Edinburgh.
Een dief in huis
Nooit had ik iemand gezien die zo weinig op een gouvernante leek. Ik stond voor een raam te gluren toen ze arriveerde. Ze bleef even staan om op te kijken naar het huis, en ik kon duidelijk haar gezicht zien. Haar rossige haar - 'titiaan' werd dat geloof ik genoemd - was zichtbaar onder een zwarte hoed met een groene veer. Ze straalde in geen enkel opzicht iets uit van de voorname armoede die haar voorgangster, Lilias Milne, gemeen had met de meesten van haar soort. Deze vrouw had iets zwierigs over zich. Ze zag eruit alsof ze zich ging aanmelden bij een toneelgezelschap in plaats van les te gaan geven aan de dochter van een van Edinburghs meest vooraanstaande bewoners. Bovendien had Hamish Vosper, zoon van de koetsier, opdracht gekregen haar met het rijtuig van het station te halen. Het was te lang geleden om me de aankomst van Lilias Milne te kunnen herinneren, maar ik was ervan overtuigd dat zij niet met het familierijtuig was gebracht. Hamish hielp haar uit het voertuig alsof ze een belangrijke gast was. Vervolgens verzamelde hij haar bagage - een aanzienlijke hoeveelheid - en begeleidde haar naar de voordeur.
Op dat moment ging ik naar beneden, naar de hal. Mevrouw Kirkwell, de huishoudster, was er al. 'Dat is de nieuwe gouvernante,' zei ze tegen me. De gouvernante stond in de hal. Ze had diepgroene ogen, een kleur die ongetwijfeld werd geaccentueerd door de groene veer op haar hoed en de zijden sjaal om haar hals. Wat haar gezicht echter zo opvallend maakte, waren de donkere wenkbrauwen en wimpers, die levendig contrasteerden met de kleur van haar haar. Ze had een korte, enigszins parmantige neus en een brede bovenlip die haar een schalks, koket aanzien gaf. Ook de volle rode mond zorgde voor een contrast en ontblootte iets vooruitstekende tanden die de indruk wekten van een gulzigheid naar iets wat ik - ik was pas zestien - niet goed kon thuisbrengen.
Ze keek me recht aan en ik had het gevoel, dat ik kritisch werd bestudeerd. 'Jij moet Davina zijn,' zei ze. 'Ja, dat klopt,' antwoordde ik.
De groene ogen stonden speculatief. 'We kunnen het vast wel met elkaar vinden.' Haar zedige stem was niet bepaald in overeenstemming met de blik die ze me schonk.
Ik wist dat ze geen Schotse was. Mijn vader had weinig over haar verteld. Hij had gezegd: 'Er komt een nieuwe gouvernante. Ik heb haar persoonlijk in dienst genomen, dus ik weet zeker dat ze zal voldoen.' Het was een teleurstelling voor me geweest. Ik wilde geen gouvernante meer. Binnenkort werd ik zeventien en ik vond dat het tijd werd om met gouvernantes op te houden. Bovendien was ik nog steeds erg van streek door wat er met Lilias Milne was gebeurd. Ze was acht jaar bij me geweest en we waren goede vriendinnen geworden. Ik kon niet geloven dat ze gedaan had waarvan ze haar hadden beschuldigd. Mevrouw Kirkwell zei: 'Misschien wilt u juffrouw... eh...?' 'Grey,' zei de gouvernante. 'Zillah Grey.'
Zillah! Wat een vreemde naam voor een gouvernante! En waarom vertelde ze ons dat? Waarom zei ze niet gewoon juffrouw Grey? Het had lang geduurd voordat ik ontdekte dat juffrouw Milne Lilias heette. Ik bracht haar naar haar kamer, waar ze naast me bleef staan en om zich heen keek. Ze bestudeerde het vertrek even aandachtig als ze enkele ogenblikken tevoren mij had gedaan.
'Heel mooi.' Ze richtte haar heldere ogen op mij. 'Ik denk dat ik het hier best naar mijn zin zal hebben.'
De gebeurtenissen die tot de komst van Zillah Grey hadden geleid, waren dramatisch geweest. En nog meer omdat ze zo onverwacht ons vreedzame bestaan hadden verstoord.
Het begon die morgen toen ik de slaapkamer van mijn moeder binnenliep en haar dood aantrof. Daarna kwam er een sinistere sfeer in huis. Aanvankelijk vaag, verraderlijk, totdat het ten slotte uitmondde in de tragedie die mijn leven dreigde te ruïneren.
Ik was die morgen opgestaan zoals altijd en liep naar beneden om te gaan ontbijten, toen ik op de trap Kitty McLeod, ons dienstmeisje tegenkwam.
'Mevrouw Glentyre geeft geen antwoord,' zei ze. 'Ik heb twee, drie keer geklopt. Ik ga liever niet zonder haar toestemming naar binnen.'
'Ik loop wel even met je mee,' antwoordde ik.
We liepen de trap op naar de ouderslaapkamer, die mijn moeder sinds ongeveer een jaar alleen gebruikte omdat ze met haar gezondheid sukkelde. Mijn vader was soms tot 's avonds laat op zakenbezoek en om haar niet te storen, sliep hij in de kamer naast de hare. Er waren zelfs nachten waarop hij helemaal niet naar huis kon komen. Ik klopte aan. Toen er geen antwoord kwam, ging ik naar binnen. Het was een bijzonder gezellige kamer. Er stond een groot tweepersoonsbed met glanzend gepoetste koperen knoppen en een sprei met stroken die paste bij de gordijnen. Het vertrek had hoge ramen, die uitzicht boden op de statige, grijsstenen huizen aan de overkant van de brede straat. Ik liep naar het bed en daar lag mijn moeder, bleek en heel stil met een vredige uitdrukking op haar gezicht. Ik wist dat ze dood was. Ik wendde me tot Kitty, die naast me stond, en zei: 'Ga onmiddellijk meneer Kirkwell roepen.'
Kirkwell, de butler, kwam bijna meteen. Mevrouw Kirkwell was bij hem. 'We zullen de dokter waarschuwen,' zei hij. We waren geschokt en verbijsterd, maar we konden slechts wachten op de komst van de dokter.
Toen hij kwam, vertelde hij ons dat ze in haar slaap was gestorven. 'Het was een vreedzame dood,' zei hij, 'en niet onverwacht.' We konden mijn vader niet waarschuwen, omdat we niet wisten waar hij zich bevond. We meenden dat hij op zakenreis naar Glasgow was, maar dat was te vaag. Hij keerde later op die dag terug. Nooit eerder had ik op een gezicht zo'n ontzetting gezien als op het zijne toen hij het nieuws vernam. Vreemd genoeg verbeeldde ik me heel even ook een schuldige blik te zien. Het zou natuurlijk kunnen, omdat hij niet thuis was geweest toen het gebeurde. Maar kon hij dat zichzelf verwijten?
Vanaf dat moment begon de verandering. Ik miste mijn moeder ontzettend. De zestien jaar van mijn leven waren rustig verlopen en ik had nooit kunnen vermoeden dat mijn bestaan zo drastisch zou veranderen. Ik leerde dat we vrede, veiligheid en geluk vanzelfsprekend vinden wanneer we ze bezitten en dat we ze niet voldoende waarderen... tot we ze zijn kwijtgeraakt.
Er waren zoveel herinneringen wanneer ik terugkeek: een ruim, comfortabel huis waarin behaaglijke haardvuren werden ontstoken zodra de koude herfstwinden ons erop wezen dat de winter in aantocht was. Ik hoefde de kou niet te vrezen. Ik vond het heerlijk om een verkwikkende wandeling te maken, gehuld in warme slobkousen, een jas met bont langs kraag en manchetten, een wollen das, handschoenen en een bontmof als extra bescherming. En dan was er de wetenschap dat ik tot een van de meest vooraanstaande families van Edinburgh behoorde. Mijn vader was directeur van een bank in Princes Street, en ik voelde me altijd gloeien van trots wanneer ik erlangs liep. Toen ik heel klein was, dacht ik dat al het geld dat bij de bank binnenkwam, van hem was. Het was heerlijk om een Glentyre te zijn, om tot zo'n gerenommeerde familie te behoren. Mijn vader heette David Ross Glentyre en ik was Davina genoemd, omdat ze geen naam konden bedenken die meer op David leek. Als ik een jongen was geweest, zou ik David geheten hebben. Ze hadden waarschijnlijk liever een zoon gehad, maar die is er nooit gekomen. Mijn moeder was te zwak om een tweede zwangerschap te riskeren.
Dergelijke herinneringen had ik aan het huis, dat nu een huis van rouw was geworden.
Tot ongeveer een jaar voor mijn moeders dood trokken mijn moeder en ik er vaak in het rijtuig op uit om te gaan winkelen of vrienden te bezoeken. In alle bekende winkels werd haar altijd veel eer bewezen. Mannen in zwarte jassen snelden handenwrijvend toe, in vleierige verrukking omdat ze het zich verwaardigde hen te bezoeken. 'Wanneer moet dit bezorgd worden, mevrouw Glentyre? Natuurlijk, natuurlijk, we kunnen het vandaag nog bij u thuis afleveren. En juffrouw Davina... ze is al een echte jongedame!' Het was allemaal bijzonder plezierig. We gingen op bezoek bij vrienden, mensen die in net zo'n vooraanstaande positie verkeerden als wij en in gelijksoortige huizen woonden. We dronken dan thee met haverkoeken en Dundeecake, en ik zat braaf te luisteren naar de verhalen over de problemen en successen van onze buren. Soms ook werd er met een half woord te kennen gegeven dat boeiender details later, op een geschikter moment, zouden volgen. Dat waren niet meer dan toespelingen, veroorzaakt door mijn aanwezigheid en geuit met getuite lippen, alsof er woorden werden ingehouden die dreigden te ontsnappen en dan mijn oren zouden bezoedelen. Wat vond ik het heerlijk om van het kasteel op de heuvel over de Royal Mile naar dat verrukkelijke paleis, Holyroodhouse, te rijden. Ik was ooit in het paleis geweest en had toen in het vertrek gestaan waar Rizzio voor de voeten van koningin Mary was vermoord. Het had me rillingen bezorgd en ik had er nog maandenlang van gedroomd. Het was allemaal zo griezelig verrukkelijk.
Iedere zondag ging ik met mijn moeder en mijn vader, als hij niet weg was, naar de kerk. Was mijn vader niet thuis, dan gingen mijn moeder en ik samen en bleven we na afloop van de dienst nog even voor de kerk staan kletsen met vriendinnen voordat we in het rijtuig stapten waarmee Vosper, de koetsier, ons stond op te wachten. Vervolgens reden we door de straten met hun zondagse rust naar huis om te gaan lunchen. Zonder mijn moeder zou dat een plechtige aangelegenheid zijn geweest, maar zij lachte veel en kon soms een beetje oneerbiedig doen over de preek. Wanneer ze over andere mensen praatte, kon ze hen zo precies imiteren dat het leek alsof de betrokkenen zelf aan het woord waren. Ze deed dit eerder goedmoedig dan boosaardig, en we hadden er veel plezier om. Zelfs mijn vader veroorloofde zich een optrekken van zijn lippen, terwijl Kirkwell heimelijk zijn hand voor zijn mond hield om een glimlach te verbergen. Kitty gniffelde dan altijd en mijn vader keek mild verwijtend naar mijn moeder, die alleen maar lachte. Mijn vader was een heel ernstige man, heel religieus, en hij verlangde van iedereen in het huis dat ook te zijn. Als hij thuis was, ging hij iedere morgen in de bibliotheek voor in gebed. Iedereen moest daarbij aanwezig zijn, behalve mijn moeder. De dokter had haar rust voorgeschreven, zodat ze niet voor tien uur opstond.
Na de zondagse kerkdiensten werd er in al die hoge granieten huizen geluncht. In de meeste liep, evenals bij ons, het benodigde aantal bedienden rond. Wij hadden meneer en mevrouw Kirkwell, Kitty, Bess en het dienstmeisje. Verder waren er de Vospers. Zij woonden niet in het huis, maar beschikten over hun eigen vertrekken boven de stallen, waar de paarden en het rijtuig stonden. Het gezin bestond uit meneer en mevrouw Vosper en hun zoon Hamish, die een jaar of twintig was. Hamish hielp zijn vader en reed het rijtuig als de oude Vosper dat niet kon. Hamish had iets wat me verwarde. Hij had heel donker haar en ogen die bijna zwart waren. Mevrouw Kirkwell zei: 'De jongen Hamish is beslist arrogant. Hij schijnt te denken dat hij meer is dan wij.' Hamish gedroeg zich inderdaad opschepperig. Hij was lang en breed gebouwd. Hij torende boven zijn vader en meneer Kirkwell uit, en wanneer hij anderen bekeek, had hij de gewoonte om tegelijkertijd een wenkbrauw en een mondhoek op te trekken. Het gaf hem een hooghartig uiterlijk , alsof hij op ons neerkeek omdat hij veel meer wist dan wij. Mijn vader scheen hem wel te mogen. Hij zei dat hij goed met paarden overweg kon en dat hij liever de jonge dan de oude Vosper op de bok van het rijtuig zag.
Ik hield van de samenkomsten met mijn moeder, wanneer we alleen waren en praatten. Ze was helemaal in de ban van wat ze 'de dagen van weleer' noemde, en ze sprak daar voortdurend over. Haar ogen glansden van opwinding bij onze discussies over onze vijand aan de andere kant van de grens. Ze werd geestdriftig over de grote William Wallace, die in opstand was gekomen tegen de machtige Edward toen deze zoveel schade in ons land had aangericht, en die daardoor de geschiedenis was ingegaan als de Hamer van de Schotten.
'De grote Wallace werd gevangengenomen.' Haar ogen glansden dan van woede en vervolgens van bittere smart. 'Ze hingen hem op en vierendeelden hem in Smithfïeld... als een ordinaire verrader!' Voorts waren er Bonnie Prince Charlie en de tragedie bij Culloden, de overwinning bij Bannockburn en natuurlijk de verdoemde en altijd romantische Mary, koningin van de Schotten.
Het waren betoverende middagen en ik kon de gedachte niet verdragen dat daaraan voorgoed een einde was gekomen.
Wat hield ik van onze oude stad, zo sober en zo mooi wanneer de zon op de grijsstenen gebouwen scheen. Het was zo'n comfortabel, knus bestaan! De huishouding verliep op rolletjes en waren er toch problemen, dan merkten we er niets van omdat ze door de uiterst bekwame Kirkwells werden opgelost. Er werd altijd op tijd gegeten. Gebeden werden, als mijn vader thuis was, door iedereen bijgewoond. Met uitzondering van mijn moeder en de Vospers. De laatsten waren daarvan natuurlijk ontheven, omdat zij niet in het huis woonden. Ik was ervan overtuigd dat in de vertrekken boven de stallen geen gebedsritueel plaatsvond.
Tot mijn veertiende gebruikte ik mijn maaltijden met juffrouw Milne. Daarna at ik samen met mijn ouders. Pas toen ik ouder werd, raakte ik heel goed bevriend met Lilias Milne. Ik kwam heel veel over haar te weten en door haar begreep ik iets van het onzekere en vaak vernederende leven dat deze vrouwen noodgedwongen leidden. Ik was blij dat Lilias bij ons terecht was gekomen en zij was dat ook.
'Je moeder is in alle opzichten een lady,' zei ze eens. 'Ze heeft me nooit het gevoel gegeven dat ik een of andere bediende ben. Toen ik hier voor het eerst kwam, stelde ze vragen over mijn familie. Ik merkte meteen dat ze er begrip en medeleven voor had. Ze interesseerde zich voor andere mensen. Ze zag hoe ze leefden en kon zich in hen verplaatsen. Ze probeerde altijd om anderen op geen enkele manier te kwetsen. Zo iemand noem ik een lady.'
'O, ik ben zo blij dat je bent gekomen, Lilias.' Als we samen waren, noemde ik haar toen Lilias en met anderen erbij zei ik juffrouw Milne. Ik wist zeker dat mevrouw Kirkwell bezwaar zou hebben gemaakt als ik mijn gouvernante bij de voornaam aansprak en dat gold ook voor mijn vader. Mijn moeder zou het niets hebben kunnen schelen. Lilias vertelde me over haar familie, die in het graafschap Devon in Engeland woonde.
'Ik was er een van zes kinderen,' zei ze. 'Allemaal meisjes. Het was beter geweest als een paar van ons jongens waren, hoewel die natuurlijk weer een dure opleiding hadden moeten hebben. We waren echt heel arm. We woonden in een groot huis dat onderhouden moest worden. Het was er altijd koud en tochtig. Wat geniet ik dan van die warme haardvuren hier! Ze zijn natuurlijk nodig, want het is hier nog veel kouder, maar in het huis heb ik het warm en dat vind ik heerlijk.' 'Vertel eens iets over de pastorie.'
'Die is groot en tochtig en ligt vlak naast de kerk. Het is een oude kerk, zoals zoveel van die kerken, en er mankeert altijd wat aan: stofluis, houtworm, lekkend dak... We hebben het allemaal. Maar het is er heel mooi. Het ligt in het centrum van Lakemere, een van onze Engelse dorpen, met de oude kerk, de arbeidershuisjes en het herenhuis. Dat heb je hier niet. Je ziet het verschil zodra je de grens over bent. Ik houd van de Engelse dorpen.'
'En de tochtige oude pastorie? Je moet toch toegeven dat het in ons huis warmer is.'
'O, zeker. En daar ben ik dankbaar voor. Aan de andere kant vraag ik me af: voor hoelang? Dat zal ik onder ogen moeten zien, Davina. Hoelang zal jij nog een gouvernante nodig hebben? Die vraag stel ik mezelf al enige tijd. Ik neem aan dat ze je naar een kostschool zullen sturen.' 'Nu niet meer. Misschien trouw ik wel en kun jij de gouvernante van mijn kinderen worden.' 'Dat is nog een eind weg,' zei ze droog.
Ze was tien jaar ouder dan ik. Ik was acht jaar toen ze bij ons kwam en ik was haar eerste pupil.
Ze vertelde me over haar leven voordat ze hier kwam. 'We waren met zes meisjes,' zei ze. 'We hebben altijd geweten dat we zelf de kost moesten verdienen als we niet zouden trouwen. We konden niet allemaal thuis blijven. De twee oudsten, Grace en Emma, zijn wel getrouwd. Grace met een predikant en Emma met een procureur. Ik was de derde dochter en na mij kwamen Alice, Mary en Jane. Mary werd zendelinge en zit nu ergens in Afrika. Alice en Jane zijn thuis gebleven om te helpen in de huishouding, want mijn moeder is overleden.' 'En jij kwam hier. Daar ben ik blij om, Lilias.'
Onze vriendschap werd steeds hechter. Ook ik was bang dat mijn vader op een dag zou besluiten dat ik niet langer een gouvernante nodig had. Wanneer zou dat zijn? Als ik zeventien werd? Dat duurde niet meer zo lang.
Lilias was eens dicht bij een huwelijk geweest. Ze sprak er bedroefd over, met een weemoedig verlangen. Hij had zich echter 'nooit uitgesproken'.
'Het was vast allemaal suggestie,' zei ik. 'Hoe wist je dat hij zich misschien zou... uitspreken?'
'Hij was dol op me. Hij was de zoon van de landjonker van Lakemere, de jongste zoon. Het zou een goede partij zijn geweest voor de dochter van de dominee. Maar hij heeft een val van zijn paard gemaakt, waardoor zijn benen verlamd raakten en hij zwaar invalide werd.' 'Ben je nooit naar hem toe gegaan? Heb je hem niet gezegd dat je voor altijd voor hem zou zorgen?'
Ze zweeg, terugkijkend in het verleden. 'Hij had zich niet uitgesproken. Niemand wist er iets van, zie je. Het had ongetwijfeld verzet opgeroepen. Wat kon ik doen?'
'Ik zou naar hem toe zijn gegaan. Dan had ik me wel uitgesproken.' Ze schonk me een toegeeflijk lachje. 'Een vrouw kan dat niet doen.' 'Waarom niet?' vroeg ik.
'Omdat... ze moet wachten tot ze wordt gevraagd. Hij zou me niet vragen... Niet nu hij in zo'n toestand verkeerde, nietwaar? Dat kon niet. Het was zo beschikt.' 'Door wie?'
'Door God. Door het lot, door het noodlot... Noem het zoals je wilt.' 'Ik had me er niet bij neergelegd. Ik zou naar hem toe zijn gegaan en hem hebben gezegd dat ik met hem wilde trouwen.' 'Je moet nog veel leren, Davina,' merkte ze op.
'Leer het me dan,' antwoordde ik.
'Sommige dingen,' zei ze, 'moeten mensen door ervaring leren.' Ik dacht veel over Lilias na en vroeg me soms af of ze misschien niet zozeer op de man zelf verliefd was geweest als wel op het idee getrouwd te zijn, om geen gouvernante te hoeven zijn die zich voortdurend afvroeg wanneer ze weer op zoek moest gaan naar een volgende betrekking in een vreemd huishouden.
Ik begon heel veel van haar te houden en wist dat dit wederzijds was. In de weken voor mijn moeders dood zocht ze haar toevlucht bij mij in haar angst voor wat de toekomst brengen zou. Na het overlijden van mijn moeder was onze vriendschap hechter dan ooit, maar ik werd ouder en zag de feiten onder ogen. Daardoor wist ik dat Lilias niet veel langer in het huis zou blijven.
Nog maar kort geleden was nanny Grant vertrokken. Ze was bij een nicht op het platteland gaan wonen. Haar vertrek had me veel verdriet gedaan. Ze was het kindermeisje van mijn moeder geweest en was bij haar gebleven tot ze ging trouwen, waarna ze in dit huis was gekomen en ten slotte mijn nanny was geworden. We hadden in die tijd een nauw contact met elkaar. Zij was degene die me had getroost wanneer ik nachtmerries had of was gevallen en me pijn had gedaan. Er zouden altijd herinneringen aan die periode zijn. Wanneer het ging sneeuwen, nam ze me mee naar de achtertuin tussen de stallen en het huis en ging ze geduldig op een stoel zitten terwijl ik een sneeuwpop maakte. Ik wist nog dat ze me plotseling optilde en riep: 'Zo is het wel genoeg! Wil je je oude nanny in een sneeuwpop veranderen? Kijk toch eens... Je ogen schitteren alleen al bij de gedachte. Je bent een kleine deugniet, jij!'
Ik herinner me die regenachtige dagen waarop we bij het raam zaten te wachten tot het droog zou worden en we naar buiten konden gaan. Dan zongen we samen:
'Regen, regen, regen, Doe me een plezier, Ga naar John O'Groats, Heel ver weg van hier.'
En nu was nanny Grant vertrokken, met achterlating van die heerlijke herinneringen, stuk voor stuk behorend bij een leven waarvoor een luik was neergetrokken op die tragische dag waarop ik de kamer van mijn moeder was binnengegaan en haar dood had aangetroffen.
