekomen. Ik heb het zo vreselijk druk... met de gasten en zo. Sommigen zullen hier moeten logeren. Ik verwacht jullie beiden natuurlijk op de receptie, maar jullie hebben geen idee... Het is allemaal zo onverwacht. Als we maar meer tijd hadden. Nou ja, het is niet anders.' 'Ik ben ervan overtuigd dat u het heerlijk vindt, mevrouw Ellington,' zei Lilias.

'O ja, als ik er maar zeker van kon zijn dat alles die dag goed verloopt.' 'Dat zal u best lukken,' antwoordde Lilias plichtmatig. 'Ach, natuurlijk wel. Ik wilde jullie eigenlijk spreken over de kraampjes van de bazaar. Daarom heb ik jullie beiden gevraagd te komen. Mijn grote zorg is het dorpstoneel. Zoals jullie weten, wordt dat meestal hier gedaan, maar ik kan ze gewoon niet hebben. Het is morgen al, kort dag dus, maar zou het niet in de pastorie kunnen? Jullie hebben daar genoeg ruimte en...' 'Natuurlijk kan dat,' zei Lilias.

Mevrouw Ellington keek haar stralend aan. 'Dat wist ik wel, maar ik wilde dat je persoonlijk langs kwam vanwege de spelerslijst voor het kerstspel. Het is nog vroeg, maar ze moeten veel repeteren en ze gaan er morgen over praten. Ik wilde hun mijn suggesties tonen. Ze hebben echt leiding nodig, anders kiezen ze de onmogelijkste mensen en als dat eenmaal is gebeurd, kan het moeilijk worden teruggedraaid.' 'Ik zal iedereen ervan op de hoogte stellen dat het in de pastorie is en ik zal mevrouw Crew de lijst geven. Zij heeft toch de leiding, hè?'

'Heel erg bedankt. Ik hoop dat ik u niet ergens mee heb gestoord, juffrouw Grey.'

'Nee hoor, helemaal niet.'

'We zullen het later nog wel over de bazaar hebben. Bedankt voor jullie komst. Nu moet ik weer aan de slag.' 'We moesten er toch vandoor,' zei Lilias. 'Dank je. Bedankt voor jullie komst.'

We werden beleefd uitgelaten en gingen op weg naar de stallen. 'Het was niet nodig geweest ons te laten opdraven,' merkte Lilias op. 'Ze had ook haar spelerslijst kunnen opsturen.' 'Volgens mij vindt ze het heerlijk om het zo druk te hebben.' Kitty stond voor de stallen te praten met een van de mannen. Het herinnerde me aan Hamish en hoe ze het slachtoffer van zijn lusten was geworden. Ik veronderstelde dat sommige mensen nooit veranderden. Kitty had me ook aan Zillah doen denken. Ze leken beiden te sprankelen onder mannelijke bewondering.

De man liep de stallen in toen hij ons zag en bracht onze paarden naar buiten. Op hetzelfde moment kwam Roger Lestrange aanrijden. 'O, goedemorgen, juffrouw Milne, juffrouw Grey. Wat leuk u te zien! Gaat u naar het huis?'

'Nee,' antwoordde Lilias. 'We gaan net weg. We hebben met mevrouw Ellington gesproken.'

'O... wat jammer!' Hij keek ons vriendelijk glimlachend aan. Hij was een bijzonder aantrekkelijke man. Ik kon best begrijpen waarom de mensen Myra een geluksvogel vonden. Binnenkort zou ze met deze charmante echtgenoot naar een nieuw land vertrekken. Ik zou misschien ook weggaan, maar hoe anders zou mijn vertrek zijn. 'We moeten ervandoor.' Lilias besteeg haar paard. Ik weet niet meer wat er toen precies gebeurde. Ik plaatste mijn voet in de stijgbeugel en wilde juist opstijgen, toen mijn paard zich abrupt omkeerde. Het volgende moment lag ik op de grond, met mijn voet klem in de beugel. Het paard begon, gelukkig in een langzaam tempo, weg te lopen en ik werd over de bodem meegesleurd.

'Juffrouw Davina!' Het was Kitty's stem, schril, luid en voor iedereen hoorbaar.

Het incident was binnen enkele ogenblikken voorbij. Roger had mijn paard gegrepen en tot stilstand gebracht. Mijn voet werd bevrijd en ik stond ongedeerd op. Hij sloeg een arm om me heen en keek me strak aan. 'Alles in orde?'

Ik kon geen antwoord geven en hoorde alleen maar die geschrokken kreet: 'Juffrouw Davina!'

Lilias zag er ontzet uit. Ze stond naast me en pakte mijn arm. 'Alles in orde met je?' vroeg ze. 'Wat een akelige schrik! Wat gebeurde er?' 'Hij liep gewoon de verkeerde kant op,' zei Roger. 'Dat is alles. U had hem dat niet mogen toestaan.' 'Juffrouw Grey rijdt nog maar kort,' zei Lilias.

Roger Lestrange keek me indringend aan, zijn ogen blauwer dan ik me ze herinnerde. 'Beschouw het maar als een lesje, juffrouw Grey. Het is maar goed dat wij erbij waren en het paard er niet in galop vandoor ging. Dat had... nou ja, laten we daar maar niet aan denken. U bent niet gewond, en daar gaat het om. Het was een ondeugende streek van het paard. Hij wist dat u al zijn trucjes nog niet doorhad en probeerde er dus eentje uit. Soms doen ze dat, nietwaar, John?' 'Inderdaad, meneer,' antwoordde John. 'Soms doen ze dat. U moet erop letten wanneer u opstijgt, juffrouw. Kijk, zo... Dan had hij het niet kunnen doen.'