'Een dochter rouwt een jaar,' verkondigde mevrouw Kirkwell. 'Voor ons is dat drie tot zes maanden, lijkt me. Zes voor meneer Kirkwell en mij. Voor de dienstboden is drie maanden lang genoeg.' Wat verafschuwde ik mijn zwarte kleren! Telkens wanneer ik ze aantrok, werd ik herinnerd aan mijn moeder die dood op haar bed lag. Niets was nog hetzelfde. Soms had ik het gevoel dat we wachtten tot er iets zou gebeuren, wachtten op het moment dat we onze rouwkleding zouden afleggen. Ik wist dat Lilias verwachtte bij mijn vader te worden ontboden en te horen te krijgen dat haar diensten niet langer nodig waren nu ik bijna volwassen was.
Wat mijn vader betrof... hij was vaker weg dan ooit. Daar was ik wel blij om. Ik zag erg op tegen onze gezamenlijke maaltijden, waarbij we ons allebei zozeer bewust waren van die lege stoel. Niet dat hij ooit spraakzaam was geweest. Hij had zich uiterlijk altijd teruggetrokken in een houding van formaliteit, maar mijn moeder was in staat geweest die te doorbreken. Ik dacht aan de manier waarop zijn lippen vertrokken als hij plezier had en probeerde dat te verbergen. Ik vermoedde dat hij heel veel om haar had gegeven. Dat was eigenlijk vreemd, want zij was zo heel anders dan hij. Ze zou maling hebben gehad aan de regels waaraan hij zo streng vasthield. Ik herinnerde me zijn vriendelijk verwijtende stem wanneer ze iets zei wat hij ongehoord vond. 'Liefje toch... liefje toch...' had ik hem horen mompelen, ondanks zichzelf met een glimlach. Als het aan haar had gelegen, zou het er bij ons thuis vrolijk aan toe zijn gegaan.
Mijn moeder zei eens: 'Je vader is een man met hoogstaande principes, een goede man. Hij doet zijn uiterste best om zijn hoge eisen na te leven. Soms denk ik dat het prettiger is om lagere eisen te stellen, zodat je niet teleurgesteld in jezelf hoeft te zijn.'
Ik begreep niet precies wat ze bedoelde en toen ik haar om uitleg vroeg, lachte ze slechts en zei: 'Mijn gedachten raakten op drift... Het is niets...' Toen haalde ze haar schouders op en murmelde: 'Arme David.' Ik vroeg me af waarom ze medelijden met mijn vader had, maar ze wilde niet op het onderwerp doorgaan.
Een week of drie na het overlijden van mijn moeder kwam tante Roberta, de zuster van mijn vader, bij ons logeren. Ze was ziek geweest en had daardoor niet bij de begrafenis kunnen zijn, maar nu was ze weer helemaal opgeknapt. Ze was heel anders dan mijn vader. Hij was een gereserveerde man, die zich van ons afzijdig hield, maar dat gold niet voor tante Roberta. Haar stem, schel en gebiedend, was in het hele huis te horen. Ze bekeek ons allemaal met de grootst mogelijke afkeuring.
Ze was ongetrouwd. Mevrouw Kirkwell, die bijzonder ontstemd was over haar aanwezigheid in het huis, zei dat het haar niet verbaasde dat juffrouw Glentyre geen man had kunnen vinden die voldoende moed had het tegen haar op te nemen.
Tante Roberta kondigde aan dat ze was gekomen omdat mijn vader, nu hij zijn echtgenote had verloren, een vrouw nodig had om toezicht te houden op de huishouding. Aangezien mijn moeder echter nooit ergens toezicht op had gehouden, was dit vanaf het begin onaanvaardbaar. Het zorgde bovendien voor gevoelens van onrust, omdat het erop wees dat tante Roberta van plan was voorgoed te blijven. Vanaf het moment dat ze arriveerde, begon ze het huishouden te ontwrichten. Er broeide wrevel en het schoot door me heen dat de bedienden misschien al gauw op zoek zouden gaan naar een andere betrekking.
'Het is maar goed dat meneer Kirkwell een geduldig mens is,' zei mevrouw Kirkwell tegen Lilias, die de opmerking aan mij doorvertelde. En ze voegde eraan toe: 'Ze hebben het hier allemaal zo goed gehad, dat het me niet zou verbazen als ze dit niet kunnen verdragen.' Ik wenste vurig dat tante Roberta zou vertrekken. Gelukkig had mijn vader minder geduld dan meneer Kirkwell. Op een avond, tijdens het diner, hadden hij en zijn zuster een op scherpe toon gevoerd gesprek. Het ging over mij.
'Je moet er eens aan denken dat je nog een dochter hebt, David,' begon tante Roberta, terwijl ze zich bediende van het wortelgerecht dat Kitty haar voorhield.
'Het is niet bepaald waarschijnlijk dat ik zoiets vergeet,' antwoordde hij bits.
'Ze wordt volwassen... en snel.'
'In hetzelfde tempo, zo heb ik altijd gedacht, als anderen van haar leeftijd.'
'Er moet op haar gelet worden.'
'Ze heeft een uitstekende gouvernante. Volgens mij is dat nog wel even voldoende.'
'Gouvernante!' Tante Roberta snoof. 'Zo'n vrouw weet niet hoe ze een meisje de grote wereld moet inzenden.' 'De grote wereld in?' riep ik ontzet uit. 'Ik had het niet tegen jou, Davina.'
Het ergerde me dat ze me nog steeds zag als een kind dat wel gezien maar niet gehoord mocht worden, terwijl ze me niet te jong vond om de wereld ingestuurd te worden. 'U had het over mïj!' antwoordde ik scherp. 'O hemel, waar moet dat heen?'
'Roberta,' zei mijn vader bedaard, 'je mag hier best blijven, maar ik kan niet toestaan dat je je met mijn huishouden bemoeit. Het is altijd voortreffelijk verlopen en dat wil ik zo houden.'
'Ik begrijp je niet, David,' zei tante Roberta. 'Volgens mij vergeet je...' 'Jïj vergeet iets! Je bent niet langer mijn oudere zus. Ik weet dat ik twee jaar jonger ben dan jij. Dat had misschien enige betekenis toen jij acht was en ik zes, maar in deze fase van mijn leven heb ik jou niet nodig om mijn huishouden te bestieren.'
Ze was van haar stuk gebracht. Wijsgerig, met een berustende houding, haalde ze haar schouders op en mompelde: 'De ondankbaarheid van sommige mensen gaat mijn verstand te boven.'
Ik dacht dat ze toen wel zou vertrekken, maar ze scheen zichzelf wijs te maken dat het haar plicht was ons voor rampspoed te behoeden, ook al werd dat niet gewaardeerd.
Vervolgens gebeurde er iets wat mij - ons allemaal - diep schokte en de knoop voor haar doorhakte.
Mijn vader werd nu bijna altijd door Hamish gereden. In de stallen waren de rollen omgedraaid. Hamish was niet langer degene die inviel als zijn vader het te druk had, maar de vader werd geroepen als Hamish niet beschikbaar was. Hamish gedroeg zich branieachtiger dan ooit. Hij maakte er een gewoonte van om in de keuken te komen. Dan zat hij op een stoel bij de tafel naar de anderen te kijken, ook naar mij als ik er toevallig was. Het was duidelijk dat Kitty, Bess en het dienstmeisje zijn aanwezigheid opwindend vonden, en hij verwaardigde zich dan ook om naar hartelust met hen te flirten.
Ik begreep niet waarom ze zo op hem gesteld waren. Ik vond zijn harige armen weerzinwekkend. Hij leek er een groot genoegen in te scheppen ze te laten zien en zijn mouwen waren onveranderlijk tot aan de ellebogen opgerold, zodat hij zijn armen liefkozend kon strelen. Mevrouw Kirkwell bekeek hem met argwaan. Hij had geprobeerd goede maatjes met haar te worden, maar zonder succes. Hij had de gewoonte de meisjes met zijn handen aan te raken, iets wat ze prettig schenen te vinden, maar mevrouw Kirkwell was ongevoelig voor de charme waarmee hij de meisjes zo gemakkelijk voor zich won. Toen ze op een keer langs hem liep, raakte hij haar schouder aan en murmelde: 'U was vroeger vast een knap grietje, mevrouw Kirkwell. Een beetje lastig, als je het mij vraagt... of misschien wel meer dan een beetje, hè?' Ze antwoordde met grote waardigheid. 'Bedenk tegen wie je het hebt, Hamish Vosper!'
Daarop maakte hij kirrende geluiden en zei: 'Dus zo staan de zaken ervoor? Ik snap het al... ik moet hier op mijn tellen passen.' 'En ik wil je ook niet steeds in mijn keuken over de vloer hebben,' voegde mevrouw Kirkwell er bits aan toe. 'O, juist. Ik wacht op de baas, ziet u.'
'Nou, hoe eerder hij je laat roepen, hoe beter het is, als je het mij vraagt.'
Ik herinner me dat Lilias Milne op dat moment de keuken binnenkwam. Ze wilde Bess spreken en haar vragen of ze die morgen een pakje met spelden op haar tafel had zien liggen. Ze had het daar achtergelaten en nu was het verdwenen. Ze dacht dat Bess het misschien bij het afval had gegooid. Het viel me op dat Hamish haar gadesloeg met een speculatieve blik. Niet zoals hij naar de jonge meisjes keek, maar intens... anders.
Een paar dagen later barstte de ellende los. Het begon toen ik tante Roberta op de trap tegenkwam. Het was na de lunch en ik wist dat ze 's middags een dutje ging doen. Dat was het enige moment waarop er een vredige rust in het huis heerste.
Tante Roberta had zich min of meer ingehouden sinds haar woordenwisseling met mijn vader, maar ze hield nog steeds alles wat er in huis gebeurde in de gaten en haar scherpe ogen rustten voortdurend vol afkeuring op bijna alles om haar heen.
Ik wilde juist vlug mijn kamer weer ingaan, toen ze me in het oog kreeg. 'O, ben jij daar, Davina? Was je van plan om uit te gaan?' 'Ja. Juffrouw Milne en ik gaan om deze tijd vaak een wandeling maken.' Ze stond op het punt commentaar te leveren, toen ze plotseling luisterend bleef staan. 'Is er iets?' vroeg ik.
Ze legde haar vingers tegen haar lippen, waarop ik geruisloos naast haar ging staan. 'Luister,' fluisterde ze.
Ik hoorde onderdrukt gelach en vreemde geluiden. Ze waren afkomstig vanachter een van de gesloten deuren.
Tante Roberta liep naar de bewuste deur en duwde hem open. Ik stond naast haar en wat ik zag, deed me versteld staan. Op het bed lagen de ineengestrengelde lichamen van Kitty en Hamish, en ze waren gedeeltelijk naakt. Ze sprongen onmiddellijk overeind. Kitty's gezicht was vuurrood en zelfs Hamish zag er enigszins geschrokken uit. Ik hoorde tante Roberta snel inademen. Haar eerste gedachten golden mij. 'Laat ons alleen, Davina!' riep ze uit.
Maar ik kon me nauwelijks verroeren. Ik kon alleen maar gefascineerd naar het tweetal op het bed staren.
Tante Roberta liep de kamer in. 'Walgelijk... ik heb nog nooit... stelletje ontaarde...' Ze begon te stotteren en kon deze keer eens niet de woorden vinden die ze zocht.
Hamish was van het bed opgestaan en begon zijn kleren aan te trekken. Hij nam een brutale en uitdagende houding aan. 'Ach,' zei hij grijnzend tegen tante Roberta, 'zo is de menselijke natuur nu eenmaal.' 'Jij weerzinwekkend schepsel!' snauwde ze. 'Verdwijn uit dit huis. En jij...' Ze kon Kitty's naam niet over haar lippen krijgen. 'Jij... jij slet! Ga onmiddellijk je koffers pakken en maak dat je wegkomt. Eruit... allebei!'
Hamish haalde zijn schouders op, maar Kitty keek verbijsterd. Haar gezicht, dat eerst zo rood was als hulstbessen, zag nu zo wit als een doek. Tante Roberta draaide zich om en botste bijna tegen me op. 'Davina. Waar moet dat heen? Ik had gezegd dat je weg moest gaan. Het is gewoon vreselijk... weerzinwekkend. Ik wist wel dat er in dit huis iets gaande was. Zodra je vader thuiskomt...'
Ik keerde me om, vluchtte weg en sloot me op in mijn kamer. Ook ik was geschokt. Ik voelde me misselijk worden. 'De menselijke natuur,' had Hamish gezegd. Die kant van de menselijke natuur had ik nog nooit van zo dichtbij gezien.
Het was stil in huis. De bedienden hadden zich verzameld in de keuken.
In gedachten zag ik hen rond de tafel zitten fluisteren.
Lilias kwam mijn kamer binnen. 'Er zijn moeilijkheden op komst,' zei ze. 'Jij was erbij...'
Ik knikte.
'Wat heb je gezien?'
'Ik zag die twee... op het bed.'
Lilias huiverde.
'Het was gewoon walgelijk,' zei ik. 'Hamish heeft harige benen, precies zoals zijn armen.'
'Ik veronderstel dat een man als hij op de een of andere manier aantrekkelijk is voor een meisje als Kitty.' 'Op welke manier?'
'Dat weet ik niet precies, maar ik kan zien dat hij... viriel is. Voor een jong meisje zou hij heel onweerstaanbaar kunnen zijn. Ze zullen haar natuurlijk ontslaan. Ik vraag me af waar Kitty dan naar toe gaat. En wat zal er met hem gebeuren? Hij woont hier... boven de stallen. Er zullen grote moeilijkheden van komen wanneer je vader eenmaal thuis is.' Ik kon Kitty's gezicht niet vergeten. Er had zo'n vreselijke angst op gelegen. Ze was vier jaar hier, en ze was veertien geweest toen ze van het platteland bij ons was gekomen. 'Waar zal ze heen gaan?' vroeg ik. Lilias schudde haar hoofd.
Ik wist dat tante Roberta, wanneer mijn vader eenmaal thuis was, erop zou aandringen dat Kitty vertrok. Het beeld waarin ze met haar schaarse bezittingen op straat stond, kon ik maar niet uit mijn gedachten verdrijven. Ik ging naar boven, naar de kamer die ze deelde met Bess en Jenny, het dienstmeisje. Ze was alleen, daarheen gestuurd door tante Roberta, en zat met een blik van vertwijfelde angst op het bed. Ik liep naar binnen en ging naast haar zitten. In haar rok en blouse leek ze een ander mens dan het halfnaakte wezen op het bed.
'O, juffrouw Davina, u zou hier niet moeten komen,' zei ze. Toen: 'Is meneer thuis?'
Ik schudde mijn hoofd. 'Nog niet.' 'Zij?' vroeg ze.
'Mijn tante, bedoel je? Mijn vader heeft haar duidelijk te verstaan gegeven dat ze niets over het huishouden te zeggen heeft.' 'Als hij komt, moet ik natuurlijk vertrekken.'
'Hoe kon je... dat doen?' vroeg ik, en voegde eraan toe: 'Met hem?' Ze keek me aan en schudde haar hoofd. 'U begrijpt dat niet, juffrouw Davina. Het is min of meer normaal... bij hem.' 'De menselijke natuur,' zei ik, hem citerend. 'Maar het lijkt zo...' 'Nou ja, hij heeft nu eenmaal iets.'
'Al dat haar...' Ik rilde. 'Zowel op zijn benen als op zijn armen.'
'Dat kan wel zijn...'
'Kitty, wat ga je doen?'
Ze schudde haar hoofd en begon te huilen.
'Als ze je wegsturen... waar ga je dan heen?'
'Ik weet het niet, juffrouw.'
'Kun je niet naar je eigen huis gaan?'
'Dat is mijlenver weg, in de buurt van John o'Groats. Ik kwam hierheen omdat daar niets voor me is. Alleen mijn oude vader woont er nu nog. Hij kon me niet thuis houden. Er is daar niets. Ik kan niet teruggaan en hem vertellen wat er is gebeurd.' 'Waar moet je dan naar toe, Kitty?'
'Misschien wil meneer me nog een kans geven.' Ze zei het hoopvol, maar ik zag dat ze er weinig van verwachtte.
Ik dacht aan wat hij voorlas uit de bijbel, al die stukjes over de straf van God, en het schoot door me heen dat hij Kitty's zonde te zwaar voor vergiffenis zou vinden. Ik had Kitty altijd aardig gevonden. Ze was opgewekt en vrolijk geweest. Ik wilde haar helpen. Ik bezat een geldkistje waarin ik het overschot van mijn wekelijkse zakgeld bewaarde. Dat mocht ze wat mij betreft wel hebben, maar het was niet veel. Bovendien was er het probleem waar ze naar toe moest. 'Je moet ergens heen,' zei ik. Ze schudde vertwijfeld haar hoofd.
Wat gebeurde er met meisjes die hadden gezondigd zoals Kitty? Ze werden weggejaagd, de neerdwarrelende sneeuw in. Er lag in deze tijd geen sneeuw, maar dat was een schrale troost. Ik had gehoord over een non die voor een soortgelijk vergrijp gevangen was gezet. Het scheen een van de grootste zonden te zijn, waardoor sommige meisjes een baby kregen en voor altijd te schande waren gemaakt.
Ik deed mijn best Kitty te troosten, en ik hoopte dat mijn vader die avond niet zou thuiskomen. Dat zou haar enig respijt geven, tijd om een of andere oplossing te bedenken.
Ik ging naar Lilias en vertelde haar dat ik bij Kitty was geweest en hoe ellendig ze zich voelde.
'Ze is een dwaas,' zei Lilias. 'Om zich zo te gedragen... en dan nog wel met een man als Hamish. Ze is vast niet goed bij haar verstand.' 'Ze is echt wanhopig, Lilias. Ze kan nergens naar toe.' 'Arm kind.'
'Wat zal ze doen? Misschien maakt ze zich wel van kant! Lilias, wat dan? Ik zou het mezelf nooit vergeven dat ik haar niet had geholpen.' 'Wat kun je doen?'
'Ik zou haar het beetje geld dat ik heb kunnen geven.' 'Ik betwijfel of ze daar lang mee toe kan.'
'Ik heb met haar gepraat over als ze ontslagen zou worden. Jij zou terug kunnen gaan naar de pastorie. Jij hebt wel een thuis. Voor Kitty ligt het anders. Zij kan nergens naar toe. Ze zullen toch niet zo wreed zijn om haar op straat te zetten terwijl ze nergens heen kan?'
'Ze heeft kennelijk een doodzonde begaan. Volgens de bijbel werden dergelijke lieden gestenigd. Ik denk dat sommige mensen tegenwoordig hetzelfde zouden doen.'
'Waar kunnen wij haar mee helpen?'
'Je zegt dat ze nergens naar toe kan.'
'Dat zegt zij. Als ze haar wegsturen, zal ze door de straten gaan zwerven. Dat kan ik niet verdragen, Lilias. Ze was hier zo gelukkig. Ik kan maar niet vergeten hoe ze tegen hem lachte wanneer hij naar haar keek en grapjes maakte... En dat alles heeft hiertoe geleid!' Lilias dacht na. Plotseling zei ze: 'Ik voel net zo voor Kitty als jij. Ze heeft zich door die man laten inpalmen. Hij is een losbol en zij... nou ja, zij is een dom, lichtzinnig meisje. Hij heeft haar overrompeld... en zij bezweek. Het is gemakkelijk te begrijpen. Daardoor is haar leven geruïneerd, terwijl hij vrolijk verder gaat.'
'Als mijn vader Kitty ontslaat, zal hij Hamish ook moeten ontslaan. Dan moet hij ook vertrekken.'
'Hoe kan hij een hele familie ontslaan? Ik heb iets bedacht... Ik zal Kitty naar mijn huis sturen.'
'Naar jouw huis? Wat kunnen zij dan voor haar doen?' 'Mijn vader is predikant van Lakemere. Hij is een echte christen. Daarmee bedoel ik dat hij naleeft wat hij predikt. Dat doen slechts weinigen, weet je. Hij is echt een goed mens. We zijn arm, maar hij zou Kitty geen onderdak weigeren. Misschien kan hij een plekje voor haar vinden. Het zou niet voor het eerst zijn dat hij een meisje in nood hielp. Ik zal hem erover schrijven.'
'Zou hij haar in huis nemen... na wat ze heeft gedaan?'
'Als ik het hem schrijf, zal hij het begrijpen.'
'O, Lilias, dat zou geweldig zijn!'
'Het is in ieder geval een houvast,' zei Lilias.
Ik sloeg mijn armen om haar nek. 'Schrijf je die brief? En vertel je haar dan waar ze naar toe kan gaan? Ik zal kijken hoeveel geld ik heb. Als we haar reiskosten maar kunnen betalen.'
'Ze krijgt vast nog wel het loon waar ze recht op heeft, en met wat wij bij elkaar kunnen schrapen...'
'Ik ga het haar vertellen! Ik zou die akelige, trieste uitdrukking op haar gezicht niet kunnen verdragen.'
Ik voegde de daad bij het woord en vertelde Kitty wat we van plan waren. En ik had het genoegen haar vertwijfelde wanhoop te zien veranderen in hoop.
Mijn vader kwam die avond laat thuis. Ik lag in bed en hoorde hem binnenkomen. De storm zou die nacht nog niet losbarsten. De volgende morgen werd Kitty ontboden. Bleek en met een beschaamd gezicht, maar niet zo vertwijfeld als ze was geweest, ging ze naar zijn studeerkamer.
Ik stond op de trap te wachten toen ze naar buiten kwam. Ze keek me aan en knikte. Ik ging met haar mee naar haar kamer, waar Lilias zich bij ons voegde.
'Ik moet mijn spullen pakken en vertrekken. Ik heb al gepakt.' 'Nu meteen?' vroeg ik.
Ze knikte. 'Hij zei dat ik het huis te schande had gemaakt en dat hij rekening moest houden met zijn jeugdige dochter.' 'O, Kitty!' zei ik. 'Het spijt me zo dat je op deze manier weggaat.' 'U bent een schat geweest, juffrouw Davina, u en juffrouw Milne...' Haar stem brak. 'Ik weet niet wat ik zonder jullie hulp had moeten beginnen.'
'Hier is de brief,' zei Lilias. 'Neem die mee. En hier is wat geld.' 'Ik krijg mijn loon nog.'
'Dan heb je tenminste iets, genoeg om Lakemere te bereiken. Mijn vader is een goed mens. Hij zou nooit iemand in nood wegsturen. Hij zal veel bidden, maar dat niet alleen. Hij zal proberen je te helpen. Dat heeft hij wel vaker gedaan voor mensen die in moeilijkheden zaten.' Kitty barstte in tranen uit en omhelsde ons. 'Ik zal jullie nooit vergeten,' snikte ze. 'Wat had ik anders moeten doen...' Er was een taxi besteld om haar naar het station te brengen. In huis heerste een sombere stemming. Kitty was oneervol ontslagen. Een les voor dwaze meisjes.
Nu was het de beurt aan Hamish. Arrogant en met zijn handen in zijn zakken betrad hij het huis. Zonder een spoor van berouw liep hij naar de studeerkamer van mijn vader en deed de deur achter zich dicht. Lilias kwam naar mijn kamer. 'Wat zal er gebeuren?' vroeg ze. 'Het wordt vast heel pijnlijk... ik bedoel, zijn familie woont boven de stallen.'
'Hij wordt natuurlijk ontslagen. Dan mag hij niet meer in het huis komen. Ach, we zullen wel zien.'
Het hele huis wachtte op wat komen zou. Het gesprek duurde lang. Niemand hoorde stemverheffingen in de studeerkamer. Eindelijk kwam Hamish naar buiten en verliet bedaard het huis.
Pas de volgende morgen drong het tot ons door dat Hamish mijn vader bleef rijden zoals altijd en dat de straf die zijn medeplichtige was opgelegd, niet aan hem was uitgedeeld.
Er heerste verbijstering. Hamish liep onverschillig als altijd rond en floot 'Ye Banks and Braes' of 'Loch Lomond', alsof er niets gebeurd was. We konden het niet begrijpen.
Tante Roberta was geen type om het hierbij te laten en ze bracht het onderwerp die avond tijdens het eten ter sprake. 'Het meisje is vertrokken,' zei ze. 'Wat gebeurt er met hem?'
Mijn vader deed alsof hij het niet begreep. Hij trok zijn wenkbrauwen op en nam de koele houding aan waardoor de meesten van ons zich lieten afschrikken. Dat gold echter niet voor tante Roberta. 'Je weet best wat ik bedoel, David, dus doe maar niet alsof dat niet zo is.'
'Misschien wil je zo vriendelijk zijn je nader te verklaren?' verzocht hij. 'Incidenten zoals die onlangs in dit huishouden zijn voorgevallen, worden toch niet zo lichtvaardig door de vingers gezien?' 'Ik begrijp dat je doelt op het ontslag van de meid,' zei hij. 'Zij was niet de enige boosdoener.'
'De man is een van de beste koetsiers die ik ooit heb gehad. Ik ben niet van plan van zijn diensten af te zien, als je dat soms bedoelt.' Tante Roberta vergat haar waardigheid en schreeuwde: 'Wat?' Mijn vader keek beledigd. 'Ik heb de kwestie aangepakt,' zei hij koel. 'De zaak is afgedaan.'
Tante Roberta kon hem slechts aanstaren. 'Ik kan mijn oren niet geloven! Ik zeg je dat ik ze gezien heb! Ze werden op heterdaad betrapt.' Mijn vader bleef haar koel aankijken en wierp vervolgens een veelbetekenende blik in mijn richting, waarmee hij wilde zeggen dat ze een dergelijk onderwerp niet in mijn bijzijn, gezien mijn jeugd en onschuld, konden bespreken.
Tante Roberta klemde haar lippen stijf op elkaar en zond hem een boze blik toe. De rest van de maaltijd verliep nagenoeg in stilte, maar na afloop volgde ze hem naar zijn studeerkamer. Ze bleef daar een lange tijd en toen ze weer te voorschijn kwam, ging ze regelrecht naar haar kamer. De volgende morgen vertrok ze met het air van de rechtschapene die So- dom en Gomorra verliet voordat er rampspoed uitbrak. Ze kon geen nacht langer blijven in een huis waar zonde werd gedoogd, omdat een van de zondaren 'een goede koetsier' was.
Onder de bedienden werd eindeloos over de kwestie gesproken. Niet in mijn aanwezigheid, maar Lilias lichtte me in over veel van wat er werd gezegd.
'Het is heel merkwaardig,' zei ze. 'Niemand begrijpt het. Je vader riep Hamish bij zich en we dachten dat hij, net zoals Kitty, ontslagen zou worden. Maar toen hij weer uit die kamer kwam, leek hij zelfverzekerder dan ooit. Geen mens weet wat er is besproken, maar Hamish gaat gewoon op de oude voet door. En dan te bedenken dat die arme Kitty de laan uit werd gestuurd! Er klopt niets van! Nou ja, in dit soort gevallen krijgt de vrouw toch altijd de schuld en blijft de man buiten schot.' 'Ik snap het niet,' zei ik. 'Misschien is het omdat hij niet in het huis woont.'
'Hij komt anders wel in het huis. Hij koopt de bedienden om.' 'Ik vraag me af waarom... Ik wou dat ik het wist.' 'Je vader is geen man die je gemakkelijk kunt begrijpen.' 'Maar hij is zo religieus en Hamish...'
'Is een schurk. Dat wist ik al voordat dit gebeurde. We zagen allemaal hoe hij was. Het is jammer dat Kitty zo dom was om zich door hem te laten verleiden. Ik geef toe dat hij iets heeft, en zij vond hem waarschijnlijk onweerstaanbaar.' 'Ik ken iemand die hem geweldig vindt.' 'Wie dan?' 'Hij zelf.'
'Dat is zeker waar! Als er één man is die van zichzelf houdt, dan is het Hamish Vosper wel. Maar de bedienden vinden het vervelend, weet je. Kitty werkte goed... en ze werd hoog aangeslagen.'
'Ik hoop echt dat het goed komt voor haar.'
'Ik weet dat ze niet wordt weggestuurd. Mijn vader zal doen wat hij kan. Hij is een echte christen.'
'Dat wordt van mijn vader ook gezegd, en toch heeft hij haar op straat gezet.'
'Jouw vader kan goed bidden en zich voordoen als een christen. Mijn vader kan zich goed als een christen gedragen. Dat is het verschil.' 'Ik hoop het... voor Kitty.'
'Hij zal me schrijven en me vertellen wat er gebeurd is.' 'Ik ben zo blij dat jij er bent om te helpen, Lilias!' Dat veroorzaakte een frons op haar voorhoofd. Hoelang nog? vroeg ze zich ongetwijfeld af. Mijn vader had Kitty meedogenloos ontslagen, en Lilias zou ook moeten vertrekken wanneer haar diensten niet langer nodig waren. Ze had gelijk. Mijn vader kon zich tegenover de buitenwereld heel goed presenteren als een christen, maar hij had zijn eigen credo ten aanzien van goed of fout. Lilias had zijn houding doorzien, en ik had gezien wat er met Kitty was gebeurd.
Maar was dat de ware reden waarom Hamish vergiffenis was geschonken? Omdat hij een goede koetsier was? Omdat hij een man was?
Na enige tijd werd er niet meer voortdurend over het voorval gesproken. Er werd een nieuw dienstmeisje voor Kitty aangenomen. Ze heette Ellen Farley, een vrouw van rond de dertig. Mijn vader zei dat ze hem persoonlijk was aanbevolen.
Meneer en mevrouw Kirkwell toonden zich enigszins geërgerd. Het aanstellen van personeel behoorde tot hun taak en ze hielden er niet van wanneer nieuwe personeelsleden over hun hoofden heen, zoals mevrouw Kirkwell het stelde, in dienst werden genomen. Het was een blamage voor hen dat Kitty hun keus was geweest, maar volgens mevrouw Kirkwell was het bewuste voorval in de eerste plaats de schuld van Hamish Vosper. Ze zou wel eens willen weten waarom hij wel mocht blijven.
Hoe dan ook, Ellen kwam. Ze was heel anders dan Kitty, rustig, efficiënt en, zei mevrouw Kirkwell, ze bemoeide zich met niemand. Hamish kwam nog altijd in de keuken en ging er aan de tafel zitten, kennelijk geamuseerd over het feit dat mevrouw Kirkwell deed alsof hij er niet was. Hij had een oogje op Bess en Jenny, maar die dachten aan Kitty en waren op hun hoede.
Hamish scheen te denken dat hij onaantastbaar was. Hij mocht zich gedragen zoals hij wilde, want dat was niet meer dan normaal. Het was de menselijke natuur, zoals hij eens had gezegd. Van een man als hij, onweerstaanbaar voor het vrouwelijke geslacht, kon niet worden verwacht dat hij zich anders gedroeg dan zijn aard was. Ik was echter van mening dat hij zijn veroveringen elders zou moeten zoeken, omdat hij in ons huis geen succes zou hebben. Het voorbeeld van Kitty lag iedereen heel vers in het geheugen.
Na verloop van tijd kwam er een brief van de pastorie in Lakemere. Lilias ging ermee naar haar slaapkamer en ik volgde haar om hem samen te lezen.
Kitty was gearriveerd en de dominee had zich precies zo opgesteld als Lilias had voorspeld.
'Ze is erg dankbaar,' schreef hij. 'Ze kan geen woorden genoeg vinden om jou, Lilias, en je pupil Davina te prijzen. Ik ben trots op je. Het arme kind - want ze is nauwelijks meer dan dat - was een hoopje ellende. Ze heeft zich nuttig gemaakt bij Alice en Jane in de keuken en bij de huishouding. Mevrouw Ellington van Lakemere House heeft iemand nodig in de keuken. Je herinnert je mevrouw Ellington nog wel, een bijzonder strenge dame, maar met een goed hart. Ik ben naar haar toe gegaan en heb haar het verhaal verteld. Dat moest ik wel doen natuurlijk. Ze beloofde me Kitty een kans te geven. Ik ben ervan overtuigd dat het arme kind niet weer in de fout zal gaan. Een van haar dienstmeisjes blijkt binnen enkele weken te vertrekken omdat ze gaat trouwen, waardoor er een plaatsje vrijkomt. Kitty kan hier blijven en Alice en Jane helpen tot het zover is. Lilias, ik ben heel blij dat je hebt gehandeld zoals je deed. Ik moet er niet aan denken wat er anders met die arme Kitty gebeurd zou zijn...'
Ik keek Lilias aan en voelde tranen in mijn ogen prikken. 'O, Lilias,' zei ik. 'Je vader is een fantastische man.' 'Dat ben ik met je eens,' antwoordde ze.
De reactie van de dominee van Lakemere zette me aan het denken over mijn eigen vader. Ik had hem altijd beschouwd als een rechtschapen en eerzame man, maar dat beeld was veranderd sinds hij Kitty had weggestuurd en Hamish geen andere straf had gegeven dan een verbale reprimande. Hij had altijd zo onbereikbaar geleken, maar nu was dat minder. Vroeger vond ik hem altijd te nobel om hem als een van ons te kunnen zien. Nu waren mijn gevoelens voor hem aan het veranderen. Hoe kon het bestaan dat het hem zo weinig had kunnen schelen wat er van een ander mens terecht zou komen en had hij Kitty de wrede wereld kunnen insturen terwijl hij haar medeplichtige in het vergrijp aanhield omdat hij een goede koetsier was? Hij handelde niet uit rechtschapenheid, maar uit eigenbelang. Het beeld van de goede en nobele man was aan het verdwijnen.
Als mijn moeder er was geweest, had ik met haar kunnen praten. Het zou echter niet gebeurd zijn als zij nog had geleefd. Ze zou nooit hebben toegestaan dat Kitty op straat werd gezet terwijl ze nergens naar toe kon. Ik voelde me verward en bezorgd.
Op een dag liet mijn vader me bij zich komen. Hij keek me geamuseerd aan toen ik zijn studeerkamer binnenkwam. 'Je wordt volwassen,' zei hij. 'Bijna zeventien, hè?'
Ik bevestigde dat. Ik was bang dat dit de inleiding was op het vertrek van Lilias, dat haar diensten niet langer nodig waren en ze net zo onverschillig zou worden weggestuurd als Kitty. Zover was het echter nog niet. Hij wendde zich naar een kistje dat op de tafel stond. Ik kende het heel goed. Het bevatte de juwelen van mijn moeder. Ze had ze me meer dan eens laten zien, waarbij ze ieder sieraad te voorschijn had gehaald en er iets over had verteld.
Daar lag het parelsnoer, dat mijn vader haar op hun trouwdag had gegeven. En de ring met de robijn, die van haar moeder was geweest. Ook zag ik de met turkooizen ingelegde armband en het bijbehorende turkooizen halssnoer, twee gouden broches en een zilveren. 'Dat is allemaal voor jou wanneer je volwassen bent,' had ze tegen me gezegd. 'En jij kunt ze doorgeven aan je dochter. Is het geen prettig idee dat deze sieraden overgaan van de ene generatie op de andere?' Dat vond ik inderdaad.
Mijn vader pakte het parelsnoer en hield het in zijn handen. Mijn moeder had me verteld dat het zestig parels bevatte en dat de sluiting bestond uit een echte diamant, omgeven door gekweekte parels. Ik had het haar bij verscheidene gelegenheden zien dragen, evenals de meeste andere sieraden in het kistje.
Mijn vader zei: 'Je moeder wilde dat jij dit zou krijgen. Ik vind je nog te jong voor de juwelen, maar met het parelsnoer ligt dat anders. Dat mag je nu al hebben. Ze zeggen dat parels hun glans verliezen als ze niet gedragen worden.'
Ik nam het halssnoer van hem aan en voelde me aanvankelijk opgelucht.
Als hij me te jong vond om de juwelen te dragen, was ik er evenmin aan toe om het zonder Lilias te kunnen stellen. Toch was ik blij dat ik het parelsnoer kreeg. Ik deed het om mijn hals en dacht aan mijn moeder, waardoor ik werd overmand door verdriet.
Lilias merkte het halssnoer onmiddellijk op toen ik bij haar kwam. 'Het is prachtig!' riep ze uit. 'Echt heel mooi.'
'Het was van mijn moeder. Er zijn ook nog broches en andere dingen. Ze zijn voor mij, maar mijn vader vindt me nog te jong om ze nu al te dragen. Voor parels is het niet goed als ze niet gedragen worden.' 'Dat heb ik ook gehoord.' Lilias raakte de parels liefdevol aan, zodat ik het snoer afdeed en het aan haar gaf. 'Die sluiting is beeldschoon,' zei ze. 'Die zal op zich al heel wat waard zijn.' 'O, maar ik zou het nooit willen verkopen.'
'Natuurlijk niet. Ik dacht alleen... het kan een aardig appeltje voor de dorst zijn.'
'Je bedoelt voor als ik in geldnood zou komen?'
'Nou ja, het is een rustig idee om dergelijke dingen te bezitten.'
Ik zag een trieste, enigszins afwezige blik in haar ogen en vermoedde dat ze een toekomst zag waarin een appeltje voor de dorst een grote steun voor haar zou zijn.
Ik ging naar beneden, naar de keuken, om te horen of mijn vader had gezegd dat hij niet thuis zou komen om te eten. Hij liet meestal een boodschap achter voor mevrouw Kirkwell. Er heerste de gebruikelijke onbehaaglijke sfeer, omdat Hamish weer aan de tafel zat. Hij had zijn mouwen opgestroopt en plukte doelloos aan de haren op zijn armen. Ik liep naar mevrouw Kirkwell, die iets in een kom stond om te roeren. Haar blik viel meteen op het parelsnoer. 'Nee maar!' riep ze uit. 'Wat mooi!'
'Ja. Het is van mijn moeder geweest en nu is het van mij. Ik moet het dragen, omdat de parels dof worden als ze te lang opgeborgen blijven.' 'Is dat zo?' vroeg mevrouw Kirkwell. 'Dat zei mijn vader.' 'Tja, hij zal het wel weten, nietwaar?' 'Ik geloof dat ik dat wel vaker heb gehoord.' 'Nou, ze zijn prachtig. Ze staan u go ed , juffrouw Davina.' 'De sluiting is ook kostbaar,' zei ik. 'Het is een diamant met kleine parels eromheen.' 'Wel, wel...'
'Juffrouw Milne zei dat het een appeltje voor de dorst kan zijn, als ik dat ooit nodig zou hebben.'
Mevrouw Kirkwell lachte. 'O, dat zal u niet overkomen, juffrouw Davina. Maar het is logisch dat zij er wel aan denkt, hè?De arme ziel. Gouvernantes... ach, ik heb altijd gezegd dat ik dat nooit zou willen zijn.' 'Heeft mijn vader nog gezegd of hij vanavond komt eten?' Voordat mevrouw Kirkwell antwoord kon geven, keek Hamish op en zei: 'Nee, hij komt niet thuis. Ik kan het weten, want ik moet hem rijden.'
Mevrouw Kirkwell antwoordde alsof hij niets had gezegd. 'Hij heeft bericht achtergelaten dat hij er niet zou zijn.' Kort daarna verliet ik de keuken.
De volgende dag heerste er consternatie. Mijn halssnoer was verdwenen. Ik had het in het blauwe doosje in de la van mijn toilettafel gelegd en kon mijn ogen niet geloven toen ik zag dat het doosje leeg was. Verwoed doorzocht ik alle laden, maar daar lag niets. Het halssnoer was weg! Het was een raadsel, want het zou niet in me opkomen het snoer ergens anders dan in het doosje te leggen.
Iedereen was geschokt. Als zo'n kostbaar voorwerp als dat halssnoer verdween, zei mevrouw Kirkwell, was dat niet plezierig voor de mensen in de directe omgeving.
Ze had gelijk. Het snoer had in mijn kamer gelegen en nu was het weg. Waar was het gebleven?
'Halskettingen hebben geen pootjes,' zei mevrouw Kirkwell. De logische conclusie was dan ook dat iemand het had weggenomen. Maar wie? Niemand kon een gevoel van achterdocht helemaal onderdrukken. Mijn vader werd die avond pas laat door Hamish thuisgebracht. Doordat het personeel toen al naar bed was, had hij niet eerder dan de volgende morgen iets gehoord over het verdwenen halssnoer. Ik denk niet dat ik de enige in het huis was die een slapeloze nacht had. We hadden een dief in huis en mijn verdenkingen richtten zich uiteraard op Hamish. Als hij tot dat andere in staat was, zou hij dan ook niet kunnen denken dat het tot de 'menselijke natuur' behoorde om een halssnoer weg te nemen van iemand die het niet nodig had en het aan iemand te geven die het wel kon gebruiken... hij zelf in dit geval? Hamish kwam echter nooit verder dan de keuken. Sinds hij in een van de slaapkamers was betrapt met Kitty, heerste er een stilzwijgende overeenkomst dat de bovenverdiepingen verboden terrein voor hem waren, tenzij hij daar door mijn vader werd ontboden. Er bestond natuurlijk altijd een mogelijkheid dat hij zich niet aan die regel had gehouden, maar sinds dat incident had ik hem nooit ergens anders gezien dan in de keuken. Desondanks was het niet ondenkbaar dat hij stiekem naar mijn kamer was gegaan en het halssnoer had weggenomen. Als hij daar was betrapt, zou hij ongetwijfeld een verklaring voor zijn aanwezigheid bij de hand hebben gehad.
Toen ik die nacht probeerde te slapen, ging ik nog eens na wat er was gebeurd sinds ik het halssnoer voor het laatst had gedragen. Nadat ik het sieraad de laatste keer had afgedaan, had ik het weer in het kistje gelegd. Dat wist ik zeker.
Mijn vader was natuurlijk ontzet en gaf opdracht om mijn kamer grondig te doorzoeken. Hij vuurde vragen op me af. Kon ik me herinneren dat ik het halssnoer had afgedaan? Dat ik het in het kistje had gelegd? Wie waren er sindsdien in mijn kamer geweest? Alleen het kamermeisje om schoon te maken, en juffrouw Milne natuurlijk. Ze was naar me toe gekomen om iets te bespreken, maar ik wist niet meer wat. Hij beval dat iedereen bijeen moest komen in de bibliotheek. 'Dit is een ernstige zaak,' zei hij tegen het gezelschap. 'Er is een waardevol sieraad verdwenen. Iemand in dit huis weet waar het is. Ik geef die persoon nu een kans het terug te geven. Als dat gebeurt, zal ik de kwestie zelf afhandelen. Wordt het me vandaag niet gebracht, dan schakel ik de politie in. Is iedereen aanwezig?' 'Waar is Ellen?' vroeg mevrouw Kirkwell.
'Ik weet het niet,' zei Bess. 'Ze was me aan het helpen met de kamers. Ik heb haar geroepen toen we opdracht kregen naar de bibliotheek te gaan.'
'Iemand moet haar gaan halen,' zei mevrouw Kirkwell. 'Ik doe het zelf wel.'
Dat was niet nodig, want juist op dat moment kwam Ellen binnen. In haar hand hield ze het parelsnoer. 'Ellen!' riep mevrouw Kirkwell uit.
'Ik hoorde Bess roepen dat we hierheen moesten gaan,' zei Ellen. 'En toen vond ik dit. Ik kon de la niet dichtkrijgen... hij stond half open en zag er slordig uit. Ik dacht dat er misschien iets klem zat en trok daarom de onderste la open. Het was een petticoat. Ik trok hem los... en daarbij viel dit eruit. Is dit het snoer dat zoek was?'
'In welke la heb je het gevonden?' vroeg mijn vader. 'In de kamer van juffrouw Milne, meneer.'
Ik keek naar Lilias. Haar gezicht was vuurrood aangelopen en werd vervolgens lijkbleek. Het was alsof een stem in mijn hoofd galmde: een appeltje voor de dorst... een appeltje voor de dorst... Maar het kon Lilias niet zijn!
Iedereen keek naar haar.
'Juffrouw Milne,' zei mijn vader, 'kunt u verklaren hoe dat halssnoer in uw la terecht is gekomen?'
'In... mijn la. Dat is onmogelijk.'
'Toch vertelde Ellen zojuist dat het daar lag. En hier is het. Kom, juffrouw Milne, er moet een verklaring komen.' 'Ik... ik heb het daar niet neergelegd. Ik... ik begrijp het niet.' Mijn vader keek haar streng aan. 'Dat is niet voldoende, juffrouw Milne. Ik eis een verklaring.'
Ik hoorde mezelf met een schelle, hysterische stem zeggen: 'Er moet een reden voor zijn...'
'Natuurlijk is er een reden,' zei mijn vader ongeduldig. 'Juffrouw Milne zal ons die vertellen. U hebt het halssnoer weggepakt, nietwaar, juffrouw Milne? Jammer genoeg voor u had u de la niet goed gesloten, waardoor Ellen zag dat er iets mis was. Gelukkig voor ons, maar niet voor u.'
Nooit eerder heb ik iemand zo ontzet zien kijken als Lilias op dat moment. Hoe kon je? dacht ik. Ik zou je altijd hebben geholpen. Waarom nam je dat halssnoer weg? En mijn vader weet het! Mijn vader is er de man niet naar om een zonde door de vingers te zien... en stelen is een grote zonde. Een van de tien geboden is: Gij zult niet stelen. Denk aan Kitty. Hamish kwam er natuurlijk goed van af, maar hij was dan ook een goede koetsier... Ik wenste dat deze nachtmerrie voorbij was. De stilte was afschuwelijk en werd verbroken door mijn vader. 'Ik wacht op een verklaring, juffrouw Milne.'
'Ik... ik weet niet hoe het daar terecht is gekomen. Ik wist niet dat het daar lag...'
Mijn vader lachte zacht maar spottend. 'Dat is niet voldoende, juffrouw Milne. U bent ontmaskerd. Ik zou u natuurlijk kunnen aangeven bij de politie.'