'Eind goed, al goed,' zei Roger. 'Durft u alweer op te stijgen, juffrouw Grey?'

'Ik moet wel.'

'Dat is de juiste instelling. Nooit opgeven. Dit zal u in ieder geval niet meer overkomen. Geef hem maar een schouderklopje, dan weet hij dat u het hem hebt vergeven en zijn jullie weer vrienden. Zo is het toch, hè, John?'

'Ja. meneer, zo is het.'

Een beetje beverig besteeg ik het paard. Ik dacht echter niet aan het gevaar waarin ik me had bevonden, maar aan de schrille, doordringende kreet: 'Juffrouw Davina!'

Lilias en ik reden zwijgend terug naar de pastorie. We hadden er geen behoefte aan te praten en wisten allebei wat de ander dacht. Ik liep meteen door naar mijn kamer en ging bij het raam zitten, starend naar het kerkhof.

'Davina,' had Ninian Grainger gezegd. 'Dat is een ongewone naam.' Wat als het Roger Lestrange was opgevallen? Als hij zich herinnerde dat ik uit Edinburgh kwam?

Er werd op de deur geklopt en ik wist dat het Lilias was. Ze kwam binnen en bleef me even staan aankijken.

'Hij moet het gehoord hebben,' zei ik. 'Het is hem waarschijnlijk niet opgevallen.' 'Het klonk zo luid en duidelijk.'

'Alleen voor ons, omdat we het begrepen. Ik weet zeker dat Kitty erdoor van streek was. Het kwam er onbewust uit, en het is begrijpelijk. Ze was bezorgd om jou. Ze keek zo... berouwvol. Ze bedoelde het niet kwaad, beslist niet. Maar ze dacht dat je geblesseerd zou raken en het ontglipte haar als vanzelfsprekend. Ik geloof niet dat het iemand opviel. We maakten ons te veel zorgen om jou.'

Plotseling zei ik: 'Ik ga Ninian schrijven en hem vragen me in contact te brengen met mevrouw Crown.'

'Ach, je zou natuurlijk eens kunnen horen wat ze te zeggen heeft. Dat verplicht je tot niets.'

'Ik geloof dat mijn besluit al vaststaat. Ik ga het doen. Ik kan hier niet blijven. Die spanning... dat wachten tot er iets gebeurt, zoals vanmorgen.'

'Volgens mij heeft dat je meer gedaan dan het ongeluk zelf. Als dat paard in galop was gegaan, had je zwaar gewond kunnen raken.' 'Ik weet het. Maar toen Kitty mijn naam riep, besefte ik dat zoiets me telkens weer kan overkomen. Ik ga deze mogelijkheid onderzoeken.' Lilias zei langzaam: 'Ik begrijp het.'

Toen liet ze me alleen. Ik ging zitten en schreef een brief aan Ninian. Beste Ninian,

Ik had enige tijd nodig om tot een besluit te komen, en ik weet nog niet zeker of ik dat nu gedaan heb, want het is een grote stap die ik moet nemen. Vandaag heeft zich weer een incident voorgedaan en dit heeft me doen besluiten om in ieder geval met mevrouw Crown te gaan praten en een aantal details met haar te bespreken. Het is heel vriendelijk van je om zoveel moeite voor me te doen. Dat waardeer ik echt.

Met dankbare groeten, D.

De brief werd gepost. Ik had de eerste stap genomen. Die avond maakte ik me klaar voor de nacht toen er op mijn deur werd geklopt. Lilias kwam binnen, gekleed in een peignoir en met een kaars in haar hand.

'Ik dacht dat je misschien al zou slapen,' zei ze.

'Ik doe vast geen oog dicht. Er zijn te veel dingen om over na te denken.'

'Dit is pas de eerste stap.' 'Ja, maar wel een belangrijke.' 'Ik heb eens nagedacht...' 'Ja?'

Ze zweeg even en zei toen bedaard: 'Misschien ga ik wel met je mee.' Een gevoel van vreugde stroomde door me heen. Dat zou alles veranderen. Wat ik met aanzienlijke angst had overwogen, zou misschien heel opwindend zijn om voorbereid te worden. Twee mensen samen konden moeilijkheden veel beter het hoofd bieden dan iemand die alleen was, en als die persoon ook nog de beste vriendin was die je ooit had gehad... 'Lilias!' riep ik uit. 'Meen je dat echt?'

'Ik heb erover lopen denken vanaf het moment dat ik het hoorde. Dat genootschap lijkt me interessant. Zie je, bezoekjes brengen aan mensen als mevrouw Dalton en bevolen worden door mevrouw Ellington... Ik heb niet het gevoel dat ik dat eigenlijk wil. Ik neem aan dat ik me er, net als ieder ander, wel doorheen zou slaan, maar het is niet wat ik wil. Ik wil lesgeven. Ik voel dat echt als mijn roeping en ik wil dat weer oppakken.'

'Lilias, dit komt zo onverwacht. Je hebt me niet verteld...'

'Nee. Ik kon ook geen besluit nemen, net zomin als jij, maar ik ben er steeds meer over gaan nadenken.'

'Het zou heel opwindend zijn om het samen te doen. Als ik zeker wist dat je met me mee zou gaan, zou alles heel anders zijn.' 'We hebben allebei iets wat we geheim willen houden.' 'O, dat van jou was niet zoals...'

'Nee. Mijn beproeving was minder zwaar. Die van jou is in de publiciteit gekomen. Toch rust er nu een smet op mijn reputatie. Ik verkeer in een dilemma. Ik weet niet of ik er goed aan doe, maar als jij gaat, ga ik mee.'

'O, Lilias, ik kan je niet zeggen hoe graag ik dat ook zou willen. Heb je er echt heel goed over nagedacht?'

'Tot in alle details. Alice zou terug kunnen komen. Zij is veel beter in de dingen die ik probeer te doen. Ze houdt trouwens toch niet van lesgeven, ook al doet ze alsof alles goed gaat. Ik ken haar en ik voel dat dit niet het geval is. Als ik vertrek, kan zij terugkomen.'

'Charles Merrimen is er ook nog,' hielp ik haar herinneren. 'Heb je aan hem gedacht?'

'Ik heb veel over hem nagedacht. Het is in feite voorbij. We probeerden alleen maar iets in stand te houden, iets wat er eigenlijk niet meer is. Ik bezoek hem en lees hem voor. Er zijn verscheidene mensen die dat kunnen overnemen. We praten over de boeken die ik hem voorlees. Zo zouden we kunnen doorgaan totdat een van ons overlijdt. Het begint tot me door te dringen dat als er een diepe liefde tussen ons had bestaan, we hadden moeten trouwen. Het is te vergelijken met jou en Jamie... Soms is er iets, maar het is heel broos.' 'Je hebt hem al die jaren dat je bij mij was niet gezien.' 'Als ik daarover nadenk, waren dat tot dusver de beste jaren uit mijn leven. Een mens moet realistisch zijn. We moeten ons eigen leven leiden. Het liefst wil ik lesgeven. Ik denk dat het mijn roeping is en ik weet zeker dat er niets is wat ik liever zou doen. Bovendien wil ik het verleden ontvluchten, net als jij. Ja, als jij gaat, ga ik mee.' 'O, Lilias, ik voel me zo'n stuk beter. Als jij bij me bent, kan ik alles aan. Dat wee t ik gewoon.'

We praatten tot diep in de nacht, allebei beseffend dat er van slapen niets zou komen. In de daaropvolgende dagen wachtten we ongeduldig op Ninians antwoord.

Dat kwam ten slotte. Mevrouw Crown zou me schrijven en ik zou binnenkort van haar horen.

Na verloop van tijd arriveerde haar brief, met als briefhoofd 'Emigratiegenootschap voor Middenstandsvrouwen' en een adres in Londen. Mevrouw Crown wilde me graag ontvangen op 5 juni, rond drie uur 's middags.

Dit gaf ons een week de tijd om onze voorbereidingen te treffen voor de reis naar Londen, hetgeen we zonder uitstel deden.

We hadden ons laten inschrijven in een klein hotel dat ons door Ninian was aanbevolen en niet ver van het genootschap verwijderd was. Op de afgesproken tijd liepen we de trappen op naar het kantoor van mevrouw Crown.

Ze begroette ons bij de deur, een vrouw van middelbare leeftijd met een fris gezicht en een vriendelijke glimlach. 'Juffrouw Grey, juffrouw Milne... Meneer Grainger heeft me over u geschreven. Neemt u plaats.' We gingen zitten, waarna ze vervolgde: 'Ik heb begrepen dat u wilt

emigreren en als gouvernantes wilt gaan werken. Dat is het gebruikelijke beroep dat dames als u uitoefenen. Ons genootschap houdt zich bezig met allerlei soorten werk, maar gouvernantes komen het meest voor omdat zoveel van onze mensen ontwikkelde dames met een krappe beurs zijn.

Laat me u iets vertellen over het genootschap. Het werd opgericht door een dame die vond dat vrouwen betere arbeidskansen moesten krijgen. De lagere klassen kwamen al sinds eeuwen terecht in huishoudelijke betrekkingen, maar ze vond dat de ontwikkelde vrouw meer aan het openbare leven moest deelnemen. Ze ontdekte dat er in de koloniën een grote behoefte aan dergelijke dames bestond en meende dat vrouwen met een sterk karakter en een hoogstaande moraal toezicht zouden moeten houden op de jeugd. Daarom stichtte ze dit genootschap, om mensen als u, die om de een of andere reden naar het buitenland wilden gaan, te helpen. De meeste mensen in dit soort omstandigheden kunnen zich de reiskosten echter niet veroorloven en hebben iets nodig om in hun onderhoud te voorzien tot ze zich gevestigd hebben. Het doel van het genootschap is hen door deze moeilijke periode heen te helpen. Je zou kunnen zeggen dat het een filantropische instelling is, die in stand wordt gehouden door vrijwillige bijdragen. Het doel van onze leden is om de juiste mensen hulp te verlenen bij de start van een nieuw leven in een ander land.'

Ze vroeg vervolgens naar onze capaciteiten. Ik zag dat ze onder de indruk was van Lilias' ervaring, terwijl ik - zoals ze zei - onmiskenbaar een goede opleiding hadden genoten. Ze dacht dat we geen moeite zouden hebben om werk te vinden.

'Veel kolonisten betreuren het dat ze geen goede opleiding voor hun kinderen kunnen krijgen en willen maar al te graag een gouvernante in dienst nemen. Het genootschap stelt alles in het werk om dergelijke betrekkingen te vinden, maar van zo'n grote afstand valt dat niet mee. Veel van onze mensen die vertrekken, zoeken dan ook zelf een baan. De populairste landen zijn Australië, Amerika en Nieuw-Zeeland. Zuid- Afrika ook.'