Haar adem stokte. Ik dacht dat ze zou flauwvallen. Ik moest me bedwingen om niet naar haar toe te gaan, mijn armen om haar heen te slaan en haar te zeggen dat ze mijn vriendin was, ongeacht wat ze had gedaan. Ze sloeg haar ogen op en keek me aan, smekend, me vragend haar te geloven. En op dat moment deed ik dat. Ik kon niet geloven dat Lilias ooit mijn parelsnoer zou hebben gestolen, ook al verlangde ze naar enige bescherming tegen een behoeftige toekomst... naar een appeltje voor de dorst. Het verbaasde me dat ik ooit aan haar onschuld had kunnen twijfelen, en ik verfoeide mezelf erom.
'Dat is een schandaal,' vervolgde mijn vader. 'Al die jaren hebt u deel uitgemaakt van mijn huishouding en nu blijkt dat ik een dievegge heb gehuisvest. Ik ben er diep door geschokt.'
'Ik heb het niet gedaan!' riep Lilias uit. 'Ik heb het niet gedaan. Iemand heeft het daar neergelegd.'
'Inderdaad... iemand heeft het daar neergelegd,' antwoordde mijn vader bars. 'U, juffrouw Milne. U bent de dochter van een dominee en hebt ongetwijfeld een godsdienstige opvoeding gehad. Dat maakt de kwestie des te erger.'
'U veroordeelt me zonder een onderzoek in te stellen.' De felle gloed in Lilias' ogen kwam voort uit radeloosheid. Wie kon het halssnoer in haar kamer hebben gelegd? Wat was de bedoeling daarvan? Als iemand het had weggenomen, wat had het dan voor zin het eerst te stelen en er dan afstand van te doen, enkel en alleen om Lilias de schuld te geven? 'Ik heb u om een verklaring gevraagd,' ging mijn vader verder, 'maar die kunt u niet geven.'
'Ik kan alleen maar zeggen dat ik het snoer niet heb gestolen.' 'Leg me dan eens uit hoe het in uw kamer terecht is gekomen.' 'Ik kan alleen zeggen, dat ik het daar niet heb neergelegd.' 'Zoals ik al zei, juffrouw Milne, kan ik u aanklagen. Dan moet u in een rechtszaal uw verklaringen afleggen. Omwille van uw familie en omdat u zoveel jaren in dit huis hebt gewoond zonder dat u ooit op diefstal bent betrapt, zal ik me soepel opstellen. Ik zal ervan uitgaan dat u plotseling in de verleiding kwam en die niet kon weerstaan. Daarom verzoek ik u uw koffers te pakken en dit huis onmiddellijk te verlaten. Mevrouw Kirkwell zal bij u blijven en erop toezien dat u niets meeneemt wat niet van u is.' Ze keek hem vol haat aan. 'Hoe kunt u? Hoe kunt u zo oneerlijk over me oordelen? Ik laat me niet als een misdadigster behandelen!' 'Wilt u liever het gerecht laten oordelen?'
Ze sloeg haar handen voor haar gezicht, keerde zich vervolgens zwijgend om en verliet het vertrek.
Mijn vader zei: 'Dit is bedroevend, maar de zaak is afgedaan.' Afgedaan? Terwijl Lilias wegens diefstal was ontslagen! Haar goede naam was bezoedeld. Ze zou leven met de angst dat aan het licht zou komen dat ze was beschuldigd van diefstal.
Ik ging naar haar kamer. Ze zat op haar bed en staarde somber voor zich uit. Ik rende naar haar toe en sloeg mijn armen om haar heen. 'O, Lilias... Lilias!' huilde ik. 'Dit is afschuwelijk! Ik geloof je wel, hoor.' 'Dank je, Davina,' zei ze. 'Wie zou me dit hebben aangedaan? En waarom?'
'Ik weet het niet. Eerst die arme Kitty, en nu jij. Het lijkt wel alsof er een gruwelijke vloek op dit huis rust... Al sinds de dood van mijn moeder.'
'Ik zal naar huis moeten gaan en het hun vertellen. Hoe kan ik dat doen?'
'Je vader begrijpt het vast wel. Hij zal je geloven. Hij is een christen.' 'Ik zal een last voor hen zijn. Ik krijg nooit meer een andere baan!' 'Waarom niet?'
'Omdat ze dan willen weten waar ik heb gewerkt... en waarom ik daar ben weggegaan.'
'Kun je niet zeggen dat ik te oud werd? Dat is tenslotte waar.' 'Ze zouden contact opnemen met je vader.' 'Misschien vertelt hij het niet.'
Ze lachte vreugdeloos. 'Dat doet hij natuurlijk we l . Hij zou het onjuist vinden erover te zwijgen. Hij is zo vroom dat hij niet eens in staat is een vrouw de kans te geven zich te verdedigen. Mensen als hij vinden het heerlijk om bij anderen zondigheid te ontdekken. Ze zijn daar zo op gebrand dat ze het zelfs zien waar het niet bestaat. Daardoor voelen ze zichzelf nog beter en danken ze God dat ze niet zijn zoals andere mensen.'
'O, Lilias, het zal hier zo akelig zijn zonder jou. Ik wou dat ik dat halssnoer nooit had gezien.'
'Ik had voor mezelf moeten opkomen. Ik had me nooit moeten laten beschuldigen van iets wat ik niet heb gedaan. Ik had hem moeten tarten het te bewijzen.'
'O, Lilias, waarom deed je dat niet?'
'Dat had het nog erger kunnen maken. Hij geloofde me niet, en anderen zouden dat misschien ook niet doen. Als hij de politie erbij had gehaald.. . De mensen zouden het hebben geweten en de schande zou vreselijk zijn geweest... voor mijn vader. Ik besefte dat ik moest vertrekken...'
'Je moet me schrijven, Lilias. Geef me je adres. Je hebt het me wel verteld, maar ik wil het op papier hebben. Ik ga uitzoeken wie het halssnoer uit mijn kamer heeft gestolen en het in de jouwe heeft gelegd. Ik weet dat iemand het heeft gedaan. Misschien was het Hamish.' 'Waarom? Alleen omdat hij werd betrapt met Kitty? Dit is iets anders. Ik acht hem er best toe in staat het halssnoer te stelen, maar in dat geval zou hij het onmiddellijk willen verkopen. Er is geen enkele reden waarom hij zou proberen mij te beschuldigen.'
'Misschien wilde hij wraak nemen. Had je iets gedaan wat hem niet zin- de?'
'Ik ken hem nauwelijks. Hij ziet me niet eens staan.'
'Iemand moet het hebben gedaan... Ellen soms?'
'Waarom? Wat zou dat voor zin hebben?'
'Hoe je het ook bekijkt, er lijkt geen motief te zijn.'
'Bedankt voor je vertrouwen, Davina. Dat zal ik nooit vergeten.'
'O, Lilias! Ik ben altijd zo bang geweest dat je weg zou gaan, maar ik had nooit kunnen denken dat het op deze manier zou gebeuren.'
'Schrijf me. Ik zal jou ook schrijven en je laten weten wat er gebeurt.'
'Je hebt in ieder geval familie waar je naar toe kunt gaan. Ze zullen lief en begrijpend zijn.'
'Ze zullen in mijn onschuld geloven en nooit denken dat ik in staat zou zijn om te stelen.'
Mevrouw Kirkwell kwam binnen. Ze zag er onverbiddelijk en resoluut uit. 'Juffrouw Davina!' zei ze verwijtend, vermoedelijk verrast dat ze me hier aantrof.
'Volgens mij is dit een enorme vergissing,' zei ik.
Mevrouw Kirkwell negeerde dat en zei: 'Hoe zit het met dat inpakken?
Ik zie dat u nog niet eens bent begonnen!'
Ik ging weer naar mijn kamer. Ik dacht aan alles wat er in korte tijd was gebeurd: het overlijden van mijn moeder, Kitty's wangedrag dat tot haar ontslag had geleid... en nu Lilias.
Hoe naargeestig was het in huis zonder haar! Ze was zo lang mijn speciale vriendin geweest. Ik had geweten dat ik haar zou missen, maar ik had niet beseft hoe erg. Ik voelde me vreselijk neerslachtig. Een paar dagen na Lilias' vertrek liet mijn vader me bij zich komen. Hij was in zijn studeerkamer en toonde zich ernstig en vastberaden. 'Ik wil met je praten, Davina,' zei hij. 'Over een gouvernante.' Ik staarde hem aan. Heel even dacht ik dat hij had ontdekt wie de werkelijke dief was en verbeeldde ik me onwillekeurig dat Lilias terug zou komen.
'Je opleiding is nog niet helemaal voltooid,' vervolgde hij. 'Ik heb overwogen je naar een kostschool te sturen, maar uiteindelijk besloten dat niet te doen. Er komt dus een gouvernante.' 'Een nieuwe gouvernante, maar...'
Hij keek me enigszins geërgerd aan. 'Natuurlijk een nieuwe. Ik zal er persoonlijk op toezien dat het deze keer een betrouwbaar iemand is en niet een vrouw die ons zal choqueren door onze eigendommen te stelen.'
Ik kreeg een kleur en begon: 'Ik geloof niet dat...' Hij sprak verder alsof ik niets had gezegd. 'Deze gouvernante kan je nog veel leren van wat je behoort te weten, zoals houding en goede manieren. Ze is niet zozeer een gouvernante op het gebied van het onderwijs, maar eerder iemand die in staat is je sociale vaardigheden bij te brengen.'
Ik luisterde niet. Hoe had ik zo dwaas kunnen zijn om ook maar één moment te denken dat hij zou zeggen dat Lilias terugkwam! 'Juffrouw Grey komt aan het einde van de week.' 'Juffrouw Grey...'
De ergernis werd weer zichtbaar. 'Ik ben ervan overtuigd dat juffrouw Grey in alle opzichten zal voldoen.'
Ik verliet de studeerkamer verbijsterd en heel bedroefd, wetend dat ik juffrouw Grey niet zou mogen. Hoe kon ik voorkomen dat ik haar met Lilias vergeleek?
Een paar dagen later arriveerde Zillah Grey.
De gouvernante
Er heerste ongeloof onder het huishoudelijk personeel. Ze waren verbijsterd door Zillah Grey, en het meest verbluffende was dat mijn vader haar in dienst had genomen. Ze was van het soort dat op straat werd nagekeken en ze gedroeg zich op een opzichtige manier, een ander woord heb ik er niet voor. Haar kleren, haar gebaren, alles aan haar leek te zeggen: 'Kijk naar me.'
Ze was allerminst wat mevrouw Kirkwell 'damesachtig' zou noemen, maar ze deed tegen iedereen vriendelijk en mij noemde ze al gauw 'liefje'. Ik had verwacht dat ik een hekel zou hebben aan Lilias' opvolgster, maar dat kon ik niet. Ik kon me slechts verbazen over Zillah Grey. Ze had een grote hoeveelheid kleren meegenomen, die me stuk voor stuk heel gepast leken.
Toen ik haar na haar aankomst naar haar kamer had gebracht, had ze om zich heen gekeken en gezegd dat ze het hier vast wel naar haar zin zou hebben. Vervolgens zette ze haar hoed af en trok de pinnen uit haar kapsel. Ze schudde haar haren los, zodat ze in verleidelijke golven en als een rossige cape over haar schouders vielen. 'Dat is beter,' zei ze. 'Zoals je ziet, doe ik alsof ik thuis ben.' Ik stond versteld van de potjes en flesjes die al gauw op de toilettafel werden uitgestald. Ik had gedacht dat haar bagage misschien ook een aantal boeken bevatte, maar er viel er niet één te bekennen. Ze hing haar kleren op en vroeg om meer kleerhangers.
Bess was verbijsterd. Ik kon me voorstellen wat ze de anderen in de keuken vertelde.
Mijn vader vroeg bij zijn thuiskomst of juffrouw Grey was gearriveerd. Toen hij een bevestigend antwoord kreeg, zei hij dat hij haar onmiddellijk in zijn studeerkamer verwachtte.
Ik zag haar de trap afkomen. Ze had haar haar hoog opgestoken, waardoor ze er heel lang uitzag, en het viel me op dat ze lippenstift had gebruikt. Ik was ervan overtuigd dat hij haar ongeschikt zou vinden. Dat vond ik in zekere zin jammer. Hoezeer ik Lilias' vertrek ook betreurde, een gouvernante als juffrouw Grey leek me interessanter dan het doorsneetype. Ik vroeg me af wat de bedienden ervan vonden. Maar Lilias was er niet meer om me te vertellen wat ze zeiden. Ik wist zeker dat de Kirkwells haar onomwonden afkeurden.
Het gesprek met mijn vader duurde ruim een uur. Dat verbaasde me, want ik had verwacht dat het gauw voorbij zou zijn. Naderhand liet mijn vader me bij zich komen. Ik vond dat hij er nogal tevreden uitzag en vroeg me af wat dat betekende.
'Je nieuwe gouvernante is er dus,' zei hij. 'Ze vertelde me dat jullie al hebben kennisgemaakt.'
'Ja. Ik heb haar naar haar kamer gebracht en we hebben even gepraat.' 'Mooi. Ik ben ervan overtuigd dat je veel aan haar zult hebben.' Ik was stomverbaasd. Hoe kon hij dat denken? 'Ze eet bij ons aan tafel,' vervolgde hij. 'Dat lijkt me het beste.' 'U... eh... keurt haar goed?'
Hij keek beledigd. 'Ik ben van mening dat ze je veel van wat je hoort te weten kan leren.'
Het was absurd. Vond ik haar zo vreemd doordat ik haar vergeleek met de wat ouderwetse Lilias? Mijn vader dacht er kennelijk anders over. Die avond verscheen ze aan het diner in een zwarte jurk, die vrij stak om haar lichaam sloot. Ze bezat wat Lilias een 'zandloperfiguur' had genoemd. Haar rode haar was om haar hoofd gewonden op een manier die strengheid moest uitstralen, maar bij haar het tegenovergestelde effect bereikte.
Mijn vader gedroeg zich galant en behandelde haar eerder als een gast dan een gouvernante. Hij zei: 'U hebt Davina's capaciteiten natuurlijk nog niet kunnen beoordelen, maar als u die eenmaal kent, zult u wel weten wat het beste voor haar is.'
'Davina en ik zullen het vast heel goed met elkaar kunnen vinden,' antwoordde ze, hem met een glimlach aankijkend.
'Haar gouvernante is nogal overhaast vertrokken. Volgens mij was ze niet erg bekwaam.'
Ik kon niet nalaten me ermee te bemoeien. 'Juffrouw Milne was een prima gouvernante, vader. Ze maakte het leren interessant.' 'Dat hoort het natuurlijk ook te zijn,' zei juffrouw Grey. 'En zo wil ik het ook brengen.'
'Ik neem aan dat mijn dochter zich op een gegeven moment naar buiten toe zal moeten presenteren, maar dat duurt nog wel even. Daar hoeven we na haar zeventiende verjaardag pas over te praten.' 'U hebt ongetwijfeld gelijk.'
Het gesprek verliep vervolgens op een vormelijke manier. Ik leidde eruit af dat juffrouw Grey in Londen ha d gewoond en onlangs naar Edin burgh was verhuisd.
'Wat vindt u van onze Schotse manieren?' vroeg mijn vader bijna schalks.
'Hemels,' antwoordde ze.
Ik keek naar hem, me afvragend of hij dit op de een of andere manier godslasterlijk zou vinden. Het was vreemd om zo'n woord te gebruiken. Ze sloeg echter haar ogen neer, zodat de waaiervormige zwarte wimpers zedig tegen haar huid lagen. Haar volle rode lippen glimlachten en haar kleine neus en brede bovenlip maakten meer dan ooit een kokette indruk.
De blik van mijn vader was toegeeflijk. Zijn lippen vertrokken een beetje, zoals ze dat vroeger deden wanneer mijn moeder iets zei wat hem amuseerde en tegelijkertijd enigszins choqueerde. 'Ik hoop,' zei hij, 'dat u die mening handhaaft.'
Ik liet hen alleen om in de salon hun koffie te drinken. Het was een opmerkelijke avond. Alles leek nu zo anders, zelfs mijn vader.
In de daaropvolgende weken had ik niet het gevoel dat ik veel over Zillah Grey te weten kwam, ook al bracht ik veel tijd met haar door. Het leek alsof ze uit twee verschillende mensen bestond... Nee, uit meer dan twee. Ze bleek met het grootste gemak te kunnen overgaan in een andere persoonlijkheid. In het bijzijn van mijn vader speelde ze de dame die plotseling in haar eigen levensonderhoud moest voorzien. Dat was karakteristiek voor de meeste gouvernantes, maar zij was anders. Ze trokken zich gewoonlijk bescheiden terug, zich bewust van hun verminderde omstandigheden, onzeker waar hun plaats was, balancerend tussen boven en beneden. Ik had niet de indruk dat Zillah Grey bescheiden was, ook al had ze de gewoonte haar ogen neer te slaan. Ik vermoedde dat ze dit deed omdat het een uitstekende manier was om de aandacht op haar lange volle wimpers te vestigen. Het ontbrak haar beslist niet aan trucjes. Ze wist precies hoe ze zich in het bijzijn van mijn vader moest gedragen, zodat ze zijn onverdeelde instemming kreeg.
Tegenover mij was haar houding wispelturiger. Soms legde ze alle pretenties af en lachte ze luidruchtig. Het viel me op dat haar accent dan iets veranderde, terwijl haar taalgebruik gewaagder werd. Het werd al gauw duidelijk dat er geen normale lessen zouden plaatsvinden. 'Je vader heeft me gezegd dat het mijn taak is je klaar te stomen voor de society,' liet ze me weten.
Dat verbaasde me. Ik kon me niet voorstellen dat ze veel succes had in de hogere kringen van Edinburgh, of er zelfs maar werd geaccepteerd. Wat moest zij me bijbrengen? Ik vroeg haar wat ik precies moest leren. 'Over kleding, bijvoorbeeld,' zei ze. 'Je moet zo goed mogelijk voor den dag komen. Je zou er heel aantrekkelijk kunnen uitzien.' 'Zou?' vroeg ik. 'Je bent knap of je bent het niet.' Ze gaf me een knipoogje. Dat was een gewoonte van haar wanneer ze in een bepaalde stemming verkeerde. 'Dat is een van de dingen die ik je ga leren. O, we zullen samen veel plezier hebben.' Ze zei dat ik ook moest leren dansen. 'Stijldansen natuurlijk,' voegde ze eraan toe. 'Is hier iemand die piano kan spelen?'
'Volgens mij niet. Ik heb les gehad. Juffrouw Milne, mijn vorige gouvernante, speelde heel goed.'
'Ach, je kunt niet spelen en dansen tegelijk. Ik zal zien wat we daaraan kunnen doen. Ik kan zelf wel een deuntje rammelen. Misschien is er iemand die als jouw partner kan optreden.' 'Een van de dienstmeisjes, bedoelt u?' 'We zullen wel zien. Ik zal je leren hoe je moet lopen.' 'Lopen?'
'Gracieus. Hoe je het voordeligst voor den dag moet komen.' 'En de lessen dan? Met boeken en zo?'
Ze trok haar kokette neus op en lachte. 'Dat zien we nog wel. Goed?' Ze stelde haar eigen regels. Vaak ging ze uit en bleef dan verscheidene uren weg. Ik had geen idee waar ze naar toe ging. 'Het is een vreemde gang van zaken, als je het mij vraagt,' zei mevrouw Kirkwell. 'Ik vertelde het aan meneer, maar die moeite werd met een berisping beloond.'
Het was beslist een merkwaardige situatie.
Al een week na haar aankomst vroeg ze op een middag om haar met het rijtuig ergens naar toe te brengen. Hamish reed voor alsof ze een lid van de familie was.
De Kirkwells stonden voor een van de ramen te kijken toen ik onverwacht binnenkwam. 'Wat heeft dit te betekenen?' vroeg mevrouw Kirkwell, onbewust van mijn aanwezigheid, aan haar man. 'Ik vind het een beetje verdacht,' antwoordde hij. Op dat moment zagen ze mij.
'Die juffrouw Grey is met het rijtuig vertrokken,' zei mevrouw Kirkwell. 'Ja, dat weet ik.'
'Ze schijnt te denken dat zij het hier voor het zeggen heeft. Ik vraag me af hoe meneer hierop zal reageren.' Dat had ze zich niet hoeven af te vragen, want hij zei er geen woord over.
Tijdens haar rit met het rijtuig had ze kennelijk besloten dat Hamish een geschikte danspartner voor me was. Afschuw welde in me op toen ze hem liet roepen. Ik had Hamish altijd weerzinwekkend gevonden en de intimiteit van de dans zou hoogst onaangenaam zijn. Ik kon het beeld van hem met Kitty op het bed niet van me afzetten. Juffrouw Grey demonstreerde de dans, eerst met mij en daarna met Hamish. Ze zong tijdens het dansen. Ik moest toegeven dat ze het heel bevallig deed. Ze zweefde in haar eentje rond, met uitgestrekte armen en mompelend: 'Kijk... Eén-twee, één-twee-drie... de dame draait... de heer leidt haar... Dat is het. Ik zal het met jou proberen, Hamish, terwijl Davina toekijkt. Daarna dans ik met Davina en kijk jij toe. Vervolgens doen jullie het samen. Ach, ik wou dat we iemand hadden die piano kon spelen.'
Ze keerde zich naar me toe en hield me losjes vast. Ze rook naar muskus en rozenolie. Haar witte tanden en gulzige mond waren dicht bij me, maar het was heerlijk om met haar te dansen.
Met Hamish was dat veel minder het geval. Hij keek me grijnzend aan. Ik denk dat hij wist wat er in me omging en dat hem dat amuseerde. Als hij er niet was geweest, had ik van de danslessen kunnen genieten. Mevrouw Kirkwell was geschokt toen ze vernam dat Hamish mijn partner bij deze lessen was. Ze trotseerde zelfs mijn vader door naar zijn studeerkamer te gaan en hem te vertellen wat er gaande was. Ze kwam er echter zo verbijsterd vandaan, dat ze voor één keer mijn leeftijd vergat en Bess in mijn bijzijn vertelde wat zich had afgespeeld. 'Ik zei tegen hem: "Hij danst notabene met juffrouw Davina... de man die net zo schuldig was als Kitty aan wat er is gebeurd." Wat denk je dat hij tegen me zei? Hij zei, heel koel, zoiets als: "Ik wil niets meer over die kwestie horen, mevrouw Kirkwell." Ik was zo brutaal om vrijuit te spreken, want ik wist dat ik daarmee het juiste deed. Ik zei tegen hem:
"Nou ja, meneer, om te zien dat die man juffrouw Davina vasthoudt - zoals dat nodig is bij die dans - is meer dan een mens kan verdragen na..." Hij liet me niet uitpraten, maar zei: "Ik vertrouw erop dat juffrouw Grey doet wat voor mijn dochter het beste is. Ze heeft blijkbaar een danspartner nodig om te kunnen oefenen en hij is de enige beschikbare jongeman. Daarmee is dit onderwerp afgedaan." Hij ged r oeg zich als een kouwe kikker. Nou, meer kan ik niet doen. Ik heb in ieder geval gezegd hoe ik erover dacht. Ik neem aan dat ik mijn plicht heb gedaan.' Hamish bleef dus met me oefenen. Er werd echter veel gedemonstreerd en juffrouw Grey danste vaker met Hamish dan ik. Toen ontving ik een brief van Lilias.