'Meneer Grainger heeft me al enig idee gegeven van de werkwijze van het genootschap,' zei ik.

'Ach, ja. Meneer Grainger senior slaat ons bijzonder hoog aan en heeft ons bovendien uiterst gul bedeeld. Ik heb begrepen, juffrouw Grey, dat u over een klein privé-inkomen beschikt.'

'Dat klopt.'

'We zouden u dus niet financieel hoeven te steunen bij de overtocht?' 'Nee, maar betekent dat...'

'Het betekent dat we u desondanks zullen helpen bij het regelen van uw overtocht. En u, juffrouw Milne...'

'Ik ben bang dat ik mijn overtocht financieel niet kan opbrengen,' zei Lilias.

'Ik wil haar helpen,' zei ik, 'maar ik heb niet voldoende geld om zowel haar als mijn reis te betalen.'

'Dat is absoluut geen probleem. We zullen het benodigde bedrag voorschieten, juffrouw Milne. U kunt ons, als u eenmaal werk heeft, in termijnen terugbetalen.'

'Ik vind het niet prettig om in de schuld te staan,' zei Lilias. 'Ik begrijp uw gevoelens, maar u lost uw schuld af wanneer u dat kunt. Onze ervaring is dat de meesten van onze cliënten hun verplichtingen in de loop van de tijd nakomen. Daar zijn we niet bang voor, en dat hoeft u ook niet te zijn. U moet wel besluiten naar welk land u wilt vertrekken.'

'We hebben gehoord dat Australië het meest op Engeland lijkt,' zei ik voorzichtig.

'In de steden misschien. Het hangt ervan af waar je werkt. Wilt u er nog niet even over nadenken? Het zou mooi zijn als u iemand kende die vertrouwd is met Australië, hoewel het natuurlijk een probleem blijft om bij aankomst daar werk te vinden.'

'Dat zou wel eens een beetje moeilijk kunnen zijn,' zei Lilias. 'Het is natuurlijk een hele onderneming,' beaamde mevrouw Crown. 'Ik zal u een aantal brieven van anderen laten lezen, waardoor u enig idee krijgt van de problemen en de salarissen.'

Ze nam ons mee naar een klein vertrek met dossiers langs de wanden en gaf ons brieven van mensen die door hen waren geholpen. De brieven waren afkomstig uit Australië, Zuid-Afrika, Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten van Amerika. Ze waren bijzonder onthullend. Het merendeel van de schrijfsters had tamelijk makkelijk een baan gevonden, maar sommigen waren minder fortuinlijk geweest. Er waren er echter maar heel weinig die spijt hadden van hun besluit om Engeland te verlaten. We besteedden ruim een halfuur aan het lezen van de brieven, waarna mevrouw Crown weer naar ons toe kwam. 'Het geeft u een indruk van wat u kunt verwachten,' zei ze. 'Wat vindt u er nu van?'

Lilias was praktischer dan ik en daardoor misschien minder zeker. Het was ook mogelijk dat haar drang om te vluchten niet zo sterk was als de mijne. Ik kon de woorden van mevrouw Dalton maar niet vergeten, evenmin als die onverwachte schrikreactie van Kitty toen ze mijn echte naam riep. Het stond voor mij vast dat ik moest vertrekken. Er was nog een ander punt. Lilias vond het niet prettig om geld te lenen, zelfs niet van een liefdadigheidsinstelling. Ik wenste dat ik voldoende geld bezat om haar overtocht te betalen, maar daar zou ze niet van willen horen. Ik troostte mezelf met het feit dat mijn geld ons voor totale armoede zou behoeden.

Het was Lilias die zei: 'Kunnen we er nog even over nadenken?' 'Natuurlijk. Het is u w beslissing.'

'We moeten overwegen waar we naar toe zouden willen. Het is heel moeilijk om een besluit te nemen terwijl je niets, of heel weinig over die plaatsen weet.'

'U moet er inderdaad heel zeker van zijn dat u wilt gaan,' zei mevrouw Crown.

'We zouden... laten we zeggen, met een week tot een besluit kunnen komen.' Lilias keek me vragend aan.

Ik antwoordde dat dat me wel mogelijk leek en dat het een goed idee was. Daarna verlieten we het kantoor van het genootschap en na nog een nacht in ons hotel keerden we terug naar de pastorie.

We hadden vanzelfsprekend geen geheim gemaakt van onze plannen. Lilias' vader en haar zuster waren er al in het begin van op de hoogte gesteld. Jane begreep volkomen waarom Lilias weg wilde. Ze wist dat ze zich gefrustreerd had gevoeld. Ik dacht dat Jane het nogal roekeloos vond om het eigen land te verlaten, maar ze begreep het verlangen daartoe. Dat gold ook voor de dominee. De gedachte aan Lilias' vertrek maakte hen verdrietig, maar ze probeerden niet haar over te halen om te blijven. Dat was anders bij Daisy, die gebukt ging onder de veronderstelling dat buitenlandse oorden werden bewoond door heidenen. Het idee dat Lilias naar dergelijke plaatsen zou afreizen, vervulde haar met angst. Ze gaf blijk van haar afkeuring, en aangezien ze moeilijk haar mond kon houden, was het hele dorp al gauw op de hoogte van onze plannen.