Lieve Davina (schreef ze),
Ik ben zo ongelukkig. Ik heb het gevoel dat ik schande over mijn familie heb gebracht. Soms kan ik niet geloven dat dit gebeurd is en haat ik degene die me deze streek heeft geleverd. Ja, ik weet zeker dat er boos opzet in het spel is geweest. Iemand moet me bijna net zo gehaat hebben als ik die persoon nu haat, hoewel ik niet weet wie hij is. Mijn vader is fantastisch geweest. Hij laat me met hem bidden. Hij zegt dat ik deze vijand moet vergeven, maar dat kan ik niet, Davina. Ik heb het gevoel dat die ellendige persoon mijn leven heeft verwoest. Ik weet dat jij me gelooft. Dat geeft me veel troost, maar ik zit nu thuis en zal nooit meer een andere baan kunnen krijgen. Deze afschuwelijke smet zal me altijd achtervolgen.
Op het ogenblik help ik Alice en Jane een handje. Alice krijgt een betrekking als gouvernante en dan neem ik haar taak over. Ik blijf dus in de pastorie. Hoewel mijn familie in me gelooft, voel ik me ellendig. Ik zou dankbaar moeten zijn voor hun vertrouwen, dat weet ik en dat ben ik ook, maar ik lijd nog steeds onder die gemene beschuldiging. Gisteren zag ik Kitty. Ze is zich aan het inwerken in Lakemere House, een van de twee grote landgoederen hier. Het andere heet Manor House. Wij zijn de twee schandvlekken hier, maar ik denk dat zij gemakkelijker over haar beschamende vernedering - ook al heeft ze daar zelf schuld aan - heen komt dan mij, als onschuldige, ooit zal lukken. Mijn lieve Davina, ik zal je nooit vergeten. Schrijf me en vertel me hoe het met je gaat. Ooit komt er misschien een dag dat we elkaar weerzien. Ik wens je veel geluk.
Liefs van Lilias
Ik schreef terug: Lieve Lilias,
Bedankt voor je brief, waar ik erg blij mee was. Ik denk vaak aan je. Ik ga proberen uit te zoeken wie dit afschuwelijks heeft gedaan. Je weet wie ik verdenk, maar ik kan niet op een motief komen. Ik verafschuw hem. Mijn nieuwe gouvernante heeft hem tot mijn danspartner gebombardeerd. Ik krijg dansles en heb daarvoor een partner nodig. Er is niemand anders, zegt juffrouw Grey. Als hij er niet was, zou ik die danslessen leuk vinden.
Juffrouw Grey is de nieuwe gouvernante. Ze kwam kort na jouw vertrek. Het is moeilijk haar te beschrijven, want ze bestaat uit meer dan één persoon. Ze is knap op een manier waardoor de mensen naar haar kijken. Ze heeft rossig haar en groene ogen. Mijn vader schijnt tevreden over haar te zijn. Dat verbaasde me, want we hebben geen normale lessen. Ze vertelt me welke kleren ik moet dragen, hoe ik moet lopen. En ik leer natuurlijk dansen. Ik geloof dat het een soort voorbereiding is op het moment dat ik wordt losgelaten op de society. Ik word oud, veronderstel ik.
O, Lilias, ik mis je zo! Ik wou dat je terug kon komen.
Veel liefs van Davina
Juffrouw Grey liet me weten dat ik geen zwart meer mocht dragen. 'Dat flatteert je teint niet,' zei ze. 'Je bent te donker. Donker haar en blauwe ogen... Dat is een aantrekkelijke combinatie, maar niet bij zwart. Ik kan het wel dragen, hoewel het niet mijn lievelingskleur is. Het is te somber. Ik heb namelijk een blanke huid. Bijna niemand heeft zo'n blanke huid als een roodharige. Zwart staat mij dus wel, maar voor jou is het niet geschikt.'
'Mevrouw Kirkwell zei dat ik het een jaar lang moest dragen.' Ze stad haar handen op in een gebaar van spottende afschuw. 'En ik zeg: nee, geen zwart! Dus zul je geen zwart dragen.' Ik vond het niet erg, want ik verafschuwde die zwarte kleren. Ik had ze niet nodig om aan mijn moeder herinnerd te worden. De Kirkwells waren natuurlijk diep geschokt, maar mijn vader protesteerde niet. Ik merkte dat juffrouw Grey veel belangstelling voor de familie had. Ze wilde alles over mijn moeder horen, en ook over mijn bloedverwanten. Ik vertelde haar dat er weinig familie was, behalve dan tante Roberta. Ze had er slag van me uit te horen en ik betrapte mezelf erop dat ik heel openhartig praatte. Al gauw vertelde ik haar hoe tante Roberta na de dood van mijn moeder bij ons was binnengevallen en hoe ze Hamish en Kitty met elkaar had betrapt in een van de slaapkamers. Ik dacht dat dit haar misschien zou doen beseffen dat Hamish geen geschikte danspartner voor me was.
Ze reageerde nadenkend. 'Die schurk!' zei ze ten slotte.
'Ja. Het was heel schokkend. Tante Roberta en ik waren op dat moment samen. Ze deed de deur open... en daar lagen ze.'
'Op heterdaad betrapt! En jij was daar getuige van? O, Davina, dat je dat hebt gezien!' Ze lachte en bleef lachen, met haar gulzige mond open en haar groene ogen vol tranen, zo'n plezier had ze. 'En de kleine Kitty kon haar biezen pakken, hè? "Waag het niet hier ooit nog een voet over de drempel te zetten!"'
'Voor Kitty was het niet zo leuk.'
'Nee, dat geloof ik graag.'
'Lilias - juffrouw Milne - heeft een vader die dominee is. Hij heeft Kitty in huis genomen.'
'Het vriendje van God, hè?'
'Hij was goed voor Kitty. Hij heeft een betrekking voor haar gevonden in een huis bij hem in de buurt.'
'Het is te hopen dat daar geen knappe jongemannen zoals Hamish rondlopen.'
'Vindt u hem knap?'
'Hij heeft iets, dat is zeker. Ik denk niet dat Kitty de enige was die geen nee kon zeggen.'
Ik wilde het niet over Hamish hebben. Ik had het gevoel dat ik mijn mond voorbij zou praten en zou zeggen dat ik hem ervan verdacht het halssnoer te hebben gestolen en het in Lilias' la te hebben gelegd. Ik mocht met niemand over mijn verdenkingen praten, want ik had geen bewijzen.
Ze stelde veel vragen over hoe het was toen mijn moeder nog leefde. Ik vertelde haar dat we vaak gingen winkelen en vrienden bezochten. 'Dat is nog niet zo lang geleden,' merkte ze op.
Ik ontdekte dat ze in haar kamer een flacon met cognac bewaarde. Het flesje stond in een kast, die ze op slot hield. Ze nam me daarover op een keer in vertrouwen. Ze was die dag uit lunchen geweest. Ik wist niet met wie, maar af en toe maakte ze van die mysterieuze uitstapjes. Bij deze gelegenheid kwam ze nogal blozend en uiterst spraakzaam weer thuis. Haar taalgebruik leek anders en ze was ongekend aardig. Ik kwam met een of ander smoesje - ik weet niet meer welk - naar haar kamer en trof haar op bed aan, volledig gekleed in de kussens leunend. 'Hallo, Davina,' zei ze. 'Kom even bij me zitten en praat met me.' Ik ging zitten.
Ze vertelde me dat ze heerlijk - te lekker, eigenlijk - had geluncht met een heel goede vriendin. 'Ik voel me doezelig,' zei ze. 'Ik zou best een kleine hartversterking kunnen gebruiken. Toe, pak de sleutel eens uit die la en maak dat kastje open. Daar staat een fles in, en ook een glas. Schenk een slokje voor me in, wil je? Dat is precies wat ik nodig heb.' Ik rook dat de hartversterking cognac was. Ik schonk het in en gaf het haar, waarna ze het snel opdronk.
'Dat is beter,' zei ze. 'Laat het glas maar staan, liefje. Ik zal het straks wel omspoelen. Leg de sleutel terug in de la. Kom nu weer bij me zitten. Ziezo... laten we praten. Ik heb zalig gegeten... en de wijn was verrukkelijk. Ik houd van mensen die een goede wijn weten te kiezen. Het is een van de dingen die ik jou zal moeten leren, Davina.' 'Ik had niet verwacht dat ik dergelijke dingen moest leren. Ik weet helemaal niets van wijnen.'
'Als je eenmaal in een groot huis woont, met een lieve man, en hij neemt gasten mee... dan moet je die kunnen onderhouden.'
'Dus dat moet ik ook leren!'
'Ach, het is net zo goed een reden...'
'Wat bedoelt u daarmee?'
Ze aarzelde. Ik zag hoe slaperig ze was. Het leek alsof ze zich vermande. 'Ik beuzel maar wat. Ik vind het prettig om met je te praten, Davina. Ik heb het gevoel dat we vriendinnen zijn geworden... Dat is fijn. Zo wilde ik het graag. Je bent een liefkind, een aardig en onschuldig meisje. Jonge meisjes behoren dat te zijn, nietwaar?' 'Ik geloof het wel.'
Ze vervolgde: 'Jij moet wel een fijne, gez ellige tijd hebben gehad, Davina lief. Je levenlang in dit huis met een lieve mama en een strenge papa, de vooraanstaande bankier, steunpilaar van de society in een grote stad.' Ze lachte. 'Je zou Londen eens moeten zien.' 'Dat zou ik best willen.'
'Wij hebben ook voorname huizen, weet je. Grootser zelfs dan dit, maar ook huizen die minder indrukwekkend zijn.'
'Die zijn hier ook. Dat is overal hetzelfde, veronderstel ik.'
'In grote steden zijn de contrasten sterker.'
'Dit is een grote stad.'
'Ik dacht eigenlijk aan Londen.'
'Daar komt u vandaan, hè?' vroeg ik. 'Waarom bent u hierheen gekomen?'
'Ik kwam voor een korte tijd en besloot te blijven... Een poosje, tenminste.' Ze klonk alsof ze weldra in slaap zou vallen. 'Bent u al eens eerder gouvernante geweest?' vroeg ik. Ze lachte. 'Gouvernante, ik? Zie ik eruit als een gouvernante?' Ik schudde mijn hoofd. 'Ik stond op de planken,' zei ze. 'De planken?'
Opnieuw lachte ze. 'Variété,' zei ze brabbelend. 'Zang en dans. Het ging een tijdje goed... voor zover een dergelijk nummer goed kan gaan. Eigenlijk duurde het succes best lang.'
'Bedoelt u dat u aan het toneel was?'
Ze knikte dromerig. 'Dat waren nog eens tijden...'
'Waarom bent u dan hierheen gekomen?'
Ze haalde haar schouders op. 'Ik houd van verandering. Bovendien... ach, laat maar. Ik was in Glasgow met de "Jolly Redheads". Drie van ons hadden rood haar. Daardoor kwamen we op die naam... We kwamen het toneel op met wapperende haren. Ze braken de tent af... in het begin. Maar de mensen kregen er genoeg van. Dat is het probleem... Ze zijn onberekenbaar. We maakten een tournee door de provincies en gingen toen naar Glasgow. Hadden daar veel succes, maar het is een hard bestaan. Er komt een tijd dat je je definitief wilt vestigen...' 'En dat gaat u nu doen, juffrouw Grey?' 'Ja,' mompelde ze. 'Ik ga weg, dan kunt u slapen.'
'Nee, niet weggaan. Ik luister graag naar je. Je bent een aardig meisje, Davina. Ik mag je wel.'
'Dank u. Ik wist niet dat u aan het toneel bent geweest.' 'O nee? Dat komt omdat je een lieve onschuld bent.' Ze veranderde alweer, maar haar stem werd zwakker. Ik was ervan overtuigd dat ze bijna sliep.
Ik zei: 'Toen ik u voor het eerst zag, vond ik u helemaal geen type voor een gouvernante.'
'Dank je, liefje. Dat is een compliment. Hoe breng ik het ervan af?' 'Wat bedoelt u?'
'Als gouvernante,' antwoordde ze.
'U bent een bijzonder ongewone gouvernante.'
'Hm,' murmelde ze.
'U bent heel anders dan juffrouw Milne.' 'Dat meisje dat het halssnoer heeft gestolen?'
'Dat heeft ze niet gedaan. Het was in haar la gelegd... door iemand.' Ze opende haar ogen en een deel van haar slaperigheid verdween. 'Bedoel je dat iemand dat had beraamd?'
'Ik bedoel dat iemand het met opzet heeft gedaan om haar in moeilijkheden te brengen.' 'Wie heeft je dat verteld?' 'Niemand. Ik wist het gewoon.' 'Hoe kon je dat weten?' 'Omdat juffrouw Milne nooit iets zou stelen.' 'Is dat de enige reden?'
Ik knikte. 'Ik wou dat ik de waarheid kon achterhalen.' 'Je weet niet hoe mensen zijn, liefje. Ze doen de vreemdste dingen. Je weet nooit wat er in mensen omgaat. Ze gedragen zich jaren zoals ze altijd hebben gedaan, totdat ze plotseling losslaan en iets doen wat je nooit van hen had verwacht.' Ze werd weer doezelig. 'U bent kennelijk niet geïnteresseerd in de gebruikelijke dingen,' merkte ik op. 'Zoals, liefje?'
'Wiskunde, aardrijkskunde, Engels, geschiedenis. Juffrouw Milne was altijd dol op geschiedenis. Mijn moeder was dat ook. Ze wist veel over gebeurtenissen uit het verleden en vertelde me daar vaak over. Het was heel spannend. Ik ben een keer naar Holyroodhouse geweest.' 'Wat is dat?'
Ik was verbijsterd. 'Dat weet u vast wel... Dat oude paleis waar koningin Mary van Schotland heeft gewoond en waar Rizzio werd vermoord. En dan is er nog het kasteel waar koning James werd geboren, de zesde koning van Schotland en de eerste van Engeland. Zijn moeder was koningin Mary van Schotland.'
Ze sliep nu bijna, maar plotseling begon ze te zingen:
Hoe zwaar was het lot van Mary, koningin der Schotten,
Van haar emulsie heb ik genomen uit talloze potten.
Ze sloten haar op in Fotheringay,
Daar was ze bepaald niet gelukkig mee.
Mary, Mary, Hanover Squarey,
Mary, koningin der Schotten.'
Ik luisterde verbaasd en dacht toen: ze is dronken. Hoe kon mijn vader, die zo streng en ouderwets was, zo'n vrouw in zijn huis toestaan? En vooral, hoe had hij haar ooit hierheen kunnen halen? Natuurlijk, hij had haar nooit op bed zien liggen en 'Mary, koningin der Schotten' horen zingen. In zijn aanwezigheid nam ze een andere persoonlijkheid aan. Ze kleedde zich vaak in het zwart. Het kwam me voor dat ze de gave had zich aan de gelegenheid aan te passen. Daarop zinspeelde ze die middag.
'Ik weet niet wat ik heb gezegd, liefje. Zie je, ik heb geluncht met een goede vriendin. Ze heeft problemen gehad... Het ging om een liefdesaffaire, en plotseling kwam alles in orde. Ik was zo blij voor haar. Ze wilde iets drinken. Ze vertelde me wat er gebeurd was... hoe het bijna was misgegaan en toen toch nog goed is gekomen. Er was champagne... om het te vieren, snap je. Ik moest met haar toosten en... nou ja, ik ben bang dat ik geen drank gewend ben.' Ik dacht aan de cognac in de afgesloten kast.
Vermoedelijk raadde ze mijn gedachten, want ze vervolgde vlug: 'Ik heb alleen een slokje in voorraad voor het geval ik me niet lekker voel. Ik weet dat ik er sterk uitzie, maar ik heb een zwakke plek. Innerlijk, liefje. Ik raak snel van streek als iets me tegenzit. Een slokje helpt me er altijd bovenop. Ik moest met haar drinken. Het zou een beetje onaardig zijn geweest als ik dat niet had gedaan. Begrijp je dat?' 'Ja, hoor,' verzekerde ik haar.
'Ik heb zeker een heleboel dwaze dingen gezegd, hè?' 'U zong een lied over Mary, koningin van Schotland.' 'Was het... heel erg?'
'Och, het dreef de spot met Fotheringay, dat in feite heel triest was, en met iets wat ik niet begreep... over "hanover squarey". Ik wist niet wat dat betekende.'
'Dat is een bekende plaats in Londen. Hanover Square eigenlijk, maar Squarey om het te laten rijmen op Mary. Daar komt het vandaan. Het was dwaas... een oud variéténummer. Was dat alles? Heb ik nog meer gezegd?'
'Alleen dat u met de Jolly Redheads optrad.'
Ze keek een beetje somber. 'Mensen praten een hoop onzin wanneer ze zo dom zijn geweest zich tot te veel drank te laten verleiden. Het spijt me, Davina lief . Vergeet het, wil je?' Ik knikte nogmaals.
Daarop nam ze me in een geparfumeerde omhelzing. 'Ik begin heel erg op je gesteld te raken, Davina,' zei ze.
Ik voelde onbehagen in me opwellen, en een wanhopig verlangen naar de goede oude tijd met Lilias.
Kort daarna gingen we in Princes Street winkelen en ze zei tegen me: 'Het is hier mooi, hè? Ziet het kasteel er niet indrukwekkend uit? Je moet me eens iets over die geschiedenis vertellen. Ik wil het graag horen.'
Ze was beslist de ongewoonste gouvernante die een meisje maar kon hebben. Die middag kocht ze een japon. Het was een groene, afgezet met robijnrood fluweel, voorzien van het nauwsluitende lijfje waaraan ze de voorkeur gaf en een rok die vanaf de ingerimpelde taille uitwaaierde. Ze paste hem aan en paradeerde voor de verkoopster en mij heen en weer.
'Mevrouw ziet er... betoverend uit!' riep het winkelmeisje verrukt.
Ik moest toegeven dat ze er verbluffend aantrekkelijk uitzag.
Die avond, voordat we naar beneden gingen voor het avondeten, kwam ze in haar nieuwe jurk naar mijn kamer.
'Hoe zie ik eruit?' vroeg ze.
'Prachtig.'
'Is het geschikt voor het diner? Wat zal je vader ervan zeggen, denk je?' 'Niets, waarschijnlijk. Volgens mij ziet hij nooit wat anderen dragen.' Plotseling gaf ze me een zoen. 'Davina, je bent een schat!'
Een paar avonden later had ze de jurk weer aan, en tijdens het diner viel het me op dat ze een ring met een bijzonder mooie robijn droeg. Ik moest er steeds naar kijken, want ik wist zeker dat ik hem eerder had gezien. Het was precies zo'n ring als mijn moeder had gedragen. De volgende dag begon ik er tegen haar over. 'Het viel me op dat u gisteravond zo'n mooie ring droeg,' zei ik.
'O?' luidde haar antwoord. 'Mijn robijn.'
'Hij is prachtig. Mijn moeder had net zo'n ring. Die krijg ik later. Mijn vader vond me nog niet oud genoeg om hem nu al te dragen.' 'Ja... ik begrijp wat hij bedoelt.'
'Ik neem aan dat ze niet precies gelijk zijn, maar veel scheelt het niet.' 'Ach, de ene ring kan heel erg op de andere lijken. Ringen zijn ook aan mode onderhevig, weet je.' 'O ja?'
'Ze zijn waarschijnlijk in ongeveer dezelfde periode gemaakt.' 'Hij is in ieder geval prachtig. Mag ik hem eens zien?' 'Natuurlijk.' Ze liep naar een kast en pakte een doos uit de la. 'Dat doosje lijkt ook al op dat van mijn moeder,' zei ik. 'Ach, die dingen lijken allemaal op elkaar.'
Ik schoof de ring aan mijn vinger. Hij was te groot voor me. Ik herinnerde me een moment waarop mijn moeder haar robijnen ring had gedragen. Ik had hem bewonderd, waarop ze hem had af gedaan en aan mijn vinger had geschoven. 'Op een dag zal hij van jou zijn,' had ze gezegd. 'Tegen die tijd zijn je vingers misschien een beetje dikker.' Juffrouw Grey nam de ring terug en legde hem weer in het doosje. 'De robijn past bij het fluweel van uw nieuwe jurk,' merkte ik op. 'Ja,' zei ze, 'dat vond ik ook. Daarom droeg ik hem juist.' Ze schoof de la dicht en keek me glimlachend aan. 'Nu moesten we ons maar eens met de danslessen gaan bezighouden,' zei ze.
Toen ik haar weer in de nieuwe jurk zag, viel het me op dat ze de robijnen ring niet droeg.
Er waren momenten waarop ik het gevoel had dat ik in een totaal andere wereld was terechtgekomen. Alles was zo veranderd sinds het overlijden van mijn moeder. De bedienden waren anders. Ze gedroegen zich afstandelijk en afkeurend. Toen mijn moeder nog leefde, had het geleken alsof het leven verliep zoals het generaties lang had gedaan. Nu was alles veranderd.
Lilias' vertrek had aan die verandering bijgedragen. Lilias was geweest zoals van een gouvernante werd verwacht. Er had een hechte vriendschap tussen ons bestaan, maar dat betekende niet dat ons leven niet op een strikt traditionele manier was verlopen. Als ik aan vroeger dacht... het zondagse kerkbezoek, de zondagse lunch, gebeden, de gemoedelijke maar aan regels gebonden verstandhouding tussen de hogere en lagere standen in het huis... Het was allemaal heel natuurlijk en ordelijk, precies zoals het generaties lang moest zijn geweest. Nu was het alsof er een wervelwind door het huis was gegaan die de orde van weleer had vernietigd. Iedere morgen werd er gebeden, waarbij de hele huishouding aanwezig was en juffrouw Grey bescheiden en ingetogen met de rest van ons mee bad. Toch was het anders. Mijn vader ging 's zondags naar de kerk en ik ging met hem mee, terwijl juffrouw Grey - zoals Lilias dat vroeger deed - ons vergezelde. Buiten de kerk werden echter geen praatjes meer gemaakt en er klonk alleen af en toe een 'Hoe maakt u het' van mijn vader en mijzelf.
In de keuken heerste een onderdrukte wrevel, dikwijls openlijk tentoongesteld door de Kirkwells. Evenmin als ik begrepen ze waarom juffrouw Grey in het huis mocht blijven of waarom de keus op haar was gevallen. Ze was een storende factor, niet zozeer door haar manier van doen - ze leek in feite met ons allemaal op goede voet te willen staan - als wel door het feit dat ze zo anders was. Mensen staan nu eenmaal argwanend tegenover alles wat niet in overeenstemming is met de regels. Er waren ongeveer negen maanden verstreken sinds het overlijden van mijn moeder. Ik voelde me verward. Hoe vaak wenste ik niet dat Lilias bij me was, zodat ik eens openhartig met iemand had kunnen praten. Ik was gevangen in het algehele onbehagen dat door het huis waarde en toen, plotseling, stuitte ik op een aanwijzing die me veel duidelijk maakte. Het was als het vinden van een sleutel die een deur opende naar... inzicht.