Die zomer heerste er dan ook een hevige opwinding in Lakemere, met twee grote gebeurtenissen in het verschie t: het huwelijk van Myra Elling ton en Roger Lestrange en het mogelijke vertrek naar het buitenland van de domineesdochter.

De jaarlijkse bazaar vond altijd plaats in juni. Doordat Manor House haar verplichtingen niet nakwam, werden de tuinen van Lakemere House voor deze gelegenheid opengesteld. Dat zorgde dit jaar voor problemen, omdat ongeveer een week later het huwelijk zou plaatsvinden. Mevrouw Ellington was er echter het type niet naar om zich aan haar plichten te onttrekken. Ze besloot dan ook dat de bazaar moest doorgaan, hoe lastig dat ook mocht zijn. We werden allemaal gesommeerd eraan mee te werken. Ik vond dat niet erg, want mijn gedachten concentreerden zich vooral op de vraag naar welk land we zouden gaan, en niet zozeer o f we wel zouden gaan.

Lilias en ik praatten er eindeloos over als we alleen waren, maar ik had het gevoel dat we telkens weer op hetzelfde terechtkwamen. Lilias' twijfels richtten zich op het feit dat we werk zouden moeten vinden in de plaats waar we naar toe gingen, waar dat dan ook zou zijn. Ze was bang dat we daar niet onmiddellijk in zouden slagen, terwijl ze dan toch al een schuld had. Zo'n situatie vond ze vervelend. Vergeefs wees ik haar erop dat ik een beetje geld bezat dat ik met haar zou delen. Maar het had geen zin, en ik was bang dat ze tot de conclusie zou komen dat ze te overhaast had besloten met me mee te gaan en van gedachten zou veranderen. Het was een moeilijke periode, en daarom was het maar goed dat we druk waren met de bazaar. Ik kreeg het toezicht over zogenaamde curiosa, hetgeen voornamelijk bestond uit artikelen die als cadeaus waren ontvangen, in een la gelegd en nooit gebruikt, tot ze weer te voorschijn waren gehaald en vermoedelijk doorgegeven aan anderen, die er hetzelfde mee zouden doen als de voorgaande eigenaars. Het was echter allemaal voor een goed doel; de Normandische kerken hadden voortdurend financiële steun nodig. Het was een warme, zonnige dag. Dat was heerlijk, want nu konden de kraampjes worden opgesteld op de gazons. Lilias had gezegd dat het een nachtmerrie zou worden als het onbestendig weer was. Bij regen konden ze tenminste nog worden neergezet in de hal, die heel ruim was. Ik stond bij mijn kraampje, af en toe een klant helpend, toen Roger Lestrange naderbij slenterde.

'Goedemiddag, juffrouw Grey,' zei hij. 'Hoe gaan de zaken?'

Hij keek me glimlachend aan, met die intense uitdrukking die me een enigszins onbehaaglijk gevoel gaf. Dat kwam natuurlijk alleen omdat ik geheimen had. Het was iets waarmee ik zou moeten leven zolang ik hier was.

'Niet geweldig.' 'Wat adviseert u me te kopen?' 'Hier heb ik een schattig varkentje.' 'Niet mijn lievelingsdier.'

'Kijk, er zit een sleuf in zijn rug. U kunt er geld in sparen.' 'Wat handig!'

'En hier is een pillendoosje, met een mooie afbeelding op het deksel.' 'Betoverend,' zei hij, mij aankijkend. 'Dit beeldje... de Venus van Milo.'

'Dat is beslist aantrekkelijker dan het varken, en ik heb weinig aan pillendoosjes. Geef me die Venus maar.'

Onze handen raakten elkaar toen ik hem het beeldje gaf. Hij glimlachte. 'Ik heb iets over u gehoord... U gaat het land verlaten.' 'O... ja.'

'Een ingrijpende beslissing voor een jongedame!' Opnieuw die raadselachtige blik. Ik was bang dat ik zou gaan blozen, maar ik vermande me. Ik moest die afschuwelijke achterdocht overwinnen en niet altijd denken dat iedereen wist wie ik in werkelijkheid was. Het zou anders zijn wanneer ik eenmaal weg was, hield ik mezelf sussend voor.

'Het is een tamelijk spannende onderneming,' zei ik. 'Ongetwijfeld. Ik heb begrepen dat juffrouw Milne met u meegaat. Ik kan me niet herinneren dat ik uw bestemming heb gehoord.' 'Daar hebben we nog niets over besloten.' 'O?' Hij keek verbaasd.

'We hebben informatie ingewonnen. Er zijn verschillende mogelijkheden. Australië, Amerika... iets dergelijks.' 'Wat wilt u gaan doen wanneer u daar eenmaal bent?' 'Er is maar één ding wat vrouwen in onze positie kunnen doen... In betrekking gaan.'

'De alomtegenwoordige gouvernante?' vroeg hij. 'Als dat het geval is, waarom dan niet hier?' 'Het reizen trekt ons aan.'

Hij knikte. 'Het heeft iets aantrekkelijks... voor wie van avontuur houdt. U zei dat u nog niets hebt besloten. Wil dat zeggen dat u nog geen baan op het oog heeft?'

'Dat zullen we ter plaatse moeten regelen.'

Hij trok zijn wenkbrauwen op. 'Ja,' zei hij langzaam. 'Zo te horen bent u inderdaad avontuurlijk. Waarom probeert u het niet in Zuid-Afrika? Het is een prachtig land en ik weet zeker dat er een tekort is aan gouvernantes, hetgeen u en juffrouw Milne ongetwijfeld zouden worden. Er is trouwens een school in Kimberley. Misschien niet precies wat u in gedachten had, maar iets daartussenin.'

Er was iemand bij het kraampje gekomen die een doosje met naalden en garens had opgepakt. 'Hoeveel kost dit?'

Ik wendde me met tegenzin af van Roger Lestrange, die zijn wenkbrauwen optrok en glimlachte. Ik was bang dat hij weg zou gaan, terwijl ik hem meer over die school wilde vragen. Het was niet in ons opgekomen dat we ook wel aan een school konden gaan werken. Ik nam het geld van mijn klant in ontvangst en dacht ondertussen: zou een school geen gediplomeerde leerkrachten verlangen? De vrouw was weer weggegaan.

'Ja,' vervolgde Roger. 'Die school in Kimberley moest gesloten worden. Er was niemand om de leiding op zich te nemen. Ik vraag me af... ?' 'Het klinkt interessant.' Er verscheen weer iemand bij het kraampje.

'De zaken gaan nu beter,' merkte Roger op terwijl hij talmend bleef staan.

De nieuwkomer betastte een paar voorwerpen, kocht een asbak en vertrok.

'We zouden er eens over moeten praten,' zei Roger.

'Met juffrouw Milne,' antwoordde ik. 'Kunt u naar de pastorie komen?

Hier is het onmogelijk.'

'Morgenochtend, ja. Om tien uur?'

'Dat zou erg vriendelijk van u zijn. O hemel, daar komt alweer iemand. Ik zie u morgenochtend wel.'

Het drong nauwelijks tot me door wat ik verkocht. Ik popelde om Lilias te spreken en haar het nieuws te vertellen. Toen ze het hoorde, deelde ze mijn opwinding.

De volgende morgen, om klokslag tien uur, verscheen Roger Lestrange bij de pastorie. We zaten beiden verlangend op hem te wachten en namen hem mee naar de zitkamer, die de dominee altijd gebruikte om te luisteren naar de problemen van zijn parochianen. We gingen zitten en begonnen te praten.

'Hoe meer ik erover nadenk, hoe geschikter het me lijkt,' zei Roger. 'We hebben behoefte aan een school, maar moesten deze sluiten. De vrouw die er een aantal jaren de leiding had, werd te oud. Ze hield ermee op en toen ik wegging, hadden ze nog steeds niemand gevonden om haar te vervangen. Er zijn er wel een paar geweest, maar die bleven niet. Op een gegeven moment was er niemand meer en moest de school dicht. Ik heb geschreven aan een man die ik ken en die in de stad de leiding heeft over dit soort zaken. Die brief is gisteravond gepost. Ik hoop niet dat u me onbezonnen vindt, maar ik dacht dat het geen kwaad kon om eens te informeren hoe de zaak ervoor staat. Volgens mij zullen ze verheugd zijn over het idee dat er iemand is gevonden die de school kan heropenen en met succes leiden. Ik ben ervan overtuigd dat u dat beiden kunt. 'We zouden kunnen samenwerken,' zei Lilias met glanzende ogen. 'Dat is de bedoeling. Het schoolhoofd... ik neem aan dat u dat zou zijn, juffrouw Milne. U bent de oudste en heeft de meeste ervaring...' Hij keek me verontschuldigend aan. 'Vanzelfsprekend,' zei ik vlug.

'Als het idee u niet aanstaat, kunt u natuurlijk altijd iets anders proberen. Maar toen ik had gehoord... en vervolgens ons korte gesprek bij het kraampje gisteren... nou ja, het leek me een beter voorstel dan dat u zou vertrekken zonder te weten wat u kon verwachten.' 'Wat vreselijke aardig van u, meneer Lestrange,' zei Lilias oprecht. Ik herhaalde haar woorden, want het was heerlijk om te zien dat de zorgen van haar afvielen en te voelen hoe aangenaam het was nu het ons gemakkelijker werd gemaakt.

'Ik geloof alleen dat er maar een klein salaris beschikbaar is. Op het ogenblik tenminste. Er zijn niet zo heel veel jonge mensen die naar school willen. Sommige inwoners zien er jammer genoeg de noodzaak niet van in. Het zou voor een groot deel afhankelijk zijn van het aantal leerlingen dat u kunt werven. In het begin zijn dat er misschien maar een paar, maar u zou dat kunnen opbouwen. Het is me bekend dat het schoolgebouw woonruimte bevat, die bij de baan hoort.' 'Het klinkt als een mooie kans,' zei Lilias.

'Iemand zal u vermoedelijk schrijven. Ik heb hun gevraagd contact met u op te nemen.'

'Hoe kunnen we u bedanken!' riepen we in koor uit.

Zijn ogen hielden een ogenblik de mijne vast. Hij glimlachte. 'Ik hoop alleen dat het goed uitpakt en ik uw dank verdien,' zei hij.

Lilias werd steeds enthousiaster. Ze was natuurlijk bang geweest dat we in een of andere vreemde plaats terecht zouden komen, zonder vooruitzicht op werk. Die angst was nu verdwenen, en het was heerlijk te weten dat er een school was waar we samen konden werken. 'Het is ideaal!' zei Lilias, en ik begon haar te geloven. Desondanks betekende het een grote verandering in ons leven wanneer we ons land gingen verlaten. Nu het moment van ons vertrek naderde, kon ik er dan ook niet zonder twijfels aan denken. Ik merkte dat ik af en toe alleen wilde zijn; ik moest leren mezelf te dwingen niet steeds maar weer die afschuwelijke beproeving te beleven en ik probeerde vrede in mijn gedachten te krijgen, vooruit te kijken en niet achterom. Ik vond een zekere rust op het kerkhof, dat ik vanuit mijn slaapkamerraam kon zien. Het leek er zo vreedzaam. Ik zat daar op een dag, toen Roger langs kwam.