Het was nacht en ik lag in bed. Ik kon niet slapen en woelde heen en weer toen ik plotseling een zwak geluid hoorde. Ik ging rechtop in bed zitten en luisterde. Ik was ervan overtuigd dat ik op de gang, langs mijn kamer, lichte voetstappen hoorde.
Ik stond op, opende mijn deur op een kier en zag nog juist een gestalte op de trap. Op mijn tenen liep ik naar de balustrade en zag heel duidelijk dat het juffrouw Grey was. Ze droeg een nachtgewaad... heel anders dan het mijne, dat tot aan de hals gesloten was. Haar nachthemd was doorschijnend, zachtgroen, met kant en linten. Haar haren hingen los over haar schouders.
Wat deed ze? Slaapwandelen? Dan moest ik oppassen dat ik haar niet wakker maakte. Ik had ergens gehoord dat dat gevaarlijk kon zijn voor slaapwandelaars. Heel stilletjes begon ik haar te volgen. Ze was de trap af gelopen en liep de gang door. Voor de ouderlijke slaapkamer, waar mijn vader sliep, bleef ze staan. Ze opende de deur en ging naar binnen.
Ik bleef staan en keek haar na. Wat bezielde haar? Wat ging er nu gebeuren? Ze zou mijn vader wakker maken! Ik wachtte angstig, maar er gebeurde niets. Ik stond daar en staarde naar de deur. Hij moest nu toch wakker zijn.
Ik wachtte. Mijn blote voeten werden koud. Er gebeurde niets. Ik liep de trap op en bleef bovenaan staan om naar beneden te kijken. Minuten verstreken, en ze was daar nog steeds binnen.
Toen wist ik opeens waarom ze hier was gekomen, waarom ze anders was dan andere gouvernantes. In een flitsend besef drong de waarheid zich aan me op... Ze was helemaal geen gouvernante. Ze was de minnares van mijn vader!
Ik lag in mijn bed en overwoog de betekenis hiervan. En hij was zo religieus! Hij was zo woedend geweest over Kitty's gedrag. Hoe kon hij, terwijl hij zichzelf op een soortgelijke manier gedroeg? Hoe kon iemand zo hypocriet zijn? Ik voelde me misselijk van afkeer. Dus daarom had hij haar in huis gehaald. Ze ging 's nachts naar zijn kamer. Hij had haar de robijnen ring van mijn moeder gegeven, de ring die voor mij was bestemd. Dit was mijn vader, de vooraanstaande burger die zo werd gerespecteerd door de inwoners van deze stad. Hij liet juffrouw Grey nu al de plaats van mijn moeder innemen. Ik wist niet hoe mijn houding moest zijn. Ik wilde naar die kamer gaan, bij hen binnenvallen zoals tante Roberta dat bij Kitty en Hamish had gedaan. Ik wilde hun zeggen wat ik van hen dacht. Niet zozeer om wat ze deden - dat was iets waar ik niets van af wist - maar omdat het verachtelijk was om mensen die hetzelfde deden te veroordelen. Wat kon ik doen? Ik had de opwelling het huis te verlaten. Wat onzinnig! Waar moest ik naar toe? Naar Lilias? Ook dat was onzinnig. De pastorie in Lakemere was geen opvangtehuis voor iedereen die in moeilijkheden zat. Mijn probleem viel trouwens niet onder die categorie. Ik had een thuis, overvloedig te eten, comfort, en ik had het gevoel dat ik mijn vader nooit meer recht in de ogen kon kijken.
En juffrouw Grey? Hoe zat het met haar? Zij interesseerde me niet zoveel. Ze was geen dame. Dat wist ik, hoewel ik moest toegeven dat ze buitengewoon knap en aantrekkelijk was. Ik nam aan dat ze als bijzonder fascinerend werd beschouwd. Maar mijn vader... Hoe kon hij?
Wat moest ik doen? Wat moest ik zeggen wanneer ik hen zag? Niets zeggen was het verstandigste. Zeker nu nog niet... niet voordat ik had besloten hoe mijn houding moest zijn. Was Lilias er maar, dan zou het allemaal anders zijn. Maar Lilias was vertrokken. Als ze dat niet had gedaan, was juffrouw Grey niet hier geweest.
Mijn vader had gewild dat juffrouw Grey in ons huis kwam. Het was wel toevallig dat Lilias was ontslagen voor een misdrijf waaraan ze beslist onschuldig was.
Ik raakte verstrikt in de mazen van mijn gedachten. Ik voelde me verloren, verward, volslagen verbijsterd door dit plotselinge inzicht.
Ik wenste dat ik weg kon gaan, weg uit dit huis. Ik schreef Lilias, maar ik kon in een brief natuurlijk niet zeggen wat mijn geest bezighield. Het zou anders zijn geweest als ik met haar had kunnen praten. Mijn vader merkte de verandering in mijn gedrag niet op. Dat gold niet voor juffrouw Grey, die het onmiddellijk in de gaten had. 'Zit je iets dwars, ?' vroeg ze.
'Nee,' loog ik.
'Je lijkt...'
'Wat lijk ik?'
Ze aarzelde een ogenblik. 'Anders... alsof je ergens over piekert.' Ik keek haar aan en ik kon er niets aan doen dat ik haar en mijn vader op dat bed zag zoals ik Kitty en Hamish had gezien. Ik voelde me beroerd. 'Voel je je wel goed?' 'Ja.'
'Ik dacht dat je misschien iets onder de leden had.' Ja, dacht ik. Ik voel me misselijk als ik aan jou en mijn vader denk. Ik verachtte hem meer dan haar. Ik dacht: dat is haar stijl. Ze was niet eens zo gechoqueerd over Kitty en Hamish, en ze deed ook niet alsof. Net als Hamish zou ze zeggen: dat is de menselijke natuur. De menselijke natuur voor mensen als zij en Hamish... en mijn vader kennelijk. Hij hief alleen vol afschuw zijn handen wanneer meisjes als Kitty ervoor bezweken. Hij ging naar de kerk en bad en dankte God dat hij niet was zoals andere mannen.
Vervolgens dacht ik na over Lilias. Wat vreemd dat ze was ontslagen juist toen hij een andere gouvernante in huis wilde halen. Zillah Grey was echter geen gouvernante, ze was een Jolly Redhead. Ze was in feite een lichtzinnige vrouw. Zo werden ze genoemd. Tot die categorie behoorde ze, en mijn vader was geenszins de keurige man die hij pretendeerde te zijn.
Mijn gedachten keerden steeds terug naar Lilias. Wie had het halssnoer in haar kamer gelegd? Hoe meer ik erover nadacht, hoe vreemder het leek. Kon het zijn dat mijn vader Lilias weg had willen hebben om Zillah Grey op een passende manier binnen te halen, zodat ze zonder problemen 's nachts zijn bed kon delen?
Hij had haar persoonlijk uitgekozen. Dat had hij gezegd. En voor haar zou het onmogelijk zijn geweest zich voor te doen als een ontwikkelde vrouw, een goede gouvernante, een van die voorname dames die in kommervolle omstandigheden was geraakt. Daarom was ze gekomen om me sociale vaardigheden bij te brengen. Dat was werkelijk amusant. Ik voelde golven van bitterheid door me heen gaan. Wat had dit te maken met Lilias? Ze zou met die schandvlek door het leven moeten gaan. Mensen zouden zeggen dat ze was ontslagen wegens diefstal, omdat een vermist halssnoer was aangetroffen in haar kamer. Ik was er altijd van overtuigd geweest dat iemand het daar had neergelegd. Nu zag het ernaar uit dat iemand er wellicht een reden voor had gehad, en ik brandde van verlangen om te ontdekken wie dat was. Ik kon me niet voorstellen dat mijn vader stiekem mijn kamer was binnengegaan, het halssnoer had weggepakt en het in een la in Lilias' kamer had gelegd. Dat ging mijn verbeeldingskracht te boven. Maar had ik me hem tot voor kort kunnen voorstellen in situaties die ik nu niet uit mijn gedachten kon zetten?
Ik merkte dat juffrouw Grey me vaak met een speculatieve blik gadesloeg. Ik was bezig mezelf te verraden. Ik was niet zo handig in smoesjes als zij en ik vroeg me af of Zillah Grey vermoedde dat ik de waarheid over haar verhouding met mijn vader had ontdekt. Ze was kennelijk een beetje ongerust en ik was niet geraffineerd genoeg om mijn gevoelens te verbergen.
Op een middag kwam mijn vader vroeg thuis en kort daarna verscheen juffrouw Grey in mijn kamer. Ze zei: 'J e vader wil dat je naar zijn studeerkamer komt. Hij heeft je iets te zeggen.'
Ik keek verrast op. Ik had het gevoel dat hij me de laatste tijd had ontweken. Tijdens het avondeten leek het alsof hij opzettelijk vermeed me aan te kijken, maar aangezien hij zelden het woord tot me richtte, was dat niet echt nodig.
Juffrouw Grey ging met me mee naar de studeerkamer en deed de deur achter ons dicht. Mijn vader stond tegen zijn bureau geleund. Ze liep naar hem toe en ging naast hem staan. 'Ga zitten, Davina,' zei hij. 'Ik wil je laten weten dat juffrouw Grey erin heeft toegestemd mijn vrouw te worden.' Ik staarde hen beiden verbluft aan.
Juffrouw Grey kwam naar me toe en kuste me. 'Lieve Davina,' zei ze. 'We hebben het altijd erg goed met elkaar kunnen vinden. Het zal heerlijk zijn.' Ze wendde zich tot mijn vader. 'Heerlijk voor ons allemaal,' voegde ze eraan toe.
Hij pakte haar uitgestoken hand en keek me aan, nogal bevreesd vond ik. 'Het duurt nog minstens drie maanden voordat we gaan trouwen,' zei hij. 'We moeten het volle jaar wachten... en nog iets langer, denk ik.' Ik wilde hem uitlachen en hem toeschreeuwen: 'Je hebt niet eens gewacht! Dit is huichelarij. Het is allemaal huichelarij! Alles is een en al komedie.'
Het enige wat ik kon uitbrengen, was echter: 'Ik begrijp het.'
'Ik ben ervan overtuigd,' vervolgde hij, 'dat je zult inzien dat dit het beste is. Je hebt een moeder nodig.'
Ik dacht: jïj hebt iemand nodig... zoals Hamish dat had.
Het was verontrustend zoals ik mezelf innerlijk hoorde praten en dingen hoorde zeggen die ik nooit hardop had durven uitspreken, dingen die ik een jaar geleden voor onmogelijk zou hebben gehouden. Ik haatte hen zoals ze daar stonden... huichelachtig. Ik haatte hen allebei, maar hem meer dan haar.
'Er komt dus een bruiloft,' hoorde ik mezelf verdwaasd zeggen, terwijl binnen in me die andere stem klonk: natuurlijk komt er een bruiloft. Een rustige bruiloft, allemaal heel fatsoenlijk en gepast, precies zoals het hoort... en niemand die zal weten... 'Een rustige bruiloft natuurlijk,' zei mijn vader. 'Natuurlijk,' herhaalde ik, me afvragend of ze het sarcasme hoorden. 'Feliciteer je ons niet?' vroeg juffrouw Grey schalks. Ik gaf geen antwoord.
'Het komt ongetwijfeld als een soort verrassing,' zei mijn vader, 'maar het is het beste... voor ons allemaal. Je zult een moeder hebben...' Ik keek naar Zillah Grey. Ze trok een gezicht en om de een of andere reden kon ik dat in haar waarderen. Wat ze verder ook mocht zijn, ze was niet de hypocriet die hij was. Ik geloof dat voor mij de huichelachtigheid op dat moment de grootste schande was.
'Zoezo,' zei mijn vader. 'Laten we dan nu een toost uitbrengen op de toekomst.' Hij opende een kast en pakte er drie glazen en een fles champagne uit.
Ik kreeg een beetje, nog geen half glas. Mijn gedachten dwaalden steeds naar juffrouw Grey, die op haar bed lag en 'Mary, koningin der Schotten' zong. Ik begon te lachen.
Mijn vader glimlachte welwillend, niet-begrijpend. Wanneer was hij ooit begrijpend geweest? vroeg ik inwendig. Ik vermoed dat juffrouw Grey zich wel bewust was van mijn gevoelens.
Het nieuws werd aanvankelijk door de hele huishouding met verbijstering ontvangen, maar na een paar dagen leken ze het allemaal te accepteren.
Mevrouw Kirkwell had een kort gesprek met me. 'Er is de laatste tijd veel gebeurd in dit huis, juffrouw Davina,' zei ze. 'Meneer Kirkwell en ik begonnen u al te zien als de vrouw des huizes. U bent nu nog jong natuurlijk. We hadden gedacht dat meneer Glentyre misschien wel zou hertrouwen, maar we hadden niet verwacht dat het zo snel zou gebeuren.'
'Ze trouwen wanneer het een jaar geleden is sinds mijn moeder stierf.' 'O ja... Nou, eerder hadden ze het niet kunnen doen. Dat zou niet gepast zijn geweest, en meneer Glentyre is een man die altijd zal doen wat fatsoenlijk is. Het is vlug, maar in ieder geval na een vol jaar. Dan zullen we een nieuwe vrouw des huizes hebben.' Mevrouw Kirkwell fronste haar wenkbrauwen. Ik wist wat ze dacht: ze vond het moeilijk om zich Zillah Grey voor te stellen als de vrouw des huizes van een voornaam herenhuis in Edinburgh.
'Er zullen veranderingen komen,' vervolgde ze. 'Daar ben ik van overtuigd. Nou ja, ik veronderstel dat we die moeten nemen zoals ze zijn. Een man heeft een vrouw nodig... zelfs een heer als meneer Glentyre met een opgroeiende dochter.'
'Ik vind dat ik nu wel volwassen ben. En u, mevrouw Kirkwell?' 'Ach, er zullen dingen geregeld moeten worden. Een vrouw is daar het meest geschikt voor, zelfs als...'
'Ik ben blij dat u en meneer Kirkwell niet zo heel erg geschokt zijn door al deze veranderingen.'
Ze schudde bedroefd haar hoofd. Ik vermoedde dat ze dacht aan de tijd dat mijn moeder nog leefde. Ik vroeg me af of ze op de hoogte was van de nachtelijke uitstapjes van juffrouw Grey. Mevrouw Kirkwell was pienter en ze had altijd graag geweten wat er in het huis gaande was. Ik veronderstelde dat zij en meneer Kirkwell wellicht hadden besloten dat wanneer er bepaalde activiteiten plaatsvonden in een respectabel huis - en mannen bleven nu eenmaal mannen - die activiteiten net zo goed gelegaliseerd konden worden.
En zo kwam er meer rust in huis dan er sinds de dood van mijn moeder ooit was geweest.
Later hoorde ik mevrouw Kirkwells opmerkingen over de aanstaande vrouw des huizes. 'Ze is geen bemoeizuchtig type. Dat is het soort voor wie meneer Kirkwell en ik nooit zouden werken.' De verbintenis, hoe ongepast ook in de ogen van buitenstaanders, werd dus - zij het enigszins morrend - geaccepteerd in het huis, voornamelijk omdat werd erkend dat een man een vrouw nodig had en de uitverkorene in dit geval 'geen bemoeizuchtig type' was.
Zoals was besloten, werd het een rustige bruiloft, niet meer dan een eenvoudige plechtigheid onder leiding van de eerwaarde Charles Stock, die al sinds mijn geboorte een vriend van de familie was. Er waren weinig gasten, hoofdzakelijk vrienden van mijn vader. Tante Roberta kwam niet, want de onenigheid tussen haar en mijn vader bestond nog steeds. Er waren geen vrienden van Zillah Grey aanwezig. De receptie in het huis duurde kort en mijn vader vertrok al gauw met zijn bruid naar Italië.
Ik ging onmiddellijk naar mijn kamer om Lilias te schrijven. 'Ik heb nu een stiefmoeder. Het lijkt ongepast. Er is zoveel gebeurd in het afgelopen jaar. Soms vraag ik me af wat het volgende zal zijn.'
Jamie
Na hun vertrek leek het erg stil in huis en opnieuw werd ik overvallen door het onverklaarbare van alles wat er was gebeurd. Ik kon maar niet vergeten dat ruim een jaar geleden mijn moeder nog leefde en Lilias bij me was.
In september was ik zeventien geworden en ik had mijn jeugd achter me gelaten. Niet alleen vanwege mijn leeftijd. Ik had zoveel geleerd... voornamelijk dat mensen niet waren wat ze leken. Ik had geleerd dat een man als mijn vader - uiterlijk het toonbeeld van deugdzaamheid - in staat was tot verlangens die even sterk waren als die welke Kitty ertoe hadden verleid zich roekeloos in het ongeluk te storten. Ze hadden mijn vader zo ver gebracht dat hij niet alleen een vrouw als Zillah Grey in huis had genomen, maar ook nog met haar was getrouwd. Het leed dus geen twijfel dat ik volwassen was geworden.
Een gevoel van eenzaamheid nam bezit van me. Ik had mijn beste vriendinnen verloren, en nu was er niemand. Misschien dat ik daarom Jamie zo gretig in mijn leven verwelkomde.
Ik hield veel van wandelen. Vroeger had ik er niet in mijn eentje op uit mogen trekken, maar nu was er niemand die me kon tegenhouden. In afwezigheid van mijn stiefmoeder was ik de vrouw des huizes. Ik zou achttien jaar worden, een leeftijd - veronderstelde ik - waarop een mens in sommige omstandigheden zijn eigen gang kon gaan. Mevrouw Kirkwell had duidelijk gemaakt dat ze eerder orders van mij dan van de nieuwe mevrouw Glentyre zou aannemen.
Het wordt anders wanneer ze weer thuis zijn, hield ik mezelf voor. Het was vertroostend om de stad te verkennen. Hoe meer ik ervan zag, hoe meer haar unieke charme me bekoorde. Ik werd getroffen door de gotische gebouwen die waren vermengd met een zweem van het klassieke Grieks, dat voor extra statigheid zorgde. In de eerste plaats was de ligging indrukwekkend. Vanaf een bepaald punt keek je uit op de riviermond van de Forth, die uitmondde in de zee, en in westelijke richting waren de bergen zichtbaar. Voor zo'n imposante situering moest betaald worden. De vereiste tol was in dit geval de bijtende oostenwind en de sneeuw uit de bergen. Daar waren we echter aan gewend geraakt en het maakte onze warme huizen des te behaaglijker. De naderende lente was bijzonder welkom en in dat heerlijke jaargetijde kon ik dan ook genieten van mijn verkenningstochtjes. Hoe mooi was het dan, met de zon die op de hoge grijze gebouwen scheen en ze oplichtte tot zilver. Soms ging ik in het par k zitten en keek dan naar Prin ces Street of omhoog naar het kasteel. Op andere momenten zwierf ik door de oude stad en luisterde naar de bel van de universiteit, die om het uur rinkelde.
Het was een openbaring om te ontdekken hoe groot de scheidslijn in onze stad was tussen de goed gesitueerde en de erbarmelijke, straatarme bevolking. Ik veronderstel dat het in alle grote steden zo is, maar bij ons leek het - denk ik - duidelijker omdat het zo dicht bij elkaar lag. Met een paar minuten lopen kon je van de welvaart in de armoede belanden. Van Princes Street, waar de rijtuigen met goedgeklede en weldoorvoede passagiers voorbij rolden, kon je al gauw terechtkomen in de steegjes waar huizen dicht op elkaar stonden, waar velen samen in één kamertje woonden, waar armoedige kledingstukken aan waslijnen te drogen hingen en kinderen op blote voeten en in lompen gehuld in de goten speelden. Het werd 'de oude stad' genoemd, en daar ontmoette ik Jamie. Als ik verstandig was geweest, was ik daar natuurlijk niet naar toe gegaan. Een goedgeklede jonge vrouw kon zo'n buurt alleen uit nieuwsgierigheid bezoeken, maar ik werd gefascineerd door mijn ontdekkingstochten. Ze doorbraken mijn gepieker over de toekomst, en door wat ik te zien kreeg, vergat ik mijn eigen dilemma.
Wanneer ik op verkenning ging, had ik een tasje met een schakelhengsel bij me dat aan mijn arm hing en waarin een beetje geld zat. Sinds ik in de armere buurten van de stad was geweest, nam ik graag iets mee om aan de mensen te kunnen uitdelen. Ik kwam een groot aantal bedelaars tegen en ik werd bijzonder geroerd door kinderen die in deze omstandigheden moesten leven. Ik wist dat ik me niet te diep in deze straatjes moest wagen, vooral omdat het er een doolhof was waarin je gemakkelijk kon verdwalen.
Op een gegeven moment kwam ik in een straat waar veel mensen waren. Een man met een handkar verkocht oude kleren, kinderen zaten gehurkt op de trottoirs en verscheidene mensen stonden voor hun deuren te kletsen. Ik draaide me om en wilde teruggaan zoals ik dacht dat ik gekomen was, maar weldra besefte ik hoe dom ik was geweest om deze straatjes in te lopen. Uiteindelijk belandde ik in een smalle steeg. Aan het eind daarvan liep een jongeman die op het punt stond de hoek om te slaan. Hij zag er fatsoenlijk uit, misplaatst in deze buurt, en ik overwoog hem de weg naar Princes Street te vragen.
Op het moment dat ik hem achternaliep, schoten twee jongens uit een zijsteegje te voorschijn. Ze kwamen op me af en versperden me de weg. Ze waren armoedig gekleed en zichtbaar ondervoed. Hun accent was zo plat dat ik niet kon verstaan wat ze tegen me zeiden, maar ik wist dat ze om geld vroegen. Ik schoof het tasje van mijn arm en deed het open. Een van hen griste het onmiddellijk uit mijn handen en rende weg in de richting van de jongeman, die bijna om de hoek was verdwenen. 'Kom terug!' riep ik.
De jongeman draaide zich om. Hij vermoedde waarschijnlijk wat er was gebeurd. Het was ongetwijfeld een veel voorkomend incident. Hij kreeg de jongen met de tas te pakken, terwijl de andere knaap snel de benen nam en verdween. De jongeman kwam naar me toe, de jongen met zich mee trekkend.
Hij keek me glimlachend aan. Hij was nog jong. Ik schatte hem niet veel ouder dan ik was. Hij had lichtblauwe ogen en blond haar met een rossige gloed en hij zag er verzorgd en gezond uit. Dat viel me op omdat het zo'n contrast was met de jongen die hij voorttrok. Zijn glimlach toonde spierwitte tanden.
'Ik geloof dat deze knaap je tas heeft gestolen,' zei hij. 'Ja. Ik wilde hem wat geld geven.'
De jongen stootte een stroom van woorden uit. Sommige daarvan verstond ik. Hij was doodsbenauwd. 'Geef de dame haar tas terug,' beval de jongeman. De jongen gehoorzaamde gedwee.
'Waarom deed je dat?' vroeg ik. 'Ik was van plan je iets te geven.'
Hij gaf geen antwoord.
'Arme stakker,' zei de jongeman.
'Ja,' zei ik, en tegen de jongen: 'Je mag niet stelen, weet je. Dan kom je in moeilijkheden. Ik heb deze tas van mijn moeder gekregen. Ik zou het heel erg hebben gevonden als ik hem was kwijtgeraakt, en jij zou er niet veel beter van zijn geworden.'
De jongen staarde me aan. Het begon tot hem door te dringen dat ik hem niet hard zou aanpakken. Ik zag hoop in zijn ogen flakkeren. Arm kind, dacht ik.
'Je hebt honger, hè?' vroeg ik. Hij knikte.
Ik pakte al het geld uit mijn tas en gaf het hem. 'Niet meer stelen,' zei ik. 'Je zou gesnapt kunnen worden en dan kom je er misschien niet zo goed van af. Je weet wat dat zou betekenen, hè?' Opnieuw knikte hij.
'Laat hem maar gaan,' zei ik tegen de jongeman. Hij haalde zijn schouders op en glimlachte naar me. Het volgende moment liet hij de jongen los, die snel de benen nam. 'Je hebt nu een dief laten gaan die zich weer onder de inwoners van Edinburgh mengt. Het is alleen maar uitstel van zijn verblijf in de gevangenis, weet je.' 'Daar ben ik dan tenminste niet verantwoordelijk voor.' 'Maakt het iets uit wie dat wel is? Hij zal er toch wel in belanden. Dat staat vast.'
'Misschien heeft hij zijn lesje geleerd. Hij had honger, het arme kind. Ik had zo vreselijk met hem te doen.'
'Eh... mag ik vragen wat een jongedame als jij te zoeken heeft in dit deel van de stad?'
'Ik ben op ontdekkingsreis. Ik woon al mijn hele leven in Edinburgh en ik ben nog nooit in deze buurt geweest.'
'Laten we ons eerst maar eens aan elkaar voorstellen. Ik ben James North, bekend als J amie .' 'Ik ben Davina Glentyre.'
'Zal ik je begeleiden naar een veiliger deel van de stad?' 'Als je dat zou willen... Ik ben verdwaald.' 'Mag ik je een raad geven?' 'Ga je gang.'
'Als ik jou was, zou ik niet nogmaals in mijn eentje in deze buurt gaan rondzwerven.'
'Ik zal in het vervolg in ieder geval voorzichtiger zijn.' 'Dan heeft onze jeugdige zwerver toch iets goeds gedaan in zijn criminele leven.'
'Woon je in Edinburgh?'
'Op kamers. Ik zit op de universiteit.'
'Student?'
'Ja.'
'Wat interessant. Welke studierichting?'
'Rechten, maar op het ogenblik werk ik aan een proefschrift over deze stad. Ik vind het het boeiendste project waarmee ik me ooit heb beziggehouden.'
'Deed je onderzoek naar de steegjes toen je me te hulp schoot?' 'Ja. Ik wil alle aspecten van de stad zien, zowel de luister als het verval. Deze buurt ruikt naar historie. Je voelt het overal om je heen.' 'Wordt ze daarom de oude stinkstad genoemd?' Hij lachte.
'Waarom noemden ze haar zo?' vroeg ik.
'Dat weet ik niet goed. Misschien omdat ze op een heuvelrug ligt. Het is wellicht begonnen toen iemand op een afstand de stad zag, met de rook die uit de schoorstenen opsteeg boven de gebouwen. Dat is het soort onderwerp waarnaar ik onderzoek doe. Ik wil de stad niet alleen herscheppen zoals ze nu is, maar zoals ze door de geschiedenis heen was.' 'Dat moet boeiend werk zijn. Ik begin haar nu pas te kennen.' 'Maar je zei dat je hier al je hele leven woont.' We waren aan het eind van de smalle steegjes gekomen. 'Je weet nu waar je bent,' zei hij.
Ik was teleurgesteld, omdat ik dacht dat hij bedoelde dat hij afscheid wilde nemen nu hij me veilig had afgeleverd. 'Het was aardig van je dat je me kwam redden,' zei ik.
'Ach,' antwoordde hij met een lachje, 'ik hoefde me niet bepaald te meten met een vuurspuwende draak. Je kunt het nauwelijks een redding noemen.'
'Ik zou het vreselijk hebben gevonden als ik mijn tas was kwijtgeraakt.'
'Omdat je hem van je moeder hebt gekregen. Is ze dood?'
'Ja.'
'Dat spijt me.' We hadden het park bereikt. 'Als je geen haast hebt...' begon hij.
'Ik heb geen haast,' antwoordde ik gretig. 'Zullen we dan even gaan zitten?' 'Graag.'
We gingen dus zitten en praatten. Ongemerkt ging er een uur voorbij. Het was het opwekkendste uur dat ik sinds lange tijd had meegemaakt. Ik vernam dat hij een domineeszoon was uit Everloch, een plaatsje ten noorden van Edinburgh waarvan ik nog nooit had gehoord. Er waren grote offers gebracht om hem naar de universiteit te kunnen sturen. Hij was vastbesloten het tot een goed einde te brengen en zijn ouders terug te betalen voor alles wat ze voor hem hadden gedaan. Ik raakte met de minuut meer op hem gesteld. Het was zo fijn om met iemand van mijn eigen leeftijd te praten. Ik vertelde hem over de dood van mijn moeder en over de schok die het was geweest. 'Ik had een gouvernante met wie ik goed bevriend was, maar ze... is vertrokken. Mijn vader is inmiddels hertrouwd.' 'En daar ben je niet gelukkig mee?' 'Ik weet het niet. Het gebeurde allemaal zo snel.' 'En je stiefmoeder...?'
'Ze is een beetje... anders. Eigenlijk kwam ze als mijn gouvernante.' 'Ik begrijp het al. Je vader werd verliefd op haar. Hij voelde zich vast eenzaam na het overlijden van je moeder.'
'Dat weet ik niet. Sommige mensen zijn moeilijk te doorgronden. Hoewel ik jou vanmorgen nog niet kende, heb ik het gevoel dat ik nu al een heleboel over je weet... veel meer dan over Zillah Grey.' 'Zillah Grey?'
'De gouvernante... nu mijn stiefmoeder.'
'Ik vermoed dat het allemaal zo snel is gegaan, dat je er nog niet aan gewend bent,' zei hij. 'Volgens mij kan het heel schokkend zijn als een ouder hertrouwt, vooral als je een hechte band met de overleden ouder hebt gehad.'
'Ja, dat is zo. Zie je, als mijn vroegere gouvernante er nog was...' 'Degene die is weggegaan. Waarom vertrok ze?' 'Ze... eh... ze moest nu eenmaal,' hakkelde ik.
'Ik begrijp het. Haar familie of iets dergelijks, veronderstel ik.' Ik zei niets, waarop hij vervolgde: 'Ach, het is anders dan wanneer je nog een kind zou zijn. Je zult een eigen bestaan opbouwen.' 'Ze blijven drie weken weg,' zei ik. 'Er is al één week van verstreken.' 'Het zal allemaal wel goed komen. Dat gebeurt meestal in dergelijke gevallen.' 'Is dat zo?'
'Ja, als je het de kans geeft.'
'Dat is een vertroostende filosofie. Ik ben blij dat we gepraat hebben.'
'Ja, ik ook.'
'Heb je veel vrije tijd?'
'In de komende paar weken wel, ja. Het is nu vakantie. Ik zou naar huis kunnen gaan, maar het is goedkoper om hier te blijven. Ik doe niets anders dan verkennen, aantekeningen maken en het 's avonds allemaal uitwerken.'
'Je hebt vast een interessant leven.'
'Soms.' Hij glimlachte en voegde eraan toe: 'Zoals vandaag.' Plotseling keerde hij zich naar me toe. 'Je hebt belangstelling voor de stad... Je verkent de steegjes, gaat kijken in buurten waar je nooit eerder bent geweest. Ik doe hetzelfde. Is het mogelijk...?' Ik keek hem verlangend, vragend aan.
'Nou ja,' vervolgde hij, 'als je er geen bezwaar tegen hebt en het in je agenda past... zie ik niet in waarom we niet samen op verkenning zouden gaan.'
'O, dat zou ik heerlijk vinden!' riep ik uit.
'Goed, dat is dan afgesproken. Welke tijd komt jou het beste uit?' 'Deze, denk ik.'
'Er zijn natuurlijk wel een paar plaatsen waar ik je niet mee naar toe hoor te nemen.'
'Het is beter om die met z'n tweeën te bezoeken dan alleen.'
'Ach, tegenover de plaatsen die niet veilig zijn, staan er tientallen die dat wel zijn.'
'Laten we dan samen naar die plekjes gaan.' 'Akkoord.'
'Waar spreken we af?' 'Hier, op deze bank.' ' Morgenochtend ?' 'Tien uur. Is dat te vroeg?' 'Dat komt me heel goed uit.' 'Nou, dat is dan afgesproken.'
Het leek me beter dat hij me niet naar huis bracht. Als de Kirkwells of een van de bedienden ons zouden zien, zou het moeilijk zijn uit te leggen wie hij was. Bovendien zouden ze natuurlijk gaan speculeren. Het was een fijne ochtend geweest, de leukste sinds lange tijd. Ik vroeg me af wat mijn vader ervan zou vinden als hij wist dat ik met een vreemde had gesproken en ook nog eens een afspraak met hem had gemaakt voor de volgende dag. Ik hield mezelf voor dat het me gewoon niets kon schelen.
Het was een heerlijke en stimulerende belevenis om Jamie, zoals ik hem al gauw noemde, te leren kennen. De ochtend na onze eerste ontmoeting zagen we elkaar weer, en gaandeweg werd het een gewoonte. Er was zoveel om over te praten. Hij had me verteld over de pastorie en zijn jongere broer Alex die predikant wilde worden, over zijn vader en moeder, de tantes, neven en nichten die vlak bij woonden, over de familiebijeenkomsten. Het klonk als een bijzonder gezellig leven, heel anders dan het mijne.
Daarnaast was er Edinburgh, dat voor mij iets speciaals ging betekenen, vermoedelijk vanwege Jamie. Hij hield van iedere steen in de stad. Herinneringen aan de dagen waarop we samen op verkenning gingen, zullen me altijd bijblijven. Ik beleefde ze intens, want ik wist dat het niet eeuwig zo kon blijven. Wanneer mijn vader met Zillah terugkwam, zouden er vragen worden gesteld. Ze konden nauwelijks geschokt zijn omdat ik een beetje van het traditionele gedrag was afgeweken. Ik voelde dat ik mijn boosheid niet in bedwang zou kunnen houden als dit gesuggereerd werd. Dan zou ik hem misschien wel zeggen dat ik wist dat hij zich ook niet altijd netjes had gedragen. Maar als het erop aankwam, was ik natuurlijk niet tegen hem opgewassen.
Nooit zal ik het vaandel vergeten dat boven het kasteel wapperde, en het prachtige uitzicht over de Pentland Hills wanneer de lucht helder was. Altijd zal ik me herinneren hoe we v anaf het kasteel naar Holyrood house, over de Royal Mile slenterden. En de kathedraal. Het huis waar John Knox had gewoond. Wat verafschuwde ik die man! Ik kon kwaad worden als ik dacht aan zijn zware beschuldiging aan het adres van de koningin. Was hij zo'n goed mens? vroeg ik me af. Welke geheime tekortkoming had hij? Ik stond argwanend tegenover alle mannen die opschepten over hun deugden. Jamie was geamuseerd over de manier waarop ik John Knox uitschold.
Jamie werd meegesleept door het verleden. Hij wist er zoveel meer over dan ik. Het was geweldig om mijn ogen te laten openen door zo'n stimulerende metgezel. Hij liet me Bonnie Dundee zien met achter zich zijn dragonders: koningin Mary, die kersvers van de pracht en praal van het Franse hof naar het strenge Schotland kwam, en de Covenanten die er in de Grass Market voor hun overtuiging waren gestorven. Hij vertelde me verhalen over de legendarische dief Deacon Brodie en over Burke en Hare, de lijkenrovers. Er was zoveel belangwekkends. Ten slotte keerde mijn vader met Zillah terug uit Italië. Ze zagen er welgedaan en tevreden uit, en ze gedroegen zich vriendelijk tegen iedereen.
Zillah was op een nogal kinderlijke manier opgewonden, maar in mijn hart voelde ik dat er in werkelijkheid niets kinderlijks aan haar was. Mijn vader was toegeeflijk en werd als altijd door haar geobsedeerd. Ze had voor iedereen een geschenk meegebracht: voor mevrouw Kirkwell een blouse uit Parijs, want daar waren ze op de terugweg langs gegaan, voor meneer Kirkwell een beeldje en voor de anderen geborduurde zakdoeken. Ze waren allemaal verrukt, en ik dacht: ze weet wel hoe ze anderen moet inpalmen. Voor mij waren er kleren.
'Mijn lieve, lieve Davina... Ik ken je maat en weet precies wat je staat. Ik ben uren bezig geweest met uitzoeken. Nietwaar, liefste?' Mijn vader knikte met een uitdrukking van geveinsde vertwijfeling, die haar aan het lachen maakte.
'We gaan ze meteen passen,' kondigde ze aan. 'Ik sta te popelen.' Even later stonden we in mijn kamer terwijl zij me de kleren aanpaste, de jurk, de jas, de rok, de blouses... het ene frivool, het andere eenvoudig maar stijlvol.
Ze stapte bewonderend achteruit. 'Ze doen iets voor je, Davina. Echt waar. Je ziet er nu heel mooi uit.'
'Het was aardig dat jullie aan iedereen gedacht hebben. De bedienden zijn verrukt.'
Ze trok een gezicht. 'Een beetje omkoperij. In het begin voelde ik afkeuring.' Ze lachte en liet de schijn varen. 'Gouvernante trouwt met de heer des huizes! Ik wil alleen maar zeggen... dat brengt toch wat onrust in de personeelsvertrekken, nietwaar?'
Onwillekeurig lachte ik met haar mee. Misschien, dacht ik, komt alles toch nog in orde.
Ik had gelijk toen ik dacht dat de geschenken uit Parijs een goed effect zouden hebben. De bedienden waren nu bijna verzoend. Ik hoorde mevrouw Kirkwell zeggen: 'Net een paar tortelduiven, die twee. Ach, daar steekt geen kwaad in. Bovendien is ze geen bemoeial.' Mijn gedachten waren natuurlijk bij Jamie. Het was nu niet eenvoudig om het huis uit te glippen zonder te zeggen waar ik naar toe ging. We moesten elkaar berichtjes sturen, hetgeen niet gemakkelijk was. Ik was altijd bang dat een briefje van hem me op een ongelegen moment, wanneer mijn vader erbij was, zou bereiken. Het lot was eigenzinnig en het kon gebeuren. In gedachten zag ik Kirkwell binnenkomen met zo'n briefje op een zilveren dienblad: 'Een jongeman heeft dit voor u afgegeven, juffrouw Davina.' Een jongeman! Het zou al spoedig achterdocht opwekken. Voor mij was het gemakkelijker om een briefje bij Jamies logement af te geven.
Toch slaagden we erin elkaar te ontmoeten, ook al was het niet zoals tijdens die idyllische weken. Het was altijd een vreugde zijn gezicht te zien oplichten wanneer ik arriveerde. Hij stond dan op en rende naar me toe, waarna hij mijn handen pakte en naar mijn gezicht keek. Ik zelf voelde een grote vreugde.
We wandelden urenlang tijdens die ochtenden, maar ik moest altijd letten op de tijd, die naar mijn overtuiging sneller verstreek dan vroeger. Ik denk dat Zillah wist dat ik een of ander geheim had. Ik noemde haar inmiddels Zillah. In mijn gedachten was ze altijd juffrouw Grey geweest, maar zo kon ik haar nu niet meer noemen. Hoe dan ook, ze was niet langer juffrouw Grey.
'Je moet Zillah tegen me zeggen,' zei ze. 'Ik wil geen stiefmama genoemd worden.' Ze wendde zich tot mijn vader. 'Dat zou toch belachelijk zijn, hè, schat?' 'Volslagen belachelijk,' beaamde hij. En zo was het Zillah geworden.
Ze gaf zich graag over aan die kokette buien, vooral als mijn vader erbij was, maar ik was me altijd bewust van de sluwheid die eraan ten grondslag lag. Ze was nog net zo geslepen en oplettend als de dag van haar aankomst. Ik wist dat er iets onnatuurlijk aan haar was. Ze was actrice geweest... nou ja, een soort actrice, als je de J olly Redheads zo kon noemen. Hoe dan ook, ze zou weten hoe ze een rol moest spelen, en ik had het gevoel dat ze dat nu deed.
Ze betuttelde mijn vader en wekte daarbij de indruk dat ze bezorgd was voor zijn gezondheid. 'Je mag jezelf niet oververmoeien, liefste. Het was een uitputtende reis.'
Hij negeerde haar pogingen hem in de watten te leggen, maar hij vond het wel prettig. Ze bleef het naïeve meisje spelen, hoewel ik ervan overtuigd was dat daaronder een uiterst volwassen vrouw verscholen ging. Op een dag hadden Jamie en ik afgesproken bij ons bankje in het park. Zoals gewoonlijk kwam hij vlug naar me toe toen hij me zag, zijn gezicht stralend van vreugde. Hij pakte mijn handen. 'Ik was bang dat je niet zou komen, dat iets je misschien had weerhouden...' 'Natuurlijk niet.'
'Nou ja, ik moet het tegenwoordig altijd maar afwachten. Ik wou dat het anders was. Ik merk dat je onrustig bent. We hebben zulke heerlijke dagen gehad.''Ja,' verzuchtte ik. We gingen zitten.
'Ik vind dat we iets moeten doen, Davina,' zei hij ernstig.'Wat stel je voor?'
'Bij jou thuis weten ze niet dat wij elkaar ontmoeten.''Allemensen, nee! Mijn vader zou het bijzonder ongepast vinden om op straat met iemand aan te pappen.'
'Wat gaan we daaraan doen? Ik wil bij je thuis komen. Ik houd niet van dit stiekeme gedoe.'
'Ik ook niet. Ik ben het met je eens. Ze kunnen het vroeg of laat ontdek ken . Tot nu toe hebben we onze ontmoetingen geheim gehouden, maar een van de bedienden zou ons kunnen zien... en dan zou er gekletst worden . Ze zouden zich allemaal afvragen wie je bent en waarom je niet bij me thuis komt.'
'Davina, denk je dat het mogelijk is om in korte tijd verliefd te wor den ?'
'Ik denk het wel,' antwoordde ik.
Hij keerde zich naar me toe en pakte mijn handen. We lachten allebei gelukkig . 'Ik moet eerst mijn examen doen en afstuderen voordat we kunnen trouwen,' zei hij.'Vanzelfsprekend.''Dus jij zou... wil je...?'
'Het lijkt me heerlijk,' zei ik. 'Maar... ken je me wel goed genoeg?'
'Ik weet alles wat ik over je weten wil. Hebben we niet eindeloos lang gepraat? In deze paar weken meer dan anderen in jaren?'
'Ja, dat is zo.'
'Is dat niet voldoende?'
'Voor mij wel. Ik vroeg me af hoe het jou verging.'Toen kuste hij me. Ik trok me verlegen terug. Een dergelijk gedrag werd niet verwacht op een bankje in een openbaar park, midden op de och tend .
'De mensen zullen gechoqueerd zijn!' zei ik.'Nou en?'
'Ach, je hebt gelijk,' antwoordde ik roekeloos.'We zijn dus verloofd?'
Een stem onderbrak ons. 'Davina!' Zillah kwam op ons af en bleef staan. Haar groene ogen schitterden en haar rossige haar glansde helder onder een zwarte hoed. Ze zag er heel elegant uit in haar zwarte jas en met de groene sjaal om haar hals. Haar glimlach richtte zich op Jamie. 'Stel ons eens aan elkaar voor, wil je?' 'Dit is James North en... eh... dit is mijn stiefmoeder.' Ze bracht haar gezicht dicht bij het zijne en fluisterde: 'Meestal zeggen we dat niet. Ik ben verwaand genoeg om te denken dat ik er niet als zodanig uitzie.'
'Nee... nee,' stamelde Jamie. 'Natuurlijk ziet u er niet zo uit.' 'Mag ik gaan zitten?' 'Ga uw gang,' zei Jamie.
Ze liet zich tussen ons in zakken. 'Jullie schijnen goed bevriend te zijn.' 'We hebben elkaar tijdens jullie afwezigheid ontmoet,' zei ik. 'Ik doolde door de oude stad en verdwaalde in de steegjes. Jamie redde me en wees me de weg naar huis.' 'Wat interessant! En jullie werden vrienden?' 'We waren allebei enorm geïnteresseerd in de stad,' zei Jamie. 'Dat verbaast me niet. Ze is fascinerend, zowel historisch als in andere opzichten.'
Ik was verrast, want ze gaf niets om de stad. 'Mary, Mary, Hanover Squarey,' hoorde ik haar nog zingen.
'Jullie zijn dus kennelijk goed bevriend,' vervolgde ze. 'Wat bijzonder aardig.' Ze keek Jamie verleidelijk glimlachend aan. 'Ik veronderstel dat mijn stiefdochter je alles over mij heeft verteld.' 'Alles?' vroeg ik.
'Nou ja, ik neem aan dat ze heeft verteld dat ik pas sinds kort in de familie ben.'
'Dat heeft ze inderdaad verteld,' antwoordde Jamie. 'Ik weet dat u onlangs bent teruggekeerd van uw huwelijksreis naar Venetië en Parijs.' 'Venetië! Wat een bekoorlijke stad. Al die fascinerende kanalen! De Rialto-brug... vol met prachtige rijkdommen. Parijs ook... het Louvre en al die historie... Davina, waarom nodig je James niet bij ons thuis uit?' 'Ach, ik dacht niet... ik wist niet...'
'O, dom kind! Ik ben heel boos, James, dat ik je niet eerder heb leren kennen. Davina heeft je voor zichzelf gehouden. Je moet kennismaken met mijn man. Hij zal het geweldig vinden je te ontmoeten. Wat vind je van morgenavond? Kom je dan eten? Ben je vrij ? O... fijn. Het wordt geen groots diner. Alleen wij viertjes. Beloof dat je komt.'
'Dat zou ik bijzonder op prijs stellen,' antwoordde Jamie. 'Fantastisch!'
Ze leunde achterover en ik begreep dat ze van plan was te blijven tot ik vertrok. Ze praatte druk en geanimeerd, met veel gelach, en Jamie deed mee.
Ik popelde om hem te vragen wat hij van haar vond. Daarnaast was ik een beetje vertwijfeld - en voelde ik me lichtelijk geërgerd - om op deze manier te zijn ontdekt. Ze had ons gestoord op een moment waarop we ontzettend graag over onszelf hadden willen praten.