'Hé... hallo, juffrouw Grey,' zei hij. 'Ik kwam juist naar de pastorie om u en juffrouw Milne te spreken, en dan tref ik u hier aan, genietend van de omgeving. Ik vond dat u het adres van de school moest hebben. Ik verwacht binnenkort te horen hoe graag ze u zullen ontvangen.' 'Het is heel vriendelijk van u om zoveel moeite te doen.' Ik pakte het papiertje dat hij me voorhield, keek even naar het adres en stopte het in mijn zak.

'Het is hier zo vredig,' merkte hij op. 'En nog wel te midden van de doden. Zit u hier vaak?'

'Heel vaak. Ik kan het kerkhof zien vanuit mijn slaapkamerraam in de pastorie. Ik dacht dat het er griezelig zou zijn, maar dat is het beslist niet. De stilte en de rust zijn... aanlokkelijk.' 'Ik hoop dat Zuid-Afrika u zal bevallen.'

'We moeten nog aan het idee wennen. We hadden bijna voor Australië gekozen en er al heel wat over gelezen.'

'En nu bent u overgeschakeld op Zuid-Afrika. Ik denk niet dat u teleurgesteld zult worden. Wanneer denkt u te vertrekken? Nadat u bericht van de school hebt ontvangen, bedoel ik?' 'Zo gauw mogelijk.'

'Myra en ik varen binnen afzienbare tijd af. Na de bruiloft en de huwelijksreis, en nadat ik een van mijn zaakjes heb geregeld. Misschien reizen we wel samen.'

'Die kans is er, veronderstel ik.' 'Dan kan ik een oogje op u houden.'

'Dat klinkt geruststellend.'

'Als u hier zit, denkt u dan na over de dood?'

'Ja. Dat zou iedereen doen, denkt u ook niet?'

'Je leest de namen op de grafzerken... voor zover dat mogelijk is. Vele ervan zijn gedeeltelijk uitgewist. Te bedenken dat sommigen van deze mensen hier al honderd jaar liggen!' 'Een aantal zelfs langer.'

'Vraagt u zich wel eens af hoe ze geleefd hebben? Welke problemen ze hadden? Welke vreugden ze kenden? Hoe ze leefden en stierven?' 'Ja, dat doe ik.'

'En dan denkt u aan de mensen die u hebt gekend en er niet meer zijn...'

Ik zweeg. Ondanks het feit dat hij zoveel moeite had gedaan om ons te helpen, was ik op mijn hoede voor hem. Ik had het gevoel dat er een bijbedoeling stak achter wat hij zei en deed. Hij wist dat ik uit Edinburgh kwam en hij was erbij geweest toen Kitty mijn naam had geroepen. 'We hebben allemaal mensen gekend die nu dood zijn,' vervolgde hij. 'Dood... voor hun tijd.'

Mijn hart klopte snel. Ik schoof van hem weg, want ik realiseerde me plotseling dat hij wel erg dicht bij me zat. 'Het lijkt me normaal dat we op een plaats als deze dergelijke gedachten hebben,' zei ik kortaf. 'Ik heb ook iemand verloren. Mijn vrouw. Ze was veel te jong om te sterven.'

'Dat spijt me.'

'Het was tragisch. Onverwacht. Dat maakt het moeilijker te dragen.' 'Ja,' zei ik ernstig. 'Is het lang geleden?' 'Twee jaar.'

Ik onderdrukte mijn verbazing over die korte tijd en zei: 'Dat moet erg verdrietig voor u zijn geweest.'

Hij knikte. 'Ik dacht dat ik nooit meer zou hertrouwen.' 'Wel, ik hoop dat u nu gelukkig zult zijn. Ik weet zeker dat Myra Ellington daarvoor zal zorgen.' 'Dank u,' zei hij. 'Ziet u, ik heb een kind...' 'Ja, dat heb ik gehoord.'

'Paul. Hij is vernoemd naar een bijzonder befaamd man, die door zijn moeder enorm werd bewonderd. Ze kon het kind natuurlijk niet precies dezelfde naam geven. Te hoogdravend , zou je kunnen zeggen: Stepha nus Johannes Paulus. Ze was dan ook tevreden met simpelweg Paul.

Naar Kruger, de grote man daarginds. Als het kind een meisje was geweest, zou ze ongetwijfeld Paula zijn genoemd. Mensen doen dat soms... van een mannelijke naam een vrouwelijke maken, en omgekeerd.'

Waarom zei hij dat? Mijn naam was Davina, en mijn vader had David geheten. Het leek bijna alsof hij ergens op zinspeelde. Hij was een verontrustende man. Ik vond het jammer dat hij degene was van wie we hulp moesten aannemen. 'Hoe oud is de jongen?' vroeg ik vlug. 'Negen, bijna tien.'

'U zult wel blij zijn als u weer bij hem bent.'

'Ik zal het inderdaad fijn vinden om terug te zijn. Dan ga ik een nieuw leven beginnen. Het heeft geen zin in het verleden te leven, nietwaar? Dat moeten we ons realiseren.' Hij keek me doordringend aan. Ik stond op. 'Ik moet ervandoor,' zei ik. 'Lilias... juffrouw Milne zal heel blij zijn met het adres. Ik kan u niet zeggen hoe dankbaar we zijn. Dit is zo'n uitkomst.'

'Het was me een genoegen,' antwoordde hij. 'Onthoud goed, u allebei: ik zal er zijn... als u me nodig hebt.' Hij nam mijn hand en drukte hem. 'U hebt me in ieder geval een tochtje naar de pastorie bespaard. Het was heel prettig om op het kerkhof een babbeltje met u te maken, juffrouw Grey.'

Ik keerde terug naar de pastorie en probeerde ondertussen uit alle macht het gevoel van onbehagen dat hij in me had opgeroepen, van me af te schudden.

Ik vond dat ik Ninian Grainger een bedankbrief schuldig was na alle moeite die hij had gedaan, en hem moest vertellen welke ontwikkelingen er hadden plaatsgevonden.

Beste Ninian,

Lilias en ik zijn je heel dankbaar voor je hulp. Zoals ik je had gezegd, zijn we naar mevrouw Crown geweest. Binnenkort hopen we weer contact met haar op te nemen.

We boffen enorm dat een zekere Roger Lestrange, die hier voor zaken is en in het grote huis hier in de buurt logeert, afkomstig is uit Zuid- Afrika en ons veel hulp geeft. Hij weet een school waar Lilias en ik misschien allebei kunnen gaan werken. Dat is voor ons een wonderbaarlijk geluk, want we maakten ons zorgen over de tijd die we nodig zouden hebben om werk in een vreemd land te vinden, dat kun je je vast wel voorstellen. We voelen ons nu veel prettiger en zijn in afwachting van een bevestiging uit Zuid-Afrika. Als die komt, kunnen we opgelucht ademhalen.

Ik hoop dat alles goed met je is en dank je nogmaals voor de hulp die je ons hebt geboden.

D.

Vanzelfsprekend had ik Zillah ook geschreven.

Ze schreef terug en zei dat ze het jammer zou vinden als ik weg was, maar ze begreep heel goed waarom ik wilde gaan.

Die Roger Lestrange van jou klinkt als een echte schat. Ik zou hem dolgraag eens ontmoeten. Jouw Ninian Grainger blijft maar komen. Ik vraag me af waarom! Zuid-Afrika lijkt een heel eind weg. Ik zal je komen uitzwaaien; dat wil ik per se. Ik neem aan dat je nog geen vriendje hebt? Als dat wel zo is, laat het me dan weten. Ik zal het vreselijk vinden als je vertrokken bent. Je bent weliswaar al een tijdje bij me weg, maar ik wist steeds dat je bereikbaar was.

Houd contact met me. Je liefhebbende Zillah

De huwelijksdag was aangebroken. Ik ging naar de kerk en hoorde hoe Lilias' vader Myra Ellington en Roger Lestrange tot man en vrouw verklaarde.

Na afloop bezochten we de receptie, waarvoor mevrouw Ellington ons welwillend had uitgenodigd, en na verloop van tijd vertrok het paar op huwelijksreis.

Myra zag er heel gelukkig uit en ik zei uit de grond van mijn hart tegen Lilias dat ik hoopte dat dat zo zou blijven.

'Dat klinkt alsof je daaraan twijfelt,' merkte Lilias op.

'O ja? Ach, ze zeggen immers dat het huwelijk is als een loterij... Je moet het juiste nummer trekken, of wat dan ook.'

'Je wordt cynisch.'

Ze was nu vol verwachting, en ik besefte hoe frustrerend deze maanden thuis voor haar geweest moesten zijn.

De huwelijksreis was nog niet voorbij toen we een brief ontvingen uit Zuid-Afrika. Hij was getekend door een zekere Jan van der Groot. Hij zei dat hij met vreugde van Roger Lestrange had vernomen dat we overwogen naar Zuid-Afrika te gaan om daar les te geven. Omdat het om een kleine school ging, was er in het verleden altijd maar één leerkracht geweest. Als we desondanks kwamen en het salaris wilden delen, was er ruimte voor ons allebei. De woonvertrekken die bij de school hoorden, waren beslist groot genoeg. Het gebouw was een aantal maanden gesloten geweest, maar het zou voor ons in gereedheid worden gebracht. We lazen de brief samen. 'Eén salaris,' zei Lilias.

'Dat is voor jou. Ik heb mijn eigen geld en red me wel.' 'Het is een beetje teleurstellend.'

'Dat is het niet, Lilias. We zullen bij elkaar zijn. Het is een kans om opnieuw te beginnen.' 'Maar het geld... en ik moet aflossen...'

'Je hoeft je nergens zorgen over te maken. Ik hoef niet te werken. Ik red me wel. We zullen die school groot maken, Lilias. Het is een uitdaging... Een uitweg.'

Haar stemming verbeterde. Het was niet precies waarop we hadden gehoopt, maar het was meer dan we mochten verwachten. Daarna ging alles heel snel.

We brachten nogmaals een bezoek aan mevrouw Crown. We hadden een besluit genomen: we gingen naar Zuid-Afrika, waar ook al een baan op ons wachtte.

'Gefeliciteerd!' zei mevrouw Crown. 'U boft. We zullen zo spoedig mogelijk een overtocht voor u regelen.' Dat gebeurde.

We zouden met de Queen of the South naar Kaapstad varen en vandaar over land naar Kimberley reizen.