Het was een onbehaaglijk diner. Jamie werd kennelijk een beetje overrompeld door de vormelijkheid. Ik vermoedde dat de maaltijden in de pastorie heel anders verliepen. Mijn vaders deftige verschijning en koele houding deden er geen goed aan. Hij gedroeg zich beleefd, bedankte Jamie voor zijn hulp toen ik verdwaald was en stelde hem veel vragen over zijn studie en zijn familie.
'Je zult Edinburgh wel heel anders vinden dan jouw plattelandsdorp.' Jamie beaamde dat en zei dat de stad hem bijzonder fascineerde. 'Jamie is bezig met een proefschrift over de stad,' zei ik. 'Dat betekent dat hij in de geschiedenis moet duiken.'
'Heel interessant,' zei mijn vader. 'Je bent dus opgegroeid in de pastorie en je ouders wonen daar nog?' vervolgde hij. Jamie bevestigde dat. Het verliep allemaal heel stroef en vormelijk. Zillah gaf vanzelfsprekend een luchtig tintje aan de avond, en ik was blij met haar steun. Ze praatte over Venetië en Parijs, waar Jamie en ik nog nooit waren geweest. Ze deed heel aardig tegen Jamie en probeerde hem het gevoel te geven dat hij een welkome gast was, wat de beproeving waaraan mijn vader hem onderwierp wat lichter maakte. Ik wist dat het ernstiger was dan het leek en dat mijn vader onze vriendschap ten strengste afkeurde. Hij vond het ongetwijfeld bijzonder zorgeloos van me om op straat met een vreemde te praten. Ik veronderstel dat er wel enig excuus voor is wanneer je verdwaald bent, maar daarna had de redder in de nood de correcte procedure moeten volgen door me naar huis te brengen en de volgende dag op te bellen om naar mijn welzijn te informeren. Vervolgens zou het aan mijn familie zijn geweest om te beslissen of hij het waard was thuis te worden uitgenodigd en de kennismaking met mij voort te zetten.
Jamie was zichtbaar blij toen de beproeving achter de rug was. Op mijn vraag wat hij van de ontmoeting vond, antwoordde hij: 'Ik geloof niet dat je vader me goedkeurt. Hij weet natuurlijk niet dat we verloofd zijn, en ik kan me wel voorstellen hoe hij daarop zal reageren.' 'Het kan me niet schelen wat hij zegt.'
'Nou, volgens mij is het voor ons beter als we voorlopig nog niets zeggen. Ik ben ervan overtuigd dat hij er niet op heeft gerekend een armlastige domineeszoon als schoonzoon te krijgen.' 'Daar moet hij dan maar aan wennen.' 'Hij is een man die alles volgens de regels wil laten verlopen.' Inwendig lachte ik en dacht aan Zillah, die door hem was uitverkoren en stiekem naar zijn slaapkamer sloop. Ik zei niets, maar ik zou het onthouden als hij me ooit onfatsoenlijk gedrag verweet. 'Laten we onze plannen dus voorlopig maar in het geheim maken,' vervolgde Jamie.
Ik wist dat hij gelijk had. We brachten een heerlijke tijd door met praten over de toekomst.
In de loop van dat gesprek zei hij: 'Die stiefmoeder van jou... ze is heel anders, hè?' 'Anders dan wat?'
'Dan je vader. Ze is vrolijk, amusant. Ik denk niet dat zij zich zou laten leiden door conventies. Weet je, ik had zo'n gevoel dat zij aan onze kant zou staan.'
'Ik weet nooit wat ik aan haar heb. Ik heb het gevoel dat ze niet helemaal is zoals ze zich voordoet.' 'Wie van ons is dat wel?'
We namen afscheid met de belofte dat we elkaar over twee dagen zouden weerzien.
Voordat ik hem terugzag, kwam Alastair McCrae dineren. Hij was een collega van mijn vader en al vijf jaar weduwnaar. Hij was ergens tussen de vijfendertig en veertig jaar oud, had een lang en kaarsrecht postuur en zag er heel goed uit. Ik wist dat hij welgesteld was, want hij had een privé-inkomen en bezat een familielandgoed niet ver van Aberdeen. Ik had hem één keer gezien, toen hij een aantal jaren geleden bij ons had gedineerd. Bij dat etentje was ik natuurlijk niet aanwezig geweest, maar ik had stiekem door de trapspijlen gegluurd en hem zien arriveren met zijn vrouw, die toen nog in leven was.
Mijn moeder had tegen mij over hem gesproken: 'Je vader heeft veel respec t voor meneer McCrae. Hij komt uit een uitstekende familie en ik geloof dat zijn landgoed heel groot is.'
Ik wilde de heer met het grote landgoed graag zien. Kennelijk had hij weinig indruk op me gemaakt, want iedere gedachte aan hem was uit mijn hoofd verdwenen, totdat nu zijn naam weer werd genoemd. Zillah zei: 'Dit wordt een heel speciaal diner. Weet je nog die jurk die ik voor je in Parijs heb gekocht? Die staat je bijzonder goed. Je vader heeft me verzocht ervoor te zorgen dat je er presentabel uitziet.' 'Waarom interesseert het hem hoe i k eruitzie?'
'Nou ja, je bent zijn dochter en hij wil dat je samen met mij het diner opluistert.' Ze trok een gezicht. 'Tussen ons gezegd en gezwegen, liefje... we zullen de ogen van deze mooie meneer eens openen!' Er waren nog twee andere gasten, de advocaat van mijn vader en diens echtgenote. Ik werd aan tafel, min of meer tot mijn verbazing, naast Alastair McCrae geplaatst. Hij was heel attent, en we praatten gezellig met elkaar. Hij vertelde me over zijn landgoed nabij Aberdeen en dat hij iedere gelegenheid aangreep om zich daar terug te trekken. 'Het klinkt fantastisch,' zei ik.
Vervolgens liet hij me weten hoeveel land hij bezat. Het leek heel wat. Het huis zelf was erg oud. 'Het moet van tijd tot tijd gerenoveerd worden,' zei hij, 'maar bij welk oud huis is dat niet het geval? Het wordt al vier eeuwen bewoond door McCraes.' 'Wat opwindend!'
'Ik zou het u graag eens willen laten zien. Misschien kunnen we iets afspreken?'
Mijn vader schonk me een uiterst welwillend lachje. 'Davina heeft veel belangstelling voor het verleden,' zei hij. 'Geschiedenis heeft haar altijd geboeid.'
'Er is daar een overvloed van historie,' antwoordde Alastair McCrae. 'Overal is een overvloed van historie,' merkte ik op. Zillah schoot hardop in de lach en we deden allemaal met haar mee. Mijn vader was heel vriendelijk en glimlachte zowel tegen mij als tegen Zillah. Het was volkomen anders dan die andere avond, toen Jamie bij ons te gast was.
Ik vond Alastair McCrae een sympathieke man en ik was blij mijn vader in zo'n joviale stemming te zien. Ik zou Zillah vragen of Jamie op de thee mocht komen. Dat zou aangenamer zijn dan bij een diner, omdat mijn vader er dan niet was om hem steeds weer taxerend aan te kijken.
Ik vroeg het haar de volgende dag.
Ze keek me aan en lachte. 'Ik geloof niet dat je vader dat zou goedkeuren.'
'Waarom niet?'
'Tja, liefje, we zullen de feiten onder ogen moeten zien, nietwaar? Je hebt, zoals ze dat noemen, een huwbare leeftijd.'
'En?'
'Jongemannen, met name jongemannen die je op romantische plekjes ontmoet...'
'In die smerige steegjes! Noem je dat romantisch?' 'Romantiek duikt overal op, mijn kind. Die straatjes waren misschien niet romantisch, maar de reddingsactie was dat wel. Om elkaar vervolgens iedere dag te zien, op zo'n lieve manier naar elkaar te kijken... nou ja, dat zegt een heleboel. Zeker voor zo'n oude rot als ik.' 'O, Zillah, wat ben je toch grappig!'
'Ik ben blij dat je om me kunt lachen. Het is fijn om de gave te hebben anderen te amuseren.'
Ik merkte hoe ze veranderde en vroeg me af of mijn vader Zillah ooit zag als de vrouw die ze nu was. 'Je wilt dus dat ik mijn vader vraag of Jamie op de thee mag komen?' vroeg ik. 'Dit is mijn thuis. Ik mag mijn vrienden hier toch wel ontvangen?'
'Natuurlijk mag dat. Het zal ook gebeuren. Ik zei alleen dat je vader het niet prettig zal vinden. Laten we die jongeman maar uitnodigen om te komen theedrinken. We zullen je vader er niet mee lastig vallen en vertellen het hem gewoon niet.' Ik keek haar verbluft aan.
Ze glimlachte tegen me. 'Ik begrijp het wel, liefje. Ik wil je helpen. Per slot van rekening ben ik je stiefmoeder... zolang je me maar niet zo noemt. Goed?' 'Natuurlijk doe ik dat niet.'
Ik vroeg me af wat mijn vader gezegd zou hebben als hij had geweten dat ze met me samenspande om Jamies bezoek aan ons huis geheim te houden.
Jamie kwam, en het was heel gezellig. Er werd veel gelachen en ik merkte dat Jamie genoot van Zillahs gezelschap.
Ik zag hem de volgende dag weer. Het was eenvoudiger om onze ontmoetingen te regelen nu Zillah op de hoogte was en het ons kennelijk gemakkelijk wilde maken. Hij vertelde hoe aardig hij haar vond en hoe fijn het was dat ze ons zo hielp.
Zillah, op haar beurt, zei dat ze hem een charmante jongeman vond. 'Hij is gek op je,' zei ze. 'Bovendien is hij intelligent. Ik weet zeker dat hij goed door al die examens zal komen en later rechter of iets dergelijks wordt. Je bent een geluksvogel, Davina.'
'Mijn vader weet niet dat we elkaar ontmoeten,' hielp ik haar herinneren. 'Ik denk niet dat hij Jamie zal goedkeuren. Niet om Jamie zelf, maar omdat hij niet rijk is zoals... als...'
'Zoals Alastair McCrae. Hij is een fijne man en zit ook nog goed in de slappe was, liefje. Zo noemden we dat in het theaterwereldje altijd wanneer iemand een aardig fortuin achter de hand had. Ik moet toegeven dat je vader met hem we l zou instemmen... Van harte zelfs.' Ik staarde haar vol afschuw aan. 'Je denkt toch niet... ?' Ze haalde haar schouders op. 'Liefhebbende ouders maken nu eenmaal plannen voor hun dochters. Jouw toekomst betekent veel voor hem.' 'O, Zillah,' zei ik. 'Dat mag hij niet doen. Jamie en ik...' 'Aha! Hij heeft zich uitgesproken, hè?' 'Och, het is allemaal nog verre toekomstmuziek.' Ze knikte ernstig. Even later verscheen er een glimlach om haar lippen. 'Als mijn vader bezwaar maakt,' zei ik heftig, 'trek ik me daar toch niets van aan!'
'Nee, natuurlijk niet. Maar maak je geen zorgen. Het zal uiteindelijk allemaal wel goed komen. Vergeet niet dat ik er ben om je te helpen.'
Alastair McCrae kwam met andere vrienden van mijn vader dineren. Evenals de vorige keer werd hij aan mijn zijde geplaatst en babbelden we kameraadschappelijk met elkaar. Hij was heel belangstellend en minder afgemeten dan mijn vader. Hij scheen alles over mij te willen horen.
De volgende dag belde hij op en nodigde ons uit om het weekend door te brengen op zijn landgoed. Van Zillah hoorde ik dat mijn vader het een uitstekend idee vond en de uitnodiging had aanvaard. Het werd een bijzonder aangenaam weekend op kasteel Gleeson. Ik was nogal enthousiast over het huis. Het was klein, zoals kastelen vaak zijn, maar doordat het was opgetrokken uit oude grijze steen en een gekan teelde toren had, vond ik het de naam waardig. Het stond met de voorkant naar de zee gericht en de uitzichten waren spectaculair. Het land goed was tamelijk uitgestrekt en Alastair was er bijzonder trots op. Dat werd duidelijk toen we in het rijtuig, dat ons van het station naar het kasteel bracht, over het terrein reden.
Hij was oprecht verheugd over ons bezoek. Het was voor het eerst in al die jaren van hun vriendschap dat mijn vader er kwam. Dat was natuurlijk opmerkelijk.
Ik genoot van de rondleiding door het kasteel en luisterde gretig naar de geschiedenis ervan, naar de verhalen over de familieleden die betrokken waren geweest bij de conflicten tussen regent Moray en diens zuster Mary, over de moeilijkheden met de Engelse vijand. Ik was gefascineerd door de robuuste Schotse runderen die ik in de weilanden zag. Het landschap was weids, majestueus en ontzagwekkend. In het kasteel zelf was het echter uitzonderlijk knus. Ik kreeg een torenkamer toegewezen, waar ondanks de zomer een haardvuur brandde. 'De nachten kunnen koud zijn,' liet de huishoudster me weten. Ik vernam dat ze in het kasteel was geboren en dat haar ouders bedienden van de McCraes waren geweest. Nu werkte haar zoon in de stallen en haar dochter in het huis. Er hing een sfeer van sereniteit. Het verbaasde me niet dat Alastair er trots op was.
Het diner werd opgediend in een eetkamer die uitkwam op een hal die al sinds eeuwen in dezelfde staat moest verkeren, met een plavuizen vloer en gewitte muren waaraan oude wapens hingen. Het was er tamelijk donker, want de ramen waren klein en in neggen gevat. 'Als we met veel mensen zijn, eten we in de hal,' verklaarde Alastair, 'maar met een klein gezelschap is het in deze eetkamer gezelliger.' 'Wat jammer dat u hier niet vaker bent,' merkte ik op. 'Ik veronderstel dat u het grootste deel van uw tijd doorbrengt in Edinburgh.' 'Vroeger wel. Zaken, ziet u. Ik grijp echter iedere gelegenheid aan om te ontsnappen.' 'Dat begrijp ik.'
Hij keek me doordringend aan. 'Ik ben heel blij dat dit oude kasteel u bevalt. Ik speel graag voor landheer, als ik de tijd ervoor heb, maar de zaken van het landgoed moet ik toch meestal overlaten aan mijn beheerder.'
'Je hebt van beide werelden het beste,' zei mijn vader. 'In Edinburgh heb je ook een heel fijn huis.'
'Toch beschouw ik dit als mijn echte thuis.'
Tijdens het diner vroeg hij me of ik kon paardrijden. Ik antwoordde dat ik dat tot mijn grote spijt niet kon. 'In Edinburgh zou er niet veel gelegenheid voor zijn.'
'Op het platteland kun je niet zonder een paard.'
'Het lijkt me heerlijk om te kunnen rijden,' zei ik. 'Galopperen over de heide en langs de zee.'
Hij glimlachte en boog zich naar me toe. 'Zal ik het u leren?' 'Wel, dat lijkt me heel spannend, maar ik zou het niet in één les onder de knie krijgen.'
'U kunt de beginselen leren. Het vergt natuurlijk oefening om goed met een paard te kunnen omgaan, maar om de een of andere reden denk ik dat u een vlugge leerlinge zou zijn.'
Ik lachte. 'Ach, met één les zal ik niet ver komen.'
'Het zou een begin zijn.'
'Wat zijn jullie samen aan het bekokstoven?' vroeg Zillah. 'Juffrouw Davina en ik maken een afspraak voor een paardrijles.' 'Wat een fantastisch idee! Een geweldige kans voor je, Davina lief .' 'Juffrouw Davina protesteert en zegt dat ze met één les niet ver zal komen.' 'Je weet maar nooit,' zei Zillah insinuerend. 'Misschien volgen er meer.' De volgende morgen bevond ik me in de paddock, gezeten op een klein paard aan een leidsel dat was uitgezocht vanwege zijn volgzaamheid, en met Alastair naast me. Hij zag er bijzonder gedistingeerd uit in zijn rijkostuum. De huidshoudster had voor mij ook een rijkostuum gevonden. Het behoorde aan Alastairs zuster, die af en toe een bezoek bracht aan het kasteel, maar het kostuum al een tijdje niet had gedragen. 'Vroeger reed ze heel vaak,' vertelde de huishoudster me. 'De familie is altijd dol op paarden geweest. Sinds ze haar kinderen heeft, rijdt ze niet zo vaak meer. Ik weet zeker dat ze het fijn zou vinden dat u haar oude kostuum gebruikt.'
De kleren pasten redelijk goed. Ze waren een beetje te groot, maar ze waren geschikt voor het doel en ik was toegerust voor de les. Ik moet zeggen dat ik ervan genoot. We maakten rondjes door de paddock. Zillah en mijn vader wandelden in de tuinen en kwamen een paar minuten naar ons kijken. Ze zagen er uiterst tevreden uit. Aan het einde van de les zei Alastair: 'U bent een uitstekende leerlinge. We moeten er morgen nog maar een les aan vastknopen.' 'Ik dacht dat we morgen zouden vertrekken.'
'Ik hoop dat ik uw vader kan overhalen nog een dag te blijven. Waarom niet? Dan kunnen we op dinsdag gezamenlijk terugreizen.'
Zo werd het geregeld, en ik bracht de volgende morgen met Alastair in de paddock door.
Tijdens de lunch zei Alastair tegen mijn vader: 'Nog even, dan is je dochter een uitmuntende amazone.'
Ik lachte. 'U overdrijft. Ik zal trouwens geen kans hebben om zoveel te oefenen als nodig is.'
'Dan moet u terugkomen. Op korte termijn, voordat u vergeet wat ik u heb geleerd. We spreken wel iets af.'
'Dat is bijzonder gastvrij van je,' begon mijn vader.
Alastair hief zijn hand op. 'Alsjeblieft! Het genoegen is aan mijn kant.
Zullen we zeggen... over twee weken?'
Mijn vader aarzelde. Zillah wierp hem een zijdelingse blik toe. Hij wendde zich tot haar en zei: 'Wat vind jij ervan, schat?'
'Het lijkt me heerlijk,' antwoordde ze.
'Goed dan, Alastair. Als je zeker weet dat het niet lastig is...'
'Lastig? Mijn beste kerel, ik zei toch al dat het genoegen geheel aan mijn kant is.'
'Niet allee n aan jouw kant,' zei Zillah met een lachje. 'David, je weet best dat wij het ook fijn zouden vinden. Over twee weken dus?' 'Dat is dan afgesproken,' zei Alastair. Op dinsdag reisden we terug naar Edinburgh.
Ik was bezig mijn koffers uit te pakken toen Zillah mijn kamer binnenkwam. Ze ging op het bed zitten en sloeg me enigszins sardonisch gade. 'Operatie McCrae loopt gesmeerd,' zei ze. 'Wat een charmant heerschap is hij toch. Begint hij je al los te weken van de onbemiddelde, maar o zo aantrekkelijke Jamie?' 'Wat bedoel je?'
'O, alleen of het papa's keus of de jouwe wordt.' Ik was verontrust. Het was natuurlijk voor de hand liggend, maar ik had er niet al te serieus over willen nadenken. Alastair McCrae zou een geschikte echtgenoot zijn. Hij was vermogend en genoot aanzien in de stad. Jamie was een eenvoudige student. Hij moest nog carrière maken en het was bovendien de vraag of hem dat zou lukken. Ik was stom geweest om niet in te zien dat mijn rijlessen, waarvan ik onder de goedkeurende blikken van mijn vader had genoten, deel uitmaakten van een weldoordacht plan. Wat was ik onvoorstelbaar naïef! Mijn vader had Jamie afgekeurd. Jamies bestaan had hem ervan doordrongen dat voor mij de tijd was aangebroken om te trouwen en me voorgoed te vestigen, ver weg van onbemiddelde studenten die in zijn ogen waarschijnlijk inhalige avonturiers waren. Bij Alastair McCrae zouden dergelijke twijfels niet aan de orde zijn. Hij was vermoedelijk rijker dan mijn vader.
Zillah sloeg me met samengeknepen ogen gade. Om haar lippen lag een glimlach. Ik zou haar dankbaar moeten zijn. Ze liet me het leven zien door haar enigszins cynische, maar uiterst geraffineerde ogen.
Kort na onze terugkomst werd mijn vader ziek. Het gebeurde 's nachts, maar ik hoorde het pas de volgende morgen.
Zillah zei dat hij haar om een uur of drie had gewekt omdat hij zich beroerd voelde. Ze had de halve nacht met hem op gezeten en ze zei dat ze hem een poeder had gegeven om zijn maag tot rust te brengen. Het was een bekend middel voor dergelijke klachten. Het had niet meteen geholpen, maar na een tijdje voelde hij zich beter. Nu lag hij rustig te slapen.
'Zal ik de dokter laten komen, mevrouw?' vroeg Kirkwell. 'Laten we nog maar even wachten,' antwoordde Zillah. 'U weet hoe vreselijk hij het vindt om de dokter aan zijn bed te hebben. Hij zei steeds dat hij dat niet wilde, dat hij snel weer zou opknappen. Ik zal hem wel in de gaten houden. Als de symptomen terugkomen... Ja, dan halen we beslist de dokter erbij. Hij heeft nu eenmaal een hekel aan nodeloze ophef en we willen hem niet van streek brengen. Het komt waarschijnlijk door iets wat hij heeft gegeten, dus... laten we het nog even aanzien.' Ze hield hem de hele dag in bed.
Ik hoorde mevrouw Kirkwell iets mompelen van oude mannen die met jonge vrouwen trouwden. Soms werd hun dat te veel. 'Een man is zo oud als zijn leeftijd en het doet hem geen goed zich in te beelden dat hij nog jong is, terwijl dat niet het geval is. Vroeg of laat moet hij daarvoor boeten.'
Ik geloof dat iedereen verbaasd was over de toegewijde manier waarop Zillah voor verpleegster speelde. De volgende dag was hij hersteld en voelde hij zich alleen nog een beetje zwak, hetgeen normaal was. 'Je was fantastisch, liefste,' liet hij Zillah weten. 'Ik heb nooit een verpleegster in je gezien, maar je deed het perfect.' 'Ik ben goed in het vertolken van rollen,' antwoordde ze luchtig. 'Je moet nog veel over me ontdekken, mijn lieve echtgenoot.'
De volgende dag ontmoette ik Jamie. Hij werkte hard, zei hij. Het proefschrift moest hij een tijdje laten rusten. Hij moest zich concentreren om cum laude voor zijn examens te slagen en zo snel mogelijk aan zijn carrière te gaan werken.
Hij vroeg me naar het weekend, waarop ik hem over de rijlessen vertelde. Hij reageerde een beetje somber. 'Welk kasteel was het?' 'Het is eigendom van Alastair McCrae, een vriend van mijn vader.' Hij wilde meer weten over Alastair, en ik vertelde hem dat we binnenkort weer een weekend naar hem toe gingen.
'Als mijn vader zich goed voelt natuurlijk,' voegde ik eraan toe. 'Hij is ziek geweest.'
'Ik weet zeker dat hij voor dit bezoek op tijd hersteld zal zijn. Wat is hij voor een man?'